R E C A P IT U L A T IE

ao FEBRUARY 17-99; 331
sSentelyk die omftandigheden , welke de voorfz. Erfgenamen,
echter regens hunne verplichting, zoo lang
hebben doen delayeeren met de voorfz. aangifte te doen ,
waar door de betaaling ook verder wierd uitgefteld.
Wy vermeen en dus aata U te moeten overlaten, in
hoe verre gy eenige favorabele termen zoude vinden»
om uit dien hoofde aan het Uitvoerend Bewind , ten
opzigte van de Remisfie dier Boete, het zy voor het
geheel, het zy voor een gedeelte gunltig te advifeeren;
wy vermeenen althans, dat dezelve eenige confideratie
omtrend de te betalene Boete kunnen verdienen.
Wat nu aangaat het tweede verzoek der Supplianten,
dat aan hun moge worden gepermitteerd, zoo veele
Effecten te veikoopen, als noodig zal zyn ter betaling
Van het recht op de Collaterale Succesfie, is iets,waar
toe wy vermeenen, dat zy geene permislie van het
Wetgevend Ligchaam nodig hebben, en dus niet te
pas koomt — kunnende wy niet zien, dat het lidei
commis, waar van in der Supplianten Request gewag
word gemaakt, daar aan eenige verhindering toebrengt;
maar van meerder confideratie is derzelver derde verzoek,
om, hangende de deliberatie van gemelde Vergadering,
te worden gehouden voor deligcnt, met furcheance
van de reeds tegens hun geëntameerde Procedures,
waaromtrend wy, dienende van onze confideratien
en advis, van gedagten zouden zyn, dat, ten
einde de betaling van 's Lands Recht niet langer worde
gedelayeerd, aan de twee laatfte Supplianten zoude
behoren te worden gelast, om binnen één maand, n»
dato van het door het Vertegenwoordigend Ligchaam
op hun verzoek van Surcheance te nemen Decreet,
aan den Secretaris te Moordrecht den vcrfcluildigden
Impost, op de Collaterale Succesfieu gefteld, van den
gemeiden Boedel van voorfz. Ph. Fermaat te betalen,
met alle de kosten daar op gevallen, en dat by gebreke
van dien den gemeiden Secretaris worde gelast, om
zonder eenig' delay, uit kragte van de rigoureufe letteren
executoriaal van den laatften Maart 1588, tegens
den tweeden Suppliant, vermits de derde te St. Maartensdyk,
in het voormalig Gewest Zeeland, woond,
voort te procedeeren; en dat tot dien tyd toe, en niet
langer