12.07.2015 Views

1AQYoMq

1AQYoMq

1AQYoMq

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraakvoorlopige hechtenis komt dus aan het hofniet alleen toe wanneer het is geroepen tebeslissen inzake de voorlopige hechtenisnadat appel is ingesteld in de strafzaak zelve,maar tevens wanneer op de voet van art. 71Sv hoger beroep is ingesteld tegen een beveltot gevangenhouding of gevangenneming.Het hof is tevens bevoegd de voorlopigehechtenis te schorsen wanneer het op grondvan art. 87, tweede lid, Sv in hoger beroepoordeelt omtrent de afwijzing van een verzoektot opheffing van de voorlopige hechtenis.(Vgl. HR 20 april 2010,ECLI:NL:HR:2010:BL3144, NJ 2010/253.)4.2.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,geeft het oordeel van het Hof dat de verdachteniet-ontvankelijk is in zijn hogerberoep tegen de afwijzing van het verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenis opde grond dat reeds een eerder verzoek totschorsing van de voorlopige hechtenis doorhet Hof was behandeld, blijk van een onjuisterechtsopvatting. Het door het Hof genoemde“eerdere verzoek” betrof immers een verzoektot schorsing van de voorlopige hechtenisdat is gedaan in de raadkamer waarin hethoger beroep tegen de toewijzing van de vorderinggevangenhouding werd behandeld,terwijl niet is gebleken dat de verdachtereeds gebruik had gemaakt van zijn in art.87, tweede lid, Sv voorziene recht om eenmaalin hoger beroep te komen van eenafwijzende beslissing door de Rechtbank vaneen verzoek tot opheffing dan wel schorsingvan de voorlopige hechtenis.4.2.3. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.Volgt vernietiging in het belang van de wetvan de bestreden beschikking.42010 februari 2015, nr. 14/04180(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel,J.P. Balkema, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van deGriend)(Na beroep in cassatie in het belang van dewet door A-G mr. G. Knigge, strekkende totvernietiging in het belang der wet van debeschikking van Rb. Haarlem 10 november2010, nr. 15/700472-10)ECLI:NL:HR:2015:256Verzoek tot opheffing van de voorlopigehechtenis: tekst noch strekking van art. 69lid 1 Sv beperken het recht van de verdachteopheffing van de voorlopige hechtenis teverzoeken. Er is geen plaats voor een beperkingtot gevallen waarin niet eerder hogerberoep tegen de toewijzing van de vorderinggevangenhouding is ingesteld of waarinhet verzoek niet de gronden betreftwaarop de voorlopige hechtenis is verleend.(Sv art. 69, 71)Inleiding:Cassatie in het belang der wet. Het middelklaagt dat het oordeel van de rechtbank datzij een verzoekschrift tot opheffing van devoorlopige hechtenis dat louter is gestoeldop de stelling dat de beslissing van de raadkamerom de gevangenhouding te bevelenop onjuiste gronden is gegeven, niet op deaangevoerde grond kan toewijzen nu de verdachtetegen die beslissing geen hogerberoep heeft ingesteld, blijk geeft van eenonjuiste rechtsopvatting.De bestreden beschikking houdt het volgendein:‘− dat het verzoek tot opheffing van de voorlopigehechtenis louter gestoeld is op de stellingvan de raadsman dat de beslissing vande raadkamer om de gevangenhouding teverlenen op onjuiste gronden is geschied, nu,naar zijn mening, de vijfjaarstermijn alsbedoeld in artikel 67 lid 1 sub 3 [De HogeRaad leest: 67a, tweede lid, onder 3] van hetWetboek van Strafvordering verstreken wasop het moment van de thans aan de vorderingten grondslag gelegde feiten; dat, omverdachte moverende redenen (de gevangenhoudingwerd geschorst) namens verdachtegeen hoger beroep is ingesteld tegen debeslissing van de raadkamer;- dat hoger beroep tegen beslissingen van deraadkamer van de rechtbank niet open staatbij de rechtbank;- dat het feit dat de beslissing van de raadkamervan de rechtbank inmiddels niet meervoorgelegd kan worden aan het gerechtshofdit niet anders maakt;- dat de rechtbank derhalve geen aanleidingziet de beslissing de gevangenhouding tebevelen te heroverwegen;- dat de rechtbank ambtshalve heeft onderzochtof het geval van artikel 67a lid 3 vanhet Wetboek van Strafvordering aan de ordeis, hetgeen naar het oordeel van de rechtbankniet het geval is;Gelet op artikel 69 van het Wetboek vanStrafvordering. Beschikt als volgt: Wijst af hetverzoek tot opheffing van de voorlopigehechtenis.’Wetsgeschiedenis:Aan de wetsgeschiedenis kan in dit verbandhet volgende worden ontleend.(i) De memorie van antwoord bij het wetsvoorsteldat heeft geleid tot de wet van 26oktober 1973, Stb. 1973, 509, tot herzieningvan de bepalingen van het Wetboek vanStrafvordering betreffende toevoeging vaneen raadsman en toepassing van voorlopigehechtenis en wijziging van de artikelen 27 en77hh van het Wetboek van Strafrecht, houdtonder meer in: ‘De voorgestelde artikelen 69,tweede lid, en 87, tweede lid, Sv zijn niet zozeer ingegeven door vrees voor misbruik alswel door het streven om nodeloze belemmeringenvoor de snelle afwikkeling van zakenmet een preventief gedetineerde verdachte tevermijden. Het is het goede recht van de verdachteom, telkens opnieuw, tussentijds aande rechtbank opheffing van de voorlopigehechtenis te verzoeken, maar het zou te vergaan, de rechtbank te verplichten hem overelk nieuw verzoek te horen. De positie van deofficier van justitie is in deze niet vergelijkbaarmet die van de verdachte. Dat de officier,na definitieve afwijzing van een vorderingtot bewaring, onmiddellijk daarna,zonder nieuwe gegevens, wederom de bewaringzou vorderen, is ondenkbaar; hij zou dantrouwens, zowel door de rechtbank als doorhet hiërarchisch boven hem geplaatste gezag,ongetwijfeld terecht worden gewezen. Aan deverdachte kan men het echter niet kwalijknemen, wanneer hij, ook zonder enige kansop succes, voortgaat met rekwestreren.’(Kamerstukken II 1972, 9994, nr. 8, p. 9).(ii) De memorie van toelichting bij het wetsvoorsteldat heeft geleid tot de wet van 7april 2005 tot wijziging van het Wetboek vanStrafvordering in verband met de verlengingsprocedurevoorlopige hechtenis en determijn van de uitspraak van het schriftelijkvonnis van de alleenrechtsprekende rechter,houdt onder meer in: ‘Het huidige artikel 69,eerste lid, kent de verdachte een ongelimiteerdrecht toe opheffing van de voorlopigehechtenis te verzoeken. Het beperkt evenweldiens recht te worden gehoord tot het eersteverzoek. (...) Op elke vordering tot verlengingvan de voorlopige hechtenis wordt de betrokkenegehoord, tenzij hij hiervan afstand doet(artikel 66, derde lid).’ (Kamerstukken II1994/95, 24 219, nr. 3, p. 2-3).(iii) De nota naar aanleiding van het verslagbij het hiervoor onder (ii) vermelde wetsvoorstelhoudt onder meer in: ‘Voor het stellenvan een aanvullend motiveringsvereiste voorhet doen van een verzoek tot opheffing, zoalsverzocht door de leden van de GPV-fractie zieik evenmin aanleiding. De wettelijke regelingvoorziet erin dat de verdachte in beginseleen ongelimiteerd aantal verzoeken omopheffing of schorsing kan doen; zij regeltvoorts wanneer de verdachte in de gelegenheidmoet worden gesteld bij de behandelingvan zijn verzoek te worden gehoord. Omdatde verzoeken om schorsing bedoeld zijn voorschorsing van langere duur, ligt voor de handte veronderstellen dat de verdachte samenmet zijn raadsman concrete voorstellen dieNEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 519

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!