12.07.2015 Views

1AQYoMq

1AQYoMq

1AQYoMq

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Essayd. Wetgeving komt voort uit interactieBij de voorafgaande betekenissen lijkt in het wetgevingsproceseen centrale rol te worden toebedeeld aan de wetgever:het is de wetgever die de wet geeft, welke vervolgensdoor juridische actoren in dialoog met burgersnader ingevuld wordt (A); die in wetgeving fundamentelewaarden vastlegt (B); en die de tijd moet nemen om totambachtelijk verantwoorde wetgeving te komen (C).Maar Willem wijst deze hiërarchische voorstelling uitdrukkelijkaf. In zijn visie is de wet een Gesamtkunstwerkwaaraan de wetgever samen met het bestuur, de rechterlijkemacht en de burgers, en op voet van gelijkheid,werkt. De wet als kunstwerk wordt niet, als een ‘dictaat’(p. 419), van bovenaf opgelegd aan de samenleving, maarkomt voort uit de interactie tussen alle betrokken juridischeen maatschappelijke actoren. Door verschillendemaatschappelijke ontwikkelingen (zoals de individualisering)en ontwikkelingen binnen het bestuur en de politiek(waaronder de toegenomen bureaucratisering) is deburger volgens Willem steeds minder betrokken geraaktbij landsbestuur en vertrouwt hij de overheid niet meer.Een goede communicatie in het wetgevingsproces draagthopelijk bij aan een herstel van dit vertrouwen: ‘Als eriets van daadwerkelijke communicatie tot stand komttussen mensen die wetten maken, mensen die wettengebruiken en mensen die ermee moeten leven, is er eenkans dat de verbroken vertrouwensrelaties opnieuwvorm krijgen’ (p. 298). Van belang is dat wetgeving alseen collectieve verantwoordelijkheid en een gezamenlijkeinspanning wordt gezien, waarbij de hele samenlevingis betrokken.e. Ook de wetgever is gebonden aan wettenIn de laatste betekenis van de wet als kunstwerk, waarinalle voorafgaande samenkomen, sluit Willem aan bijSchuyts welbekende karakterisering van de rechtsstaat:‘De rechtsstaat bindt de macht aan maat en regel’. Toegepastop wetgeving houdt dit in dat er ‘wetten voor de wetgevers’zijn (p. 38). Hierbij verwijst Willem naar Fullersacht geboden voor wetgeving, waaraan hij nog twee gebodentoevoegt die er, kort gezegd, op neerkomen dat burgerszichzelf zoveel mogelijk de wet stellen (het negendegebod) en dat de macht van de bureaucratie wordt beteugeld(het tiende gebod). Het gaat om beperking en begrenzingvan de machtsuitoefening: ‘Besef van eigen beperkingenis onontbeerlijk in een democratische cultuur waarzich al bepaalde patronen hebben gevestigd’ (p. 379). Datbetekent om te beginnen dat de wetgever bij nieuwe wetgevingrekening dient te houden met deze gevestigdepatronen en niet moet proberen top-down en rationalistischde samenleving naar zijn beeld te herscheppen. Hetbetekent vervolgens dat in veel gevallen de voorkeur moetworden gegeven aan zelfregulering boven overheidsregulering.Willems democratische ideaal is dat van een spontane,polycentrische orde waarbij vanuit verschillende,niet-hiërarchisch gerangschikte centra in de samenlevingregels worden gemaakt, zoveel mogelijk door de burgerszelf, vanuit hun betrokkenheid bij het algemeen belang.Tot slot dient de wetgever te beseffen dat wetgeving geeninstrument is dat voor willekeurig welk doel kan wordeningezet. Er zijn grenzen aan wat de wetgever met wetgevingkan en moet willen bereiken.3. De wet als instrumentDe tegenhanger van de wet als kunstwerk – het zal nietverbazen – is de wet als instrument. In zijn boek verwijstWillem wel naar de instrumentele benadering van wetgeving,meestal impliciet, bijvoorbeeld in de bewering ‘De wetis een kader, maar geen dictaat’ (p. 419), maar soms ookexpliciet, zoals in de hiervoor aangehaalde uitspraak: ‘Dewet is geen instrument, maar de open plaats voor eendenkbeeldig gevecht om macht en betekenis’. Hij werktdeze benadering echter niet verder uit. In eerder werk is hijwel meer uitgebreid ingegaan op de instrumentele benadering,bijvoorbeeld wanneer hij wetten met ‘symboolwerking’plaatst tegenover wetten met ‘bevelswerking’. 7 In vergelijkingmet zijn eerdere werk valt op dat hij de wet als instrumentniet langer als een complementaire benadering tenopzichte van de wet als kunstwerk presenteert, 8 maar ditbeeld in zijn laatste boek afwijst als een idool in de zin vanBacon, dat wil zeggen een vooroordeel, illusie of waandenkbeeld.Hij omschrijft het idool van het juridische instrumentalisme,dat zeer verbreid is en in alle culturen te vindenis, als volgt: ‘Zodra iemand de mogelijkheid ontdekt omregels vast te stellen, al dan niet met macht gehandhaafdof door gezag gedragen, doet zich de verleiding voor om deregel als oplossing van een probleem te zien, als het instrumentdat de gemeenschap in handen heeft om het probleemhanteerbaar te maken’ (p. 450). In verzet hiertegenneemt Willem de rol van opvoeder op zich die de wetgeveraanmoedigt om, geleid door praktische wijsheid en opbasis van empirische kennis, zich in te zetten voor het algemeenbelang op de langere termijn. Hij roept de wetgeverop om voortdurend van perspectief te wisselen en de wetniet enkel als een instrument te zien maar ook als eenkunstwerk (het is volgens hem niet mogelijk beide perspectieventegelijk in te nemen). In zijn opvatting is de wet tochvooral een kunstwerk en geen instrument, althans de wetzou zoveel mogelijk als een kunstwerk gezien en gemaaktmoeten worden. Wat houdt de instrumentele benaderingvan wetgeving, waarvan Willem gaandeweg steeds meerafstand neemt, nu eigenlijk in?Aangezien een expliciete karakterisering ontbreekt, zullenwe deze op indirecte wijze moeten reconstrueren. Hiertoehanteer ik de methode van de zogeheten geïnverteerdeattributie: door de vijf positief geformuleerde betekenissenvan de wet als kunstwerk om te draaien en in hunIn vergelijking met zijn eerdere werk valt op dat hij de wetals instrument niet langer als een complementaire benaderingten opzichte van de wet als kunstwerk presenteert500 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!