locatieonderzoek vrijkomende school-, sport-en welzijnslocaties ...

-Voor de afvoer van schoon regenwater gelden de volgende lozingsvoorkeurenop grond van de duurzaamheden: a) benutting van het regenwater, b) gebruikvan vegetatiedaken, c) infiltratie in de bodem, d) afvoer naar eenretentievoorziening/oppervlaktewater.-De afvoer van hemelwater dient bij voorkeur oppervlakkig plaats te vinden. -Bijberekeningen aan de benodigde waterberging in infiltratievoorzieningen wordt dedoorlatendheid van de bodem niet meegenomen. -Binnen het plangebied dient eengescheiden riolering te worden aangelegd. -Om de kans op een goede waterkwaliteitin het gebied te vergroten, dient gezorgd te worden voor voldoende doorstroming vanhet watersysteem.-Bij het realiseren van nieuwbouwplannen wordt sterk de voorkeur gegeven aanhet gebruik van niet-uitloogbare bouwmaterialen. Dit komt de kwaliteit van het afte koppelen hemelwater ten goede.Bij verdere ontwikkeling dient er een watertoets te worden opgesteld, waarbijbovenstaande uitgangspunten worden meegenomen. In hoofdstuk 4 wordt perlocatie inzicht gegeven in de grondwaterstanden.3.3 GeluidVoor alle locaties geldt dat zij, vanwege de infrastructuur, gelegen zijn in hetgebied met een geluidsbelasting van 50 tot 60 dB(A). Voor debouwmogelijkheden van geluidsgevoelige bebouwing is, in het kader van de Wetgeluidhinder, een nader akoestisch onderzoek vereist bij het opstellen van eenbestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. In dat onderzoek zal deafschermende bebouwing, gelegen tussen de bron en de geluidsgevoeligebebouwing, worden opgenomen, waardoor de geluidsbelasting zal afnemen.Voor de bouwlocaties zal, indien deze niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde,een verzoek hogere waarde moeten worden gedaan. Er zijn dus geenakoestische belemmeringen voor de oprichting van geluidsgevoelige bebouwing.De gemeente Waalwijk zal op basis van de Wet geluidhinder specifiek beleidopstellen.3.4 Flora en faunaRuimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatietot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en deFlora-en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaaktwaarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten opbeschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.De locaties liggen zonder uitzondering in de bebouwde kom en bestaan uitbestaande bebouwing en verharding en (spaarzaam) bestaand groen. Delocaties liggen niet in of nabij een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet.Wel kunnen in beperkte mate beschermde soorten in debebouwde kom worden verwacht, waardoor rekening dient te worden gehoudenmet de Flora-en faunawet. Relevante soortgroepen zijn in dit kader vooralbroedvogels en vleermuizen omdat die in bestaande bebouwing en beplanting(met name oude bomen) kunnen verblijven en/of broeden.