Rechtspraakvan de rechten van de mens en de fundamentelevrijheden (EVRM) en artikel 47 vanhet Handvest van de Grondrechten van deEuropese Unie, kan daarom in een dergelijkgeval (ook buiten de werkingssfeer van degenoemde artikelen) niet worden aanvaarddat een (hoger) beroep wegens het niet betalenvan griffierecht niet-ontvankelijk wordtverklaard. Binnen het kader van de hier toepasselijkewettelijke regeling kan dit wordenbereikt door aan te nemen dat de betrokkenein deze gevallen met het achterwege latenvan een betaling van griffierecht niet in verzuimis als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid,van de Awb.3.5. Van de in 3.4 bedoelde situatie zal sprakezijn bij een rechtzoekende, zijnde eennatuurlijke persoon, die aannemelijk maaktdat − op de datum waarop het griffierechtuiterlijk op de rekening van het gerechtmoet zijn bijgeschreven dan wel ter griffiemoet zijn gestort − het netto-inkomenwaarover hij maandelijks kan beschikkenminder bedraagt dan 90% van de voor eenalleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm,en voorts dat hij niet beschiktover vermogen waaruit het verschuldigdegriffierecht kan worden betaald. Hierbij isde gezinssamenstelling van de rechtzoekendeniet van belang en dient het inkomenen vermogen van een eventuele fiscalepartner te worden opgeteld bij hetinkomen en vermogen van de rechtzoekende.De (maximale) bijstandsnorm voor eenalleenstaande is per 1 januari 2013€ 925,37, per 1 juli 2013 € 926,48, per 1januari 2014 € 948,18, per 1 juli 2014€ 951,64 en per 1 januari 2015 € 960,83. Ditbetekent dat, wil sprake zijn van de in 3.4bedoelde situatie, het maandelijkse nettoinkomenvan de rechtzoekende mindermoet bedragen dan per 1 januari 2013€ 832,83, per 1 juli 2013 € 833,83, per 1januari 2014 € 853,36, per 1 juli 2014€ 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,75.3.6. De periode waarover de hoogte van hetinkomen en vermogen wordt beoordeeld,vangt aan nadat de griffier de indiener van het(hoger)beroepschrift voor de eerste maal op deverschuldigdheid van het griffierecht heeftgewezen en eindigt op de datum waarop hetgriffierecht uiterlijk op de rekening van hetgerecht moet zijn bijgeschreven dan wel tergriffie moet zijn gestort. Indien blijkt dat indeze periode sprake is van de in 3.4 bedoeldesituatie, dan zal de griffier aan alle bij hetgeding betrokken partijen mededelen datvooralsnog van de heffing van griffierechtwordt afgezien. Mocht in de loop van de proceduregerede twijfel ontstaan aan de juistheidvan die beoordeling, dan kan daarvan uiterlijktot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.3.7. Een rechtzoekende die meent aan het in3.5 weergegeven criterium te voldoen, dientdit in zaken zoals deze, waarin verzet mogelijkis, zo spoedig mogelijk maar in elk gevalvoor het einde van de door de griffier gesteldebetalingstermijn kenbaar te maken aanhet gerecht. In dat verzoek dient hij terstondzijn volledige naam (voornamen en achternaam)en de adresgegevens en het burgerservicenummervan zowel zichzelf als een eventuelefiscale partner te vermelden. De griffierkan vervolgens de Raad voor rechtsbijstandverzoeken een verklaring als bedoeld in artikel7b van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)af te geven. Die verklaring heeft betrekkingop het kalenderjaar twee jaar voorafgaandaan het jaar waarin om afgifte van de verklaringwordt verzocht. Daarna verzoekt de griffierde rechtzoekende schriftelijk te verklarendat de inkomensgegevens in de door de Raadvoor rechtsbijstand verstrekte verklaring nogactueel zijn en dat noch hij noch zijn eventuelefiscale partner beschikt over vermogen.Indien de schriftelijke verklaring van derechtzoekende inhoudt dat die inkomensgegevensniet meer actueel zijn, dan dient hijzijn verklaring met bewijsstukken te onderbouwenals hij zijn beroep op betalingsonmachthandhaaft.3.8. De verklaring, bedoeld in artikel 7b vande Wrb, vermeldt het verzamelinkomen vande rechtzoekende en een eventuele fiscalepartner. Met het oog op de vergelijkbaarheidmoeten daarom de in 3.5 vermelde nettobedragenworden gebruteerd door daarop hetzogeheten bijstandspercentagetarief toe tepassen. Dit tarief is voor - kort gezegd - personentot de pensioengerechtigde leeftijd per1 januari 2013 30%, per 1 januari 2014 26,6%en per 1 januari 2015 24,8%. Dit betekent datvan de in 3.4 bedoelde situatie sprake is alshet verzamelinkomen van de rechtzoekendeminder bedraagt dan per 1 januari 2013€ 12 992 (€ 1082,68 per maand), per 1 juli2013 € 13 007 (€ 1083,98 per maand), per 1januari 2014 € 12.964 (€ 1080,35 per maand),per 1 juli 2014 € 13 011 (€ 1084,30 permaand) en per 1 januari 2015 € 12 950(€ 1079,21 per maand).3.9. Indien een rechtzoekende aannemelijkmaakt dat hij uitsluitend is aangewezen opverstrekkingen als bedoeld in de Regelingopvang asielzoekers of de Regeling verstrekkingenasielzoekers en andere categorieënvreemdelingen 2005 dan wel dat hem rechtenszijn vrijheid is ontnomen en hij geeninkomsten meer heeft uit dienstbetrekking,beroep of bedrijf, sociale verzekering of socialevoorziening, dan kan met het oog op deuitvoerbaarheid worden volstaan met eeneigen verklaring omtrent de afwezigheid vanvermogen van de rechtzoekende en zijneventuele fiscale partner. Dit geldt eveneensvoor personen aan wie het vanwege het ontbrekenvan een geldige verblijfsstatus niet istoegestaan in Nederland te werken of die omdie reden geen recht hebben op een socialezekerheidsuitkering(illegalen) en voor personenvan wie op voorhand kan worden aangenomendat de in 3.7 bedoelde verklaringgeen inzicht zal geven in hun inkomenspositie(in het buitenland woonachtigen zonderfinanciële band met Nederland). Voorts geldtdit voor een rechtzoekende die vanwege verblijfin een inrichting uitsluitend kanbeschikken over de in artikel 23 van de Wetwerk en bijstand (tot 1 januari 2015) onderscheidenlijkde Participatiewet (vanaf 1 januari2015) vermelde bedragen.3.10. Het in 3.7 vermelde tijdstip waaropuiterlijk door de rechtzoekende moet zijnaangevoerd dat hij niet over voldoende inkomenen vermogen beschikt om het griffierechtte kunnen betalen, is niet eerder in eenuitspraak neergelegd. Daarom wordt bepaalddat in zaken waarin dat uiterste tijdstip opde dag waarop deze uitspraak is gedaanreeds is verstreken en niet-ontvankelijkverklaringvanwege het niet (tijdig) betalen vanhet verschuldigde griffierecht is of wordt uitgesproken,ook nog uiterlijk in verzet door derechtzoekende kan worden aangevoerd dathij over onvoldoende inkomen en vermogenbeschikt.4.1. De Raad heeft er in het voorliggendegeval van afgezien zelf een verklaring te vragenals bedoeld in artikel 7b van de Wrb.Wel heeft de Raad appellant verzocht gegevensmet betrekking tot zijn inkomen envermogen in te zenden. Appellant heeftenkele door de Belastingdienst afgegeveninkomensverklaringen ingezonden. Uit dezeverklaringen, die betrekking hebben op dejaren 2006 tot en met 2013, blijkt niet vanenig inkomen dat hoger is dan het in 3.5bedoelde bedrag. Appellant heeft verklaarddat hij sinds 2006 niet over inkomen of vermogenbeschikt. De overgelegde stukkenbieden (ook overigens) geen aanknopingspuntom aan te nemen dat appellant in deperiode die voor de nu te maken beoordelingvan belang is, beschikte over inkomendan wel vermogen noch dat appellant eenfiscale partner heeft. In deze omstandighedenkan, gelet op wat in 3.4 is overwogen,redelijkerwijs niet worden geoordeeld datappellant door het niet betalen van het griffierechtin verzuim is geweest, zodat nietontvankelijkverklaringvan het hoger beroepachterwege dient te blijven.4.2. Het verzet is gegrond. Dit betekent datde uitspraak van de Raad van 25 juni 2013vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezetin de stand waarin het zich bevond.526 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8
Boeken 428De strijd van gelijkheid envrijheidMoeten alle mensen gelijk wordenbehandeld? En alle opvattingen? Eenbevestigend antwoord op deze vragenligt voor de hand. De realiteit isechter complex en eenvoudige stellingnamesvoldoen vaak niet, zekerals ook vrijheid, een belangrijkewaarde in een liberaal-democratischestaat, een plaats moet krijgen. Moethet vrouwen worden toegestaan omeen boerka te dragen? Mag een religieworden beschimpt? Moeten religieuzeopvattingen op dezelfdemanier worden behandeld als andereopvattingen? Waar liggen de grenzenvan de vrijheid van meningsuiting?Wat zijn de rechten van minderheden?Hoe moet met dieren wordenomgegaan? Dit zijn enkele van devragen die centraal staan in dezebundel, waarin deskundigen met verschillendeachtergronden hun lichtlaten schijnen op belangrijke maatschappelijkekwesties. Met bijdragenvan: Paul Cliteur, Fleur de Beaufort,Jasper Doomen, Afshin Ellian, MauritsHelmich, Tom Herrenberg, RuudKoopmans, Arie-Jan Kwak, Bart Labuschagne,François Levrau, MaartenNeuteboom, Vincent Tassenaar,Ronald Tinnevelt, Janneke Vink enMachteld Zee.Jasper Doomen en Afshin Ellian(red.)Boom Juridische uitgevers 2015, 311 p., € 59ISBN 978 94 6290 032 5Kijken, luisteren, lezenDe invloed van beeld, geluid en schriftop het oordeel over verdachtenverhorenProcessen-verbaal(pv’s) geven slechtsongeveer een kwartvan het verdachtenverhoorweer, en dieweergave is nietaltijd correct. Dehoofdvragen wordenmeestal weergegeven (63%), maarvan de vervolgvragen komt maar 25procent in het proces-verbaal terecht.Pv’s geven meestal niet aan of enwelke druk er op de verdachte is uitgeoefend.Opnamen laten dat wélzien. Opnamen worden echter zeldenbekeken of beluisterd omdat datteveel tijd kost. Als er tijdens het verhooriets niet goed is gegaan, wordtdat dus niet altijd opgemerkt. Ditblijkt uit een onderzoek van hetNederlands Studiecentrum Criminaliteiten Rechtshandhaving (NSCR) ende Universiteit Leiden (zie hieroverook het artikel van deze auteurs in:NJB 2015/147, afl. 3, p. 179 e.v.). Voordit onderzoek zijn 55 verhorengeanalyseerd. Opnamen van verdachtenverhorenzijn vergeleken met hetproces-verbaal. Zo kon worden vastgesteldwat er werd weggelaten enveranderd bij het opmaken van proces-verbaal.Ook zijn interviews metrechercheurs, officieren van justitie,advocaten en rechters gehouden enis een experiment uitgevoerd om deinvloed van beeld een geluid bij verdachtenverhorenvast te stellen.In verhoren wordt vaak druk opgebouwdop de verdachte. Die drukopbouwneemt soms veel tijd inbeslag maar wordt vaak slechts ineen enkel zinnetje in het procesverbaalweergegeven. De emoties enaarzelingen bij de verdachte wordenmeestal niet beschreven. Van spreektaalwordt schrijftaal gemaakt. In hetproces-verbaal komt de verdachtedaardoor veel zekerder over dan tijdenshet verhoor. Over het gedragvan de verhoorder staat niets in processen-verbaal,terwijl dit wél vaninvloed kan zijn op de uitsprakenvan de verdachte.Vroeger werden processen-verbaalmeestal in de monoloogvormgeschreven. Tegenwoordig wordtmeestal de Vraag-Antwoordstijlgebruikt. Daardoor worden verhorennu vollediger opgeschrevendan vroeger. Maar ook de Vraag-Antwoordpv’s zijn nog steeds onvolledigen geven het verhoor somsvertekend weer.Tegenwoordig worden in zware zakenverdachtenverhoren opgenomen. Erkleven risico’s aan het gebruik vanbeeld en geluid. Beelden zijn dominanten zij verdringen andere informatie.Beelden kunnen suggestiefzijn. Veel mensen denken dat zij aangedrag kunnen zien of iemand liegt,wat echter lang niet altijd mogelijkis. Verdachten worden sneller schuldiggeacht als hun non-verbalegedrag zichtbaar is, zo blijkt uit hetonderzoek.Het Nederlandse strafproces wordtvooral op basis van het schriftelijkdossier gevoerd. Er wordt vanuitgegaan dat schriftelijke stukken ‘dewerkelijkheid’ goed weergeven. Uithet onderzoek blijkt dat dat niet hetgeval is. Als rechters teveel afgaan opde schriftelijke stukken, nemen zijmisschien incorrecte beslissingen.Beeld en geluid kunnen helpen omdat te voorkomen. De onderzoekersbevelen aan dat standaard opnamenvan verdachtenverhoren in het dossierkomen en dat er op de zittingvaker gebruik wordt gemaakt vanbeeld en geluid. Daarbij moeten deprocesdeelnemers zich wel bewustzijn van de risico’s van het groteregebruik van beeld. Scholing kan daarbijhelpen.Malsch, M., Kranendonk, R., Keijser,J. de, Elffers, H., Komter, M. & Boer,M. dePolitiewetenschap 79, Politie en WetenschapReed Business 2015, 216 p.ISBN 978 90 3524 796 3Jaarboek CorporateGovernanceIn het vierde JaarboekCorporateGovernance besprekenschrijvers uitzowel de wetenschapals praktijk uiteenlopendeaspecten vancorporate governance.Het jaarboek bevat bedrijfseconomisch,juridisch, bedrijfs-ethisch enorganisatorisch georiënteerde artikelenover actuele onderwerpen, zoals:– bouwstenen van corporate governance– formele governance bij banken– geschiktheidstoets en beloningsbeleidbij financiële ondernemingen– narcisme binnen de board– board evaluaties– rol van de RvC bij beschermingsmaatregelen– lessen uit recente jurisprudentievoor bestuurders en toezichthouders– pension fund governance– ontwikkelingen in het aandeelhoudersseizoen– corruptie en governance– rol van de accountant– cybercrime– extern toezicht– opkomst van executive committees.Prof. mr. dr. Barbara Bier, prof. dr.Hans van Ees, prof. dr. MuelKaptein en prof. dr. MijntjeLückerath-RoversEditie 2014-15Kluwer 2014, 272 p., € 49,40ISBN 978 90 1312 721 8NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-2-2015 – AFL. 8 527