enerzijds en zelfconcept van leerlingen anderzijds is er sprake van lineaire verbanden, maar dezezijn minder sterk (.32 - .40).4. Leerlingen die zichzelf als persoon positief beoordelen (‘algemeen zelfconcept’), geven van zichzelfook vaker aan het in het algemeen goed te doen op school (‘globaal academisch zelfconcept’) (.62).5. Tussen de schalen ‘academisch zelfconcept wiskunde’ en ‘academisch zelfconcept taal’ is erdaarentegen sprake van een (bijna) nulcorrelatie. Deze vaststelling ondersteunt de notie vanmultidimensionaliteit van academisch zelfconcept die we ook terug vinden in de wetenschappelijkeliteratuur hieromtrent (zij bijv. Marsh, 1990). Het is inderdaad niet ondenkbaar dat leerlingenzichzelf anders beoordelen voor wiskunde dan voor taal. Een exploratieve factoranalyse 5 op deitems van beide schalen bevestigt deze vaststelling van multidimensionaliteit. Deze resulteert, navarimaxrotatie, in een twee-factorenoplossing waarbij de wiskunde- en taalitems eenduidig ensignificant laden op de overeenkomstige factor.6. De diverse zelfconceptschalen correleren beperkt met de schaal ‘schoolwelbevinden’ (.28-39). Watbetreft de lineaire samenhang met de werkhoudingschalen stellen we een beperkte samenhang vasttussen de schalen ‘academisch zelfconcept taal’ en ‘werkhouding taal’ (.36).7. Leerlingen met een goede werkhouding voor wiskunde nemen vaker ook voor taal een goedewerkhouding aan (.54).8. De schaal ‘opvatting over intelligentie als onveranderbaar gegeven’, tot slot, vertoont met geenenkele andere schaal een lineaire samenhang. Vanuit de doeltheorie zouden we nochtans eenverband mogen verwachten met verschillende motivatieschalen (zie ook punt 1.5).Bovenstaande samenhangen lopen parallel met de patronen die we hebben vastgesteld bij de afnamevan dezelfde schalen in het vijfde leerjaar (Cortois, Hendrikx, Maes, Van Damme, & Verschueren, <strong>2009</strong>).20
2.4 Leerling- of klaskenmerken?Om na te gaan in welke mate we de schalen eerder kunnen beschouwen als een kenmerk van individueleleerlingen dan wel als een kenmerk van de klas hebben we het percentage variantie op klas- enleerlingniveau geschat. Het percentage klasvariantie voor elke schaal vindt men in Tabel 39.Tabel 39Geschat percentage van de variantie op klasniveau in de referentiesteekproefSCHAALPERCENTAGE VARIANTIE OP KLASNIVEAUAfname L5 (0708) Afname L6 (0809)Globaal academisch zelfconcept - 1,80 %Algemeen zelfconcept 3,90% 3,06 %Opvatting over intelligentie (2 items) - 3,86 %Academisch zelfconcept wiskunde 3,73% 4,14 %Gecontroleerde motivatie - 4,27 %Werkhouding wiskunde - 4,54 %Werkhouding taal - 4,68 %Opvatting over intelligentie (3 items) 8,35% 4,94 %Vermijdende prestatiegerichtheid - 5,08 %Toenaderende prestatiegerichtheid 9,94% 6,11 %Taakgerichtheid (5 items) 7,00% 7,97 %Taakgerichtheid (4 items) - 8,48 %Academisch zelfconcept taal 10,32% 9,05 %Autonome motivatie - 10,20 %Schoolwelbevinden 13,61% 15,16 %Net zoals dit het geval was in het vijfde leerjaar (Cortois, Hendrikx, Maes, Van Damme, & Verschueren,<strong>2009</strong>) situeert het grootste deel van de variantie zich op het niveau van de leerlingen. Gezien hettelkens gaat om percepties van leerlingen betreffende zichzelf is dit eerder voor de handliggend. Tochmerken we een verschil in grootte op van het aandeel dat zich op het niveau van de klas situeert. Voorde variabele ‘schoolwelbevinden’ is het percentage variantie op klasniveau het grootst (15,16%), voor devariabele ‘globaal academisch zelfconcept’ is dit percentage het kleinst (1,80%).Indien we bovenstaande percentages verder vergelijken met de percentages klasvariantie voor deklasvariabelen die aan bod kwamen in de leerlingperceptievragenlijst voor het zesde leerjaar(Vandenberghe, Cortois, de Bilde, Van Petegem, & Van Damme, 2011) merken we op dat het percentagevariantie op klasniveau voor de schaal ‘schoolwelbevinden’ groter is dan de laagste percentages voor debetreffende klasvariabelen. De grootte van de percentages klasvariantie voor de schalen‘taakgerichtheid’, ‘academisch zelfconcept taal’ en ‘autonome motivatie’ zijn vergelijkbaar met dezelaagste percentages. Deze individuele leerlingvariabelen kunnen met andere woorden in enige matetevens worden aangewend om verschillen tussen klassen te beschrijven. Dit is minder het geval voor deoverige schalen die opgenomen zijn in de vragenlijst einde basisonderwijs. Voor deze variabelen zijn depercentages klasvariantie vergelijkbaar met de percentages klasvariantie voor de leerlingvariabelen(d.i. de leerconceptieschalen) in de leerlingperceptievragenlijst voor het zesde leerjaar.21