04.09.2013 Views

'Van Washington naar Beijing?' - Get a Free Blog Here

'Van Washington naar Beijing?' - Get a Free Blog Here

'Van Washington naar Beijing?' - Get a Free Blog Here

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

19 oktober 2012<br />

‘Van <strong>Washington</strong> <strong>naar</strong><br />

<strong>Beijing</strong>?’<br />

De opkomst van China als financieel-economische<br />

wereldhegemonie in de context van de geschiedenis van<br />

het kapitalistische wereld-systeem<br />

Krijgt Karl Marx alsnog gelijk?<br />

Masteropleiding Sociaaleconomische Geschiedenis UvA<br />

Eerste scriptiebegeleider: Dr. M.C. ’t Hart<br />

Tweede scriptiebegeleider: Dr. M.L.M. van Berkel<br />

Student: Theo J. Woldringh, 5735300<br />

E-mail adres: theowoldringh@hotmail.nl<br />

Telefoon: 035-5389034<br />

Masterscriptie: T.J. Woldringh


Inhoudsopgave<br />

Voorwoord -1-<br />

Inleiding -2-<br />

Hoofdstuk 1: Evolutie van het wereldkapitalisme, transformatiecycli<br />

en transities in de financiële wereldhegemonie -6-<br />

Inleiding -6-<br />

Financiële expansies en de evolutie van het wereldkapitalisme -8-<br />

Hegemoniale transities en systematische transformatiecycli -12-<br />

Hegemoniale transities in het verleden en nu -15-<br />

De positie van China in het huidige wereld-systeem -19-<br />

Samenvatting -22-<br />

Hoofdstuk 2: Geopolitiek en kapitalisme in het Westen en in -23-<br />

het Oosten<br />

Een vergelijking tussen het kapitalistische ontwikkelingspad in het Oosten<br />

en het Westen -24-<br />

Het ‘Smithian Dynamic Growth’ en ‘Industrious Revolution’ model in -28-<br />

het Oosten en het Westen<br />

Geopolitiek en de ‘Great Divergence’ -34-<br />

Geopolitiek en kapitalisme voor en na de Industriële Revolutie -37-<br />

Oorsprong en voortgang van de Oost-Aziatische economische renaissance -41-<br />

Limieten aan regionale samenwerking, spanningsvelden tussen China en Japan -45-


Hoofdstuk 3: Het ‘Chinese Road’ model en veranderingen in het<br />

kapitalistische wereld-systeem -48-<br />

Het socialistische (markt)model van de Volks Republiek China -50-<br />

Oorsprong en achtergronden van het ‘Chinese Road’ model -53-<br />

Het ‘Chinese Road’ model en veranderingspatronen in het wereld-systeem -57-<br />

‘Chinese Road’ model versus het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model -63-<br />

Wederzijdse afhankelijkheid van de Chinese en Amerikaanse politieke economieën -66-<br />

Het ‘Chinese Road’ model en socio-ecologische uitdagingen -71-<br />

In hoeverre Is China kapitalistisch? -73-<br />

Conclusie -76-<br />

Literatuurlijst -84-


‘What kind of society isn't structured on greed? The problem of social organization is how to set up an<br />

arrangement under which greed will do the least harm, capitalism is that kind of a system’.<br />

(Milton Friedman 1982). 1<br />

Voorwoord<br />

In het geschiedenis traject dat ik de afgelopen vijf jaar heb afgelegd, lag mijn focus op het belang van<br />

de relatie tussen ‘geld en macht, door mij aangeduid met de metafoor ‘de Duit en de Fluit’, in de<br />

geschiedenis van het wereldkapitalisme zoals we dit nu kennen. In de vele werkstukken en scripties<br />

die ik voor mijn studie heb geschreven, kon ik altijd wel een invalshoek vinden waarbij de factor<br />

‘geld’ leidend werd. Ik heb ze allemaal gebundeld op mijn weblog Deduitendefluit ·, , inmiddels<br />

bezocht door meer dan 1500 unieke bezoekers.<br />

In mijn zoektocht <strong>naar</strong> het belang van de factor ‘geld’ in de geschiedenis van het<br />

wereldkapitalisme kwam ik zoals vele andere wetenschappers de naam Giovanni Arrighi opvallend<br />

vaak tegen. Ik vond tijdens mijn studietijd veel inspiratie bij deze socioloog. Giovanni Arrighi heeft<br />

een opmerkelijke en zeer brede bijdrage geleverd aan de studie comparatieve politieke economie en<br />

historische sociologie. Mijn kennismaking vond in mijn geval plaats tijdens onderzoek <strong>naar</strong> de<br />

geschiedenis van financiële wereldcrises toen ik stuitte op zijn briljante essay ‘Towards a Theory of<br />

Capitalist Crisis’ uit 1978. Daarin vergelijkt Arrighi drie grote kapitalistische crises met elkaar<br />

namelijk die van 1873–96, de jaren dertig en de jaren zeventig. 2<br />

Voor mijn masterstudie heb ik er al in een vroeg stadium voor gekozen om als afsluiting van<br />

mijn studie mijn afstudeerscriptie te schrijven over de geschiedenis van het wereldkapitalisme met de<br />

rol van hegemoniale financiële wereldcentra als centraal thema. Zo werden Fernand Braudel en<br />

Giovanni Arrighi nieuwe vrienden, die daarna dan ook vorm hebben gegeven aan de basis van deze<br />

scriptie. Het heeft zeer lang geduurd totdat ik tot een definitieve opzet van het verhaal kwam. Mijn<br />

oorspronkelijke opzet was een chronologische historische politieke economie over de rol van Wereld<br />

Financiering Centra in de wereldorde. Daarna stapte ik over <strong>naar</strong> een opzet waarin analogieën tussen<br />

de diverse cycli in het kapitalisme centraal stonden. Naarmate ik echter meer wetenschappelijke<br />

artikelen van Arrighi las en vooral na lezing van zijn laatste boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong> besloot ik om<br />

als rode draad in deze scriptie de opkomst van China als economische wereldmacht te nemen en de<br />

potentiële gevolgen daarvan voor het kapitalistische wereld-systeem. 3 Zoals Arrighi het beschrijft:<br />

‘an interpretation of the contemporary shift of the epicentre of the global political economy from<br />

North America to East Asia’.<br />

Dit was een goede keuze. Allereerst was het onderwerp, de economische opkomst van China<br />

en de mogelijke gevolgen daarvan voor het kapitalistische wereld-systeem, zeer actueel en uitermate<br />

1 Gevonden op http://www.brainyquote.com/quotes/authors/m/milton_friedman.html.<br />

2 Giovanni Aright, ‘Towards a Theory of Capitalist Crisis’, New Left Review I, 111 (1978), 3–24.<br />

3 G. Arrighi, Adam Smith in <strong>Beijing</strong>: Lineages of the Twenty-First Century (Londen 2007).Hoewel je het niet verwacht van<br />

de titel gaat dit boek niet uitsluitend over de oorsprong en dynamiek van het Chinese kapitalisme van de afgelopen eeuwen<br />

maar meer over de toekomst van het kapitalistische wereld-systeem.<br />

-1-


oeiend en is dat tot op heden gebleven. Maar het bleek ook een prachtige manier te passen als<br />

afsluiting van mijn uitgebreide onderzoek <strong>naar</strong> de geschiedenis van het ‘geld’, waar ik mij in de<br />

afgelopen jaren in mijn studie Geschiedenis op gefocust heb. Maar het belangrijkste is dat ik de<br />

wetenschappelijke zoektocht met ontzettend veel plezier heb beleefd. Ik hoop dat de lezer na ieder<br />

hoofdstuk met spanning uitkijkt <strong>naar</strong> het volgende deel.<br />

Door de vakgroepen American Studies en Sociaal-Economische Geschiedenis van de UvA<br />

werd mij alle vrijheid en ruimte geboden om mijn essays en scripties op de mij beoogde wijze –<br />

wetenschappelijk maar voor een breed publiek toegankelijk en leesbaar – te ontwerpen. Waar nodig<br />

werden door mij de kritische maar constructieve noten ten aanzien van empirische kwaliteit en<br />

wetenschappelijk gehalte in de geschriften verwerkt. Alle medewerkers van de vakgroep Geschiedenis<br />

die mij die ruimte gaven verdienen een groot compliment. Mijn speciale dank gaat allereerst uit <strong>naar</strong><br />

mijn scriptiebegeleider Marjolein ’t Hart die al begeleider was van twee van mijn eerdere werkstukken<br />

over de Kredietcrisis van 2008 en de opkomst en ontrafeling van Amsterdam als Wereld Financiering<br />

Centrum. Zonder de feedback van mijn meelezers Robert Dunning en Giep Franzen was dit een stuk<br />

geworden vol stijl- en taalfouten en met nog veel onvolkomenden. En natuurlijk vond ik grote<br />

ondersteuning bij mijn partner in het leven Marie Louise Sanders en mijn uitgebreide familie.<br />

Maar tot slot wil ik duidelijk stellen dat deze scriptie niet in deze vorm geschreven had kunnen<br />

worden zonder de inspirerende en innoverende gedachten en theorieën van Giovanni Arrighi. Hij is de<br />

echte ‘Genius’ in het geheel. De scriptie is voor een groot deel gebaseerd op zijn wetenschappelijke<br />

publicaties en is een tribuut aan hem.<br />

Inleiding<br />

‘Het idee van een vrije markeconomie zoals voor het eerst geformuleerd door Adam Smith is een van<br />

de meest revolutionaire en ingrijpende concepten geweest in de geschiedenis van het kapitalisme. De<br />

geldigheid van dit concept is in de afgelopen jaren te ver doorgevoerd. Het is verworden tot een<br />

ideologie onder de noemer neoliberalisme, een uiting van een fundamentalistisch geloof in de werking<br />

van de markt. Historisch gezien is fundamentalisme en het idee van een absolute leer waaruit met<br />

volstrekte stelligheid kan worden afgeleid wat waar is, wat goed is om te doen en wat van waarde is,<br />

misschien wel de gevaarlijkste dwaling geweest waarin de mens is vervallen. Ook een democratische<br />

samenleving blijkt niet immuun voor het fundamentalisme, want in de afgelopen decennia is het<br />

Westen steeds meer in de greep gekomen van het 'waanidee' van de absolute vrije markt, een idee dat<br />

nog wetenschappelijk onderbouwd werd ook’. 4<br />

De economische wereldcrisis die de (westerse) wereld nu al een aantal jaren teistert zijn sprekende<br />

voorbeelden van de manier waarop een vrije markt uit de hand kan lopen en wat voor verwoestende<br />

gevolgen dit kan hebben voor de wereld. Veel wetenschappers leggen de oorzaken van de huidige<br />

misère neer bij de te ver doorgevoerde ideologie van het neoliberalisme. Het verscherpen van de<br />

4 Abraham de Swaan in De Volkskrant 23 februari 2012.<br />

-2-


egelgeving, betere overheidscontrole, inperking van de macht van de financiële sector, zouden<br />

voldoende moeten zijn om toekomstige financiële crises te beteugelen. Andere wetenschappers zijn<br />

van mening dat het noodzakelijk is veranderingen door te voeren om het neoliberale kapitalistische<br />

wereld-systeem waaronder een verschuiving van de financieel-economische wereldhegemonie <strong>naar</strong><br />

Oost-Azië met China als centrum.<br />

Deze afstudeerscriptie geeft een historische analyse de achtergronden van economische<br />

opkomst van China in de context van de geschiedenis van het wereldkapitalisme en wil een<br />

inhoudelijke bijdrage leveren aan het brede wetenschappelijke debat over de toekomst van het<br />

wereldkapitalisme. Het onderzoek richt zich op de vraag of een toekomst van een wereld-systeem met<br />

China als nieuwe financiële en economische wereldmacht to de mogelijkheden behoort. Dit wordt<br />

gedaan door een analyse van de meningen van een aantal wetenschappers uit diverse<br />

wetenschapdisciplines. Als basis is gekozen voor het wereld-systeem · analyse blikveld van Giovanni<br />

Arrighi zoals hij dit in een uitgebreide reeks wetenschappelijke publicaties heeft beschreven. 5 De<br />

scriptie is een analyse die zich toespitst op transitie- en transformatieprocessen die in de lange<br />

geschiedenis van het wereldkapitalisme te signaleren zijn. De plaats en het historische belang van een<br />

centrale financiële wereldhegemonie in de financiële wereldorde werd als centraal geplaatst in de<br />

analyse. 6 Het doel van het onderzoek was om de achterliggende oorzaken bloot te leggen van een<br />

aantal essentiële zaken die van invloed zijn geweest op de situatie nu én op de toekomst van het<br />

kapitalistische wereld-systeem. Immers na de financiële crises in Oost-Azië in de jaren negentig werd<br />

een neoliberale financiële wereldorde, met de VS en instituten als IMF en Wereldbank in een leidende<br />

rol, het model voor economisch herstel. Vandaag is het juist Oost-Azië en in het bijzonder China die<br />

Amerikanen en Europeanen een lesje kunnen leren in economisch herstel.<br />

De volgende vraagstelling staat centraal in deze masterscriptie. Kan de opkomst van China<br />

geplaatst worden in de context van de geschiedenis van het wereldkapitalisme? Is een positie als<br />

mogelijke nieuwe centrale wereldhegemonie een logisch vervolg in de evolutie van het kapitalistische<br />

wereld-systeem? Met andere woorden, is een transitie van de financieel-economische wereldmacht<br />

van de VS <strong>naar</strong> China, zoals wordt voorzien door Arrighi, misschien wel een onvermijdbare stap in de<br />

al eeuwen voortdurende transformatie- en transitieprocessen in de geschiedenis van het<br />

wereldkapitalisme? Is de opkomst van China historisch verklaarbaar en hoe kunnen we de opkomst<br />

van China plaatsen binnen de veranderingen in het contemporaine financiële wereld-syteem?<br />

5 Giovanni Arrighi (1937 – 2009) was een wetenschapper in de vakgroep sociologie en politieke economie als Professor aan<br />

de John Hopkins Universiteit, Baltimore. Hij heeft belangrijk wetenschappelijk onderzoek gedaan <strong>naar</strong> de oorsprong en<br />

transformaties in het wereldkapitalisme.<br />

6 Aright geeft de volgende beschrijving van Hegemonie: ‘The power of the state to exercise governmental functions of<br />

leadership and governance over a system of sovereign states. Hegemony is the additional power that accrues to the dominant<br />

state by virtue of its capacity to pose on a universal plane all the issues around which conflict rages. In principle, this power<br />

may involve just ordinary management of such system as instituted at a given time. Historically however, the government of<br />

a system of sovereign states has always involved some kind of transformative action, which changed the mode of operation<br />

of the system in a fundamental way’, G. Arrighi, The Long Twentieth Century, Money, Power, and the Origins of Our Times<br />

(London 2009) 27.<br />

-3-


Giovanni Arrighi heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het wetenschappelijk onderzoek<br />

van het wereldkapitalisme bekend geworden als wereld-systeem analyse. In wetenschappelijk werk<br />

gepubliceerd in de periode tussen 1994 en 2009 heeft Arrighi het masterconcept van zijn theorie<br />

‘systematische cycli van accumulatie’ ontwikkeld en geeft hij een originele beschrijving van de<br />

dynamiek van het wereldkapitalisme als een opeenvolging van hegemoniale eposodes. Elke episode is<br />

expansiever dat de voorafgaande en culmineert uiteindelijk in financieel-economische crises en<br />

chaotische transities. Arrighi voorspelde al in een vroeg stadium een in China gecentraliseerde<br />

verschuiving van de economische macht <strong>naar</strong> Oost-Azië. 7 Arrighi’s analyse blikveld blijft niet beperkt<br />

tot kapitalistische ontwikkelingen op nationaal niveau. Hij breidt het onderzoek uit <strong>naar</strong> de dynamiek<br />

van kapitalistische ontwikkelingen zoals deze zich ontvouwen op wereldniveau. Een wereld die<br />

overigens wel weer is opgebouwd uit een steeds gevarieerder en groter wordend aantal landen. Zijn<br />

uitgangspunt is dat de dynamiek van het wereldkapitalisme, hoewel beïnvloed door de dynamiek op<br />

landenniveau, mondiaal gezien belangrijker en anders is dan de som van alle nationale dynamieken.<br />

Arrighi hanteert de onderzoekstelling dat we het kapitalisme alleen kunnen begrijpen indien we het<br />

systeem van staten waarin het wereldkapitalisme is ingebed als centraal studiepunt nemen en niet<br />

individuele staten ieder voor zich. 8 Arrighi baseerde zich onder andere op (klassieke) wetenschappers<br />

als Adam Smith, Karl Marx, Max Weber en daarnaast op het wetenschappelijk werk van onder andere<br />

Fernand Braudel en Immanuel Wallerstein. Naast het wetenschappelijk werk van Giovanni Arrighi is<br />

voor deze scriptie gebruik gemaakt van publicaties van een diverse groep wetenschappers als onder<br />

andere Jan-Frederik Abbeloos, Eric Vanhaute, Kaoru Sugihara, John Gulick, Leo Panitch, Sheila<br />

Rucki, Zhou Hong en David Harvey. 9<br />

De scriptie is opgebouwd uit drie hoofdstukken. Hoofdstuk één is een beknopte geschiedenis<br />

van de evolutie van het wereldkapitalisme. Hierbij wordt ingegaan op vragen als: hoe verliep deze<br />

evolutie, kan er een historisch verklaarbaar proces van hegemoniale transitiecycli worden<br />

geïdentificeerd waarbij de financiële wereldmacht volgens een vast patroon wisselde? Had elk<br />

transitieproces zijn eigen verhaal en oorzaak of zijn er parallellen vast te stellen? Hoe kunnen we de<br />

opkomende financiële centrumfunctie van Oost-Azië en China in de contemporaine globale economie<br />

een plaats geven in de geschiedenis van het kapitalisme en de toekomst van de financiële wereldorde?<br />

7<br />

William Robinson, ‘Giovanni Arrighi: Systemic Cycles of Accumulation, Hegemonic Transitions, and the Rise of China’,<br />

New Political Economy, iFirst (2010), 1-14 aldaar 1.<br />

8<br />

G. Arrighi en Beverly Silver, ‘Capitalism and world (dis)order’, Review of International Studies, 27 (2001), 257–279 aldaar<br />

258.<br />

9<br />

Jan-Frederik Abbeloos, Eric Vanhaute ‘Cutting the Gordian knot of world history: Arrighi’s model of the great divergence<br />

and convergence’, Journal of World-system Research 17, 1, (2011), 89-106. Kaoru Sugihara, ‘The European Miracle and the<br />

East Asian Miracle: towards a New Global Economic History’ Sangyo to Keizai 11 (1996) 1- 46, John Gulick, ‘The Long<br />

Twentieth Century, Barriers to China’s Hegemonic Accession’, Journal of World-system Research 17, 1 (2011), 4-38,<br />

Leo Panitch, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>: An Alternative to Capitalism?’ Historical Materialism 18 (2010) 74–87. Sheila<br />

M. Rucki, ‘Global Economic Crisis and China's Challenge to Global Hegemony: A Neo-Gramscian Approach’, New Political<br />

Science, 33:3(2011) 335-355. Zhou Hong, ‘The World Implications of the “Chinese Road” in the Context of Globalization’<br />

Social Sciences in China, 31:2 (2010) 5-20. David Harvey, A Brief History of Neoliberalism (Oxford 2005).<br />

-4-


Aan de orde komen de al eeuwen voortgaande financiële expansies binnen de evolutie van het<br />

wereldkapitalisme, hegemoniale transities in het verleden en nu, de positie en toekomst van Azië en<br />

China en de mogelijke gevolgen daarvan voor de financiële wereldorde.<br />

Hoofdstuk twee beschrijft de geschiedenis van de rol van macht, geld, imperialisme in de<br />

politieke economieën van het ‘Westen’ en het ‘Oosten’ en gaat in op vragen als: is de neergang van<br />

West-Europa en de VS en de opkomst van Oost-Azië historisch verklaarbaar? Wat is de relatie tussen<br />

de huidige economische renaissance van Oost-Azië en haar eerdere prominente positie in de<br />

wereldeconomie? Hoe relateert de ondergang en heropleving van China na 1850 met het<br />

globaliseringproces en opkomst van het kapitalisme in het Westen in de negentiende en twintigste<br />

eeuw? Is het zo dat veel onverklaarbare factoren over de oorsprong van de wat Kenneth Pomeranz ·,<br />

heeft benoemd als de ‘Great Divergence’ 10 mede kunnen worden teruggevoerd <strong>naar</strong> het verschil in<br />

geopolitieke basis tussen West-Europa en Oost-Azië? Dus hoe droeg deze divergentie bij aan de<br />

transformatie van de geopolitieke basis van gunstig <strong>naar</strong> ongunstig voor de hybridisatie van de<br />

industrious en industriële revolutiepaden? Aan de orde komen een vergelijking van de opkomst van<br />

het kapitalisme in het Westen en het Oosten vóór en ná de Industriële Revolutie, de oorsprong en<br />

verloop van de Oost-Aziatische (Chinese) economische renaissance in de tweede helft van de<br />

twintigste eeuw en de spanningsvelden, met name tussen China en Japan, die een verdere regionale<br />

samenwerking in het Oosten kunnen verstoren.<br />

In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de diverse crises van de neoliberale globalisering in<br />

samenhang met de opkomst van China als financiële en economische wereldmacht. Welke factoren<br />

zullen de dominantie van China in de eenentwintigste eeuw bepalen, gelet op haar financieel-<br />

economische historie? Verder wordt besproken de ervaring van China met het neoliberalisme en het<br />

verschil tussen een neoliberale en socialistische markteconomie. Ook wordt nader ingegaan op de<br />

vraag in hoeverre China voldoet aan de criteria van een kapitalistische staat en worden de politieke<br />

economieën van de VS en China met elkaar vergeleken.<br />

Tot slot wordt in de conclusie ingegaan op de vraag: ‘gaat er wat veranderen in het<br />

kapitalistische wereld-systeem’? Hoe zou de huidige cyclus zich in het licht van de geschiedenis<br />

kunnen voortzetten, dus wat kunnen we verwachten in de komende dertig jaar? Indien we de seculaire<br />

trend van systemische expansie van netwerken van macht en kapitaalaccumulatie gedurende<br />

overlappende cycli van accumulatie in het verleden extrapoleren <strong>naar</strong> de toekomst, wat voor scenario’s<br />

zijn dan te bedenken ten aanzien van de toekomst van het wereldkapitalisme? Wat kunnen de<br />

implicaties zijn voor de financiële wereldorde? Is de wereld rijp voor veranderingen in kapitalistisch<br />

wereld-systeem? Weet het Westen zich te hergroeperen in een door hen gedomineerd neoliberaal<br />

‘wereldmachtsblok’? Of wordt de wereldcrisis zo ernstig dat het leidt tot systemische wereldchaos,<br />

10 Kenneth Pomeranz, The Great Divergence, Europe, China and the Making of the Modern World Economy (Princeton<br />

2000). Met ‘Great Divergence’ (grote kloof) wordt hier het uiteen groeien van industrialiserende (westerse) en nietindustrialiserende<br />

(oosterse) samenlevingen in de negentiende eeuw bedoeld. De term is afkomstig van Samuel Huntington.<br />

-5-


een chaos waaruit het kapitalisme in wezen in haar oorsprong, zeg vijf tot zeven eeuwen geleden,<br />

ontstaan is? Leidt dit tot het einde van de geschiedenis van het kapitalisme en krijgt Karl Marx alsnog<br />

gelijk? Of komt er een recentralisatie van de wereldeconomie in Oost-Azië met China als hegemoniaal<br />

centrum. In dit scenario, dat reële vormen begint aan te nemen, zou er een transformatie kunnen gaan<br />

plaatsvinden waarbij het neoliberale kapitalistische wereld-systeem gedwongen zal zijn steeds meer<br />

kenmerken van het Chinese systeem, namelijk een ‘socialistische markeconomie’, over te nemen? Kan<br />

dit het einde inluiden van het door de VS gedomineerde kapitalistische neoliberale wereld-systeem in<br />

haar huidige vorm?<br />

Hoofdstuk I: Evolutie van het wereldkapitalisme, transformatie-<br />

cycli en transities in de financiële wereldhegemonie<br />

‘The collapse of communist regimes destroyed the system that had stabilized international relations<br />

for some forty years and revealed the precariousness of the domestic political systems that had<br />

essentially rested on that stability. The result was an enormous zone of political uncertainty,<br />

instability, chaos and civil war. The future of politics was obscure, but its crisis at the end of the Short<br />

Twentieth Century was patent’. 11<br />

Inleiding<br />

Eric Hobsbawm schreef het bovenstaande in zijn boek The Age of Extremes om aan te geven dat de<br />

jaren zeventig en tachtig de afsluitende fases waren van wat hij noemde de korte twintigste eeuw<br />

(1914-1991). Immanuel Wallerstein stelt in zijn boek After Liberalism dat het jaar 1989 het einde<br />

markeerde van het bijzonder politiek cultureel tijdperk dat begon in de achttiende eeuw met de<br />

Verlichting en de Franse Revolutie. Voor Wallerstein markeert het echter ook het begin van een<br />

terminale crisis van het moderne wereld-systeem dat ontstond in de 'lange zestiende eeuw'. 12 James<br />

Rosenau is het in Turbulence in World Politics eens met deze beoordeling. Volgens hem zijn de<br />

kenmerken die gebeurtenissen binnen het internationale contemporaine wereld-systeem bepalen zo<br />

fundamenteel veranderd, dat de recente mondiale politieke turbulentie vergeleken kan worden met<br />

vergelijkbare politieke verschuivingen in de zeventiende eeuw die uitmondden in het Verdrag van<br />

Westfalen in 1648. 13 Francis Fukayama schrijft in The End of History and the last Man dat het einde<br />

van de Koude Oorlog meteen ook het einde van de ideologische evolutie van de mensheid zal blijken<br />

te zijn en dat de westerse liberale democratie universeel gezien als ultieme vorm van regeren zal<br />

worden beschouwd. 14<br />

11 Eric J. Hobsbawm, The Age of Extremes: A History of the World, 1914–1991 (New York 1994), 8.<br />

12 Immanuel Wallerstein, After Liberalism (New York 1995), 1, 268; Immanuel Wallerstein, ‘Crisis as Transition’, in S.<br />

Amin, G. Arrighi, A. G. Frank, and I. Wallerstein, Dynamics of Global Crisis (New York 1982), 11.<br />

13 James N. Rosenau, Turbulence in World Politics: A Theory of Change and Continuity (Princeton, 1990), 10.<br />

14 Francis Fukuyama, The End of History and the last Man (1992).<br />

-6-


Over welk tijdperk we het ook hebben, het einde van de koude oorlog of het einde van een<br />

veel langer tijdperk bepaald door het Liberalisme en de Verlichting, het is zo dat al deze<br />

wetenschappers aan het begin van de jaren negentig duidelijk waren in hun mening dat de meeste<br />

structuren in het wereld-systeem, die een bepaalde voorspelbaarheid hadden, zouden verdwijnen<br />

Onzekerheid en onvoorspelbaarheid zouden de toekomst van de wereld gaan karakteriseren. Op basis<br />

van de wetenschapdiscipline, die bekend staat als ‘wereld-systeem analyse’ 15 , heeft Giovanni Arrighi<br />

een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestudering van het wereldkapitalisme. Na een analyse van<br />

de geschiedenis van het kapitalistische wereld-systeem kwam hij tot een andere theorie. Zijn concept<br />

gaat ervan uit dat in de geschiedenis en dynamiek van het wereldkapitalisme er opeenvolgende cycli<br />

van kapitaalaccumulatie in het systeem optraden. Elke episode liet een grotere accumulatie zien dan de<br />

vorige en elke episode mondde uit in financiële crises en chaotische transities inclusief een wisseling<br />

in de financiële wereldhegemonie. Arrighi heeft dit concept doorgetrokken <strong>naar</strong> de contemporaine tijd<br />

en ziet de jaren tachtig niet als het einde, maar als een keerpunt in het transitieproces van de cyclus<br />

waar wij ons nu in bevinden. De economische ‘boom’ die begon in de jaren tachtig en de financiële<br />

crises die daar deel van uitmaakten, zijn volgens hem een onderdeel van het transitieproces in de<br />

cyclus die nu aan de gang is dat de wereld rijp heeft gemaakt voor veranderingen in het kapitalistische<br />

wereld-systeem inclusief een verandering in de financiële wereldhegemonie.<br />

Arrighi heeft een groot aantal publicaties en studies over het kapitalistische wereld-systeem in<br />

al haar facetten op zijn naam staan. Hij is altijd op zoek geweest <strong>naar</strong> factoren die de evolutie en<br />

geschiedenis van het wereldkapitalisme hebben beïnvloed. Daarbij maakte hij gebruik van de<br />

denkbeelden van een diverse groep wetenschappers bestaande onder andere uit Adam Smith, Karl<br />

Marx, Fernand Braudel alsmede onder andere Antonio Gramsky, Karl Polanyi en Max Weber.<br />

Thomas Reifer stelt dat Arrighi’s laatste boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong> kan worden gelezen als het derde<br />

deel van een niet geplande trilogie, samen met Chaos & Governance in the Modern World System als<br />

deel twee en The Long Twentieth Century als deel één. 16 In de delen één en twee van deze trilogie<br />

analyseert Arrighi de wisselende relatie tussen de controle over kapitaal en staatsmacht in de evolutie<br />

van een kapitalistische wereldeconomie die ongeveer zevenhonderd jaar geleden in Europa begon. In<br />

deel drie slaat hij een nieuwe weg in en stelt hij ondermeer het wetenschappelijk debat over de<br />

verschillende richting die de economische ontwikkelingspaden in het Westen en het Oosten ingingen<br />

15 ‘Een wereld-systeem analyse is geen theorie, maar een denkstroming die de evolutie van het kapitalisme als wereldsysteem<br />

van het prille begin tot heden, en van een Europees tot een globaal systeem onderzoekt. De benadering is unidisciplinair<br />

en holistisch: historische, economische, politieke en sociale aspecten worden met elkaar in verband gebracht’,<br />

Joris Verschueren, Plaats voor de Homo Ludens. Vlaamse Provo’s als nieuwe sociale beweging in een ruimtelijk wereldsysteem-analytisch<br />

perspectief (Gent 2003) 35-36. Bij het schetsen van de grondbeginselen van wereld-systeem analyse<br />

wordt naast Wallerstein, die de wereld beschouwd als een systeem waarin de landen de elementen vormen die een bepaalde<br />

positie innemen ten opzichte van elkaar, namelijk centrum, semi-periferie of periferie, vaak de Arrighiaanse visie gevolgd.<br />

Verschuren vindt Arrighi’s visie hanteerbaarder en genuanceerder dan de orthodoxie van Wallerstein. Het denken van<br />

Arrighi is daarom duidelijker dan de minder gedetailleerde ideeën van Immanuel Wallerstein.<br />

16 T. Reifer, ‘Histories of the Present: Giovanni Arrighi & the Long Durée of Geohistorical Capitalism’, Journal of World-<br />

Systems Analysis 15, 2 (2009), 249-256 aldaar 250.<br />

-7-


centraal. Deze splitsing leidde in het midden van de negentiende eeuw tot de ineenstorting van Oost-<br />

Azië, een periode die bijna honderd jaar duurde, en een economische opleving in West Europa en de<br />

VS. In de tweede helft van de twintigste eeuw volgde een opmerkelijke ‘economische renaissance’ van<br />

Oost-Azië en China. Een van Arrighi´s conclusies is dat de waarschijnlijkheid, dat we getuige zijn van<br />

de opkomst van een wat hij noemt: ‘East Asian-centered world-market society rivaling the historical<br />

capitalist world-economy’ steeds groter wordt, uiteraard met in acht neming van alle onzekerheden die<br />

daar bij horen.<br />

De historische grondslagen van wereld-systeem concepten, zoals transformatieprocessen in het<br />

wereldkapitalisme, kunnen betrokken worden bij een analyse van het transformatieproces waar we nu<br />

in zitten. In dit hoofdstuk wordt daarom nader ingegaan op historische transitiecycli in het<br />

kapitalistische wereld-systeem en op de evolutiepatronen die daarin ontdekt kunnen worden. Daarna<br />

wordt een overstap gemaakt <strong>naar</strong> hegemoniale transitieprocessen en wat deze ons kunnen leren over<br />

de richting en mogelijke afloop van de transformatie en transitieprocessen die in de huidige tijd aan de<br />

gang zijn. Op basis daarvan wordt dit hoofdstuk afgesloten met een beschrijving van de positie van<br />

Oost Azië en China in het huidige wereld-systeem en de mogelijke gevolgen daarvan voor de<br />

financiële wereldorde.<br />

Financiële expansies en de evolutie van het wereldkapitalisme<br />

‘Each and every financial expansion is simultaneously the ‘Autumn’ of a capitalist development of<br />

world-historical significance that has reached its limits in one place and the ‘Spring’ of a development<br />

of even greater significance that is about to begin in another place. The similar dynamic of systemic<br />

cycles of accumulation, each consisting of the emergence of a new regime in the course of the<br />

financial expansion of an old regime, makes the cycles comparable with one another’. 17<br />

De geschiedenis heeft ons geleerd dat het kapitalistische wereld-systeem wordt beheerst door<br />

processen van alsmaar groter wordende materiële en financiële expansies. Dit systeem heeft ervoor<br />

gezorgd dat schaal en grootte van de economie en van financiële markten gedurende de afgelopen vijf<br />

eeuwen steeds groter werden. Over de afgelopen drie decennia kan gesproken worden van een turbo-<br />

expansie. Materiële expansies traden op door de opkomst van blokken van overheidsinstanties en<br />

instanties in de private sector die in staat bleken het ‘systeem’ te transformeren en zo de voorwaarden<br />

te creëren voor alsmaar stijgende rendementen op kapitaal dat geïnvesteerd werd in handel en<br />

productie. Winsten werden routinematig weer geherinvesteerd in verdere expansies van handel en<br />

productie. Er was goede samenwerking tussen de diverse centra om elkaars expansie te handhaven.<br />

Naarmate de tijd verstreek, leidde dit tot een situatie waarin de accumulatie van kapitaal een<br />

schaalgrootte bereikte van een orde ver buiten de normale ontwikkeling of zoals Braudel het<br />

17 Fernand Braudel, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, vol. III: The Perspective of the World (New York, 1984)<br />

164.<br />

-8-


eschrijft: ‘over and above what can be reinvested in the purchase and sale of commodities without<br />

drastically reducing profit margins. Decreasing returns set in, competitive pressures intensify, and the<br />

stage is set for the change of phase from material to financial expansion.’ 18 In de tijd waren er dus<br />

voortdurende wisselingen van stijgende <strong>naar</strong> dalende rendementen en van samenwerking <strong>naar</strong><br />

concurrentie. De organisatorische structuren werden daarbij volgens Arrighi bepaald door het systeem<br />

zelf en niet door onderdelen van het systeem. 19 Volgens wereld-systeem analisten moet bij elke studie<br />

van het huidige wereld-systeem het kapitalistisch systeem als geheel betrokken worden, dus vanaf het<br />

ontstaan van dit systeem in de vijftiende eeuw tot op heden. Deze periodisering is aan Braudel<br />

ontleend, samen met het uitgangspunt dat inzicht in dit systeem slechts kan worden verkregen indien<br />

men het over een langere periode heeft bestudeerd. Arrighi heeft op basis hiervan het concept<br />

uitgewerkt van systematische cycli van accumulatie in de evolutie en dynamiek van het<br />

wereldkapitalisme. In iedere cyclus volgden hegemoniale episodes elkaar op, elke episode was weer<br />

groter dan de vorige, en elke episode resulteerde in financiële crises en chaotische transities.<br />

In zijn boek The Long Twentieth Century beschrijft hij de theoretische ontwikkeling en<br />

evolutie van het kapitalisme i vier lange zichzelf overlappende eeuwen van respectievelijk 1340-1630<br />

(Genua), 1560-1795 (Amsterdam), 1740-1931(Londen), 1914- ? (New York)). 20 In elke periode<br />

onderscheidt hij drie segmenten waarin financiële expansie centraal staat. In het eerste segment is er<br />

een overgang van kapitaalaccumulatie gebaseerd op handel <strong>naar</strong> accumulatie gebaseerd op speculatief<br />

geld. Hierdoor viel telkens weer een gezonde basis in de economie weg en begon, een proces van<br />

aftakeling waarna er een nieuwe financiële hegemonie opkwam. In segment twee kwam deze nieuwe<br />

financiële macht als regel tot volle wasdom via een materiële expansie gebaseerd op industrie en<br />

handel. In het derde segment is de ontrafeling van het oude regime compleet en neemt het nieuwe<br />

regime de financiële macht definitief over. Volgens Arrighi zien we dit patroon, deze beweging in drie<br />

fasen, in de geschiedenis van het wereldkapitalisme steeds weer.<br />

Robert Pollin heeft erop gewezen dat de theorie van steeds terugkerende en langdurige fases<br />

van financiële expansie een essentiële vraag met zich meebrengt, namelijk ‘where do the profits come<br />

from if not from the production and exchange of commodities?’ Hierop zijn volgens hem drie<br />

antwoorden te geven die alle drie wijzen op een andere winstbron. Allereerst verdienen kapitalisten<br />

geld ten koste van andere kapitalisten; er is dus een herdistributie van winsten binnen de<br />

kapitalistische klasse. Ten tweede vermeerdert de kapitalistische klasse als geheel haar winst door<br />

financiële transacties die hen in staat stellen een voor hen gunstige herverdeling van welvaart en<br />

inkomen te forceren. En tenslotte kunnen financiële transacties duurzaam winstgevend worden indien<br />

het mogelijk is om geldmiddelen van minder winstgevende <strong>naar</strong> meer winstgevende<br />

18 Braudel, Civilization and Capitalism, vol. III, 246.<br />

19 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 260.<br />

20 Arrighi, Long Twentieth Century, 371-386.<br />

-9-


productiegebieden en markten over te hevelen. 21 De eerste bron, de cirkelwerking van winst tussen<br />

kapitalisten onderling, verbindt financiële crises die ontstaan door te overdadige kapitaalaccumulatie.<br />

Dit is een signaal dat het einde van materiële groei gebaseerd op handel en de financiële expansie die<br />

daarop volgt in zicht komt. 22 De tweede bron, te weten winst uit incidentele financiële transacties, van<br />

oudsher een cruciale factor in het systeem, komt voort uit een stijgende concurrentie tussen overheden<br />

voor kapitaal. 23 Alle belle epoques van financieringskapitalisme, of het nu ten tijde van de renaissance<br />

in Florence was of tijdens de Reagan and Clinton jaren, werden gekarakteriseerd door dit soort<br />

speculatieve herdistributie in de vraag <strong>naar</strong> geld en de winsten die daar onderdeel van uitmaken. 24<br />

Pollin´s derde winstbron, de voortdurende herallocatie van geld <strong>naar</strong> meer winstgevende gebieden,<br />

komt in beeld als een factor in de verandering van financiële expansie door een nieuwe mondiale golf<br />

van materiële groei.<br />

Dit lijkt een bevestiging van de theorie van Karl Marx ten aanzien van kapitaal. Arrighi wijst<br />

er op dat Marx echter het historische belang van het feit dat staatsschuld binnen het kapitalistische<br />

wereldsysteem wordt ingebed omdat staten voortdurend met elkaar concurreren om mobiel kapitaal te<br />

krijgen, anders heeft geïnterpreteerd. Namelijk niet als een kwestie van concurrentie tussen landen<br />

maar meer als een middel van onzichtbare inter-kapitalistische samenwerking:<br />

‘With the national debt arose an international credit system, which often conceals one of the sources of<br />

primitive accumulation in this or that people. Thus the villainies of the Venetian thieving system formed<br />

one of the secret bases of the capital-wealth of Holland to whom Venice in her decadence lent large<br />

sums of money. So was it with Holland and England. By the beginning of the 18th century, Holland had<br />

ceased to be the nation preponderant in commerce and industry. One of its main lines of business,<br />

therefore, became the lending out of enormous amounts of capital, especially to its great rival England.<br />

And the same thing is going on today between England and the United States’. 25<br />

Marx ontwikkelde dus nooit de theoretische implicaties van deze waarneming. Weliswaar geeft hij<br />

veel aandacht aan ‘money dealing capital’ in het derde deel van Capital maar hij maakte nooit de draai<br />

<strong>naar</strong> speculatief door de overheid gestuurde geldaccumulatie. 26 Duidelijk is wel dat Marx waarneemt<br />

dat het kredietsysteem een basisinstrument was van de transfer van surplus-kapitaal van handels- en<br />

productiecentra in neergang <strong>naar</strong> centra in opkomst. Bij zijn basisargumenten in Capital weegt hij de<br />

21<br />

Robert Pollin, ‘Contemporary Economic Stagnation in World Historical Perspective', New Left Review, 219 (1996), 115–<br />

116.<br />

22<br />

‘at the onset of each financial expansion an over-accumulation of capital leads capitalist organizations to invade one<br />

another’s spheres of operation; the division of labor that previously defined the terms of their mutual co-operation breaks<br />

down.’ Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 262.<br />

23<br />

Max Weber, Economy and Society (Berkeley 1978), 354; zie ook Max Weber, General Economic History (New York,<br />

1961), 249.<br />

24<br />

Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 263. Zie ook Arrighi en Silver Chaos and Governance, 1-37.<br />

25<br />

Marx, Capital, vol. I, (Moscow 1959) 755–756.<br />

26 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 264.<br />

-10-


ol van overheden bij het accumulatie proces niet zo zwaar mee. Hij rangschikte het onder, ik citeer:<br />

‘primitive accumulation, that is, an accumulation not the result of the capitalist mode of production,<br />

but its starting point’. 27<br />

Arrighi hanteert de theorie dat wat een startpunt was in het ene hegemoniale centrum<br />

(respectievelijk Genua, Amsterdam, Londen, New York) was, tegelijkertijd het resultaat was van lange<br />

periodes van kapitaalaccumulatie in centra die daarvóór waren ontstaan. Dus elke financiële expansie<br />

was tegelijkertijd wat Braudel noemt ‘het najaar’ van een voor de wereld significante historische<br />

kapitalistische ontwikkeling in de ene plaats en ‘het voorjaar’ van nog grotere significatie die in een<br />

andere plaats begint. De gelijke dynamiek van systematische cycli in de evolutie van het kapitalisme<br />

en de opkomst van een nieuw regime in de loop van de financiële expansie van het oude regime maakt<br />

dat de cycli vergelijkbaar met elkaar zijn. Arrighi maakt daarbij de hypothese dat er binnen historische<br />

transitiecycli wisselingen in de financiële macht waren waarbij ‘cosmopolitan-imperial regimes’<br />

ruimte gaven aan ‘corporate-national regimes’. 28<br />

‘The idea was that the leading capitalist organizations of a particular epoch would also be the leaders of<br />

the financial expansion, which always occurs when the material expansion of productive forces reaches<br />

its limits. The logic of this process - though again, Braudel doesn’t provide it - is that when competition<br />

intensifies, investment in the material economy becomes increasingly risky, and therefore the liquidity<br />

preference of accumulators is accentuated, which, in turn, creates the supply conditions of the financial<br />

expansion. The next question, of course, is how the demand conditions for financial expansions are<br />

created. On this, I relied on Weber’s idea that inter-state competition for mobile capital constitutes the<br />

world-historical specificity of the modern era. This competition, I argued, creates the demand conditions<br />

for the financial expansion. Braudel’s idea of ‘autumn’ - as the concluding phase of a process of<br />

leadership in accumulation, which goes from material to financial, and eventually to displacement by<br />

another leader - is crucial. But so is Marx’s idea that the autumn of a particular state, experiencing<br />

financial expansion, is also the springtime for another location: surpluses that accumulate in Venice go<br />

to Holland; those that accumulate in Holland then go to Britain; and those that accumulate in Britain go<br />

to the United States. Marx thus enables us to complement what we have in Braudel: autumn becomes a<br />

spring elsewhere, producing a series of interconnected developments’. 29<br />

Het proces van steeds terugkerende oplevingen van accumulatie structuren was dus een<br />

penduleachtige heen en weer beweging tussen deze twee organisatiestructuren, de eerste typisch voor<br />

een extensief regime als Genua en Groot Brittannië en de tweede voor intensieve regimes als de<br />

Nederlanden en de VS. De eerste twee waren verantwoordelijk voor het grootste deel van de<br />

27 Karl Marx, Capital, vol. I (Moscow 1959), 713, 754–755.<br />

28 Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 264. Arrighi voegt veel toe aan wat Braudel al schreef ‘The former specialize in widening the<br />

geographical parameters of the world economy while the latter emphasize deepening and consolidating the economic<br />

processes’, G. Arrighi, The Long Twentieth, 43.<br />

29 G. Arrighi, ‘The Winding Path’, 66.<br />

-11-


geografische expansie van het kapitalistische wereldsysteem. Onder het bewind van Genua werd de<br />

wereld ontdekt en onder het Britse bewind werd de wereld veroverd. De laatste twee<br />

organisatiestructuren daarentegen waren verantwoordelijk voor de geografische consolidatie van het<br />

kapitalistische wereldsysteem. Na de ontdekking van de wereld door de Spaanse partners van Genua,<br />

vond onder het bewind van de Nederlanden een consolidatie plaats ondermeer door in Amsterdam<br />

gecentraliseerde commerciële entrepots en publieke aan de beurs genoteerde ondernemingen als de<br />

Verenigde Oost-Indische Compagnie. Onder het Amerikaans bewind werd het wereldimperialisme van<br />

de Britten geconsolideerd in een in de VS gecentraliseerd systeem van nationale markten en<br />

transnationale ondernemingen. In Figuur 1 wordt dit evolutieproces schematisch weergegeven.<br />

Figuur 1: Evolutiepatronen van het wereldkapitalisme 30<br />

Leidende Organisatie Kosten<br />

Extensief Intensief Protectie Productie Transactie Reproductie<br />

Wereldstaat VS ja ja ja neen<br />

Engeland ja ja neen neen<br />

Natiestaat Nederlanden ja neen neen neen<br />

Stadsstaat<br />

Genua neen neen neen neen<br />

Hegemoniale transities en systematische transformatie cycli<br />

De omvang van de onzekerheid en onvoorspelbaarheid over de toekomst kan gerelateerd worden aan<br />

drie met elkaar verwante waarnemingen. Allereerst zijn de tweede helft van negentiende eeuw en de<br />

laatste drie decennia (1980-2010) van de lange twintigste eeuw in grote lijnen vergelijkbare perioden<br />

in de zin, dat financieringskapitaal in beide periodes een steeds grotere en meer centrale plaats ging<br />

innemen als gemeenschappelijk kenmerk. 31 De tweede waarneming is dat de financialisering van<br />

kapitaal een steeds terugkerend centraal kenmerk is geweest in de geschiedenis van het<br />

wereldkapitalisme. De derde waarneming is dat perioden van financiële expansie niet alleen het<br />

gevolg waren van cyclische processen in het historisch kapitalisme maar veeleer ook periodes zijn<br />

geweest van de grote transformaties in het kapitalistische wereldsysteem, iets wat in dit verhaal als<br />

30 Arrighi, Silver, 'Capitalism', 258-265.<br />

31 Dit wordt in de wetenschap breed gedragen, zie o.a: David Harvey, ‘Globalization in Question’, Rethinking Marxism, 8, 4<br />

(1995), 1–17, Paul Hirst and Grahame Thompson, Globalization in Question: the International Economy and the Possibilities<br />

of Governance (Cambridge 1996), David Gordon, ‘The Global Economy: New Edifice or Crumbling Foundations?’ New Left<br />

Review, 168 (1988), 24–65. Robert Zevin, ‘Our World Financial Market is More Open? If So, Why and With What Effect?’<br />

in T. Banuri and J.B. Schor (eds.), Financial Openness and National Autonomy: Opportunity and Constraints (New York<br />

1992).<br />

-12-


‘hegemoniale transities’ wordt aangeduid. 32 Ten aanzien van de eerste waarneming kan opgemerkt<br />

worden dat de steeds grotere en centrale plaats van financieringskapitaal in de economie aan het einde<br />

van de negentiende eeuw de aanleiding was tot zowel liberale als marxistische theorieën over<br />

'kapitalisme' en 'imperialisme'. Men zag het als een signaal voor een nieuw en tot dan toe ongekend<br />

stadium van het kapitalisme. 33 Dit terugkeerpatroon van het discours waarin financieringskapitaal<br />

wordt gepresenteerd als een nieuw, laatste en hoogste stadium van kapitalistische ontwikkeling laat<br />

dus een analogie zien met de ontwikkeling die we zagen in de afgelopen drie decennia.<br />

Dit brengt mij bij de tweede waarneming, namelijk dat de financialisering van kapitaal een steeds<br />

terugkerend centraal kenmerk is geweest in de geschiedenis van het wereldkapitalisme. Braudel<br />

schrijft er het volgende over:<br />

‘Finance capitalism was no newborn child of the 1900s; I would even argue that in the past in say Genoa or<br />

Amsterdam, following a wave of growth in commercial capitalism and the accumulation of capital on a<br />

scale beyond the normal channels for investment, finance capitalism was already in a position to take over<br />

and dominate, for a while at least, all the activities of the business world. The idea is that long before the<br />

early twentieth century the accumulation of capital through the purchase and sale of commodities ‘on a scale<br />

beyond the normal channels for investment enabled finance capitalism ‘ take over and dominate, for a while<br />

at least, all the activities of the world’. 34<br />

De stelling van Braudel is, dat de kern van het historisch kapitalisme ‘over its longue durée’ altijd de<br />

flexibiliteit en eclecticisme van kapitaal is geweest, meer nog dan de concrete vorm die het aannam in<br />

de verschillende fases en plaatsen. In bepaalde periodes lijkt het kapitalisme zich gespecialiseerd te<br />

hebben, zoals in de negentiende eeuw onder invloed van de industriële revolutie. De industriële<br />

revolutie bracht veel wetenschappers ertoe om de industriële ontwikkeling in de negentiende eeuw uit<br />

te roepen tot de bloeitijd die aan het kapitalisme haar ware identiteit gaf. Maar volgens Braudel is dit<br />

een te kortzichtige kijk op de zaak, en moet dit veel breder bestudeerd worden. Ik citeer:<br />

‘After the initial boom of mechanization, the most advanced kind of capitalism reverted to eclecticism,<br />

to an indivisibility of interests so to speak, as if the characteristic advantage of standing at the<br />

32 Arrighi, Silver, 'Capitalism', 258.<br />

33 Rudolf Hilferding in Finanz Kapital omschreef financieringskapitaal als: ‘ de eenwording van het kapitaal waarbij eerdere<br />

aparte gebieden van industrieel kapitaal, commercieel kapitaal en bank kapitaal voortaan onder de controle van de grote<br />

financiële instituten kwam’. Ofschoon het idee gebaseerd was op het Duitse bankmodel, was het niettemin elders een<br />

invloedrijk concept. In 1915 gebruikte Bukharin de formulering: ‘de samensmelting van industrieel met bank kapitaal’ en in<br />

1917 beschouwde Lenin het financieringskapitaal - ‘de fusie tussen industrieel met bankkapitaal’- als een nieuw stadium van<br />

het kapitalisme. Patrick Bond, ‘A century since Hilferding’s Finanz Kapital – again, apparently, a banker’s world?’, 21<br />

november 2010 op website http://www.zcommunications.org. Rudolf Hilferding, Finance Capital: A Study of the Latest<br />

Phase of Capitalist Development (Londen 1981). Nikolai Bukharin, Imperialism and World Economy (New York 1973). V.I.<br />

Lenin, ‘Imperialism: The Highest Stage of Capitalism’, in Selected Works, vol. I (Moskow1952). Arrighi stelt dat ´the idea<br />

that finance capital constitutes a new, latest, highest phase or stage in the development of capitalism is at least as widely held<br />

today as it was a century ago', Arrighi, Long Twentieth Century, 1-27.<br />

34 Braudel, Civilization and Capitalism, Perspective, 604. Dit is een terugkerend thema en past bij Braudel’s ‘longue durée’<br />

theorie.<br />

-13-


commanding heights of the economy consisted precisely of not having to confine oneself to a single<br />

choice, of being eminently adaptable, hence non-specialized’. 35<br />

Zoals hiervoor beschreven kunnen vier systematische cycli van accumulatie geïdentificeerd<br />

worden: een Genoese-Spaanse cyclus, een Nederlandse cyclus, een Britse cyclus en een Amerikaanse<br />

cyclus. De strategieën en de structuren via welke de instituten van de respectievelijke financiële<br />

wereldcentra (Genua, Amsterdam, Londen en New York) de financiële wereldorde hebben geleid bij<br />

de uitbreiding en het herstructureren van het kapitalistische wereld-systeem is wat Arrighi noemt<br />

‘regime of accumulation on a world scale’ ofwel financiële wereldhegemonie. Aan het eind van de<br />

twintigste eeuw, heeft de hernieuwde centrale plaats van financieringskapitaal geleid tot uitgebreide<br />

theorieën over ‘globalisering’ en ‘financialisering’, die door wetenschappers als een nieuwe en<br />

ongekende fases van de kapitalistische ontwikkeling wordt aangemerkt. 36 Figuur 2 geeft een schema<br />

van het model van hegemoniale transities zoals die in het wereldkapitalisme plaatsvonden. Het model<br />

laat expansies in het systeem zien, ingebed in bepaalde hegemoniale structuren, die deze vervolgens in<br />

de tijd gaan ondermijnen. De expansies zijn het gevolg van twee verschillende soorten leiderschap die<br />

bepalend zijn voor de hegemoniale situatie. Aan de ene kant, stimuleren leiders van een systeem dat in<br />

het algemene belang een nieuwe richting in gaat (bijvoorbeeld een systemische reorganisatie) de<br />

expansie door de nadruk te leggen op een betere verdeling van arbeid en specialisatie van functies.<br />

Aan de andere kant zullen leiders die voor een dominante staat kiezen (bijvoorbeeld via een proces<br />

van emulatie) meer de nadruk leggen op motivering en drive, nodig om alle energie en krachten in de<br />

expansie te mobiliseren.<br />

Figuur 2. De Dynamiek van hegemoniale transities 37<br />

Hegemonie Hegemoniale transities Nieuwe Hegemonie<br />

Hegemoniale Hegemoniale<br />

Crisis Breakdown<br />

Systematische Interstate rivaliteit Systematische chaos Systematische<br />

Reorganisatie & inter-enterprise reorganisatie nieuwe<br />

hegemonie staat concurrentie hegemonie staat<br />

Systematische Sociale conflicten<br />

Expansie<br />

Emulatie Hege- Opkomst nieuwe machts- Centralisatie van Emulatie nieuwe<br />

monie Staat configuratie systematische capabiliteit Hegemonie staat<br />

35 Fernand Braudel, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, vol. II: The Wheels of Commerce (New York 1982), 381.<br />

36 Zie onder andere: Andrew Walter, World Power and World Money: The Role of Hegemony and International Monetary<br />

Order (New York 1991), Erik R. Peterson, ‘Surrendering to Markets’, The <strong>Washington</strong> Quarterly, 17, 4 (1995), 103–115,<br />

Manuel Castells, The Rise of the Network Society (Oxford 2000).<br />

37 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 269-270.<br />

-14-


De derde waarneming, namelijk dat periodes van financiële expansie niet alleen het gevolg waren<br />

van cyclische processen in het historisch kapitalisme maar veeleer periodes waren van grote<br />

transformaties in het kapitalistische wereld-systeem, sluit hierop aan. Dit zou erop kunnen wijzen dat<br />

het terugkeringspatroon van mondiale financiële expansies niet alleen het gevolg was van een zekere<br />

eenheid in het kapitalisme vanaf het Italië van de dertiende eeuw tot het wereldkapitalisme zoals het<br />

nu bestaat, maar dat het ook een signaal kan zijn voor toekomstige fundamentele reorganisaties in het<br />

kapitalistische wereld-systeem. Braudel stelde al vast dat alle fasen in de financiële expansie de<br />

voorbode waren van een belangrijk verandering in de geschiedenis van het kapitalisme. Daarbij<br />

behoorden ook perioden van hegemoniale transities, in de loop waarvan een nieuwe financiële leider<br />

opkwam die het systeem reorganiseerde om verdere expansie mogelijk te maken. 38 De formatie en<br />

expansie van het kapitalistische wereld-systeem vond dus plaats via verschillende overschakelingen<br />

<strong>naar</strong> nieuwe trajecten die gelegd werden door specifieke leidende overheidsinstanties en private<br />

instituten. Door de leiding te nemen bij het ingaan van een nieuwe richting vond tegelijkertijd ook een<br />

transformatieproces plaats. 39<br />

In zijn boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong> gaat Arrighi dieper in op de huidige transformatie cyclus<br />

waarbij hij stelt dat de kans steeds groter wordt dat de financiële hegemonie binnen een aantal<br />

decennia van de VS overgaat <strong>naar</strong> Oost-Azië met China als centrum. 40 Arrighi's stelling is dat de<br />

pogingen van VS om de hegemonie, opgebouwd na de Tweede Wereldoorlog, te handhaven in eerste<br />

instantie werd verstoord door het verlies van geloofwaardigheid tijdens en na de Vietnam oorlog en<br />

door de interne systematische crisis die ontstond. Deze crisis werd volgens Arrighi later versterkt door<br />

een verkeerde inschatting van de Bush regering van de gevolgen voor de VS van de oorlog in Irak.<br />

Mondiale turbulenties hebben dus mede het toneel gecreëerd voor het einde van de financiële<br />

hegemonie van VS en de economische opkomst van Oost Azië. De Irak-oorlog ondermijnde de<br />

militaire, economische en politieke macht van de VS en dit maakte China volgens Arrighi uiteindelijk<br />

de ware win<strong>naar</strong> van de ‘war on terror’. 41 Arrighi’s eindconclusie is dat deze voor de Amerikanen<br />

nieuwe positie grote invloed zal hebben op de wereld en dat het er steeds meer <strong>naar</strong> uit gaat zien dat<br />

China de weg <strong>naar</strong> de opkomst van een wat hij noemt een ‘Commonwealth of civilization, truly<br />

respectful of cultural differences’, zoals Adam Smith al in de achttiende eeuw voorspelde, zal gaan<br />

leiden. 42<br />

38<br />

Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 271. Dus niet met één vertrekpunt 500 jaar geleden zoals Wallerstein stelt maar meerdere.<br />

Immanuel Wallerstein, The Politics of the World-Economy: The States, the Movements and the Civilizations (Cambridge<br />

1984), hoofdstuk 4.<br />

39<br />

Tijdens de Nederlandse cyclus werd het opkomende systeem van Europese staten formeel geïnstitutionaliseerd door de<br />

‘Treaties of Westphalia’. Onder Brits leiderschap werd het ‘Eurocentrisch’ systeem van soevereine staten geglobaliseerd en<br />

met de VS als leidende natie verloor het systeem haar ‘Eurocentricity’ om nog meer bereik en penetratie te winnen. Arrighi,<br />

Silver, ‘Capitalism’, 271. Zie ook Michael Mann, The Sources of Social Power, vol. I: A History of Power from the<br />

Beginning to AD 1760 (Cambridge 1986), 28. Peter Taylor, ‘Ten Years that Shook the World? The United Provinces as First<br />

Hegemonic State’, Sociological Perspectives, 37, 1 (1994), 27.<br />

40<br />

Arrighi, Adam Smith, 1-10.<br />

41<br />

Arrighi, Adam Smith, 101.<br />

42<br />

Arrighi, Adam Smith, 389. -15-


Hegemoniale transities in het verleden en nu<br />

Indien we aannemen dat de terugkeerpatronen en evolutie in de geschiedenis van het<br />

wereldkapitalisme, die we hebben opgemerkt bij de vergelijking van de successievelijke cycli van<br />

accumulatie, een gelijke weg zullen blijven volgen, dan zou het voorspellen van de toekomst in lijn<br />

met de historische analyse van Arrighi relatief eenvoudig zijn. We zouden dan het volgende kunnen<br />

verwachten. Ten eerste komt de financiële hegemonie van de VS na een periode enorme materiële<br />

expansie en transformaties op een gegeven moment tot een definitief einde. Ten tweede zal daarna<br />

binnen zeg dertig jaar een nieuw regime opkomen dat in staat zal zijn de VS als nieuwe financiële<br />

leider te vervangen. Ten derde zal deze leidende natie nog meer dan de VS de kenmerken van een<br />

wereldstaat hebben. Ten vierde zal het nieuwe regime, na een cyclus met de VS als intensieve staat,<br />

meer extensief in karakter zijn. 43 De kans dat meerdere van deze veronderstellingen zullen uitkomen,<br />

lijkt steeds reëler te worden. Arrighi plaatst hierbij de volgende kanttekening:<br />

‘But this fulfillment is neither the only nor the most likely of possible futures, because transitions from<br />

one regime to another are not fully inscribed in previously established patterns. Established patterns of<br />

recurrence and evolution show that the succession of emergent developmental paths that over the<br />

centuries has propelled the expansion of the world capitalist system to its present, all-encompassing<br />

global dimensions, has not been a purely random process. The patterns that we observe ex post are thus<br />

as much the outcome of geographical and historical contingencies as they are of historical necessity. In<br />

speculating ex ante about future outcomes of the present transition, therefore, we must pay equal<br />

attention to phenomena that fit into past patterns of recurrence and evolution and to phenomena that do<br />

not, that is, to significant anomalies that can be expected to make future outcomes deviate from past<br />

patterns.’ 44<br />

Dit wordt door Emile Durkheim de ‘inhoudelijke en dynamische densiteit van het systeem’<br />

genoemd. Hiermee bedoelde hij het aantal sociaal relevante eenheden die met elkaar verbonden zijn<br />

binnen het systeem en de hoeveelheid variëteit en snelheid van transacties die deze eenheden<br />

verbinden. Naarmate de tijd vordert verhoogt de stijging in het volume en dynamiek van het systeem<br />

de onderlinge concurrentie voorbij een punt dat de regulerende capaciteit van instituten in staat was dit<br />

te absorberen. Als dit gebeurde, hadden individuele staten de neiging om het nationale belang<br />

voorrang te geven zonder oog te hebben voor het feit dat problemen binnen het wereld-systeem een<br />

oplossing verlangen op wereldniveau iets wat Kenneth Waltz noemde ‘the tiranny of small<br />

decisions’. 45 Zodra zich dit ging voordoen, verminderde de macht van hegemoniale staat en begon de<br />

systeemcrisis. Dit soort hegemoniale crises werden gekarakteriseerd door drie nauw met elkaar<br />

verbonden processen namelijk de intensivering van internationale concurrentie, de escalatie van<br />

43 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 257.<br />

44 Arrighi and Silver, ‘Capitalism’, 274.<br />

45 Arrighi and Silver, ‘Capitalism’, 275.<br />

-16-


sociale conflicten en de interstitiële 46 opkomst van nieuwe vormen van macht. Gedurende<br />

transitieperiodes in het verleden, leidden hegemoniale crises als regel uiteindelijk tot een systemische<br />

chaos en tot een volledige ineenstorting van de bestaande hegemonie. 47 Dus <strong>naar</strong>mate de conflicten<br />

verder escaleerden en wel tot een punt dat de regelgevers het niet meer in de hand hadden, kwamen<br />

nieuwe structuren op, die de bestaande machtconfiguratie verder destabiliseerden. Dit had vaak een<br />

zichzelf versterkend karakter, wat uiteindelijk leidde tot een volledige ineenstorting van het systeem.<br />

Historisch gezien, waren de processen die de systemische chaos genereerden, ook verantwoordelijk<br />

voor de opkomst van een nieuwe financiële hegemonie. Iedere cyclus verschilde wel van de daaraan<br />

voorafgaande door de betere organisatie en het hogere volume en dynamische densiteit van het<br />

systeem van de nieuwe hegemoniale staat. Historisch gezien was er dus een steeds weerkerend<br />

evolutiepatroon gelijk aan evolutiepatronen die zich op meer gebieden hebben voorgedaan. 48<br />

In het huidige transitieproces zien we steeds mee signalen dat de Amerikaanse hegemonie aan<br />

het afkalven is. Interessant is dat er een aantal belangrijke overeenkomsten vastgesteld kunnen worden<br />

tussen het transformatieproces in de mondiale politieke economie van vandaag met die uit het<br />

verleden. Bijvoorbeeld, er is een grote overeenkomst tussen de Amerikaanse speculatieve financiële<br />

expansie vanaf de jaren tachtig met de Britse expansie in de tweede helft van de negentiende eeuw en<br />

ten dele de speculatieve expansie van de Nederlanden in de achttiende eeuw. 49 Net als vandaag zie je<br />

in het verleden vaak dat de reactivering van de economie (reflatie) door de aanzuigkracht voor mobiel<br />

kapitaal, de afnemende macht van de zittende hegemonie blind maakte voor de afnemende macht en<br />

stijgende kwetsbaarheid van de dominantie die men dacht te hebben. Deze reflatie trad bijvoorbeeld op<br />

in Amsterdam in de tweede helft van de achttiende eeuw en bij de Britten in de tweede helft van de<br />

negentiende eeuw. In beide gevallen leidde het binnen dertig tot veertig jaar tot een volledige<br />

ineenstorting van de dominante wereldpositie die beide landen hadden. Eenzelfde blindheid deed zich<br />

voor in het nieuwe millennium in de Verenigde Staten. Het gemak waarmee de VS haar<br />

defensieprogramma in de jaren tachtig kon financieren met buitenlands kapitaal en zo de macht van de<br />

USSR drastisch kon verminderen in wat de tweede Koude Oorlog wordt genoemd is daar een<br />

voorbeeld van. Een tweede voorbeeld is het ogenschijnlijke gemak waarmee de VS in de jaren<br />

negentig een spectaculaire lokale economische groei en boom op de effectenbeurs kon handhaven met<br />

als gevolg dat vele beleidsmakers geloofden dat Amerika onverslaanbaar was. 50 Echter vandaag is het<br />

niet zozeer óf, maar meer wannéér en hoe catastrofaal de globale dominantie van<br />

financieringskapitaal, gevoed door de dollars die de VS massaal bijdrukt of in het buitenland leent, in<br />

46<br />

Latijns woord is interstitium: onderbreking. Hier in de betekenis van ‘tussenliggende’.<br />

47<br />

‘By systemic chaos, we understand a situation of severe and seemingly irremediable systemic disorganization’ Arrighi,<br />

Silver, ‘Capitalism’, 272.<br />

48<br />

Arrighi and Silver, Chaos and Governance, 217-271.<br />

49<br />

‘There are good reasons for expecting the present financial expansion to end differently from earlier ones. However, there<br />

are just as good reasons for interpreting the present expansion and the attendant reflation of US power as signs of a<br />

hegemonic crisis analogous to those of 100 and 250 years ago’, Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 273.<br />

50<br />

Zie verder mijn Bachelorscriptie ‘Financialisering van de wereldeconomie en collectief wangedrag door Wall Street en<br />

<strong>Washington</strong>’ (UvA 2010) op weblog http://deduitendefluit.wordpress.nl.<br />

-17-


stand zal blijven. De ‘new-economy bubble’ in 2001 was het eerste teken, de schuldencrisis in 2008<br />

een definitief signaal dat de financiële expansie en gelijktijdig optredend reflatie in de VS de weg <strong>naar</strong><br />

beneden is ingeslagen.<br />

De belangrijkste constatering is echter dat zich in de laatste twee decennia een grote<br />

verschuiving heeft voorgedaan van het zwaartepunt van de mondiale economie van Noord-Amerika<br />

<strong>naar</strong> Oost-Azië. In de jaren tachtig was de combinatie van heropkomst van de VS na 1979 (Reagan<br />

effect) en de geleidelijke ineenstorting van Japan (1991) nog voldoende om de wereldverhoudingen<br />

met VS als hegemonie in stand te houden. In de loop van de jaren negentig kwam een verschuiving<br />

richting Oost-Azië op gang. 51 Deze verschuiving in de economische machtposities was eigenlijk veel<br />

dramatischer dan de GNP cijfers doen vermoeden. Eamonn Fingleton schreef in 2001:<br />

‘Focusing exclusively on US–Japanese relations, Japan’s continuing advance in manufacturing<br />

activities relative to the United States in the 1990s generated large and persistent surpluses in the<br />

Japanese balance of trade and deficits in the US balance, thereby deepening the reversal of positions<br />

between the two countries in the international credit system. Japan is now exporting more capital in real<br />

terms than any nation since America’s days of global economic dominance in the 1950s. As a result, in<br />

the first nine years of the 1990s Japan’s net external assets jumped from $294 billion to $1,153 bn.<br />

Meanwhile, US net external liabilities rocketed from $49 bn. to $1,537 bn. In the long run, this<br />

changing balance of financial power will be about the only thing that historians will remember about<br />

US–Japanese economic rivalry in the last decade. Yet it was the one thing that Western observers<br />

generally overlooked.’ 52<br />

Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het transitieproces begon al in de jaren<br />

negentig en het proces lijkt veel op de wisseling tussen de Amerikaanse en Britse machtpositie<br />

gedurende de hegemoniale transitieperiode in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is opvallend<br />

dat wisselingen van deze orde gelijke problemen met zich meebrachten zoals de turbulentie en<br />

financiële crises die karakteristiek waren voor de Oost-Aziatische economieën. Het transitieproces van<br />

Londen <strong>naar</strong> het nieuwe centrum New York werd bijvoorbeeld voorafgegaan door de Great Crash van<br />

1929. 53 De jaren negentig begonnen met de ineenstorting van de aandelenbeurs in Tokyo en liet daarna<br />

de ‘Asian Financial Crisis’ van 1997–98 zien. Deze crisis was in wezen geen signaal van zwakheid<br />

maar onderdeel van het wisselingproces in de rotatie van de globale wereldeconomie. De mondiale<br />

51 ‘In 1960, at the height of US hegemony, East Asia’s Gross National Product (GNP) was only 35 per cent of the North<br />

American GNP. By 1990, in contrast, it was almost as large (91 per cent). The East Asian GNP relative to the North<br />

American rose further, to 92 per cent by 1998, thanks primarily to continuing rapid growth in the ‘China Circle’ (Mainland<br />

China, Singapore, Hong Kong and Taiwan). Calculated from World Bank’, Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 273-274.<br />

52 Eamonn Fingleton, ‘Quibble All You Like, Japan Still Looks Like a Strong Winner’. International Herald Tribune, 2<br />

januari 2001, 6. Eamonn Fingleton, Blindside: Why Japan Is Still on Track to Overtake the US by the Year 2000 (Boston<br />

1995). De ‘reversal’ was zelfs nog groter dan Fingleton schreef indien we rekening houden met de snelle stijging in de<br />

externe activa van de China en haar handelspartners. Alle landen hadden groeiende handelsoverschotten eind jaren negentig.<br />

Arrighi, Silver ´Capitalism´, 274.<br />

53 Arrighi, Silver, Chaos and Governance, 74, 95, 276.<br />

-18-


financiële expansie die we hebben gezien in de afgelopen vijfendertig jaar is zoals Arrighi het zo fraai<br />

beschrijft:<br />

‘Neither a new stage of world capitalism nor the harbinger of a ‘coming hegemony of global markets’.<br />

Rather, it is the clearest sign that we are in the midst of a hegemonic transition analogous to the Dutch-<br />

to-British and British-to-US transitions. The analogy makes us skeptical about the long-term stability of<br />

the present global dominance of finance capital and associated revelation of US power. But it also<br />

enables us to identify the true novelties of the present transition in comparison with previous ones.’ 54<br />

In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op een aantal van deze noviteiten en de implicaties die<br />

deze kunnen hebben voor het huidige transformatieproces en het huidige wereld-systeem.<br />

De positie van Oost-Azië en China en noviteiten in het huidige wereld-systeem<br />

De belangrijkste geopolitieke ontwikkeling in het huidige transformatieproces is een bifurcatie 55 van<br />

militaire en financiële macht op een schaal die nog niet eerder is vertoond. In alle transities uit het<br />

verleden werden financiële expansies gekarakteriseerd door de interstitiële opkomst van een<br />

combinatie van private en overheidsmacht die zowel militair als financieel sterker was dan de<br />

bestaande macht. In de huidige transitie is dat anders omdat de VS alleen financieel in verval is, maar<br />

nog steeds wel de grootste militaire macht in de wereld heeft. Daarnaast is de VS is getransformeerd<br />

van een leidende crediteur-natie tot een leidende debiteur-natie en heeft niet de financiële middelen<br />

om grote problemen in het kapitalistische wereld-systeem in de hand te houden. In militair opzicht<br />

hoeft de VS echter niemand ter wereld te vrezen. In vergelijking met eerdere periodes is de kans op<br />

gewapende conflicten tussen de belangrijkste partijen in het wereldsysteem dan ook veel minder<br />

geworden. Dit kan leiden tot een situatie dat voor het eerst in de geschiedenis, zonder dat er een oorlog<br />

aan te pas komt, een wisseling in de financiële hegemonie plaats zal kunnen vinden. In ieder geval<br />

mag worden aangenomen dat de huidige crisis niet zal escaleren in een grote oorlog tussen naties met<br />

de potentie om de financiële macht over te nemen. Het is zelfs mogelijk dat deze patstelling wellicht<br />

een wisseling van de financiële hegemonie zal voorkomen. 56<br />

Even belangrijk als deze geopolitieke noviteit in het wereld-systeem, is wat we zullen noemen<br />

een ‘sociale noviteit’ in de huidige transformatie. Eerdere hegemoniale transities gingen gepaard met<br />

een escalatie van sociale conflicten. Het speciale sociale karakter van de huidige crisis is, dat in<br />

tegenstelling van de explosie van sociale conflicten in bijvoorbeeld de jaren zestig en zeventig, de<br />

financiële expansie van de laatste dertig jaar is verworden tot wat Wallerstein heeft onderkend als:<br />

54 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 275.<br />

55 Latijn voor tweevork. Hier gebruikt als tweedeling of (gaffelvormige) splitsing.<br />

56 Arrighi en Silver, Chaos and Governance, 263–289; Arrighi en Silver, ‘Hegemonic Transitions’, 310–311.<br />

-19-


‘an instrument of the containment of the combined demands of the peoples of the non-Western world<br />

(for relatively little per person but for a lot of people) and of the Western working classes (for relatively<br />

few people but for quite a lot per person)’. 57<br />

De moderne financiële expansie en de daaraan verbonden herstructurering van de politieke<br />

wereldeconomie hebben een desorganisatie veroorzaakt van de sociale krachten die de motoren waren<br />

achter de sociale eisen eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Tegelijkertijd is nog steeds geen<br />

oplossing gevonden voor de onderliggende contradictie van een kapitalistisch wereld-systeem die aan<br />

de ene kant de vorming van een wereldproletariaat bevordert maar aan de andere kant geen algemene<br />

minimum levenstandaard kan handhaven. Dit is nog steeds een actuele vraag. Sociale druk om dit op<br />

te lossen binnen de structuur van het wereldkapitalisme wordt geleidelijk groter. De bifurcatie van<br />

militaire en financiële macht belooft overigens weinig goeds ten aanzien van een tegemoetkoming aan<br />

druk vanuit sociale pressiegroepen. Vanuit sociaal oogpunt kan de crisis dus nog alle kanten opgaan.<br />

De afgelopen paar jaar laat overigens wel steeds meer protestacties zien.<br />

Tenslotte kan, met de nodige kanttekeningen, de verschuiving van het epicentrum van de<br />

mondiale economie oostwaarts als de derde noviteit in het huidige transformatieproces worden<br />

vastgesteld. En wel omdat de Oost-Aziatische regio in tegenstelling met alle eerdere centra in het<br />

wereldkapitalisme ver buiten de historische grenzen van de westerse beschaving ligt. Het is deze<br />

verschuiving die Samuel Huntington misschien wel heeft gebracht tot zijn these over de komst van de<br />

‘clash of civilizations’. 58 De regio Oost-Azië met China als centrum is overigens historisch gezien<br />

geen vreemde eend in de bijt binnen het wereld-systeem. Arrighi schrijft:<br />

‘Except for some states on its southern fringes (most notably, Indonesia, Malaysia, the Philippines and<br />

the city-states of Hong Kong and Singapore), the region’s map reflected primarily the legacy of the<br />

China centered world system, which the Western intrusion had destabilized and transformed at the<br />

margins but never managed to destroy and recreate in the Western image. All the region’s most<br />

important nations that were formally incorporated in the expanded Westphalia system, from Japan,<br />

Korea, and China to Vietnam, Laos, Kampuchea, and Thailand, had all been nations long before the<br />

European arrival. What’s more, they had all been nations linked to one another, directly or through the<br />

Chinese centre, by diplomatic and trade relations and held together by a shared understanding of the<br />

principles, norms, and rules that regulated their mutual interactions as a world among other worlds.’ 59<br />

57<br />

Immanuel Wallerstein, ‘Response: Declining States, Declining Rights?’, International Labor and Working-Class History,<br />

47 (1995), 25.<br />

58<br />

Samuel Huntington, ‘The Clash of Civilizations?’, Foreign Affairs 73, 3 (1993), 22–49. Voor commentaar zie Samuel<br />

Huntington e.a., The Clash of Civilizations? The Debate (New York 1993). Voor een kritische beschouwing zie Hayward<br />

Alker, ‘If Not Huntington’s “Civilizations”, Then Whose?’, Review Fernand Braudel Center, 18, 4 (1995), 33–62.<br />

59<br />

Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 276. Dit geopolitieke restverschijnsel was moeilijk te integreren in de Koude Oorlog. De<br />

breuklijnen tussen de Amerikaanse en Sovjet invloedsferen in Oost Azië werd al gauw verbroken. Eerst door Chinese rebellie<br />

tegen de Sovjet dominantie en toen door het onververmogen van de VS om Vietnam gescheiden te houden.<br />

-20-


De verbazingwekkende snelheid waarmee de Oost-Aziatische regio de werkplaats en<br />

'cashbox’ werd van de wereldeconomie heeft in de Westerse wereld tot een steeds groter wordende<br />

‘fear of falling’ houding geleid. 60 De leidende staten in het Westen zijn zowel in politiek als<br />

economisch opzicht als het ware gevangenen geworden van het ontwikkelingspad dat hen eerder<br />

fortuin bracht. Dit pad heeft hen dalende rendementen gebracht, steeds hoger wordende kosten,<br />

onhandelbare schuldposities en een onwerkbare politieke consensus mentaliteit. Europa en de VS zijn<br />

hier goede voorbeelden van. Tot nu toe is het voor het Westen onmogelijk gebleken om meer<br />

dynamische wegen in te slaan zonder dat dit leidde tot een stijging van de sociale onvrede en dat<br />

leidde eerder tot chaos in plaats van in een verbeterde concurrentiepositie. We hebben het al meerdere<br />

malen gezien in eerdere transities van de hegemonie. David Calleo schreef al in 1987:<br />

‘The international system breaks down not only because unbalanced and aggressive new powers seek<br />

to dominate their neighbors, but also because declining powers, rather than adjusting and<br />

accommodating, try to cement their slipping pre-eminence into an exploitative hegemony’. 61<br />

Een vergelijking die Arrighi gemaakt heeft van eerdere transities toont aan dat de rol van<br />

agressieve nieuwe machten in de systemische afbraak minder is geworden van transitie <strong>naar</strong> transitie,<br />

terwijl de dominantie van de neergaande hegemonie groter werd dan in het verleden. De financiële<br />

hegemonie van de Nederlanden was in de tweede helft van de achttiende eeuw al zover afgebrokkeld,<br />

dat pogingen het tij te keren, marginaal waren. De opkomst en rol die Groot-Brittannië daarbij speelde<br />

als agressieve opkomende imperialistische staat was veel belangrijker. Tegen de tijd dat Groot-<br />

Brittannië ineen begon te storten behielden de Britten echter weer wel voldoende macht om haar<br />

hegemonie om te vormen tot wat Arrighi noemt ‘exploitatieve dominantie’. 62 De opkomst van nieuwe<br />

grootmachten als Duitsland en de VS speelde overigens wel een belangrijke rol in de afbraak van het<br />

in Londen gecentraliseerde financiële wereld-systeem. Buiten China is er op dit moment geen nieuwe<br />

macht (ook Europa niet) die de afbraak van een wereld-systeem met de VS als centrum zou kunnen<br />

forceren. De VS heeft eigenlijk betere middelen om, net als Groot-Brittannië een eeuw geleden, de<br />

neergang in de hegemonie om te buigen <strong>naar</strong> een eigen vorm van ‘exploitatieve dominantie’. De<br />

Amerikaanse politiek toont echter ook nog steeds veel verzet tegen echte veranderingen en gelooft nog<br />

steeds hun natie als onbetwiste wereldmacht. En dit lijkt niet de juiste houding en acceptatie ten<br />

opzichte van de veranderende wereldverhoudingen, namelijk de opkomst van China in het Oosten als<br />

een potentiële financiële en economische wereldmacht. Onderkenning hiervan is echter wel een eerste<br />

vereiste bij een eventuele soepele transitie <strong>naar</strong> een gewijzigde financiële wereldorde.<br />

60 Meer over een in China gecentraliseerd regionaal wereld-systeem zie ook Takeshi Hamashita, ‘The Intra-Regional System<br />

in East Asia in Modern Times’, in Peter J. Katzenstein and T. Shiraishi (eds.), Network Power: Japan and Asia (Ithaca,<br />

1997), 113–35 en Sato Ikeda, ‘The History of the Capitalist World-System vs. The History of East-Southeast Asia’, Review<br />

Fernand Braudel Center 19, 1 (1996), 49–76.<br />

61 David Calleo, Beyond American Hegemony: The Future of the Western Alliance (New York 1987) 142.<br />

62 Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 276.<br />

-21-


In hegemoniale transities in het verleden namen dominante groepen vaak met succes de taak<br />

op zich om een nieuwe wereldorde in te kleden onder grote druk van bewegingen van protest en uit<br />

zelfbescherming. Deze druk van beneden werd dieper van transitie tot transitie, leidend tot grotere en<br />

machtiger sociale blokken in iedere nieuwe hegemonie. Dit zou tot de conclusie kunnen leiden dat de<br />

oplossing van sociale tegenstellingen een beslissende rol gaat spelen in de formering van welke<br />

nieuwe wereldorde ook. Een wereldorde die wellicht omhoog moet komen vanuit de steeds groter<br />

worden financiële en politieke chaos in de wereld. Of dit gaat gebeuren via de escalatie van geweld<br />

(zoals in eerdere transities) of via een constructieve en effectieve samenwerking met als doel de<br />

systemische chaos te kanaliseren, is een vraag die nog open is en waarop een antwoord moeilijk te<br />

geven is. Daarnaast is het nog steeds zo dat de VS China nodig heeft voor de financiering van het<br />

begrotingstekort en China Amerika nodig heeft als afzetmarkt voor haar exporteconomie. 63 In<br />

hoofdstuk drie wordt hier nader op ingegaan.<br />

Samenvatting<br />

Arrighi heeft in The Long Twentieth Century een aantal zeer instructieve en vernieuwende<br />

‘ontdekkingen’ gedaan. Bijvoorbeeld dat er een relatie is tussen de hegemoniale cycli en financiële<br />

expansies. Hij stelt dat de kern hiervan ligt in de tegenstrijdige trends die samengaan met het<br />

groeiproces van de kapitalistische wereldorde. Naar mate deze groter wordt, ondermijnt dit het<br />

bestaande kapitalistische bouwwerk steeds meer. In iedere successievelijke cyclus ontstaat er dan<br />

spanningsveld tussen het groter wordende politiek-militaire gezag en de stijgende verspreiding van de<br />

kapitalistische productie en handel van de leidende hegemonie en het stijgend onvermogen van het<br />

hegemoniale centrum om een institutionele infrastructuur te orkestreren die de expanderende<br />

reproductie van kapitaal op wereldschaal kan faciliteren. 64 In zijn boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong>, geeft<br />

Arrighi vervolgens een analyse van de verweven dialectiek van de neergang van de VS en de opkomst<br />

van China als financiële hegemonieën in het kapitalistische wereld-systeem.<br />

Het wetenschappelijk werk van Arrighi brengt een op de historie gebaseerde theorie over<br />

opkomende zaken die het mondiale kapitalistische reproductieproces hebben en kunnen gaan<br />

beïnvloeden. Arrighi maakt de scherpe observatie dat iedere successievelijke hegemoniaal regime<br />

gegrondvest was in allianties tussen de staat en het kapitaal met een exponentieel steeds grotere<br />

reikwijdte en functionele capaciteit. Tegelijkertijd werd de geoeconomische wereldorde steeds<br />

ongebalanceerder en voller met allerlei deels digitale netwerken. Er ontstond als het ware een schisma<br />

tussen militaire macht en enorme massa’s kapitaal. Arrighi gaat uit van het standpunt dat de beste<br />

manier om de mogelijke toekomst van het kapitalistische wereld-systeem in kaart te brengen is via een<br />

63 In ieder geval zal China overigens zijn defensie-uitgaven in de komende drie jaar gaan verdubbelen van 120 tot 240 miljard<br />

dollar, 'China breidt militaire capaciteit uit’ Volkskrant 15/2/2012. Ter vergelijking VS besteedt 525 miljard, Japan en India<br />

resp. 66 en 45 miljard dollar.<br />

64 Arrighi, Long Twentieth Century, 32-33.<br />

-22-


analyse van de structurele historische evolutie dat het wereld-systeem heeft doorgemaakt. Dit is een<br />

evolutie die een tijdsperiode heeft gehad van meer dan vijf eeuwen. Het geniale van zijn werk is de<br />

onderscheidende benadering die hij daarvoor gekozen heeft. De basis van deze benadering is de<br />

identificatie van lange-termijn trends en samenkomende karakteristieken (systematische contradicties)<br />

die kunnen doen geloven dat het kapitalistische wereld-systeem een radicaal ander ontwikkelingspad<br />

zou kunnen ingaan nu de hegemonie van de VS op haar retour is. Arrighi’s inschatting van deze<br />

contradicties maakt dat hij in eerste instantie tot de uitspraak komt dat in de huidige<br />

wereldconfiguratie geen concentratie van financieel-economische en staatsmacht die de territoriale<br />

schaalgrootte en organisatorische capaciteiten heeft die nodig zijn om het kapitalistische wereld-<br />

systeem door een nieuwe cyclus van herstructurering en expansie te leiden. In 2007 heeft Arrighi een<br />

aantal van zijn theorieën uit 1994 afgezwakt door in zijn boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong> te stellen dat een<br />

opkomend China het potentieel heeft om het wereld-systeem door haar huidige impasse heen te helpen<br />

als de Oost-Aziatische spil van een <strong>naar</strong> het zich laat aanzien ‘Wereld Markt Maatschappij’. In de<br />

epiloog in de tweede editie van de The Long Twentieth Century uitgegeven in 2009 schrijft Arrighi:<br />

‘China has emerged as an increasingly credible alternative to US leadership in the US region and<br />

beyond. An East Asian-centered world market society appears today a far more likely outcome of<br />

present transformations of the global political economy than it did fifteen years ago’. 65<br />

Hoofdstuk 2: Geopolitiek en kapitalisme in het Oosten en het<br />

Westen<br />

‘In the space of a few years, China has become an economic power and increasingly potent political<br />

force in a region where the United States once stood unchallenged from New Delhi in the west, to<br />

South East Asia, to Tokyo and Seoul in the East. Much of China’s new status stems from its emergence<br />

as one of the world’s major trading nations. However, there is a strong political dimension to this<br />

power as <strong>Beijing</strong>’s new leaders show themselves prepared to set aside old disputes and engage, rather<br />

than bully, other nations’. 66<br />

Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog was China een van de armste landen ter wereld, Japan<br />

was een bezette semisoevereine staat en de rest van de regio streed tegen koloniale overheersing of<br />

sneeuwde onder in de opkomende Koude Oorlog. Dit hoofdstuk wil een antwoord vinden op de<br />

volgende vragen. Waarom ontwikkelde het industrieel kapitalisme zich vanaf de negentiende eeuw<br />

juist in West-Europa in plaats van Oost-Azië waar marktprocessen meer geavanceerd waren? En<br />

waarom ging de door Groot-Brittannië en de VS geleide globalisering van dit industrieel kapitalisme<br />

voor bijna een eeuw (vanaf het eind van de Opiumoorlogen in 1860 tot 1949) samen met een scherpe<br />

economische daling in de Oost-Aziatische regio en vooral in China? Wat maakte het mogelijk dat de<br />

65 Arrighi, Long Twentieth Century, 379-380.<br />

66 Tyler Marshall, ‘China’s Stature Growing in Asia’, Los Angeles Times, 28 december 2003.<br />

-23-


egio zich zo snel herstelde na deze verwoestende jaren? 67 En waarom werd deze lange neergang<br />

gevolgd door een zeer sterke economische renaissance van Oost-Azië in de tweede helft van de<br />

twintigste eeuw? Na het beantwoorden van deze vraagstelling, zal voor een aanvullend inzicht worden<br />

aangegeven wat de relatie is (zo die er is) tussen de opkomende financiële centrumfunctie van Oost-<br />

Azië en China in de contemporaine globale economie aan de ene kant en China’s eerdere leiderschap<br />

van de regio aan de andere kant. Dus wat kan een vergelijking van de economische<br />

ontwikkelingspaden in Oost-Azië en de Westerse wereld ons vertellen over de mondiale consequenties<br />

van deze nog steeds voortgaande Oost-Aziatische renaissance?<br />

Een korte vergelijking tussen het kapitalistische ontwikkelingspad in het Oosten<br />

en Westen<br />

‘How it came to dominate the Rest? The West rose above the Rest through the development of six<br />

‘killer apps’: i) a more fragmented political setting that worked to encourage competition and<br />

innovation both between and within states; ii) a predilection for open inquiry and a scientific attitude<br />

towards nature; iii) property rights and the representation of property-owners in elected assemblies;<br />

iv) modern medicine, v) an industrial revolution based on both a supply of sustained innovations and a<br />

demand for mass consumer goods; and vi) a work ethic that included more productive labor with<br />

higher savings and capital accumulation’. 68<br />

Veel wetenschappers hebben in de afgelopen dertig jaar het Westerse ontwikkelingstraject vergeleken<br />

met dat van Oost-Azië. De belangrijkste achterliggende gedachte hiervan is dat de onbetwistbare<br />

positie van de Westerse wereldhegemonie (Europa en de VS) steeds minder zeker is geworden. Door<br />

de wonderbaarlijke economische opkomst van de ‘Asian Tiger’ landen, maar vooral China in de<br />

afgelopen dertig jaar, kan men zich afvragen of we getuige zijn van de ‘Rise of the East’ en de<br />

‘Decline of the West’? 69 Deze vraag wordt vaak geplaatst in het verlengde van het wetenschappelijke<br />

debat over de ‘Grote Divergentie’. Daarbij is er geen consensus is over het antwoord op de vraag<br />

waarom, kijkend <strong>naar</strong> de wetenschappelijke en economische ontwikkeling van China in de eeuwen<br />

vóór de divergentie, de industrialisatie en de daaropvolgende opkomst als mondiale macht niet in het<br />

Oosten plaatsvond maar juist in het Westen. Voor veel wereld-systeem analisten is dit endogeen aan<br />

de lange-termijn ontwikkeling van het wereldkapitalisme waardoor ze het een onderdeel maken van de<br />

grote transformaties die door de eeuwen heen plaatsvonden. Wallerstein reduceert de Britse<br />

67 Tussen 1839 en 1861 werden tussen Groot-Brittannië en China twee oorlogen gevoerd die bekend staan als de<br />

Opiumoorlogen. De oorzaak van de eerste oorlog was dat China de aanvoer van Opium door Groot-Brittannië, die miljoenen<br />

mensen (zelfs in de bovenklasse) verslaafd maakte, wilde beëindigen. Toen de Chinezen daar concrete actie tegen<br />

ondernamen, zagen de Britten dit als een conflict dat met een oorlog beslecht moest worden. Maar de werkelijke oorzaak lag<br />

anders. De Chinezen hadden al eeuwenlang strikte handelsvoorwaarden voor de Europeanen gehanteerd die de Britten op den<br />

duur als onaanvaardbaar achtten. In deze oorlog hoe groot de militaire overmacht van de Britten ten opzichte van China was.<br />

De Tweede Opiumoorlog begon in 1856 en eindigde in 1860. Deze oorlog had als oorzaak dat de Chinezen veel moeite<br />

hadden met het afgesproken verdrag uit de Eerste Opiumoorlog en de Britten in een herziene versie nog meer eisen wilde<br />

stellen. Om deze onwilligheid aan Chinese kant eens en voor altijd de kop in te drukken, ging een gecombineerde Britse en<br />

Franse troepenmacht nogmaals ten aanval. Dit leidde tot een volledig ineenstorting van China die eerst na de Grote Revolutie<br />

in 1949 van Mao, die uiteindelijk een eind maakte aan het massale opiumgebruik, de opgaande weg weer insloeg.<br />

68 Niall Ferguson, Civilization: The Six Ways the West Beat the Rest (London, 2011).<br />

69 Niall Ferguson, The War of the World. Twentieth-Century Conflict and the Descent of the West (New York 2006), 596-<br />

646.<br />

-24-


industrialisatie tot een van de ‘traditional lodestars by which to navigate the misty and turbulent waters<br />

of modern historical reality to a mere footnote in the consolidation and entrenchment of the capitalist<br />

world-system’. 70 Studies van ondermeer Pomeranz, Sugihara en Allen ondersteunen het uitgangspunt<br />

dat de industrialisatie en Britse hegemonie een direct gevolg waren van een groot aantal voordelen en<br />

stimulansen die Groot-Brittannië in de achttiende en negentiende had ten opzichte van Oost-Azië. 71<br />

Marx en Engels schreven in het Communistisch Manifest: ‘Cheap prices of commodities are the heavy<br />

artillery with which the European bourgeoisie battered down all Chinese walls, compelling all nations,<br />

on pain of extinction, to adapt the bourgeois mode of production’ 72 Dit komt volgens Arrighi echter<br />

niet overeen met de sociaaleconomische geschiedenis van China, want buiten katoenspinnen,<br />

spoorwegen en mijnbouw waren er in de negentiende eeuw in Europa weinig economische activiteiten<br />

die zich konden meten met die van China en waren het vooral Britse oorlogsschepen in plaats van lage<br />

commodity prijzen die China op een achterstand zetten. 73<br />

De militaire overmacht van Europa in de Opiumoorlogen in het midden van de negentiende<br />

eeuw maakte volgens Arrighi uiteindelijk het fundamentele verschil in de dynamiek en geschiedenis<br />

tussen de Europese en Oost-Aziatische staatssystemen. Nadat de zeventiende en achttiende eeuw<br />

werden beheerst door steeds effectievere wapensystemen, waarbij langdurige periodes van vrede een<br />

uitzondering waren, toonde de relatieve vrede in Europa tussen 1815 en 1914 een periode die nog niet<br />

eerder vertoond in de annalen van de westerse beschaving. Wel waren de Europeanen betrokken bij<br />

een eindeloze rij van veroveringen in de niet-westerse wereld en was er een wapenwedloop die<br />

resulteerde in een wat je kunt noemen oorlogsindustrialisatie. Dit leidde uiteindelijk tot een nieuwe<br />

ronde van wereldoorlogen in de periode 1914 tot 1945 met een nog nooit vertoonde militaire<br />

vernietigingskracht. In contrast hiermee was er in het Oost-Aziatische systeem nauwelijks sprake van<br />

militaire concurrentie en was geografische expansie geen doel op zich. Met uitzondering van een paar<br />

grensoorlogen van China was er gedurende bijna driehonderd jaar een redelijke gelijkmatige en<br />

vreedzame ontwikkeling van staten in Oost-Azië. Men toonde dus geen interesse in koloniale uitbouw<br />

of tot het voeren van een wapenwedloop vergelijkbaar met Europa. Het feit dat China veel oorlogen<br />

voerde aan haar grenzen in de eerste honderdvijftig jaar van het Qing tijdperk, valt buiten deze<br />

stellingname gezien het feit dat het hier meer om het creëren van een bufferzone betrof ter verdediging<br />

van China zelf. Het kan niet vergeleken worden met de Hollandse, Britse en Russische expansiedrift.<br />

70<br />

I. Wallerstein, The Modern World-System Volume III: The Second Ear of the Great Expansion of the Capitalist World-<br />

Economy, 1730-1840s (New York 1989) 256.<br />

71<br />

Robert C. Allen, The British Industrial Revolution in Global Perspective (New York 2006), Kaoru Sugihara, ‘The East<br />

Asian Path of Economic Development: A Long-term Perspective’, in Giovanni Arrighi, Takeshi Hamashita and Mark Selden<br />

(eds), The Resurgence of East Asia. 500, 150 and 50 Year Perspectives (New York 2003) 78-123. Pomeranz, Great<br />

Divergence. Maar zie ook Peer Vries, ‘The California School and Beyond: How to Study the Great Divergence?’, Austrian<br />

Journal of Development Studies 24, 4(2008), 6-49.<br />

72<br />

Karl Marx en Frederick Engels, The Communist Manifesto (Harmondsworth 1967), 83-84.<br />

73 Arrighi, Adam Smith, 286.<br />

-25-


Dit verschil in dynamiek tussen Europa en Oost-Azië kwam voor het eerst tot uiting tijdens de<br />

Opiumoorlogen. 74<br />

In Arrighi’s boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong> is het debat over de ‘Grote Divergentie’, door<br />

Pomeranz gekarakteriseerd als een verwijdering van de kloof tussen het economisch groeitraject van<br />

de economieën in geïndustrialiseerde landen (het Westen) en de rest van de wereld vanaf het begin van<br />

de negentiende eeuw, een van de centrale punten. Deze kloof werd wijder toen Engeland de transitie<br />

maakte van een op organische groei gebaseerde economie <strong>naar</strong> een kapitaalintensieve op techniek en<br />

fossiele brandstof gebaseerde groei-economie. De mechanisering van de productie bracht een<br />

drastische verandering teweeg in de maatschappij en vergrootte de productieve en militaire kracht<br />

enorm. Dit resulteerde in een westerse dominantie in het wereld-systeem. 75 Er is veel geschreven over<br />

deze combinatie van factoren die ten grondslag lagen wat wel beschreven wordt als ‘Rise of the West<br />

and the Decline of the Rest’. 76 In dit debat lopen de meningen sterk uiteen en ontbreekt vaak een<br />

vergelijkend kader, iets wat onderkend wordt door o.a. Niall Ferguson in War of the World:<br />

‘Many scholars have looked across Eurasia in order to compare the European developmental trajectory<br />

with East Asia’s. Two explanations account for the popularity of these comparisons. First, regarding the<br />

historical debate on the Great Divergence, the scientific and economic development of China in the<br />

centuries prior to the divergence makes it all the more puzzling why industrialization and the<br />

subsequent rise to global power did not happen East but West. Second, the vitality of Euro-<br />

American/Western hegemony today seems less secure than ever before. The economic miracles of<br />

Japan, the Asian tigers, and most recently China, beg the question if we are witnessing the Rise of East<br />

Asia and to what extent this Rise implies the Descent of the West’. 77<br />

Maar ook Braudel onderkende dit in deel twee van zijn trilogie Civilization and Capitalism:<br />

‘And until the balance of knowledge and interpretation has been restored, the historian will be reluctant<br />

to cut the Gordian knot of world-history that is the origin of the superiority of Europe. One thing seems<br />

clear to me: the gap between the West and the other continents appeared late in time. By mechanizing,<br />

European industry became capable of out-competing the traditional industry of other nations. The gap,<br />

which then opened up, could only grow wider as time went on. The history of the world between about<br />

74<br />

G. Arrighi, ‘China’s market economy in the long run’, in Ho-Fung Hung (ed), China and the transformation of Global<br />

Capitalism (Baltimore 2009) 22-49.<br />

75<br />

Arrighi, Adam Smith, 1-10. Zie ook L. Pritchett, ‘Divergence, Big Time’, The Journal of Economic Perspectives 11, 3<br />

(1997), 3-17. E.A. Wrigley, Continuity, Chance and Change: The Character of the Industrial Revolution in England (New<br />

York 1988).<br />

76<br />

Zie William McNeill, The Rise of the West: A History of the Human Community (Chicago 1992). Jan Luiten van Zanden<br />

schreef bijvoorbeeld: ‘Europe’s development of large-scale mechanized industry was primarily a homegrown achievement or<br />

the result of its position within the networks of commerce and empire that have gradually circumscribed the world’, Jan<br />

Luiten van Zanden, ‘The Road to the Industrial Revolution: Hypotheses and Conjectures about the Medieval Origins of the<br />

‘European Miracle’, Journal of Global History 3 (2008), 337-359.<br />

77<br />

Niall Ferguson, The War of the World. Twentieth-Century Conflict and the Descent of the West (New York 2006) 596.<br />

-26-


1400 and 1850-1950 is one of an ancient parity collapsing. Compared with this predominant trend,<br />

everything else is secondary’. 78<br />

Het model dat Arrighi beschrijft vertelt niet alleen het verhaal van de oorsprong van de ‘Grote<br />

Divergentie’ maar ook het verhaal van de verdere ontwikkeling en de vooruitzichten in de tijd<br />

daarna. 79 Hij gaat verder dan alleen de geschiedenis van de steeds wijder wordende kloof tussen<br />

industrialiserend Europa en de rest van de wereld. De meest interessante vraag voor hem is hoe Oost-<br />

Azië (en dus China) het voor elkaar kregen om, na meer dan een eeuw politiek-economische neergang,<br />

vanaf de jaren zeventig in de twintigste eeuw in een veel kortere tijd zoveel terrein terug te winnen. 80<br />

Zoals we in hoofdstuk één hebben gezien voorziet Arrighi in de eenentwintigste eeuw een verandering<br />

die hij ‘Grote Convergentie’ noemt, omdat deze de diverse regio’s in de wereld dichter bij elkaar zal<br />

brengen in een soort ‘Commonwealth of Civilizations’. Daarbij benadrukt hij de veerkracht van de<br />

marktlogica die China historisch altijd gehad heeft. De door Arrighi geschetste ontwikkeling is<br />

uiteraard niet vanzelfsprekend. Een aantal wetenschappers · heeft vraagtekens gezet bij de manier<br />

waarop Arrighi de toekomst van het huidige China neerzet, te weten als een niet-kapitalistische<br />

maatschappij die de aanzet zal zijn tot deze wereldmaatschappij. Jan Frederik Abbeloos en Eric<br />

Vanhaute bijvoorbeeld zetten enige twijfels bij wat zij benoemen als de 'Asian Turn’ van Arrighi. 81<br />

Aan de ene kant is Arrighi volgens hen helder over het feit dat er in de negentiende eeuw twee<br />

duidelijke wereld-economieën zijn ontstaan namelijk een kapitalistische westerse en een niet-<br />

kapitalistische oosterse economie. Aan de andere kant is hij volgens hen minder helder over wat er<br />

daarna gebeurde. Arrighi karakteriseert dit als een proces van achterstelling, hybridisering en<br />

ontrafeling. Maar hij heeft moeite om een glashelder beeld te schetsen van de plaats van China ten<br />

opzichte van het Euro-Amerikaanse machtsnetwerk en van de zich uitbreidende en steeds<br />

gecompliceerder wordende globale markten voor kapitaal, goederen en diensten. Daarnaast is het voor<br />

deze twee wetenschappers ook niet helemaal duidelijk wat Arrighi verstaat onder het functioneren van<br />

deze netwerken en markten in dit interstitiele kapitalistische systeem. Arrighi ziet namelijk de wereld<br />

in enkelvoud als hij praat over wereldkapitalisme, wereldmarkt of wereldhandelssysteem en een<br />

wereld in meervoud als hij praat over de verhouding tussen ‘Noord en Zuid’. 82 Abbeloos en Vanhaute<br />

concluderen dat het naast elkaar plaatsen van twee wereld-economieën, een kapitalistisch en een niet-<br />

78<br />

Fernand Braudel, Civilization and Capitalism Volume II (Londen 1982) 134 en Volume III (Londen 1984) 535.<br />

79<br />

Giovanni Arrighi, ‘States, Markets, and Capitalism, East and West’, Positions 15:2 (2007), 252-284. Arrighi, Adam Smith.,<br />

introduction 1-10.<br />

80<br />

Arrighi, Adam Smith, 32.<br />

81<br />

Abbeloos, Vanhaute, ‘Cutting the Gordian Knot’, 89-106.<br />

82<br />

Abbeloos, Vanhoute, ‘Cutting the Gordian Knot’, 89-106 aldaar 89-90. Het begrip interstitieel stamt uit het Latijn<br />

(interstitium: onderbreking) en betekent: tussen de structuren, tussenliggend.<br />

-27-


kapitalistische, Arrighi er echter niet van weerhoudt om wat zij noemen ‘de gordiaanse knoop’ te<br />

ontwarren van de ‘Grote Divergentie’ en ‘Grote Convergentie’. 83<br />

‘Smithian Dynamic Growth’ en ‘Industrious Revolution’ in het Oosten en het<br />

Westen<br />

‘Adam Smith is pre-capitalist, a figure of the Enlightenment. What we would call capitalism he<br />

despised. People read snippets of Adam Smith, the few phrases they teach in school. Everybody reads<br />

the first paragraph of The Wealth of Nations where he talks about how wonderful the division of labor<br />

is. But not many people get to the point hundreds of pages later, where he says that division of labor<br />

will destroy human beings and turn people into creatures as stupid and ignorant as it is possible for a<br />

human being to be. And therefore in any civilized society the government is going to have to take some<br />

measures to prevent division of labor from proceeding to its limits.’ 84<br />

De pogingen om een verklaring te vinden voor het feit, dat vergelijkbare processen van marktformatie<br />

hebben geleid tot de opkomst van industrieel kapitalisme in het Westen maar niet in het Oosten,<br />

richten zich volgens Arrighi in wezen op twee onderwerpen. Ten eerste het ‘Smithian dynamic<br />

growth’ model en de daaraan gerelateerde notie ‘high-level equilibrium trap’ die door Mark Elvin, in<br />

1973 gebruikt werd om het imperiale China in haar laatste fase te karakteriseren. 85 En ten tweede het<br />

thema van de ‘industrious revolution’ gebruikt door Jan de Vries in 1994 om de economische expansie<br />

in zeventiende en achttiende eeuws West Europa te karakteriseren. Ik citeer:<br />

‘Industrious revolution was a process of household-based resource allocation that increased both the<br />

supply and marketed commodities and labor as well the demand for market-supplied goods. It is a<br />

demand side household level change that preceded the Industrial Revolution a supply side<br />

phenomenon’. 86<br />

‘Smithian dynamic growth’ is de naam die gegeven is aan een concept van economische verbetering,<br />

dat zich baseert op productiviteitsverbeteringen door een betere verdeling van arbeid op basis van de<br />

markt. Stijging van inkomen leidt tot meer bestedingen en creëert een grotere markt die leidt tot meer<br />

werkgelegenheid waardoor er een nieuwe ronde van hetzelfde begint. Deze spiraal bereikt uiteindelijk<br />

een limiet die bepaald wordt door de ruimte die de institutionele setting van de marktprocessen biedt.<br />

Als deze limiet bereikt is, gaat het proces over in het ‘high-level equilibrium trap’.<br />

83 Abbeloos, Vanhaute, ‘Gordian Knot’, 91. The fundamental point for Arrighi could be said to be the key role that China<br />

fulfils an increasingly significant importer of commodities and resources from developing countries, creating thus an<br />

alternative market for their products outside the OECD. In both cases, the central point of debate is of course if this relative<br />

rise in productivity and market should be interpreted as the first signs of an emerging, Asian or Sino-centered, global<br />

economy’’.<br />

84 Quote Noam Chomsky gevonden op http://www.prosebeforehos.com.<br />

85 Arrighi, ‘States, Markets and Capitalism’, 254. Mark Elvin, The Pattern of the Chinese Past (Stanford 1973).<br />

86 Jan de Vries, ‘The Industrial Revolution and the Industrious Revolution’ Journal of Economic History 54 (1994), 249 –<br />

270 aldaar 249.<br />

-28-


Wetenschappers als Bin Wong, André Gunder Frank en Kenneth Pomeranz benadrukken dat<br />

wat de Vries noemt een vroegmoderne Europese ‘industrious revolution’ in wezen een variant is van<br />

dit ‘Smithian dynamic growth’ model. 87 Deze wetenschappers wijzen erop dat de Chinese nationale<br />

markt in omvang en densiteit gedurende de achttiende eeuw groter was dan enige Westerse nationale<br />

markt. Dit kwam niet alleen door de veel grotere bevolking maar ook door het hoge niveau van<br />

commercialisering, transportinfrastructuur, landbouwproductiviteit, fabricageprocessen en inkomsten<br />

per hoofd van de bevolking (nagenoeg gelijk waren dan die in de rijkste landen van Europa). Hieruit<br />

volgt volgens Arrighi dat de primacy voor het formeren van de nationale markt niet de belangrijkste,<br />

laat staan de enige, reden kan zijn waarom Europa (lees Engeland) in de negentiende eeuw het<br />

centrum van mondiale economie overnam van Oost-Azië (lees China). China werd gevangen in een<br />

‘Smithian high-level equilibrium trap’ juist door de succesvolle ontwikkeling van een nationale markt.<br />

De snelle groei van productie en bevolking had tot schaarste geleid van alle (productie) middelen<br />

behalve arbeid. En dit maakte dat de ontwikkeling van winstgevende innovaties steeds<br />

problematischer werd. 88 Arrighi citeert Mark Elvin om een en ander te verduidelijken:<br />

‘With falling surplus in agriculture, and so falling per capita income and per capita demand, with<br />

cheapening labor but increasingly expensive resources and capital, with farming and transport<br />

technologies so good that no simple improvements could be made, rational strategy for peasant and<br />

merchant alike tended in the direction not so much to labor saving machinery as of economizing on<br />

resources and fixed capital. When temporary shortages arose, mercantile versatility, based on cheap<br />

transport, was a faster and surer remedy than the contrivance of machines. This situation may be<br />

described as a high-level equilibrium trap.’ 89<br />

Dit roept de vraag op waarom Engeland (Europa) in de negentiende eeuw aan een ‘high-level<br />

equilibrium trap’ wist te ontsnappen. Als de gebruikelijke Smithiaanse dynamiek van de Europese en<br />

Chinese economieën geen verklaring kan geven voor de bifurcatie geïnitieerd door de ontwikkeling en<br />

het massale gebruik van uit grondstoffen verkregen energie voor fabricage en transport, wat was het<br />

dan wel vraagt Arrighi zich af?<br />

Bin Wong denkt het antwoord te vinden bij E.A. Wrigley, die de ontwikkeling in Engeland als<br />

een historische contingentie beschouwd die in geen relatie stond met eerdere ontwikkelingen. De<br />

belangrijkste kenmerken hiervan waren productieverbeteringen gebaseerd op met kolen opgewekte<br />

stoom dat als een nieuwe bron van mechanische energie ging functioneren. Een bron die ver uit ging<br />

87 Arrighi, ‘East and West’, 255. Bin Wong, China Transformed: Historical Change and the Limits of European Experience<br />

(Ithaca 1997), 16. Andre Gunder Frank, ReOrient: Global Economy in the Asian Age (Berkeley 1998) 13. Pomeranz, The<br />

Great Divergence, 17.<br />

88 Arrighi, ‘East and West’, 255.<br />

89 Arrighi, ‘East and West’ 255. Dit proces vond ook in China plaats want alle productiemiddelen waren schaars behalve de<br />

factor arbeid en dit vertraagde het innovatieproces proces. Mark Elvin, Pattern of the Chinese Past, 314.<br />

-29-


oven wat verondersteld werd te kunnen worden bereikt onder het ‘Smithian dynamic growth’ model.<br />

Bin Wong beschrijft het alsvolgt:<br />

‘Once this fundamental break took place, Europe headed off along a new economic trajectory. But the<br />

break itself remains unexplained. Like forces of production in Marxist accounts, technologies of<br />

production are the exogenous variable that drives other economic changes’. 90<br />

Pomeranz geeft als voornaamste verklaring voor de ‘Great Divergence’ door het te traceren aan het<br />

feit dat Noord- en Zuid-Amerika de basisgebieden in Noordwest-Europa een veel groter aanbod van<br />

primaire goederen en producten verschafte dan de basisgebieden in Oost-Azië uit hun periferie landen<br />

konden halen. Gelijk Bin Wong wijst Pomeranz er ook op dat de nieuwe goedkope energiebronnen in<br />

Groot- Brittannië essentieel waren voor het ontstaan van de Industriële Revolutie in Engeland. Maar<br />

<strong>naar</strong> zijn mening zou het zonder Amerikaanse leveringen van primaire producten onmogelijk zijn<br />

geweest voor de Europese technologie en investeringen om de arbeidsbesparende ‘land and-energy-<br />

gobbling’ richting in te gaan. Zeker op een moment dat een intensivering van productiemiddelen die<br />

daarvoor gedeeld werd door alle core regio’s, Oost-Azië dwong voor een ontwikkeling te kiezen die<br />

juist gericht was op ‘labor-absorbing, resource-saving’. 91<br />

Toch roept dit de vraag op waarom China niet dezelfde richting is ingegaan als Engeland?<br />

China had immers ook overdadige hoeveelheden kolenvoorraden. Bovendien werd het belang en de<br />

spin-off effecten van mijnbouw, transport, het gebruik van kolen en de opkomst van Amerikaanse<br />

markten pas cruciaal aan het eind van de negentiende eeuw. En ook al was dit de reden, dan nog is het<br />

opmerkelijk dat de globalisering van de West-Europese industriële revolutie een neergang in de Oost-<br />

Aziatisch economie met zich meebracht die meer dan honderd jaar duurde. In zijn kritiek op Pomeranz<br />

stelt Patrick O’Brien zich dan ook terecht de vraag:<br />

‘If the English economy might well (but for coal and its close involvement with the Americas) have<br />

gone the way of the Yangzi Delta, then why has even that commercialized and advanced region of the<br />

Manchu Empire taken such a long time to regain the economic rank and status it held in the world<br />

economy in the mid-eighteenth century?’ 92<br />

Kortom, het ‘Great Divergence’ model moet niet alleen een beschrijving geven over de oorsprong<br />

daarvan maar ook ingaan op de ontwikkeling ervan in de tijd.<br />

Voor de beantwoording van deze vraag is het werk van Kaoru Sugihara interessant, omdat<br />

deze wetenschapper getracht heeft een dergelijk model te construeren. Hij gebruikt het concept<br />

90 Wong, China Transformed, 48-52.<br />

91 Pomeranz, The Great Divergence, 17, Arrighi, 'East and West, 256.<br />

92 Patrick O’Brien, ‘Meta-narratives in Global Histories of Material Progress’, International History Review 23 (2001), 360-<br />

367.<br />

-30-


‘industrious revolution’ om het historische groeimodel van Oost-Azië nader te beschrijven en komt zo<br />

tot een Oost-Aziatisch historisch ontwikkelingsmodel met de ‘Grote Divergentie’ als centraal punt. 93<br />

Hoewel hij het in principe eens is met de theorieën van Pomeranz over de oorsprong daarvan, wijkt<br />

Sugihara hier vanaf door de nadruk te leggen op een belangrijk verschil in de ratio tussen het aantal<br />

mensen en de hoeveelheid bruikbare grond tussen de core regio’s in Oost-Azië en die in West-Europa<br />

vóór de start van de negentiende eeuw. Dit heeft namelijk effect gehad op het timingeffect van Oost-<br />

Aziatische industrious revolutie. Vanaf de vijftiende eeuw ging een belangrijke stijging in de<br />

bevolkingsaantallen van Oost-Aziatische landen samen met een stijging van de welvaart. Dit kwam<br />

door de ontwikkeling van arbeidsintensieve technologieën en instituten als antwoord op de<br />

beperkingen die het gebrek aan gecultiveerd land stelde. Deze stijging was vooral opmerkelijk in<br />

China waar de bevolking eind achttiende eeuw gestegen was tot totaal 400 miljoen inwoners, terwijl<br />

historisch gezien honderdvijftig miljoen mensen toch wel het plafond was. Dit had een grotere impact<br />

op het bruto nationaal product van de wereld dan de industriële revolutie in Groot-Brittannië. Het werd<br />

later gerepliceerd, op een lagere schaal, in Japan waar de bevolkingsgroei wel minder was maar de<br />

welvaartstijging groter. 94<br />

De Oost-Aziatische industrious revolution zorgde er volgens Sugihara voor dat Oost-Azië, qua<br />

techniek en institutionele opbouw, een weg insloeg die later een rol ging spelen bij de uitdagingen en<br />

mogelijkheden die door de Westerse industriële revolutie gecreëerd werden. De opkomst van<br />

arbeidcreërend productiewerk door huishoudens en in mindere mate dorpsgemeenschappen was een<br />

significante ontwikkeling in de regio. In tegenstelling tot de traditionele economische wet dat<br />

‘smallscale’ productie in huishoudens niet voldoende kracht heeft voor economische veranderingen,<br />

had dit wel grote voordelen ten opzichte van de klassenmaatschappij en de grootschalige productie die<br />

in Engeland opkwamen. De arbeiders in China kregen namelijk de gelegenheid om meerdere taken op<br />

zich te nemen, terwijl de arbeiders in Engeland de mogelijkheid werd onthouden om te delen in<br />

managementtaken en persoonlijke ervaring op te doen. De (huis)arbeiders in China richtten zich niet<br />

op een specifieke taak maar moesten samenwerken in de familie en deden zo ervaring op in<br />

management. Ze moesten om zich te handhaven de noodzakelijk flexibele specialisatie wel aanleren. 95<br />

Daarnaast bleven de transactiekosten van handel en de risico’s van technische innovaties<br />

relatief laag. Grote innovaties of grote investeringen in de opbouw van handel overzee deden zich in<br />

China niet voor. De nadruk op het ontwikkelen van arbeidsintensieve technieken zorgde er echter voor<br />

dat het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking steeg, ook al steeg de output niet zo snel als in<br />

93 Kaoru Sugihara, ‘The East Asian Path of Economic Development: A Long-Term Perspective’, in Arrighi, Hamashita en<br />

Selden (eds), The Resurgence of East Asia. Kaoru Sugihara, ’The State and the Industrious Revolution in Tokugawa Japan’<br />

Working paper 02/04, GEHN Conference (Londen 2003) 1-22 gevonden op www.ise.ac.uk-economic history/gehn<br />

94 Sugihara, ‘The East Asian Path’, 79, 82, 89 – 90, 117. Sugihara, ’The State and the Industrious Revolution’, 7.<br />

95 ‘Above all, it was important for every member of the family to try to fit into the work pattern of the farm, respond flexibly<br />

to extra or emergency needs, sympathize with the problems relating to the management of production, and anticipate and<br />

prevent potential problems. Managerial skill, with a general background of technical skill, was an ability which was actively<br />

sought after at the family level’, Sugihara, ‘East Asian Path’, 87.<br />

-31-


het Westen. Sugihara schrijft: ‘The difference between this kind of development and development<br />

along the western path was that it mobilized human rather than non-human resources’. 96 Arrighi voegt<br />

hier aan toe dat deze effecten van de industrious revolutie wellicht niet zo groot waren geweest als het<br />

geen essentieel onderdeel was geworden van de socialistische revolutionaire traditie. Doordat het een<br />

onderdeel werd van het beleid van het Mao regime en de markt hervormingen vanaf 1979, zouden<br />

nooit de indrukwekkende resultaten zijn behaald die we in afgelopen twee decennia hebben gezien.<br />

Arrighi citeert Maurice Meisner:<br />

‘For all the mistakes, chaos and human suffering of the Maoist years, a stunning transformation had<br />

taken place in China over the course of the preceding three decades. In 1949, China was a much poorer<br />

country and far less industrialized than was Russia when the Bolsheviks made their revolution thirty-<br />

two years earlier. By 1979, China had an industrial base that employed some 50 million workers and<br />

accounted for more than half of its GDP. The value of its gross industrial output had grown thirty-eight-<br />

fold and that of heavy industry ninety-fold. China was manufacturing jet aircraft, modern ocean-going<br />

vessels, nuclear weapons and ballistic missiles. In the countryside, mammoth irrigation and water<br />

control works had been constructed. A largely illiterate population had been transformed into a mostly<br />

literate one. A public health system had been created where none had existed before. Average life<br />

expectancy had increased from 35 to 65. All this had been accomplished with virtually no external<br />

assistance which meant that China entered its reform period with zero external debt’. 97<br />

Dit heeft het economische ontwikkelingspad van China en de rest van Oost-Azië altijd<br />

gekarakteriseerd, zelfs toen westerse technologieën alsnog geïntroduceerd werden. In de jaren tachtig<br />

van de negentiende eeuw ontwikkelde zich een strategie van arbeidsintensieve industrialisatie, waarbij<br />

westerse technologieën werden aangepast aan de Oost-Aziatische condities. Deze samensmelting van<br />

westerse en oosterse ontwikkelspaden bleef tot het eind van de Tweede Wereldoorlog nog beperkt. Na<br />

deze oorlog zorgden drie factoren er echter voor dat spectaculaire resultaten geboekt konden worden.<br />

De eerste factor was dat Japan tijdens de Koude Oorlog sterk geholpen werd door de VS om de<br />

communistische dreiging in Oost-Azië tegen te gaan, onder andere met levering van grondstoffen en<br />

olie. Factor twee was de onevenredig snelle stijging van de kapitaalintensieve economische<br />

ontwikkeling in het Westen door de concurrentie tussen de VS en USSR bij de opbouw van een steeds<br />

groter wordend militair apparaat. Alle nieuwigheden werden prompt overgenomen door Japan.<br />

96 Sugihara, ‘East Asian Path’, 88.<br />

97 Citaat is uit Maurice Meisner, Mao's China and After: A History of the People's Republic (New York 1999), 415-419,<br />

Giovanni Arrighi and Lu Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’, in Jon Shefner and Patricia<br />

Fernandez-Kelly (eds), Globalization and Beyond: New Examinations of Global Power and its Alternatives (Philadelphia<br />

2011) 25-58 aldaar 34.<br />

-32-


Tenslotte was er de opkomst van het nationalisme in Oost-Azië door de koude oorlog die een sterke<br />

stijging van de onderlinge concurrentie in de regio veroorzaakte. 98<br />

‘As soon as wages in one country rose even fractionally, that country had to seek a new Industry, which<br />

would produce a higher quality commodity to survive the competition, creating an effect similar to the<br />

flying geese pattern of economic development. At the same time, successive entrance of new low wage<br />

countries ensured the lengthening of the chain of flying geese.’ 99<br />

De Oost-Aziatische renaissance werd in de tweede helft van de twintigste eeuw aangestuurd<br />

door een sneeuwbal effect van met elkaar verbonden economische wonderen in een opeenvolging van<br />

Aziatische staten. Dit begon in Japan in de jaren vijftig en zestig, werd gevolgd door Zuid Korea,<br />

Taiwan, Hongkong, Singapore in de jaren tachtig en negentig en culmineerde uiteindelijk in de<br />

opkomst van China als de meest dynamische arena van kapitaalaccumulatie in de afgelopen twintig<br />

jaar. 100 Sugihara’s ontdekking van het belang van een zich onderscheidend werkcreërend, en dus<br />

vraagcreërend, Oost-Aziatisch pad geeft een verklaring waarom een dergelijk sneeuwbal effect in<br />

Oost- Azië zich in veel grotere mate voordeed dan ergens anders in de wereld. Sugihara laat in zijn<br />

model echter een aantal geopolitieke overwegingen open. Dit roept de vraag op of de geopolitieke<br />

omgeving wellicht net zo belangrijk of misschien wel belangrijker was dan economische factoren in<br />

het creëren van de bifurcatie van de westerse en oosterse ontwikkelingspaden in de late achttiende en<br />

begin negentiende eeuw. Of zoals Arrighi schrijft: ‘is it possible that much of what remains<br />

unexplained about the origins of the Great Divergence in Wong, Frank, Pomeranz, and Sugihara can<br />

be traced to differences between the geopolitical environments of the Western European and East<br />

Asian world regions? And, if so, which differences are most relevant to an understanding of the<br />

origins of the Great Divergence?’ 101 Ten tweede kan de vraag kan worden opgeworpen of de<br />

oorsprong van wat Arrighi noemt de ‘Grote Convergentie’ is terug te voeren tot de historische relatie<br />

tussen geopolitieke omgeving en de formatie van onderscheidende nationale en regionale<br />

ontwikkelingspaden in West-Europa en Oost-Azië? Waren deze paden louter een product van of juist<br />

de belangrijkste ingrediënten van deze formatie? En als deze ingrediënten bestaan, hoe droeg de<br />

‘Grote Divergentie’ bij in het transformeren van de bredere geopolitieke omgeving van ongunstig <strong>naar</strong><br />

gunstig voor de hybridisering van de industrious en industriële revolutie paden?<br />

98 ‘This change in international circumstances allowed Japan, and later a number of other Asian countries, to pursue the<br />

systematic introduction of capital-intensive and resource-intensive heavy and chemical industries to an economy with<br />

relatively cheap and disciplined labor’, Sugihara, ‘East Asian Path’, 87 – 89, 104 -114.<br />

99 Sugihara, ‘East Asian Path’, 110.<br />

100 Árrighi, 'East and West’, 252-253. ‘The Chinese miracle, though still in its inchoate phase, will be no doubt the<br />

most dramatic in terms of its impact on the rest of the world’, citaat uit Terutomo Ozawa, ‘Pax Americana-led Macro-<br />

Clustering and Flying-Geese-Style Catch-Up in East Asia: Mechanisms of Regionalized Endogenous Growth’, Journal of<br />

Asian Economics 13 (2003), 700.<br />

101 Arrighi, ‘East and West’, 260.<br />

-33-


Geopolitiek en de ‘Great Divergence’<br />

'Traditional Chinese international relations culture was based on the Chinese worldview that<br />

emphasized the unity of Heaven, Earth and humankind, the power of the emperor as Son of Heaven<br />

and the belief that barbarian peoples would be drawn by the virtue of the emperor to recognize the<br />

superiority of Chinese civilization and the cosmic status of the emperor. The recognition was<br />

symbolized by the tributary system whereby barbarians deferentially offering their tribute at Chinese<br />

court and gratefully receiving gifts in exchange. The tributary system dominated China's relations<br />

with South-East-Asia until the late nineteenth century, when China was far too weak to resist Western<br />

invasion and South-east Asia became colonies of European powers. The tributary system was not<br />

burdensome for East-Asian politics. China as an empire expanded but was not particularly<br />

expansionist’ 102<br />

Volgens Arrighi is er veel voor te zeggen dat de geopolitieke omgeving heeft bijgedragen aan de<br />

opkomst van de interactieve maar gescheiden ontwikkelingspaden in West-Europa en Oost-Azië. In de<br />

loop van de drie eeuwen die Fernand Braudel wat betreft de West-Europese geschiedenis benoemt als<br />

de lange zestiende eeuw (1350 – 1650) en die correspondeert met de Ming periode in de Oost<br />

Aziatische geschiedenis die van 1368 tot 1643 duurde, ontstond de geopolitieke situatie waarbij West-<br />

Europa en Oost-Azië ieder een interstatelijke systeem hadden die aan de ene kant vergelijkbaar waren<br />

maar tegelijkertijd voldoende verschillen hadden om de aanleiding te zijn tot twee afwijkende<br />

ontwikkelingspaden. 103 Het interstatelijk systeem als geopolitieke omgeving voor nationale<br />

ontwikkelingen kwam op in de loop van de lange zestiende eeuw Braudel en werd uiteindelijk<br />

geïnstitutionaliseerd in het vredesverdrag van Westfalen in 1648. Dit jaar wordt daarom vaak<br />

aangeduid als de start van de ontwikkeling van modernere staatssystemen.<br />

Het ‘tribute-trade’ systeem in Oost-Azië met China als centraal punt heeft voldoende<br />

overeenkomsten had met het Europese interstatelijk systeem om een analytische vergelijking te<br />

kunnen maken. 104 Beide systemen bestonden uit een veelheid aan politieke jurisdicties met een eigen<br />

historisch gegroeide cultuur die uitgebreid binnen hun regio’s met elkaar handel dreven. Hoewel in<br />

Oost-Azië de ‘cross-border’ handel sinds de Song tijden (960-1276) door de overheid meer<br />

gereguleerd werd dan in Europa, floreerde ook hier de overzeese handel en dit transformeerde de aard<br />

van de tribute handel. Het belangrijkste doel werd net als in West-Europa het najagen van winsten. 105<br />

Er zijn ook analogieën te ontdekken in de interstatelijke concurrentie in de twee regionale systemen.<br />

102 Martin Stuart-Fox, A Short History of China and Southeast Asia: Tribute, Trade and Influence (Crow's Nest, 2003), 1-9.<br />

103 Braudel, Civilization and Capitalism, vol. 3, 79. Arrighi, 'East and West’, 261.<br />

104 Sato Ikeda, ‘The History of the Capitalist World-System vs. the History of East-Southeast Asia’, Review 19 (1996), 49–<br />

76.Tribute Trade’ was een integraal onderdeel van de Confuciaanse filosofie en werd door de Chinese bevolking gezien als<br />

een equivalent van de familiaire relatie van zonen die voor hun ouders zorgden door een deel ban hum welstand met ze te<br />

delen. Tussen het Chinese Rijk en haar tribute state bestonden ook politieke huwelijken. China ontving vaak ‘tribute’ van de<br />

Staten in de invloedsfeer vielen van de Confuciaanse beschaving en gaf hen Chinese producten en erkenning van hun<br />

autoriteit en soevereiniteit in return. Er zijn in de Oosterse geschiedenis een hele rij verschillende tribute staten geweest<br />

inclusief landen als Japan, Korea, Vietnam, Cambodja, Borneo, Indonesië, Zuid-Azië and Centraal-Azie. Er is een duidelijk<br />

verschil tussen de term ‘tribute’ en ‘geschenk’.<br />

105 Takeshi Hamashita, ‘The Tribute Trade System and Modern Asia’, in A. J. H. Latham and H. Kawakatsu, Japanese<br />

Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994), 92.<br />

-34-


Het ‘tribute trade’ systeem zorgde voor een symbolisch framewerk voor een gezamenlijke politiek-<br />

economische wisselwerking. Deze was echter los genoeg om de periferie landen bepaalde onderdelen<br />

daarvan met redelijke autonomie ten aanzien van het Chinese centrum te laten uitvoeren. Dus<br />

periferielanden als Japan en Vietnam waren lid van het systeem maar waren daarnaast ook<br />

concurrenten van China. 106 In het verlengde hiervan kan gesteld worden dat bij de diffusie van de beste<br />

technologieën en kennis in Oost-Azië men zou kunnen spreken van een Oost-Aziatisch multi-centraal<br />

politiek systeem met veel kenmerken die analoog zijn aan de kenmerken van het interstatelijk systeem<br />

in Europa. 107<br />

Als we de analyse van de twee regio’s doortrekken, dan zijn er twee verschillen aan te wijzen<br />

die een waarschijnlijke en eenvoudige verklaring zouden kunnen geven voor de latere ‘Grote<br />

Divergentie’. Ten eerste, in de tijd vóór de ‘lange zestiende eeuw’ was de politieke, economische en<br />

culturele macht in Oost-Azië veel meer geconcentreerd in één centrum, namelijk China, dan het geval<br />

was in het toenmalige Westerse systeem. In het Westen was toen een duidelijk centrum op zowel<br />

politiek als economisch gebied veel moeilijker te identificeren. In het verdere verloop van de lange<br />

zestiende eeuw werd dit verschil scherper door de institutionalisering van het machtsevenwicht in<br />

Europa aan de ene kant en het mislukken van de pogingen van Japan om met militaire middelen de<br />

centrumpositie van China over te nemen. Daarnaast hadden de twee systemen niet alleen een<br />

verschillende machtstructuur maar ook een andere manier om met de buitenwereld en met elkaar om te<br />

gaan. Hoewel handel binnen, tussen en ‘accross’ politieke jurisdicties essentieel was voor het<br />

functioneren van zowel het Westerse als het Oosterse systeem, was het belang van de handel overzee<br />

in West-Europa veel groter dan in het Oost-Aziatische systeem. De consolidatie van deze verschillen<br />

leidde uiteindelijk tot de splitsing van de westerse en oosterse ontwikkelingspaden. In Oost-Azië<br />

leidde China de weg in een proces richting een op zichzelf gerichte ontwikkeling met meer focus op<br />

het perfectioneren van de eigen staat dan op de uitbreiding daarvan via imperialistische oorlogen. Ook<br />

lag de focus meer op lokale handel dan op internationale (overzeese) handel. En dit leidde in de<br />

achttiende tot wat Sugihara noemt het Chinese wonder. 108 Westerse wetenschappers als Adam Smith<br />

waren onder de indruk van wat China had op economisch en agrarisch gebied had bereikt. De vrede,<br />

welvaart en demografische groei in het China van de achttiende eeuw was ook een voorbeeld voor de<br />

Europese Verlichtingbeweging. 109<br />

Uiteindelijk waren het niet de Europese economische prestaties die het positieve beeld van<br />

China verstoorden, maar veel meer de Europese militaire superioriteit. Europese kooplieden hadden al<br />

106<br />

Arrighi, ‘East and West’, 262. Takeshi Hamashita, “The Intra-Regional System in East Asia in Modern Times,” in<br />

Network Power: Japan and Asia, ed. Peter J. Katzenstein and Takashi (Ithaca, NY: Cornell University Press, 1997), 114 –<br />

24.<br />

107<br />

Kaoru Sugihara, ‘The European Miracle’, 38.<br />

108<br />

Arrighi, ‘East and West’, 262.<br />

109<br />

Leibniz, Voltaire en Quesnay bestudeerden China voor morele instructie, begeleiding en institutionele ontwikkeling en<br />

voor ondersteunend bewijs voor hun ‘advocacy of causes as varied as benevolent absolutism, meritocracy, agriculturally<br />

based national economy’, Michael Adas, Machines as Measure of Men: Science, Technology and Ideologies of Western<br />

Dominance (Ithaca 1989), 79.<br />

-35-


langer benadrukt dat China een natie was die militair kwetsbaar was. Al snel verspreidde zich de<br />

mening in Europa dat China een bureaucratische, militair zwakke natie was. Dit leidde al snel tot een<br />

ander negatief beeld, namelijk van een China- model dat een antithese was van het Britse model. 110<br />

Doordat men oorlogvoering en ‘imperial empire building’ centraal stelde deed het Europese model<br />

met Groot-Brittannië als centrum het tegenovergestelde van het Oosterse model. Dit werd een<br />

essentieel onderdeel in de onderlinge concurrentiestrijd was een geïntegreerd onderdeel van het<br />

politieke systeem dat machtevenwicht als basis had. Westerse staten werden voor een succesvolle<br />

machtuitoefening binnen het systeem dus afhankelijk van toegang tot middelen (‘human and non-<br />

human’) buiten het systeem. 111 William McNeill in zijn boek Pursuit of Power beschrijft dit proces<br />

voor de periode 1600-1750 alsvolgt:<br />

‘One improved modern style army shouldered hard against its rivals, disturbing the balance of power<br />

only locally and temporarily. The result toward the margins of the European radius of action, however,<br />

was a systematic expansion that sustained an expanding trade network, enhanced taxable wealth in<br />

Europe, and made support of the armed establishment less onerous than would otherwise have been the<br />

case. Europe, in short, launched itself on a self-reinforcing cycle in which its military organization<br />

sustained, and was sustained by, economic and political expansion at the expense of other peoples and<br />

polities of the earth.’ 112<br />

Een dergelijke ontwikkeling was in Oost-Azië niet waar te nemen. Qing China breidde weliswaar haar<br />

grenzen in het Noorden en Westen uit, maar de economische voordelen daarvan waren marginaal en<br />

niet voldoende om een wapenwedloop met Europa te winnen. Bin Wong wijst op het verschil in<br />

opvatting, namelijk gemeenschappelijk belang tegenover onderlinge concurrentie, van China ten<br />

opzichte van Europa en China:<br />

‘Rather than extract resources from peripheries, the Chinese state was more likely to invest in them.<br />

Political expansion to incorporate new frontiers committed the government to a shift of resources to the<br />

peripheries, not extraction from them. 113<br />

De omvang van het uit elkaar groeien van beide systemen kan ook afgemeten worden door te<br />

kijken <strong>naar</strong> de tegengestelde richting die de buitenlandse handel inging in de tweede helft van de<br />

achttiende en eerste helft van de negentiende eeuw. Waar Europa’s commerciële ‘empire’ een veel<br />

grotere groei liet zien dan in de zeventiende en eerst helft van de achttiende eeuw, toonden de Oost-<br />

Aziatische staten onvoldoende initiatieven om deze groei na te volgen. Daarbij ontstond een tekort aan<br />

110 Michael Adas, Machines as Measure of Men (Cornell 1986) 89-93, 124-25.<br />

111 Arrighi, ‘East and West’, 265.<br />

112 William McNeill, The Pursuit of Power: Technology, Armed Force, and Society since A.D. 1000 (Chicago 1982) 143.<br />

113 R. Bin Wong, China Transformed. Historical Change and the Limits of European Experience (Ithaca 1997) 148.<br />

-36-


productiemiddelen doordat de regio het slachtoffert werd van het ‘succes’ van de industrious<br />

revoluties in China en Japan waardoor ‘resource-saving, labor-intensive’ ontwikkelingspaden werden<br />

ingeslagen. 114<br />

Door de wat McNeil heeft benoemd als de ‘self-reinforcing cycle’ van escalerende militaire<br />

kosten door de onderlinge Europese militaire concurrentie, waren de Britten in staat om een energie-<br />

intensief ‘industrieel revolutie’ ontwikkelingspad in te gaan. Dit leidde tot de opkomst van<br />

kapitaalgoederenindustrie die de eerdere ‘textielrevoluties’ deed verbleken. McNeill benadrukt dat de<br />

militaire uitgaven in de periode van de Napoleontische oorlogen (1793-1815) een ijzerindustrie<br />

creëerde die ongekend groot was. Na de slag bij Waterloo werd deze industrie genoodzaakt om nieuwe<br />

afnemers te vinden, wat de basis werd voor verdere industriële expansie.<br />

‘Military demands on the British economy thus went far to shape the subsequent phases of the<br />

industrial revolution, allowing the improvement of steam engines and making such critical innovations<br />

as the iron railway and iron ships possible at a time and under conditions which simply would not have<br />

existed without the wartime impetus to iron production.’ 115<br />

De geopolitieke verschillen tussen Oost en West kunnen overigens niet verklaren waarom<br />

Groot- Brittannië en de rest van West-Europa in de negentiende eeuw konden beschikken over een<br />

overdaad aan kapitaal waardoor de Industriële Revolutie ook financieel uitvoerbaar werd. De daarmee<br />

samenhangende, steeds hoger wordende arbeidskosten en stijgende vraag, maakten de investeringen in<br />

technieken die arbeidbesparend waren in het Westen weliswaar economisch steeds interessanter. Het<br />

wel zo dat oorlogen, wapenwedlopen, opbouw van kolonies overzee grote kapitaalinvesteringen<br />

vereisten, die pas op lange termijn vruchten opleveren, een kostenexplosie die niet plaatsvond in het<br />

Oosten. Dit roept de vraag op dat als gedurende de hele achttiende eeuw China de wat Gunder Frank<br />

noemde de 'ultimate sink of the world’s money’ was, waar haalde het Westen het kapitaal vandaan<br />

nodig om alle investeringen in voortdurende oorlogen, stijgende wapenwedlopen en de opbouw van<br />

overzeese kolonies te financieren? 116<br />

Geopolitiek en kapitalisme voor en na de Industriële Revolutie<br />

‘Capitalism in the East Asian system became even more an interstitial formation than it had been<br />

under the Ming. The scorched earth policy through which the Qing denied mainland resources to<br />

Zheng's Taiwan regime between 1661 and 1683 destroyed the prosperity of China's southeast coast.<br />

The economic decline and then stagnation of the southeast coast over the next 150 years, in turn,<br />

provoked dramatic centrifugal effects. Millions emigrated permanently and tens of thousands left the<br />

region to spend their productive years elsewhere.... By 1800 Hakkas from the Han Basin subregion<br />

114 Kaoru Sugihara, 'The European Miracle’, 38-39. Deze bifurcatie is prominent aanwezig in het divergentie model van<br />

Pomeranz.<br />

115 McNeill, Pursuit of Power, 211 – 212.<br />

116 Andre Gunder Frank, ReOrient, 138.<br />

-37-


were settled in permanent enclaves in Sichuan, Taiwan, West Borneo, and Bangka, and merchants<br />

from Zhangquan subregion were firmly established in great commercial centers throughout Southeast<br />

Asia and in every other macroregion of China. (William Skinner 1985: 278-9).<br />

Zoals beschreven in hoofdstuk één was in de geschiedenis van het kapitalisme in het Westen elke<br />

nieuwe hegemoniale staat weer groter en machtiger dan de vorige. Deze opeenvolging van steeds<br />

groter wordende kapitaalaccumulaties onderscheidde het Europese kapitalistische systeem van het<br />

regionale systeem in Oost-Azië. De afwezigheid van een vergelijkbaar sequentie zou erop kunnen<br />

duiden dat het Oost-Aziatische regionale systeem niet voorbestemd was om kapitalistisch te worden<br />

ondanks het feit dat er wel ‘kapitalistischachtige’ organisaties bestonden die te vergelijken waren met<br />

de Europese en ondanks de grotere voordelen die Oost Azië had in de formatie van markteconomieën.<br />

Bin Wong merkt hierover op:<br />

‘Much European commercial wealth was tapped by needy governments anxious to expand their revenue<br />

bases to meet ever-escalating expenses of war. Both European merchants and their governments<br />

benefited from their complex relationship, the former gaining fabulous profits, and the latter securing<br />

much-needed revenues. Lacking the scale of financial difficulties encountered in Europe between the<br />

sixteenth and eighteenth centuries, late imperial Chinese officials had less reasons to imagine new forms<br />

of finance, huge merchant loans, and the concept of public as well as private debt.’ 117<br />

China bleef lang een natie waar op ‘speciale’ wijze zaken gedaan moest worden en die niet erg open<br />

stond voor volledige vrijheid van handel. Katoen uit Groot-Brittannië was nooit in staat de<br />

concurrentie aan te gaan met het Chinese platteland. Toen import uit het buitenland handmatig spinnen<br />

van katoengarens verdrong, gaf dit weer een nieuwe impuls aan de lokale Chinese weefindustrie die<br />

zich zelfs uitbreidde. Weinig westerse zakelijke activiteiten wisten een plaats te veroveren in de<br />

Chinese markt. Deze markt was als regel een grote frustratie voor buitenlandse handelaren. 118<br />

De globalisering van het Britse kapitalistische systeem veranderde hier echter wat aan.<br />

China moest wel meedoen in het door de Britten gecentraliseerde kapitalistische wereld-systeem. En<br />

dit leidde tot een hernieuwde expansie van het Chinese handelsnetwerk, dat zich in de achttiende eeuw<br />

ontwikkeld had in de kustprovincies en binnen de mazen van het centrale ‘tribute-trade’ systeem. Toen<br />

de Quing regering in het kielzog van de Opiumoorlogen en lokale opstanden, niet in staat bleek de<br />

kanalen tussen de lokale economie en de wereld daarbuiten in de hand te houden, namen de<br />

winstgevende mogelijkheden van Chinese handel vanuit die (kustprovincie) netwerken toe. 119 De Qing<br />

117 Arrighi, ‘East and West’, 268-269. Wong, China Transformed, 146.<br />

118 Andrew J. Nathan, ‘Imperialism’s Effects on China’, Bulletin of Concerned Asian Scholars 4 (1972), 5. Zie ook Gary G.<br />

Hamilton and Wei-An Chang, ‘The Importance of Commerce in the Organization of China’s late Imperial Economy’ in<br />

Arrighi, Hamashita, and Selden, Resurgence of East Asia, 173 – 213.<br />

119 Daniel R. Headrick, The Tentacles of Progress: Technology Transfer in the Age of Imperialism, 1850 – 1940 (Londen<br />

1988), 259 – 303.<br />

-38-


egering kreeg ook te maken met fiscale en financiële druk door de oorlogen, verslechterde<br />

handelsvoorwaarden en natuurrampen. Daardoor werd men gedwongen om niet alleen de controle<br />

over de internationale handel te verminderen maar ook om Chinese zakengemeenschappen (diaspora)<br />

overzee om financiële steun te vragen. In ruil hiervoor kregen deze ‘buitenlandse’ Chinese vestigingen<br />

bescherming voor hun bezittingen en werden in staat gesteld connecties in China op te bouwen.<br />

Vooral de winstgevende wapenhandel en financiering van de overheid werd daardoor hun domein.<br />

Hoewel dit vaak tot spanningen leidde met de overheden van de landen waar deze Chinezen hun<br />

residentie hadden, bleef dit zo tot aan de ineenstorting van de Qing dynastie in 1911. Daarna zagen de<br />

‘buitenlandse’ Chinezen hun kans schoon met als gevolg dat de concurrentie in de regio, zowel binnen<br />

als buiten China, steeds heviger werd. 120<br />

De revitalisatie van het kapitalisme in China en daarbuiten kwam niet alleen door de<br />

onderlinge concurrentie en de incorporatie van China in de structuren van het Britse wereldsysteem.<br />

De belangrijkste oorzaak was een fundamentele verandering in de rivaliteit tussen China en Japan.<br />

Volgens de Japanse wetenschappers Kawakatsu en Hamashita viel het Japanse industrialisatie-<br />

programma en de territoriale expansie die daar bij hoorde aan het eind van de negentiende eeuw samen<br />

met pogingen van Japan om een centrale plaats in het Oost-Aziatische ‘tribute-trade’ system te<br />

krijgen. 121 Yoshiie Yoda schrijft er het volgende over:<br />

‘It was not that Japan, as China’s neighbor, had had nothing to do with or been indifferent to<br />

hierarchical international relations when seeking relationships with China or the constituents of the<br />

Chinese world order. It had sporadically paid tribute to Chinese dynasties in ancient and medieval times<br />

but had usually not been a regular vassal state of China. It had obviously been one of the country’s most<br />

reluctant to participate in the Sino centric world order. Japan did not identify itself as a vassal state of<br />

China during most of its history, no matter how China saw it.’ 122<br />

Dit leidde ertoe dat China en Japan beide de kapitaalgoederenindustrie gingen moderniseren en<br />

uitbreiden in een poging de Westerse militaire superioriteit, die zich had geopenbaard tijdens de<br />

Opiumoorlogen, te neutraliseren. 123 Dit had het volgende indirecte gevolg. Voor het begin van de<br />

Sino-Japanse oorlog in 1894 was volgens Albert Feuerwerker de ongelijkheid tussen het niveau van de<br />

moderne economische ontwikkeling in de twee landen nog niet zo duidelijk. 124 De overwinning van<br />

120 Jung-Fang Tsai, Hong Kong in Chinese History: Community and Social Unrest in the British Colony, 1842 – 1913 (New<br />

York 1993) 63.<br />

121 Heita Kawakatsu, ‘Historical Background’, in A. J. H. Latham and Heita Kawakatsu (eds), Japanese Industrialization and<br />

the Asian Economy (Londen 1994), 6 – 7; Takeshi Hamashita, ‘The Tribute Trade System of Modern Asia’, The Memoirs of<br />

the Toyo Bunko 46 (1988), 20.<br />

122 Yoshiie Yoda, The foundations of Japan's modernization: a comparison with China's path towards modernization (Leiden<br />

1996) 40–41.<br />

123 Ting-fu Tsiang, ‘The English and the Opium Trade’ in Franz Schurmann and Orville Schell (eds), Imperial China (New<br />

York 1967) 144.<br />

124 Albert Feuerwerker, China’s Early Industrialization: Sheng Hsuan-Huai 1844-1916 and Mandarin Enterprise<br />

(Cambridge 1958) 53.<br />

-39-


Japan in die oorlog was echter symptomatisch voor het fundamentele verschil die de impact van<br />

industrialisatie op de twee landen heeft gehad. In China was het een provinciaal gebeuren omdat de<br />

macht van de centrale overheid na 1860 steeds verder was verzwakt. In Japan was het een integraal<br />

onderdeel van de ‘Meiji Restoration’, die de centrale macht bij de nationale regering had gelegd ten<br />

koste van de provinciale autoriteiten. 125 De oorlog in 1894 maakte duidelijk dat het industrialisatie<br />

traject in Japan en China een verschillende richting had genomen. De nederlaag van China verzwakte<br />

tevens de nationale cohesie. Dit leidde tot een halve eeuw van politieke chaos gemarkeerd door<br />

beperkingen op soevereiniteit, het einde van het Qing regime, en een toenemende autonomie van<br />

semisoevereine ‘warlords’. Dit werd gevolgd door de Japanse invasie en terugkerende burgeroorlogen<br />

tussen nationalistische en communistische krachten. Een catastrofale ineenstorting van China was het<br />

gevolg en het duurde bijna een eeuw voordat China er economisch weer bovenop was.<br />

Na de overwinning op China in 1894 en op Rusland in 1905, verstevigde Japan echter haar<br />

positie verder als een respectabele deelnemer in het imperialistische en politieke wereldgebeuren. De<br />

toenemende invloed van Japan in Taiwan gevolgd door die in de ‘Liaodong Peninsula’, de overname<br />

van de Russische rechten en privileges in Zuid-Mantsoerije in 1905 en tenslotte de erkenning door<br />

China van de Japanse annexatie als een kolonie van Korea in 1910, verschaften Japan voldoende<br />

uitvalbases om een aanval op China te beginnen. Nog belangrijker was de zekerstelling van goedkoop<br />

voedsel, grondstoffen, nieuwe markten en de financiële macht die men ermee kreeg. 126 Deze bifurcatie<br />

van de Chinese en Japanse ontwikkelingspaden culmineerde in de jaren dertig in de situatie dat Japan<br />

de Britten ging overschaduwen als de dominante macht in de regio. Met de verovering van<br />

Mantsoerije in 1931, gevolgd door de bezetting van Noord-China in 1935 en de invasie van geheel<br />

China daarna, was de missie van Japan om de nieuwe centrale macht in de regio te worden geslaagd.<br />

De Amerikanen zorgden er echter in de Tweede Wereldoorlog met veel bommengeweld voor dat<br />

Japan in militair opzicht een grote veer moest laten. Nadat de Japanners waren verslagen werd in 1949<br />

in China de People’s Republic of China (PRC) opgericht die verder een blijvende rol ging spelen in de<br />

Oost-Aziatische regio. De hoop van de Amerikanen om China tot hun bondgenoot te maken vervloog<br />

hiermee en ze keerden zich met economische hulp noodgedwongen tot Japan. 127<br />

Oorsprong en voortgang van de Oost-Aziatische economische renaissance<br />

Na de nederlaag van Japan in de Tweede Wereldoorlog in 1945 en de oprichting van de PRC in 1949<br />

begon in de tweede helft van de twintigste eeuw een ontwikkeling in Oost-Azië van met elkaar<br />

verbonden wonderbaarlijke economische oplevingen. In dit proces kunnen drie gedeeltelijk<br />

125<br />

Alvin Y. So and Stephen W. K. Chiu, East Asia and the World Economy (Thousand Oaks 1995) 53, 68-72.<br />

126<br />

Mark Peattie, ‘Introduction’ in Ramon Myers and Mark Peattie (eds), The Japanese Colonial Empire 1895-1945<br />

(Princeton, 1984), 16-18.<br />

127<br />

Zie mijn essay ‘Franklin Roosevelt, Harry Truman, Ho Chi Minh, het Marchall Plan en de Vietnam-oorlog’ op<br />

http://blog.deduitendefluit.nl/vietnam-war/.<br />

-40-


overlappende fasen worden onderscheiden. 128 In de eerste fase werd de expansie gestuurd door de VS<br />

omdat door het communistisch worden van China, een opwaardering van de Japanse economie paste<br />

in de Amerikaanse machtspolitiek. Hierdoor werden de voorwaarden gecreëerd voor<br />

grensoverschrijdende uitbreiding van het Japanse systeem van meervoudige uitbesteding (‘multi-<br />

layered subcontracting system’). In de tweede fase werd het Japanse bedrijfsleven de motor achter de<br />

economische expansie in Oost-Azië. In het andere economische klimaat dat was ontstaan na het einde<br />

van de Vietnam-oorlog (de VS was in crisis) ging het verzorgingsgebied van de Japanse investeringen<br />

en netwerken nu geheel Oost-Azië beslaan. Daarbij waren inmiddels ook de ‘buitenlandse’ Chinese<br />

netwerken gerevitaliseerd. De nieuwe kansen die deze diaspora van Chinezen overzee daardoor<br />

kregen, vielen samen met het streven van de Chinese regering tot economische vooruitgang en<br />

nationale eenwording. In het begin van de derde fase werd het juist de Chinese regering die, steeds<br />

meer in samenwerking met de Chinese kapitalistische diaspora in Zuidoost-Azië (vooral Hongkong en<br />

Singapore) als de leidende kracht van regionale expansie boven kwam drijven. 129<br />

Deze drie fases in de Oost-Aziatische economische renaissance kunnen ook gezien worden als<br />

een heropleving van het eeuwenoude Oost-Aziatische ‘tribute-trade’ systeem maar dan binnen een<br />

radicaal veranderde globale context. Eerst splitste de Koude Oorlog de regio in twee vijandige<br />

kampen, men was óf een vazalstaat van de VS óf van de USSR. De VS ging om steun te verwerven op<br />

grote schaal economische hulp voor haar vazalstaten organiseren en versoepelde de<br />

handelsvoorwaarden. 130 Deze Amerikaanse ‘grootmoedige’ hulp van na de oorlog, zoals dat ook<br />

gebeurde via het Marshallplan in Europa, werd de basis van de latere economische oplevingen in de<br />

regio. 131 In de jaren vijftig werden de scheidslijnen tussen de Amerikaanse en Russische invloedsfeer<br />

echter steeds minder. Allereerst door de Chinese rebellie tegen de dominantie van de USSR aan het<br />

eind van de jaren vijftig en daarna door het falen van de VS om een tweedeling van Vietnam, in<br />

communistisch noord en kapitalistisch zuid, te bewerkstelligen. De massale uitgaven van de VS voor<br />

de Vietnamoorlog en andere wereldconflicten leidde in de jaren zeventig tot een fiscale crisis van de<br />

Amerikaanse oorlogs- en welvaartsstaat. Watergate was uiteindelijk de druppel die leidde tot een<br />

flinke deuk in het wereldprestige van de VS. Dit bereikte zijn dieptepunt aan het eind van de jaren<br />

zeventig met de Iraanse revolutie, de Sovjet- invasie in Afghanistan en een grote vertrouwenscrisis in<br />

de USDollar. 132 Tot die tijd had Amerika de PRC ver weggehouden van de normale diplomatieke en<br />

handelsbetrekkingen met de niet-communistische landen in de regio. Ze deden dit door blokkades en<br />

128 Arrighi, ‘East and West’, 275.<br />

129 Giovanni Arrighi, ‘The Rise of East Asia: World Systemic and Regional Aspects’, International Journal of Sociology and<br />

Social Policy 16 (1996), 36-37.<br />

130 Zie mijn essay ‘Franklin Roosevelt, Harry Truman, Ho Chi Minh, het Marchall Plan en de Vietnamoorlog’, op<br />

http://blog.deduitendefluit.nl/.<br />

131 Terutomo Ozawa, ‘Foreign Direct Investment and Structural Transformation: Japan as a Recycler of Market and<br />

Industry’, Business and the Contemporary World 5 (1993), 130, Sugihara, ‘East Asian Path’, 81.<br />

132 Arrighi, The Long Twentieth Century, 321-323. Zie ook Virginia Brodine and Mark Selden (eds), Open Secret: The<br />

Kissinger-Nixon Doctrine in Asia (New York 1972).<br />

-41-


oorlogsdreigingen die ze konden doen door het grote aantal Amerikaanse militaire bases op<br />

strategische punten in de regio. 133 De ‘pingpong’ diplomatie van Nixon en Kissinger werd een start tot<br />

een herstel in de verhoudingen. Daarna verbreedde het kader van de economische integratie zich<br />

aanzienlijk.<br />

In deze context zag de Japanse zakenwereld kans om de plaats in te nemen van de<br />

Amerikaanse politiek en zakenwereld als centrale motor van de Oost-Aziatische renaissance. De<br />

wonderbaarlijke opwaardering van de Japanse nationale economie in de jaren vijftig die duurde tot het<br />

eind van de jaren tachtig, inclusief de expansie van Japanse zakennetwerken in de regio en de rest van<br />

de wereld, was in wezen een terugkeer van een patroon van interstatelijke relaties die meer in lijn lag<br />

met het historische (Oost-Aziatische) patroon. Hierbij werd de centraliteit primair bepaald door de<br />

omvang en geavanceerdheid van de nationale economieën in het systeem. Dit in tegenstelling tot het<br />

westerse patroon waarbij de centraliteit primair door de kracht van het militaire complex werd<br />

bepaald. De groeiende invloed van Japan in de wereldpolitiek was vooral een gevolg van economische<br />

kracht en niet van militaire macht. Japan leverde de leningen met lage rente en de goedkope<br />

massaproducten die de VS in staat stelden een keerpunt in hun financiële wereldhegemonie te<br />

bewerkstelligen. 134 Japan en de VS werden ongewild economisch gezien van elkaar afhankelijk, gelijk<br />

de situatie nu tussen China en de VS vandaag de dag. Bij de economische groei profiteerde Japan door<br />

haar nauwe banden net de VS van de majeure technische vernieuwingen die in die tijd plaatsvonden.<br />

Sugihara schrijft hierover:<br />

‘In part it was due to the profitable opportunities that the strong growth of capital-intensive and<br />

resource-intensive technology in the United States and in the USSR created for Japanese specialization<br />

in labor-intensive industries and resource saving activities. 135<br />

Maar het was vooral de omkering van een bestaande trend in het systeem van de zakenorganisatie die<br />

Japan op perfecte wijze tot een groot voordeel kon maken. De wereldwijde spreiding van verticaal<br />

geïntegreerde multinationale ondernemingen verhevigde de concurrentie en dit noodzaakte Japan<br />

ineens om allerlei activiteiten te gaan uitbesteden buiten Japan. Het oude Amerikaanse verticaal<br />

geïntegreerde bureaucratisch zakenmodel werd dus opgevolgd door een systeem dat de nadruk legde<br />

op informele netwerken inclusief de heropleving van het ‘kleinbedrijf’ als toeleverancier. Dit voordeel<br />

van het gebruik maken van kleinere bedrijven als een consolidatie-instrument is daarna veel toegepast<br />

door vele transnationale ondernemingen maar niet op een schaal en met zoveel succes als in Oost-<br />

133<br />

Bruce Cumings, ‘Japan and Northeast Asia into the Twenty-first Century’ in Katzenstein and Shiraishi, Network Power,<br />

154-155.<br />

134<br />

Zie voor meer informatie mijn Bachelor scriptie ‘Financialisering van de economie en collectief wangedrag door Wall<br />

Street en <strong>Washington</strong>’ (2010) op http://blog.deduitendefluit.nl/<br />

135<br />

Sugihara, ‘East Asian Path’, 105.<br />

-42-


Azië. 136 Doordat het zich uitstrekte over de belangrijkste Oost-Aziatische staten is vanaf 1970 de<br />

schaal en het bereik van dit Japanse ‘multilayered subcontracting’ systeem zeer snel gestegen. Men<br />

wist door het ‘spill-over’ effect zeer succesvol te profiteren van de kracht van de zakennetwerken van<br />

‘buitenlandse’ Chinezen. Deze Chinezen, opgevoed in de ‘tribute-trade’ cultuur waren van oudsher de<br />

tussenpersonen geweest tussen Japan en staten met een belangrijke Chinese gemeenschap als<br />

Singapore, Hongkong, Indonesië en later de meeste Oost-Aziatische landen. De communistische<br />

overwinning had bovendien een nieuwe spurt van Chinese emigratie <strong>naar</strong> Hongkong, Taiwan en de<br />

VS in gang gezet. De regiowijde expansie werd dus niet alleen gesteund door de politieke band met de<br />

VS maar ook door een soort commercieel en financieel Chinees patronage. In hun streven de leiding te<br />

nemen in de Oost-Aziatische economische integratie en expansie werd overigens na verloop van tijd<br />

de militaire patronage van de VS meer een belemmering dan een steun voor de Japanners. 137 Een<br />

Japanse zakenman formuleerde dit als volgt:<br />

‘We don’t have military power. There is no way for Japanese businessmen to influence policy decisions<br />

of other countries. This is a difference with American business and it is something Japanese<br />

businessmen have to think about’. 138<br />

De kapitalistische Chinezen buiten China waren goed gepositioneerd om de nieuwe winstgevende<br />

mogelijkheden, die op hun weg kwamen door Japan’s grensoverschrijdende uitbreiding van het<br />

‘multilayered subcontracting’ systeem en de groeiende vraag van Amerikaanse ondernemingen <strong>naar</strong><br />

zakenpartners in de regio, <strong>naar</strong> zich toe te trekken. En met de groeiende concurrentie voor goedkoop<br />

hoog gekwalificeerd personeel, kwamen deze Chinese diaspora boven drijven als een van de<br />

machtigste kapitalistische netwerken in de regio, eigenlijk machtiger dan de netwerken van Japanse<br />

en Amerikaanse multinationals. 139<br />

Aan het begin van jaren negentig, toen Japan in een lange recessie terechtkwam, begon de<br />

derde fase van de Oost-Aziatische economische renaissance, het stadium van de definitieve terugkeer<br />

door China. De fase laat een door de Chinese staat en diaspora gedreven integratie en expansie van<br />

Oost-Azië zien. In het begin van de jaren negentig begon in Japan, na de ineenstorting van de Tokyo<br />

vastgoedmarkt en de crash van de Nikkei-index, een periode van stagnatie. De Japanse transnationale<br />

bedrijven en hun wereldwijde productie en inkoop netwerken waren langzamerhand niet langer de<br />

belangrijkste motoren zijn achter het accumulatieproces in Oost-Azië. De Japanse keiretsu van nu,<br />

destijds machtsblokken die Oost-Azië en de export <strong>naar</strong> het Westen beheersten, zijn ingehaald door<br />

grote Chinese bedrijven als China National Petroleum Company en China National Offshore Oil<br />

136 Arrighi and Silver, Chaos and Governance, hoofdstuk 2.<br />

137 G. Arrighi, Satoshi Ikeda, and Alex Irwin, ‘The Rise of East Asia: One Miracle or many? in Ravi A. Palat (ed), Pacific<br />

Asia and the Future of the World-Economy (Westport 1993) 55-57. Siu-lun Wong, Emigrant Entrepreneurs (Hong Kong,<br />

1988) 156.<br />

138 Citaat uit Jonathan Friedland, ‘The Regional Challenge’, Far Eastern Economic Review, (June 9, 1994) 40-42.<br />

139 Arrighi e.a., Historical Capitalism, East and West, 316.<br />

-43-


Company, Baosteel, China Mobile, China Netcom en China Telecom en privé bedrijven als Legend<br />

Holdings, Huawei Technologies, en TCL. 140 Ironisch genoeg was het uiteindelijk de gestegen vraag uit<br />

China, die de Japanse keiretsu na 2005 weer nieuw leven inblies. Dit werd de motor achter het herstel<br />

van Japan en leidde tot een gedeeltelijke neoliberale stroomlijning van de Japanse politie economie.<br />

Dit hielp ook mee aan het herstel van de bankensector die genoeg buffer kregen om een groot deel van<br />

de dubieuze leningen af te schrijven. De productiesector werd verlost van veel inefficiënte capaciteit.<br />

De groei in China kwam deze keer overigens niet uit de lokaal gevestigde Japanse netwerken. China<br />

werd Oost-Azië´s eerste vestigingsplaats voor multinationale ondernemingen en werd hét eerste export<br />

platform in de regio. 141<br />

De terugkeer van China in de regionale en mondiale markten bracht een natie op het<br />

wereldtoneel wiens demografische omvang, overvloed aan arbeidsreserve, ondernemerschap en<br />

economisch groeipotentieel veel groter was dan welke staat ook, inclusief de VS. De Chinese<br />

kapitalistische diaspora kan beschouwd worden als de matchmaker die het huwelijk van buitenlands<br />

kapitaal en Chinese arbeid faciliteerde. 142 Deze rol werd mede mogelijk gemaakt door de<br />

vastberadenheid waarmee de PRC onder Deng Xiaoping de hulp accepteerde van de Chinese diaspora<br />

bij het opwaarderen van de Chinese economie en bij de zoektocht <strong>naar</strong> nationale eenheid via het ‘One<br />

Nation, Two Systems’ model. De Chinese communistische partij ging dus een politieke alliantie aan<br />

met de overzeese Chinese zakenwereld. Een alliantie die versterkt werd in 1997 door de terugkeer van<br />

Hongkong in de Chinese invloedsfeer. Dit leidde tot de integratie en deelname van Chinese<br />

zakenbelangen in de politieke leiding van Hongkong en haar deelname in China’s National Peoples<br />

Congress. Chinese ondernemers trokken al snel in groten getale richting Guangdong maar nu veel<br />

massaler dan veertig jaar terug van Sjanghai <strong>naar</strong> Hongkong. De Chinese regering verdubbelde de<br />

inspanning om de buitenlandse Chinezen voor zich te winnen. 143 Arrighi vatte het als volgt samen:<br />

‘In the first stage, the main agency of expansion was the US government, whose strategies of power<br />

propelled the upgrading of the Japanese economy and created the political conditions of the subsequent<br />

transborder expansion of the Japanese multilayered subcontracting system. In the second stage,<br />

Japanese business itself became the main agency of expansion. As the catchment area of its<br />

140<br />

Een keiretsu (letterlijk een systeem of reeks) is een reeks bedrijven met in elkaar grijpende horizontale<br />

bedrijfsverhoudingen en wederkerig aandelenbezit. De belangrijkste Japanse keiretsu's waren geconcentreerd rondom één<br />

bank die geld leende aan de deelnemende bedrijven binnen een keiretsu en aandelenbelangen in de bedrijven verwierf. Elke<br />

centrale bank had grote controle over de bedrijven in een keiretsu en handelde als controle-entiteit en als bail-out-entiteit in<br />

een noodsituatie. De zes belangrijke naoorlogse keiretsu’s zijn: Mitsubishi, Mitsui, Sumitomo, Fuji, Daich-Kangyo en<br />

Sanwa. De Virgin Group (UK), Tata Group (India) en Cisco Systems (USA) zijn niet-Japans, maar werken wel volgens het<br />

Keiretsu-principe. Deze Chinese ondernemingen zijn inmiddels belangrijke investeerders geworden op wereldniveau en zijn<br />

de Fortune 500 met stip binnengekomen. Jerry Harris, ´Emerging Third World powers: China, India, and Brazil´, Race and<br />

Class 46, 3 (2005), 7-27 aldaar 12-13.<br />

141<br />

Ho-fung Hung, ´America’s Head Servant? The PRC’s Dilemma in the Global Crisis´, New Left Review 60 (2005), 5-25<br />

aldaar 16.<br />

142<br />

Nicholas R. Lardy, Foreign Trade and Economic Reform in China, 1978-1990 (Cambridge 1992) 37-82, Kichiro<br />

Fukasaku en David Wall, China Long March to an Open Economy (Paris 1994) 26 – 42.<br />

143<br />

In 1990 waren de gecombineerde investeringen in China door Hongkong en Singapore (US$ 12 miljard) meer dan dertig<br />

keer groter dan de investeringen van Japan. Arrighi, 'East and West’, 277.<br />

-44-


subcontracting networks came to encompass the entire East Asian region, the Chinese capitalist<br />

diaspora was revitalized and the Chinese government was offered unique opportunities to mobilize this<br />

diaspora in the double pursuit of economic advancement for mainland China and of national unification<br />

for Greater China. In the incipient third stage, it is precisely the Chinese government acting in concert<br />

with the Chinese capitalist diaspora that seems to be emerging as the leading agency of expansion’. 144<br />

China en Japan, limieten aan regionale samenwerking<br />

‘In China zijn communisme en nationalisme natuurlijk vermengd. De metamorfose van communisme<br />

terug <strong>naar</strong> een positief nationalisme is vrij probleemloos.’ Huang Yasheng 145<br />

Tussen China en Japan bestaat al eeuwenlang een politiek spanningsveld. Tot de dag van vandaag was<br />

er altijd een wederzijdse argwaan en onwil tot samenwerking tussen beide landen. Daarnaast heeft<br />

Japan sinds de Tweede Wereldoorlog een ‘vazal’ status ten opzichte van de VS gehad. Dit<br />

spanningsveld is een belangrijke belemmering voor een wederzijdse constructieve samenwerking van<br />

de twee belangrijke politieke economieën in de Oost-Aziatische regio. Het maakt de kracht van Oost-<br />

Azië als regio namelijk minder groot indien deze twee landen wederzijds niet bereid zullen zijn dit<br />

spanningsveld terug te brengen tot normale proporties. Het niet willen accepteren van de hegemonie<br />

van China door Japan is daarbij, naast historische en geopolitieke achtergronden, een van de<br />

belangrijkste belemmeringen.<br />

In de jaren tachtig ontwikkelde Japan zich ongeveer in dezelfde lijn als het China van de<br />

laatste twintig jaar. Een duidelijk verschil met het China van nu was de (militaire) afhankelijke status<br />

die Japan had ten opzichte van de VS nodig om haar eigen veiligheid te waarborgen. De opkomst van<br />

Japan werd daardoor duidelijk ingeperkt door bijvoorbeeld de ‘opgelegde’ exportbeperkingen voor<br />

Japanse producten en verplichte revaluatie van de Yen (‘Plaza akkoord 146 ’). Daarnaast wist de VS-<br />

industrie in die tijd een antwoord te vinden op de Japanse concurrentiekracht door de<br />

productienetwerken geleidelijk te reorganiseren in lijn met het meer flexibele Japanse model.<br />

Een van Arrighi’s latere argumenten vóór een toekomstige Oost-Aziatische hegemonie is dat,<br />

ondanks de VS overheersing en ingrepen tijdens de koude oorlog, er in Oost-Azië altijd een eigen<br />

nationalistische ‘civilizational’ continuïteit is blijven bestaan. In een interview met David Harvey zei<br />

hij hier het volgende over:<br />

‘What is most interesting about East Asia is how, in the end, the economy is determinant of states’<br />

dispositions and policies towards one another, in spite of their nationalisms... It was striking that the<br />

nationalist resurgence in Japan, under the Koizumi government, was suddenly checked when it became<br />

clear that Japanese business was interested in doing business with China. In China, too, there was a big<br />

144<br />

G. Arrighi, ‘The Rise of East Asia. World-Systemic and Regional Aspects’, International Journal of Sociology and Social<br />

Policy 16, 7 (1996), 6-44 aldaar 36.<br />

145<br />

Huang, Yasheng, FDI in China, an Asian Perspective (Singapore 1988), 105.<br />

146<br />

Een op 22-9-1985 in het Plaza Hotel New York gesloten verdrag tussen VS, UK, Japan, Frankrijk en Duitsland om de<br />

Dollar af te waarderen ten opzichte van de Yen en DM via interventiemaatregelen in de markt.<br />

-45-


wave of anti-Japanese demonstrations, but then they stopped. The general picture in East Asia is that<br />

there are deep nationalist dispositions, but at the same time they tend to be superseded by economic<br />

interests’. 147<br />

Op basis daarvan stelt hij dat ondanks de spanningen tussen China en Japan, de twee landen<br />

om pragmatische redenen en ieder op hun eigen nationale manier in een economisch verbond bij<br />

elkaar zullen komen. Arrighi ziet de Sino-Japanse vijandigheid meer als een bijproduct van de vazal<br />

positie die Japan na de Tweede Wereldoorlog heeft ingenomen ten opzichte van de VS. Daarbij valt op<br />

dat de Chinese houding tot de VS minder vijandig lijkt dan die tegenover Japan. 148 Het handelsverkeer<br />

tussen Japan en China steeg overigens vanaf het begin jaren negentig sterk. Dit leidde in 2004 tot de<br />

situatie dat Japan and China elkaars belangrijkste handelspartners werden. Sommige wetenschappers<br />

denken dat dit wellicht aanleiding zal kunnen zijn om de Chinese en Japanse elite te bewegen om<br />

samen Pan-Oost-Aziatische instituten te bouwen om zaken als luchtvervuiling, financiële instabiliteit,<br />

hernieuwbare energie etc. samen regionaal aan te pakken. 149<br />

De Sino-Japanse bilaterale vriendschapverhoudingen, noodzakelijk voor een onafhankelijke<br />

samenwerking, zullen ondanks de echo’s van een onopgelost verleden en de politieke inertie van het<br />

heden, meer moeten zijn dan alleen het aantrekken van de economische banden. De CCP heeft in deze<br />

vooral te maken met de opkomende Chinese middenklasse die de opkomst van China associëren met<br />

hun eigen gestegen welstand en die assertiever zijn geworden in hun wens dat China in het<br />

internationale discours en vooral door de Japanners met meer respect behandeld wordt. 150 De drempels<br />

op de weg van een Oost-Aziatische institutionele formatie op basis van een Chinees-Japanse<br />

samenwerking zijn in wezen structureel. Gematigde Japanners erkennen dat de dieper wordende<br />

bilaterale economische integratie met China een belangrijke reden voor samenwerking was. De<br />

regerende elite in Japan is erg bezorgd dat China’s snelle geo-economische opkomst het begin kan zijn<br />

van stijgende machtsverschillen tussen China en Japan. Een steeds groter deel van de Japanse elite<br />

denkt aan multilaterale oplossingen omdat ze er steeds meer getuige van waren dat door China geleide<br />

regionale initiatieven in de plaats kwamen van de Japanse initiatieven. Ze zien multilaterisme als het<br />

147<br />

G. Arrighi, ‘The Winding Paths of Capital. Interview by David Harvey’, New Left Review 56 (2009), 61-94 aldaar 89-90.<br />

148<br />

Gulick, ‘Barriers’, 8.<br />

149<br />

Kees van der Pijl, Global Rivalries from the Cold War to Iraq (Londen 2006) 318. ‘China’s rise as an East Asian<br />

economic power attenuates regional fears of recrudescent Japanese imperialism; thus overlapping and complementary<br />

Japanese and Chinese trade and investment networks in East Asia as a whole boost the possibilities of autochthonous regional<br />

monetary and even security cooperation’ Ravi Palat, ‘On New Rules for Destroying Old Countries’ Critical Asian Studies 37,<br />

1 (2005), 75-94.<br />

150<br />

Van der Pijl, Global Rivalries, 319. ‘In fact, in tandem with its growing more comfortable and confident, China’s new<br />

middle class is growing more aggrieved about the depredations China suffered under Japanese occupation, evidenced by the<br />

stunning popularity of the 2009 film City of Life and Death, which spectacularly depicts the brutalities of the Nanjing<br />

Massacre’, Michelle Tsai, ‘China’s Other Massacre’, Foreign Policy 6 (2000).<br />

-46-


este middel om de China ervan te weerhouden nog verder uit te lopen in het <strong>naar</strong> zich toetrekken van<br />

de rest van Oost-Azië. 151<br />

Het Japanse beleid om een eigen Oost-Aziatische geostrategie in te passen in de politiek van<br />

de VS heeft tot nu toe geen resultaat gehad. Met andere woorden: in plaats van dat het de subordinatie<br />

aan het VS-imperium vermindert, lijkt het erop dat de evoluerende Sino-Japanse economische<br />

verwevenheid deze subordinatie juist meer accentueert. 152 Taggert Murphy legt dit als volgt uit:<br />

‘Japan’s long postwar acquiescence to the status of an American protectorate is in part the<br />

belief, held by much of Tokyo’s political elite, that the alternative to American protection is<br />

incorporation into a new Chinese Empire as a tributary state. As Japan’s economic dependence<br />

on China deepens, the rationale for an American counterweight becomes all the more<br />

obvious.’ 153<br />

Om binnen een onafhankelijk raamwerk, dat de Oost-Aziatische zaken coördineert, een rol te kunnen<br />

spelen, zal Japan haar verhouding met de VS flink moeten wijzigen. Als dit gebeurt dan zal dit een<br />

flinke invloed hebben op niet alleen de dominante wereldpositie van de VS, maar ook op wat Murphy<br />

noemt: ‘the domestic power alignment that has reigned over Japan ever since the American occupiers<br />

instituted the reverse course in the latter 1940’s’. 154 De politieke verhouding tussen de VS en Japan,<br />

wat betreft de VS-superioriteit van macht en de accumulatie van kapitaal, zal wellicht in geopolitieke<br />

zin uiteenvallen. De status van de VS als hegemoniale macht was voornamelijk gebaseerd op een<br />

politiek-militair overwicht ten opzichte van mogelijke mededingers voor het leiderschap in het wereld-<br />

systeem. De status die Japan had als een belangrijke organisatorische ‘hub’ van een zeer productieve<br />

accumulatie steeg zodanig dat het steeds meer in aanmerking kwam als kandidaat om een belangrijke<br />

leider in het wereld-systeem te worden. Omdat Japan een soort (militair) protectoraat van de VS bleef,<br />

was dit niet iets wat in de interstatelijke politieke verhoudingen haalbaar bleek te zijn. 155<br />

In wezen had Japan kunnen passen in Arrighi’s evolutietheorie van het wereldkapitalisme.<br />

Zonder de hiervoor beschreven omstandigheden had het wellicht een gooi kunnen doen <strong>naar</strong> een<br />

leidende positie in het wereld-systeem, zoals vandaag China dat doet. Gelet op de vele onderlinge<br />

analogieën komt de vraag op hoe groot is de kans is dat China gelijk aan Japan het slachtoffer wordt<br />

van ‘hogere’ geopolitieke krachten in het wereld-systeem. De essentie van het antwoord op deze vraag<br />

ligt in tegenstrijdige structurele trends die verbonden zijn met de opbouw van een kapitalistische<br />

151<br />

C. Hughes, ‘Japan’s response to China’s rise: regional engagement, global containment, dangers of collision’,<br />

International Affairs 85, 4 (2009) 837-856 aldaar 841, 847, 855.<br />

152<br />

Gulick, ´Barriers´, 12.<br />

153<br />

R. Taggert Murphy, ‘East Asia’s Dollars’, New Left Review 40 (2006), 39-64 aldaar 58.<br />

154<br />

Murphy, ‘East Asia’s Dollars’, 44.<br />

155<br />

Arrighi, Long Twentieth Century, 15, 22. In de in 2010 uitgegeven updated editie van de The Long Twentieth Century,<br />

schrijft Arrighi diverse malen dat zijn benadrukking van deze ‘unprecedented bifurcation of financial and military power is<br />

one of the key propositions of the original work’, Arrighi, Long Twentieth Century 2010, postscript 371-386.<br />

-47-


wereldorde, die door opeenvolgende systematische cycli van accumulatie (inclusief een andere<br />

hegemonie) gaat. Arrighi schrijft hierover:<br />

‘Each successive systemic cycle harbors gathering tensions between 1) the increasing politico-military<br />

preponderance of the hegemonic leader relative to its lesser peers in the capitalist core, 2) the increasing<br />

dispersal of the most dynamic nodes of capitalist production and exchange and 3) the increasing<br />

inability of an authoritative hegemonic center (or alliance of centers) to orchestrate the institutional<br />

infrastructure facilitating the expanded reproduction of capital on a world scale. This increasing<br />

inability stems not only from the increasing challenge of reconciling the burgeoning contradictions<br />

between 1) and 2). It also eventuates from the increasing deficit of territorial scale and organizational<br />

resources any center enjoys relative to a global system that accretes new layers of complexity and<br />

interdependence with each passing cycle.’ 156<br />

Punt drie is misschien wel een van Arrighi’s interessantste theorieën omdat het de steunpilaar is van<br />

zijn controversiële stelling dat de neergang van de VS wellicht niet gevolgd zal worden door de<br />

opkomst van een andere hegemonie maar zal leiden tot een groter wordende en misschien niet meer te<br />

repareren wereldwijde systemische crisis. 157 Handhaving van het huidige spanningsveld tussen China<br />

en Japan en handhaving van de band van Japan met de VS, lijkt dus niet in belang van zowel China als<br />

Japan. Het kan een belangrijke belemmering zijn voor een in Oost-Azië gecentraliseerde reconstitutie<br />

van het kapitalistische wereld-systeem.<br />

Hoofdstuk 3: Het ‘Chinese Road’ model en veranderingen in het<br />

kapitalistische wereld-systeem<br />

‘The Chinese Road can be seen as a series of strategies and tactics by which China can realize rapid<br />

economic growth and socialist modernization against a backdrop of globalization through<br />

appropriate decentralization of power and government intervention, that is, socialism with Chinese<br />

characteristics’. (Professor Yu Keping) 158<br />

Joshua Ramo heeft de uitdagingen van de 'Chinese Road’ gekarakteriseerd als de transitie van een<br />

Westers <strong>Washington</strong> Consensus model in een Chinees <strong>Beijing</strong> Consensus model. 159 Het laatste model<br />

werd de basis van een door China bepaald economisch ontwikkelingspad. Dit werd ingeslagen niet<br />

alleen om het land te ontwikkelen maar ook omdat het paste binnen een internationale wereldorde met<br />

156 Arrighi, Long Twentieth Century, 32-33. Gulick, ´Barriers´, 14.<br />

157 Gulick, ´Barriers´, 14. Arrighi, Chaos and Governance, 275-278. Arrighi, Long Twentieth Century, postscript 371-386.<br />

Zie ook Arrighi, Long Twentieth Century, 6 en 79.<br />

158 Geciteerd in Zhou Hong, ‘The World Implications of the “Chinese Road” in the Context of Globalization’, Social<br />

Sciences in China 31, 2 (2010), 5-20 aldaar 15.<br />

159 De <strong>Washington</strong> Consensus is een term voor het eerst gebruikt door John Williamson in 1989 om een relatief specifieke set<br />

van tien neoliberale beleidsprescripties aan te duiden, die samen het standaard hervormingspakket, zoals het werd gepromoot<br />

door vooral VS, IMF en Wereldbank, vormden voor landen getroffen door een economische crisis. De <strong>Beijing</strong> Consensus is<br />

de Chinese variant hiervan.<br />

-48-


staten die onafhankelijk zijn in hun politieke keuzes en hun manier van leven. Ramo beschrijft het als<br />

volgt:<br />

‘The <strong>Washington</strong> Consensus left a trail of destroyed economies and bad feelings around the globe.<br />

China’s new development approach is flexible enough that it is barely classifiable as a doctrine. It does<br />

not believe in uniform solutions for every situation. It is defined by a lively defense of national borders<br />

and interests, and by the increasingly thoughtful accumulation of tools of asymmetric power projection.<br />

While the US is pursuing unilateral policies designed to protect United States interests, China is<br />

assembling the resources to eclipse the US in many essential areas of international affairs and<br />

constructing an environment that will make US hegemonic action more difficult. China’s path to<br />

development and power is, of course, unrepeatable by any other nation. It also remains fraught with<br />

contradictions, tensions and pitfalls. Yet many elements of the country’s rise have engaged the<br />

developing world’. 160<br />

De financieel-economische ‘wonderen’ die de laatste dertig jaar in China zijn verricht, hebben<br />

geleid tot een breed debat over de vraag of er een uniek Chinees ontwikkelingsmodel is ontstaan. Het<br />

literatuuronderzoek verricht voor deze scriptie wijst in een richting dat China inderdaad een uniek<br />

ontwikkelingsmodel heeft neergezet, waarbij een socialistische weg gevolgd werd en een al te grote<br />

kapitalistische expansie vermeden werd. Het is evident dat het neoliberale globaliseringproces, dat<br />

vanaf de jaren tachtig plaatvond, leidde tot een steeds groter wordende verheerlijking van het kapitaal.<br />

Dit had tot gevolg dat de wereldpolitiek en wereldeconomie steeds meer gedomineerd werden door het<br />

wereldkapitalisme. Tegen deze achtergrond moet het ‘Chinese Road’ model bezien worden, een model<br />

dat wellicht niet geheel en moeilijk toepasbaar zal zijn in een globale context, maar dat wel de huidige<br />

internationale regels en concepten voor globale economische ontwikkeling zou kunnen verfijnen of<br />

zelfs veranderen.<br />

In dit hoofdstuk zal hier nader op worden ingegaan en worden de crises van de neoliberale<br />

globalisering bestudeerd in samenhang met een onderzoek <strong>naar</strong> de oorsprong en opkomst van China<br />

als financiële en economische wereldmacht. De volgende onderwerpen komen aan de orde. De<br />

historische omstandigheden waaruit het moderne China ontstond en de historische beperkingen<br />

waarmee China had te leven. De oorsprong en achtergrond van het eigen Chinese ontwikkelingspad<br />

(‘Chinese Road’) <strong>naar</strong> een socialistische markeconomie. Het onderscheid tussen het ‘Chinese Road’<br />

model en het Westerse ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model en de plaats die dit model heeft in de<br />

veranderingspatronen in het wereld-systeem? Hoe verhoudt deze zich tot het Angelsaksische<br />

kapitalistische systeem. Is China kapitalistisch of kun je in lijn met Arrighi meer spreken van een<br />

socialistische markteconomie?<br />

160<br />

Joshua Cooper Ramo, The <strong>Beijing</strong> Consensus: Notes on the New Physics of Chinese Power (London: Foreign Affairs<br />

Policy Centre 2004) 3-5. Beschikbaar op website http://fpc.org.uk.<br />

-49-


Het socialistische (markt)model van de Volks Republiek China, een korte<br />

geschiedenis<br />

‘The general tendency of European expansion to have been beneficial for the East and West Indies<br />

(on the basis of commercial benefits which enabled the most distant parts of the world to increase one<br />

another’s enjoyments), but where he also recognized that since the superiority of force happened to be<br />

so great on the side of the Europeans, they were able to commit with impunity every sort of injustice in<br />

those remote countries. <strong>Here</strong>after, perhaps, the natives of those countries may grow stronger, or those<br />

of Europe may grow weaker, and the inhabitants of all the different quarters of the world may arrive<br />

at that equality of courage and force which, by inspiring mutual fear, can alone overawe the injustice<br />

of independent nations into some sort of respect for one another. 161 (Adam Smith)<br />

Sinds de publicatie van het door Marx en Engels geschreven Communistisch Manifest in 1848, hebben<br />

we in de geschiedenis van het socialisme drie historische stappen gezien. In de eerste fase (1848-1917)<br />

was er de sprong van utopia <strong>naar</strong> wetenschap. Het Sovjet-regime ontstond doordat het proletariaat de<br />

macht greep via een socialistische revolutie. Fase twee (1917-1978) liet de stap zien van theorie <strong>naar</strong><br />

praktijk en de vestiging van de traditionele vorm van het socialisme in een aantal staten verspreid over<br />

de wereld. In de derde contemporaine fase vanaf de jaren tachtig is de stap gezet <strong>naar</strong> een meer<br />

moderne vorm van socialisme via hervormingen die plaatsvonden in Oost-Europa, Rusland en China.<br />

Dus van de revolutie in Rusland, via de opkomst van een behoorlijk aantal socialistische landen<br />

volgens het traditionele model (staatseigendom, planeconomie en gelijke verdeling van middelen) <strong>naar</strong><br />

een ineenstorting zoals in Oost-Europa en Rusland of een nieuwe vorm van socialisme zoals in<br />

China. 162 Na 1989 heeft het socialisme zich in China met een eigen karakteristiek ontwikkeld. China<br />

bleek uitstekend in staat een vorm van socialisme te kiezen die paste in haar historie en cultuur. Het<br />

17e Partijcongres in 2007 heeft nog eens bevestigd dat het socialisme de basis blijft van het Chinese<br />

ontwikkelingstraject maar dat verdere hervormingen en het meer openstellen van China noodzakelijk<br />

zijn om de voordelen van de Chinese markteconomie ten goede te laten komen aan het Chinese<br />

volk. 163<br />

In het contemporaine China zijn er drie stromingen die stellen dat China nog een lange weg te<br />

gaan om de gelijke te worden van het kapitalistische Westen. De eerste groep bestaat uit ‘lokale<br />

neoliberalen’ voor wie het moderne China nog steeds premodern, prekapitalistisch, feodaal en daarom<br />

ongeciviliseerd is. Voor deze neoliberalen is het woord kapitalisme gereserveerd voor democratische,<br />

geciviliseerde landen zoals die bestaan in Noord-Amerika en West-Europa en China valt niet in deze<br />

categorie. De tweede groep is links (marxistisch) en stelt dat China nog steeds zeer veel socialistische<br />

karaktereigenschappen heeft en in een permanent transitieproces zit in de richting van zowel<br />

socialisme en kapitalisme waarbij het eindpunt nooit in zicht zal komen. De grootste groep is echter de<br />

161 Citaat in Arrighi, Adam Smith, 3.<br />

162 ‘Many people of perspicacity in capitalist countries have also seen the advantages of the socialist planned economy and<br />

have tried to use its methods to reconstruct the capitalist system. The emergence of Keynesianism, in which the government<br />

intervenes in the economy, is one result. The American New Deal, for example, attempted to regulate the anarchy of<br />

production’. Minqi Li, ‘Harmony of Capitalism and Socialism’, Science & Society, 73, 2 (April 2009), 216–221.<br />

163 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 12.<br />

-50-


zwijgende meerderheid die weigert een mening <strong>naar</strong> buiten te brengen. Deze groep probeert binnen de<br />

mogelijkheden van een veranderde Chinese maatschappij hun levensstandaard te verbeteren. Maar er<br />

is een ding waar iedereen het over eens is: China zal moeten moderniseren, het zal moeten slagen in<br />

haar zoektocht <strong>naar</strong> ‘moderniteit' om een dominante plaats in de wereld in te nemen. 164<br />

Tussen het midden van de 19e eeuw en het midden van de 20e eeuw hadden traditionele en<br />

nieuwe meer westers georiënteerde Chinese elites pogingen ondernomen om van China een moderne<br />

staat te maken, echter zonder succes. Uiteindelijk was het de ‘Grote Mao Revolutie’ in 1949 die in<br />

staat bleek de geëxploiteerde en onderdrukte massa in China te mobiliseren. Minqi Li schreef het<br />

volgende:<br />

‘By the 19th century, China was forced to make itself open to trade and modern civilization. In the<br />

following decades, as China was incorporated into the modern world-system, it was reduced from one<br />

of the greatest civilizations in human history to one of the poorest countries in the world, as well as<br />

becoming a semi-colonial peripheral member of the inter-state system. From then on, all social classes<br />

and political tendencies within China have been confronted with the challenge of modernity’ 165<br />

Dit waren de historische omstandigheden waaruit het moderne China ontstond en de historische<br />

beperkingen waarmee China had te leven. Het feit dat het contemporaine China voortkwam uit een<br />

grote breed gedragen revolutie betekende dat de postrevolutionaire politieke en sociale voorwaarden<br />

relatief gunstig voor de arbeiders en de boeren moesten zijn. In de Maoïstische periode hadden<br />

arbeiders en boeren een uitgebreide reeks van sociale protectie, inclusief werkzekerheid, medische<br />

zorg, onderwijs, staatspensioen, woonvoorziening (bekend als ‘iron rice bowl’). Bovendien was er van<br />

tijd tot tijd een actieve en nadrukkelijk aanwezige deelname van arbeiders en boeren in de politiek en<br />

economisch systeem. 166<br />

Toen China onderdeel werd van het neoliberale kapitalistische wereld-systeem met zijn<br />

interstatelijke concurrentie, en ook de opbouw van een militair complex op de agenda kwam, moest<br />

het een weg inslaan van industrialisatie en kapitaalaccumulatie. Hierdoor ontstond in China een<br />

nieuwe bevoorrechte, bureaucratische, technocratische (midden)klasse. Deze klasse begon de relatief<br />

gunstige positie van arbeiders en boeren en de beperkingen die de revolutie met zich meebracht als een<br />

belemmering te zien voor de modernisering van China en (uiteraard) voor haar persoonlijke<br />

welvaartstijging. Dus moest er een keuze gemaakt worden tussen het vinden van een weg om boven de<br />

moderniteit uit te stijgen of een weg waarbij China zich zou onderwerpen aan moderniteit. De<br />

uitkomst daarvan kennen we inmiddels. De traditionele (staats)arbeidersklasse verloor bijna al haar<br />

164 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 14. Modernity typically refers to a post-traditional, post-medieval historical period, one<br />

marked by the move from feudalism (or agrarianism) toward capitalism, industrialization, secularization, rationalization, the<br />

nation-state and its constituent institutions and forms of surveillance’, Chris Barker, Cultural Studies: Theory and Practice<br />

(Londen 2005) 444.<br />

165 Minqi Li, The Rise of China and the Demise of the Capitalist World-Economy (Londen 2008) 185.<br />

166 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 16.<br />

-51-


echten en wordt uitgebuit door een nieuwe Chinese ‘kapitalistische’ klasse. De nieuwe stedelijke<br />

middenklasse begon steeds meer de Chinese versie van de ‘American consumer dream’ na te volgen<br />

met alle kapitalistische gevolgen van dien. 167<br />

Onder leiding van de Communistische Partij China (CPC) is China in zestig jaar uitgegroeid<br />

van een zwak en gefragmenteerd land, sterk onderhevig aan binnenlandse conflicten en zonder enige<br />

vernieuwingsdrang, tot een financieel-economische wereldmacht met jaarlijkse economische<br />

groeicijfers van gemiddeld zes tot tien procent per jaar. China’s economische schaalgrootte en<br />

relatieve politieke rust heeft wereldwijd veel aandacht getrokken van zowel ontwikkelde en niet<br />

ontwikkelde landen. Daarbij moet wel vermeld worden dat de economische groei per hoofd van de<br />

bevolking in verhouding erg laag bleef. Intensieve wetenschappelijke discussies over een ‘Chinese<br />

Road’ model, ‘<strong>Beijing</strong> Consensus’ model en zelfs een ‘Chinese Threat’ model vonden wereldwijd<br />

plaats. Vragen als ‘moeten bepaalde en succesvolle onderdelen van de economische wetmatigheden<br />

van China worden nagevolgd’ of ‘zou China zich meer moeten aanpassen aan Westerse economische<br />

wetten (en dus een democratisch pad opgaan)’ werden en worden breed bediscussieerd. 168<br />

De economische uniciteit van China, ofwel de opbouw van socialisme met Chinese<br />

karakteristieken, openbaarde zich steeds meer. Een proces dat op gang kwam na de Grote Revolutie in<br />

1949 en vanaf de jaren tachtig in een versnelling kwam. ‘Following our own road’ noemde Deng<br />

Xiaoping het op het 12e Nationale Congres van de CPC in 1982 nadat hij een historische opsomming<br />

had gegeven van China’s lange ervaringen op economisch gebied. 169 Als zodanig confirmeerde China<br />

zich dus niet aan de neoliberale Westerse economische wetten zoals verwoord in de <strong>Washington</strong><br />

Consensus. Stephen Marks beschrijft dit in zijn boek African Perspective on China in Africa als volgt:<br />

‘China did not develop by following the rules of the <strong>Washington</strong> Consensus and avoided good<br />

governance and human rights conditionality now commonly insisted on by the West. The idea<br />

underlying this model differs from ideologies centered on the Western experience and China’s<br />

experience does indeed have much to offer that is of greater relevance precisely because China too is a<br />

developing country. It thus shakes the universal values of the Western experience and the strategic and<br />

practical interests safeguarded by these values as well as the international rules of the game dominated<br />

so far by the West.’ 170<br />

167 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17.<br />

168 Wat betreft ‘Chinese Road model’ of de ‘<strong>Beijing</strong> Consensus’ zie naast J. C. Ramo, The <strong>Beijing</strong> Consensus (Londen 2004)<br />

en Arrighi en Lu Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus: a new Bandung? Voor de theorie ‘Chinese Threat’ zie Cheng<br />

Yung-Nien, Discovering Chinese Nationalism in China: Modernization, Identity and International Relations (New York<br />

1999). Het aantal boeken en wetenschappelijke artikelen over dit onderwerp is ongekend groot.<br />

169 Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17. Deng, Xiaoping ‘We Must Follow Our Own Road in Economic Development<br />

as We Did in Revolution’ In Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (<strong>Beijing</strong> 1993) 2.<br />

170 Stephen Marks, ’Introduction’ in Firoze Manji and Stephen Marks (eds), African Perspective on China in Africa,<br />

(Kaapstad 2007) 6-7. Citaat overgenomen uit Zhou Hong, ´Chinese Road´, 18.<br />

-52-


Oorsprong en achtergronden van het ‘Chinese Road’ model<br />

There are two issues here neo-liberalism had to make its way. One, you always choose for the well<br />

being of financial institutions over people and two government resources have to be used to create a<br />

good business climate. And is the Chinese government doing this? You bet they are. 171<br />

In zijn algemeenheid wordt door de meeste wetenschappers aangenomen dat veel uitvindingen van<br />

oorsprong Chinese creaties waren en dat in bepaalde periodes van de wereldgeschiedenis de<br />

beschavingsstroom eenrichtingsverkeer was van Oost <strong>naar</strong> West. Veel eurocentrisch ingestelde<br />

personen zijn er echter van overtuigd dat de Europese beschaving door de eeuwen heen niet alleen de<br />

meeste dynamiek had maar dat Europa ook de enige regio was die door de eeuwen heen een<br />

succesvolle, logische en vernieuwende ontwikkeling doormaakte. 172 Deze ‘eurocentristen’ zagen<br />

Aziaten en Afrikanen als barbaren die in de afgelegen periferie van de beschaving leefden en die<br />

opgevoed moesten worden via veroveringen, kolonisatie en educatie. Het waren immers de<br />

Europeanen geweest die al zeer lang geleden begonnen waren met het ontwikkelen van de moderne<br />

beschaving en die daar dus de basis voor hebben gelegd. Dit imago is tot ver in de twintigste eeuw<br />

blijven hangen. 173 Men ging echter voorbij aan het feit dat de geschiedenis van de Westerse<br />

beschaving ook ontelbare negatieve facetten heeft gehad en dat in de vergelijking met de rest van de<br />

wereld, het Europese (veronderstelde) succesvolle ontwikkelingsmodel voornamelijk boven kwam<br />

drijven door de onderontwikkeling van andere landen en regio’s.<br />

China was tot de achttiende eeuw een natie die op vele gebieden veel verder was dan het<br />

Westen. Het werd in de tweede helft van de negentiende eeuw door een aantal geopolitieke en interne<br />

factoren overweldigd door Groot-Brittannië en later door Japan. Het land was feodaal, <strong>naar</strong> binnen<br />

gericht, had een grote militaire achterstand en werd verteerd door overdadig opiumgebruik in alle<br />

lagen van de bevolking. Daarna tot het midden van de twintigste eeuw heeft China een ongelooflijk<br />

aantal vernederingen en ‘hardships’ moeten doorstaan. Het is in die tijd door een lang proces van<br />

tutelage door het Westen gegaan. Uiteindelijk realiseerden de Chinezen zich dat dit een doodlopende<br />

weg was. Mao Zedong vatte het zestig jaar geleden als volgt samen:<br />

‘From the time of China’s defeat in the Opium War of 1840, Chinese progressives went through untold<br />

hardships in their quest for truth from the Western countries. Chinese who then sought progress would<br />

read any book containing the new knowledge from the West. The number of students sent to Japan,<br />

Britain, the United States, France and Germany was amazing. For quite a long time those who had<br />

acquired the new learning felt confident it would save China. Only modernization could save China,<br />

only learning from foreign countries could modernize China. Imperialist aggression shattered the fond<br />

171<br />

David Harvey op the Redemma collective symposium on Adam Smith in <strong>Beijing</strong> (New York 2008). Uitspraak gevonden op<br />

www.tumblr.com/tagged/giovanni-arrighi.<br />

172<br />

Pamela Kyle Crossley, What is Global History? (Londen 2009) 30.<br />

173<br />

‘The latest EU China Policy Paper is full of such expressions, as ‘the EU should help China carry reform’ in sharp<br />

contrast with China’s EU Policy Paper which stresses the words China will undertake’, Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 10.<br />

-53-


dreams of the Chinese about learning from the West. It was very odd – why were the teachers always<br />

committing aggression against their pupil?’ 174<br />

In de twintigste eeuw probeerden de Chinezen alle Westerse ‘ismes’ uit, debatteerden ze<br />

uitvoerig en herhaaldelijk over een eigen Chinees nationaal systeem en veranderden ze dit elke keer<br />

weer. Na de Tweede Wereldoorlog begon men in China langzaam te begrijpen wat Mao bedoelde met<br />

de zin ‘the teachers were always committing aggression against their pupil’. Zhou Hong denkt dat het<br />

antwoord gevonden werd in het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels. Deze<br />

hadden bijna een eeuw eerder al geschreven:<br />

‘The Western bourgeoisie tried everywhere to transform the world according to its world outlook; it<br />

compels all nations, on pain of extinction, to adopt the bourgeois mode of production; it compels them<br />

to introduce what it calls civilization into their midst. Just as it has made the country dependent on the<br />

towns, so it has made barbarian and semi-barbarian countries dependent on the civilized ones, nations of<br />

peasants on nations of bourgeoisie, the East on the West’. 175<br />

Dit was inderdaad de belangrijkste reden dat China geen onafhankelijke status had verkregen in het<br />

door de ontwikkelde Westerse staten opgebouwde (kapitalistische) wereld-systeem. China begon in te<br />

zien, dat zolang het beschouwd werd als pupil van het Westen, het niet de kans zouden krijgen zich op<br />

eigen wijze te ontwikkelen. Indien daarin geen verandering zou komen dan was China voorbestemd<br />

een ‘mere handmaid’ van het Westen te worden. De oppressie van het Westen toonde uiteindelijk het<br />

ware gezicht van de op het eerste oog zo prachtige Westerse bourgeoisiebeschaving,<br />

bourgeoisiedemocratie en bourgeoisie staatstructuur. Dit opende de ogen van de Chinezen. In het<br />

manifest van het eerste nationale congres van de ‘Kuomintang’ (National Peoples Party) in 1912 stond<br />

overigens al:<br />

‘The so-called democratic system in modern states is usually monopolized by the bourgeoisie and has<br />

become simply an instrument for oppressing the common people. On the basis of forty years experience<br />

we must be aware that in order to win victory we must arouse the masses of the people and unite in a<br />

common struggle with those nations of the world, which treat us as equals’. 176<br />

Tegen deze historische achtergrond moet het ontstaan van het ‘Chinese Road’ model<br />

beoordeeld worden. Het leidde tot het Chinese uitgangspunt zoals verwoord door Mao Zedung:‘all the<br />

174 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 8. Citaat uit Mao Zedong. ‘On the People’s Democratic Dictatorship’ in Selected Works of<br />

Mao Zedong, vol. 4. (<strong>Beijing</strong>: Foreign Languages Press, 1961) 412-413.<br />

175 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 10. Citaat uit K. Marx, F. Engels. ‘Manifesto of the Communist Party’, in Selected Works of<br />

Karl Marx and Frederick Engels, vol. 1. (Moscow 1951) 36-37.<br />

176 Mao, Zedong, ‘The Chinese Revolution and the Chinese Communist Party’, in Selected Works of Mao Zedong, vol. 2.<br />

(<strong>Beijing</strong> 1965) 328. Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 16.<br />

-54-


nationalities of China have resisted foreign oppression. They favor a union on the basis of equality but<br />

are against the oppression of one nationality by another’. 177 De Chinezen kozen voor het marxisme en<br />

gingen een socialistisch pad volgen. Het resultaat hiervan was dat China een andere richting inging en<br />

weigerde zich te verzoenen met een lot van onderwerping door de Westerse hegemonie van het<br />

kapitaal. Na de vestiging van de onafhankelijke communistische staat in 1949 leerde China enige<br />

waardevolle lessen. Allereerst dat het een must was om de eigen soevereiniteit en territoriale integriteit<br />

te verdedigen en elke buitenlandse inmenging af te wijzen. Daarnaast dat men een acceleratie in de<br />

economische groei moest bereiken via de uitbreiding van de markt maar dan wel binnen de<br />

uitgangspunten van het marxisme. Men koos dus voor een centraal aangestuurd socialistisch<br />

ontwikkelingspad. In het verdere verloop hiervan speelde de Chinese regering en dus de CPC een<br />

unieke rol doordat de communistische overheid in staat bleek om massabewegingen te organiseren en<br />

bedreigingen van buiten te weren. Dit was nodig om de duale taak in de richting van nationale<br />

onafhankelijkheid en modernisering te kunnen uitvoeren. 178<br />

De onderscheidende aanpak van het ‘Chinese Road’ model ten opzichte van het Westerse pad<br />

lag in het feit dat via een krachtige centrale aansturing een sterke groei-economie kon worden<br />

opgebouwd. Door een onafhankelijk socialistisch ontwikkelingspad te kiezen, bevrijdde China zich<br />

tevens van het juk van het imperialistische en kapitalistische systeem. Het succes van het ‘Chinese<br />

Road’ kan dus worden toegeschreven aan twee punten. Ten eerste heeft China buitenlandse inmenging<br />

consequent afgewezen en ten tweede was men wél zo slim om te leren van de brede ervaringen van<br />

andere landen. Op basis van de actuele eigen behoeften maakte China een analyse van eerdere<br />

ervaringen op economisch gebied in andere delen van de wereld en besliste dan welke zaken binnen<br />

hun eigen systeem gebruikt konden worden. Mao Zedong schreef:<br />

‘We have put forward the slogan of learning from other countries. I think we have been right. It must be<br />

admitted that every nation has its strong points. If not, how can it survive? How can it progress? On the<br />

other hand, every nation has its weak points’. 179<br />

Latere leiders in China benadrukten dit ook herhaaldelijk zoals Deng Xiaoping in 1994:<br />

‘if we want socialism to achieve superiority over capitalism, we should not hesitate to draw on the<br />

achievements of all cultures and to learn from other countries, including the developed capitalist<br />

countries, all advanced methods of operation and techniques of management that reflect the laws<br />

governing modern socialized production.’ 180<br />

177 Mao Zedong, ‘The Chinese revolution’, 307. Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17.<br />

178 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 15.<br />

179 Mao Zedong, ‘On the ten Major Relationships’, 303. Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17.<br />

180 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 11.Citaat uit Deng Xiaoping, ‘On Reform of the Political Structure’ in Selected Works of<br />

Deng Xiaoping, vol. 3. (<strong>Beijing</strong> 1994) 361.<br />

-55-


China besloot dus een eigen koers te varen wat betreft de economie en politieke institutionele<br />

hervormingen. Zo ontstond het eigen succesvolle ‘<strong>Beijing</strong> Consensus’ model, in deze scriptie<br />

aangeduid als ‘Chinese Road’. Het globale belang hiervan is dat China hiermee aan<br />

ontwikkelingslanden een alternatief biedt voor het eenzijdige Westerse neoliberale ‘<strong>Washington</strong><br />

Consensus’ model. Verderop in dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.<br />

Het succes van het ‘Chinese Road’ model bewijst overigens eens te meer hoe divers de<br />

wereldbeschaving is. De Chinese beslissingen hadden een sterke historische en culturele achtergrond<br />

en basis. Zoals President Jiang Zemin in het jaar 2000 zei tijdens de Algemene Vergadering van de<br />

VN:<br />

‘The world is rich and colorful. Just as the universe cannot possibly have only one color, the world<br />

cannot possibly have only one civilization, one social system, one model of development or one sort of<br />

values. All countries and nations have contributed to the development of human civilization. The<br />

diversity of nations, religions and civilization should be fully respected. The vitality of world<br />

development lies just in the existence of this diversity’. 181<br />

Terugkijkend op de afgelopen zestig jaren van ontwikkeling, binnen het aan snelle veranderingen en<br />

vele turbulenties onderhevige wereld-systeem, heeft China een ontwikkelingspad laten zien dat past in<br />

de Chinese geschiedenis en maatschappij. Het succes van het ‘Chinese Road’ model in een<br />

internationale context geeft aan dat een, exporteerbaar ontwikkelingsmodel, zoals het <strong>Washington</strong><br />

Consensus model, niet zaligmakend hoeft te zijn. 182 Door de hervormingen, met als consequentie het<br />

openstellen van China voor de wereld, werd een groot deel van China in contact gebracht met die<br />

wereld; de Chinese maatschappij herontdekte zichzelf. Men heeft effectief en gelijkmatig gebruik<br />

gemaakt van goede zaken uit het Westerse model zoals onder andere marktwerking, maar men kon dit<br />

uitvoeren zonder buitenlandse inmenging in de lokale ontwikkeling. Wat de conclusie ook is over het<br />

‘Chinese Road’ model, zeker is dat de Chinezen een eigen weg hebben gevolgd. Op deze weg volgden<br />

ze Karl Marx want die citeerde in zijn werk Capital een Florentijn: ‘Segui iel duo corso, e lascief dier<br />

Lee genti’.(‘volg je eigen weg en laat anderen maar praten’). 183<br />

181 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 12. Citaat uit Jiang, Zemin, ‘Speech at the Millennium Summit of the United Nations’ in<br />

Selected Works of Jiang Zemin vol. 3 (<strong>Beijing</strong> 2006).<br />

182 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 18.<br />

183 Karl Marx, Capital, 11.<br />

-56-


Het ‘Chinese Road’ model en veranderingspatronen in het wereld-systeem<br />

The U.S. government view is that markets are always right. My view is that markets are almost always<br />

wrong, and they have to be made right.’ George Soros 184<br />

Twee wereldoorlogen zorgden ervoor dat het wereld-systeem in de twintigste eeuw grote<br />

veranderingen onderging. De VS kwam uit beide oorlogen voort als de sterkste natie van de<br />

geallieerde overwin<strong>naar</strong>s en ging zich steeds meer met wereldzaken bemoeien. Er ontstond een nieuwe<br />

(kapitalistische) wereld die gedomineerd werd door de Westerse landen, waarvan de VS vanaf de jaren<br />

dertig de financiële hegemoniale positie had overgenomen van Groot-Brittannië. Door de groeiende<br />

rol van de private sector in het wereld-systeem, in het bijzonder van multinationale ondernemingen,<br />

gingen de Wereldbank en andere internationale instituten hun hulp steeds meer richten op de private<br />

sector. Deze werden belangrijke mondiale spelers in het wereld-systeem. Er ontstond zo een<br />

internationale wereldorde met meerdere wereldspelers zoals soevereine staten, multinationale<br />

ondernemingen en internationale en regionale overheidsorganisaties. Dit alles werd vanaf de jaren<br />

tachtig ondersteund door neoliberale uitgangspunten zoals marktwerking en winstoptimalisatie. Na de<br />

val van de Berlijnse muur in 1989, symbool voor de ineenstorting van het communisme, werd de<br />

mondiale uitbouw van financiële markten met turbokracht aangepakt. Overheden werden gevangenen<br />

van kapitaalmarkten. Door de financialisering van de economie werd het beleid steeds meer bepaald<br />

door de financiële sector in een voortdurende strijd tussen wereldkapitaal en overheden.<br />

De steeds snellere accumulatie van kapitaal na 1989 heeft geleid tot een ongelimiteerde<br />

expansie van de macht van de private (financiële) sector en die macht werd steeds meer gebruikt om<br />

de voortdurende accumulatie van welstand te handhaven. De hegemoniale macht van het kapitaal,<br />

geïnstitutionaliseerd in Wall Street, steeg evenredig met de stijging van de kapitaalaccumulatie, dus<br />

erg snel. Koloniale bezetting was niet meer nodig want de macht werd uitgedrukt in zaken als<br />

marktcontrole, manipulatie van de publieke opinie en controle over de politiek. Zo ontstond een<br />

situatie dat het kapitaal het bijna alleen voor het zeggen had. Het werd een kapitalistisch wereld-<br />

systeem dat volledig gedomineerd wordt door de politiek in <strong>Washington</strong> en het kapitaal van Wall<br />

Street. De Westerse (lees VS-) regering(en) verenigden hun economische, sociale, diplomatieke en<br />

financiële beleidsplannen in het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model, dat waar mogelijk aan landen in<br />

andere delen van de wereld werd opgelegd. Zo konden de Westerse landen de voorwaarden scheppen<br />

om nieuwe routes te openen voor een wereldwijde expansie van Westers kapitaal. 185<br />

Na de dood van Mao Tse Tung in 1976 was China met een ongekende inspanning begonnen<br />

om de economie te moderniseren en te hervormen. In 1977 werd het ‘Four Modernizations’<br />

beleidsplan in gang gezet door het 11e Partij Congres met Deng Xiaoping als nieuwe leider. Men<br />

begon met het inbouwen van markt-incentives in de gecollectiviseerde sector door de<br />

184 Citaat in Joseph Kahn, ‘Globalization Proves Disappointing’, The New York Times 21 March 2002.<br />

185 Voor meer achtergrondinformatie verwijs ik <strong>naar</strong> mijn Bachelor Scriptie ‘Financialisering van de Economie en collectief<br />

wangedrag door <strong>Washington</strong> en Wallstreet’ (oktober 2010) op weblog http://deduitendefluit.wordpress.com.<br />

-57-


verantwoordelijkheid te leggen bij de huishoudens op het platteland en door de privatisering van<br />

kleinere staatsbedrijven. Deze hervormingen werden niet gestart omdat de PRC nu ineens het westerse<br />

kapitalisme ging omarmen, maar was eerder een pragmatische erkenning van het feit dat centrale<br />

planning tijdens het Mao tijdperk China op grote achterstand had gezet binnen de Oost-Aziatische<br />

economieën. De hervormingen hielden vast aan de basiswaarden van het socialistische programma<br />

maar men voegde daar liberale ideeën. Men zorgde er wel voor dat de staatscontrole behouden<br />

bleef. 186<br />

Na het Tiananmen Square oproer in 1989 werd begonnen met een vergaande marketisering<br />

van de Chinese economie en vond een verschuiving plaats van een planmatige aanpak <strong>naar</strong> wat binnen<br />

de CCP benoemd werd als een ´Socialist market economy with Chinese characteristics’. De agressieve<br />

campagne om marktprikkels binnen de Chinese economische relaties te introduceren werd door de<br />

regering zeer open uitgevoerd. De legalisering van bepaalde onderdelen van neoliberale<br />

wereldgedachtes en globalisering, met de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als overkoepelend<br />

instituut, was bijvoorbeeld een openlijk onderdeel van de nieuwe politiek. 187 Dus na 1989 zou men<br />

kunnen spreken van een ‘Chinese neoliberale’ aanpak en werden zaken als marktwerking in productie<br />

en arbeidsmarkten ingevoerd. Tegelijkertijd werden de socialistische sociale garanties ingeperkt. 188<br />

De vraag kan worden opgeworpen in hoeverre deze hervormingen een volle omarming waren<br />

door China van het neoliberalisme. China minimaliseerde zeer zeker niet de overheidscontrole zoals in<br />

het Westen en hield vast aan een harmonieuze maatschappij in plaats van een ongereguleerde<br />

concurrentiemaatschappij. In de economische sector werden vele zaken nog steeds gesloten via<br />

connecties ( de aloude ‘Tribute Trade’ traditie) in plaats van op basis van rationele marktlogica. 189<br />

Arrighi wijst er in dit verband op dat bij de bestudering hiervan er rekening moet worden gehouden<br />

met het verschil dat er is tussen neoliberalisme als een ideologie en neoliberalisme in de praktijk. Dit<br />

gold zeker voor China waar de neoliberale praktijk duidelijk anders was dan die in de VS. Hierbij kan<br />

de kanttekening worden geplaatst dat de geschiedenis ons leert dat in de Westerse landen de sociale<br />

factor eigenlijk nooit echt geheel werd opgeheven. Op een bepaalde manier is dit altijd een (politiek)<br />

onderdeel blijven uitmaken van de Westerse neoliberale beleidsplannen. Neoliberalisme was vaak<br />

onderdeel van een staatsproject om ‘een markt zonder belemmeringen’ te creëren. De ideologie<br />

ontleende haar bestaan vaak aan een associatie van de publieke en private sector en niet zozeer aan een<br />

totale afwijzing van staatinterventie.<br />

186<br />

Arrighi en Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’, 20-25.<br />

187<br />

Fulong Wu, 'How Neoliberal is China’s Reform? The Origins of Change during Transition’, Eurasian Geography and<br />

Economics 51, 5 (2010), 624.<br />

188<br />

Jeffrey Sachs and Wing Thye Woo, 'China’s Transition Experience, Reexamined', Beyond Transition: the Newsletter<br />

about Reforming Economies (2001), gevonden op website, http://www.worldbank.org. Perhaps the most dramatic moment<br />

suggesting this ideological and institutional change came about on Deng’s southern China tour where he is reported to have<br />

announced ´poverty is not socialism; to get rich is glorious´.<br />

189<br />

Arrighi en Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’, 26. Zie ook Donald M. Nonini, 'Is China<br />

Becoming Neoliberal?’, Critique of Anthropology 28, 2 (2008), 145–176.<br />

-58-


In China voerde de staat het marktmodel in om andere redenen dan in het Westen. Men wilde<br />

vooral een oplossing vinden voor de legitimiteitcrisis, die ontstaan was als resultaat van de eerdere<br />

tweesporen hervormingen. Ook wilde men de stijgende sociale dislocatie die was ontstaan in de jaren<br />

tachtig in aanloop tot Tiananmen Square oplossen. 190 Wan Hui verwoordde dit in zijn studie over<br />

neoliberalisme in China als volgt:<br />

‘Neo-liberalism demanded that the state implement a do-nothing policy characterized by the state<br />

abandoning its responsibilities for social welfare and protection, relinquishing the means by which to<br />

regulate market activities, and thus severing the connections between politics and economics. However,<br />

the abandonment of responsibilities itself was a type of system and policy. The slogan of opposing state<br />

intervention actually became the prerequisite for state policy. Its essence was another type of active<br />

intervention.’ 191<br />

Het neoliberalisme in China was een staatsproject dat werd ondernomen, niet vanuit neoliberale<br />

idealen, maar meer om een betere, meer pragmatische coördinatie te bewerkstelligen met een mondiaal<br />

neoliberaal proces dat steeds belangrijker werd in het wereld-systeem. Dus de vraag moet volgens<br />

Arrighi niet zijn of China de ideale weg zocht, maar beter of de economische hervormingen na 1989,<br />

de Chinese ideologie en institutionele structuren voldoende integreerden in een wereld-systeem dat<br />

steeds meer bepaald werd door neoliberale globalisering. Wat betreft economische verhoudingen<br />

waren deze hervormingen in ieder geval een gigantische stap voorwaarts ten opzichte van de<br />

tweesporen economie die vanaf 1978 was gestart. Het tweeprijzen beleid dat voorzag in een marktprijs<br />

voor de productie die anders was dan de prijs die was afgesproken met de overheid hield eind 1992 op<br />

te bestaan. De leiding van staatsbedrijven kregen de vrijheid om te bepalen wat en in welke<br />

hoeveelheden er geproduceerd zou worden, welke lonen er betaald zouden worden en kregen controle<br />

over het ‘hiring and firing’ in de ‘Regulations on Transforming the Operating Mechanisms of State-<br />

Owned Enterprises’, gepubliceerd in juli van het jaar 1992’. 192<br />

De politiek van privatisering van kleine staatsbedrijven (houd wat groot is en privatiseer wat<br />

klein is) zorgde er niet alleen voor dat een grote transfer van productiecapaciteit en winsten <strong>naar</strong> de<br />

private sector plaatsvond, maar transformeerde ook het Communistische partijapparaat van een<br />

centrale planner in zowel een kapitalistische eige<strong>naar</strong> als manager van processen. Partij ‘apparatsjiks’<br />

werden een kapitalistische kaderklasse. 193 Tegelijk werden de arbeidsverhoudingen in China<br />

geliberaliseerd. Werk op contractbasis ging de levenslange gegarandeerde dienstverbanden vervangen<br />

190<br />

Arrighi en Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’, 23.<br />

191<br />

Wang Hue, 'The Historical Origin of China’s Neo-liberalism' in Tian Yu Cao (ed.), The Chinese Model of Development<br />

(New York 2005), 74–75 en 80.<br />

192<br />

Arrighi en Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’ 24. Zie ook Gautam Jaggi, Mary Rundle, Daniel<br />

H. Rosen, and Yuichi Takahashi, 'China’s Economic Reforms: Chronology and Statistics’, Working Paper 96-5 Peterson<br />

Institute for International Economics (1996).<br />

193<br />

Alvin Y. So, ‘Beyond the Logic of Capital and the Polarization Model: The State, Market Reforms and the Plurality of<br />

Class Conflict in China’, Critical Asian Studies 37, 3 (2005), 481–494.<br />

59-


en tegen het jaar 2000 dekten deze contracten meer dan negentig procent van de arbeiders in de steden.<br />

Dic Lo trok hieruit de volgende conclusie: ‘it would not be much off the mark to assert that, before the<br />

turn of the century, the Chinese leadership had basically adopted a laissez faire approach toward labor<br />

and employment outside of the state sector’. 194<br />

Het lijkt er op dat China na 1989 een compromismodel van het globale neoliberalisme heeft<br />

geadopteerd waarbij de staat echter wel een blijvende controlerende rol handhaafde over de<br />

belangrijkste sectoren, bijvoorbeeld de financiële en energiesector. De privatisering van de kleine<br />

staatsbedrijven en de liberalisering van arbeidsmarkt vielen samen met een enorme trek van het<br />

platteland <strong>naar</strong> de steden. Dit stelde China in staat een niche positie te creëren als reservoir van<br />

goedkope flexibele arbeid en exporteur van goedkope producten. 195 Ook de toetreding tot de WTO<br />

heeft ervoor gezorgd dat China een belangrijke factor werd in de wereldeconomie. 196 Rond het jaar<br />

2008 had China drie basisvoorwaarden van het hegemoniale globale neoliberalisme volledig omarmd.<br />

Ten eerste was de marketisering en financialisering van de productiekrachten voltooid in die zin dat<br />

een deel weliswaar nog in handen van de staat was, maar dit los stond van de socialistische<br />

economische logica. Ten tweede was er een economie met als basis een ideologie die marktlogica als<br />

prioriteit zag. Ten derde was een volledige inzet bereikt van alle Chinese instituten om dit te<br />

ondersteunen. Het vijfjarenplan van 2009 laat dan ook een groeimodel zien dat op een groot aantal<br />

punten verschilt van de orthodoxe wetten van het neoliberalisme. 197 Bovendien gebruikte <strong>Beijing</strong> de<br />

huidige mondiale economische crisis als een aanzet tot een lokale lange termijn 'rebalancing' agenda,<br />

inclusief sociale wetgeving, en heeft zich herbevestigd als de centrale hoofdrolspeler in de mondiale<br />

economische planning. Jenny Chan bevestigt dit:<br />

‘A final element of China’s post-crisis economic reforms focuses on the full implementation of its labor<br />

contract law, enacted in 2007 but enforced erratically if at all prior to 2009, and the diversion of wealth<br />

from the beneficiaries of the neoliberal era to the working poor. This rebalancing, along with a new<br />

commitment to enforcing existing labor laws as a response to increasingly strident labor unrest, entails<br />

diverting wealth from the “cadre class” of managers of SOEs and a focus on reducing economic<br />

inequalities.’ 198<br />

194<br />

Dic Lo, ‘China’s Quest for Alternatives to Neo-liberalism: Market Reform, Economic Growth, and Labor’, The Kyoto<br />

Economic Review 76, 2 (2001), 203–204.<br />

195<br />

David Harvey, A Brief History of Neoliberalism (Oxford 2005) 121–135.<br />

196<br />

‘It now accounts for nearly 20% of global GDP, measured in terms of purchasing power parity. As a measure of global<br />

integration, according to WTO statistics in the period from 2005 to 2009 China accounted for the world’s largest share of<br />

exports, 10% of all exports, and was second only to the United States as an absorber of imports, 8% as compared to 13% by<br />

the US.’, Michael Webber, ‘Re-emerging China and Consequences for Economic Geography’, Eurasian Geography and<br />

Economics, 51, 5 (2010), 583–599.<br />

197<br />

Arrighi en Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’ 1-36.<br />

198<br />

Jenny Chan, 'Meaningful Progress or Illusory Reform? Analyzing China’s Labor Contract Law', New Labor Forum 18, 2<br />

(2009), 43–51.<br />

-60-


Het feit dat China de gevolgen van de globale kredietcrisis van 2008 beter heeft doorstaan dan<br />

de Westerse landen, wijst er op dat men minder steunt op de neoliberale globalisering dan je zou<br />

mogen veronderstellen. Omdat de exposure van de publieke en private sector in sub-prime en<br />

mortgage backed securities markten relatief laag was, had China in eerste instantie weinig last van de<br />

kredietcrisis van 2008. Dit was het onbedoelde gevolg van de keuze voor een monetair beleid om<br />

kapitaalstromen te beperken om de eigen valuta (Renminbi) te managen en van een risk-advers<br />

beleggingsbeleid. Er was wel een negatief na-ijlend effect door daling van de handel met het Westen.<br />

Niettemin waren vanaf begin 2010 de BNP groeicijfers weer op het niveau van 12%, voornamelijk<br />

door het effectief leveragen van fiscale stimulering maatregels, die erop gericht waren om<br />

binnenlandse vraag te behouden. 199 China heeft in het ‘managen’ van de lokale vraag nog steeds een<br />

probaat middel om de economische groeicijfers te handhaven zodra de export wat minder wordt.<br />

Samen met China hebben andere opkomende economieën zoals Brazilië, India zich ook snel herstelt<br />

van de recessie. Deze landen tonen weer indrukwekkende groeicijfers. De Daily Telegraph schreef er<br />

in 2010 het volgende over:<br />

‘The IMF expects these states to achieve growth rates three times that of the G-7 economies in 2010 and<br />

2011.The IMF attributes most of this expected growth to domestic demand sparked by active<br />

interventionist fiscal policies and private demand takeoff. Stephen King, Chief Economist at HSBC,<br />

confirms the success of this stimulus-led restructuring echoing the IMF’s findings that the developing<br />

economies have achieved a tipping point where domestic demand will be sufficient to provide for<br />

development regardless of import demands from the OECD states’ 200<br />

Arrighi trekt hieruit de conclusie dat dit eens te meer wijst op een herbevestiging van de<br />

prominente plaats van China in de neoliberale globalisering, maar ook op de mogelijkheid dat een<br />

verschuiving van de machtsverhoudingen in de financieel-economische wereldhegemonie naderbij<br />

komt. 201 India, de grote landen in Latijns-Amerika maar vooral China hebben de recessie beter<br />

doorstaan dan het Westen en hebben daardoor meer zelfvertrouwen gekregen in hun relatie met deze<br />

landen. Een herstel van het hegemoniale (door de VS gedomineerde) neoliberale wereld-systeem van<br />

voor 2008 lijkt ver weg. Het lijkt er op dat de internationale economie voorlopig nog turbulente tijden<br />

zal blijven houden ( de Eurocrisis is nog lang niet voorbij) inclusief fricties tussen oude en opkomende<br />

financieel economische hegemonieën. En dit maakt de kansen en mogelijkheden voor een land als<br />

China alleen maar groter.<br />

199<br />

Wayne M. Morrison, 'China and the Global Financial Crisis', CRS Report for Congress (2009), 4.<br />

200<br />

As reported by Jeremy Warner, 'Davos 2010: China Pledges More Stimulus to Maintain Growth', The Daily Telegraph,<br />

January 28, 2010, ,http://www.telegraph.co.uk/<br />

201<br />

Arrighi en Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’ 34-36.<br />

-62-


Het ‘China Road’ en het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model<br />

‘I argue again and again indeed what we are seeing in China is neoliberalism with Chinese<br />

characteristics. And those characteristics are not very nice’. David Harvey 2008. 202<br />

De beleidsplannen en schoktherapieën in het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model waaronder<br />

privatiseringen, liberalisering van financiële en handels markten, zoals die in de jaren negentig door<br />

het Westen werden opgelegd aan (probleem)landen in Zuid-Amerika en Afrika en later in Azië,<br />

vertegenwoordigen volgens wetenschappers als Robert Wade en Joseph Stiglitz de holistische<br />

belangen van het Westerse kapitaal. 203 Volgens hen werd dit model ontworpen om de macht te geven<br />

aan marktwerking en het kapitaal om, net zo als bij het opdringen van democratische en<br />

mensenrechten modellen, indirect controle over de wereld te krijgen. <strong>Washington</strong> had in een huwelijk<br />

met Wall Street altijd een verborgen politieke agenda bij hun economische ‘hulp’ programma’s. 204<br />

Zhou Hong gebruikt een citaat van Helmuth Schmidt om de (dubieuze) rol van VS in deze aan te<br />

duiden:<br />

‘Former Chancellor of West Germany, Helmut Schmidt, once frankly pointed out that the US tried to<br />

use the Universal Declaration of Human Rights as a tactic of suppression in pursuing its foreign policy<br />

and that when the US imposed economic sanctions on dozens of countries, their essence was not human<br />

rights but preservation of America’s world hegemony’. 205<br />

De neoliberale contrarevolutie van de jaren tachtig waarvan het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model een<br />

onderdeel was, lijkt inmiddels te zijn neergeslagen. Het kan niet anders dan dat dit zal leiden tot een<br />

verandering van de machtsverhoudingen in de wereldeconomie en wereldpolitiek en een impact zal<br />

hebben op de Oost-West verhoudingen.<br />

Ramo’s uitleg van het verschil tussen de <strong>Beijing</strong> en <strong>Washington</strong> Consensus, waarmee dit<br />

hoofdstuk begon, werd bekritiseerd voor het feit dat hij ervan uitging dat er in China consensus was<br />

terwijl de praktijk anders leek. Verder vond men dat Ramo een wat overtrokken visie had op het<br />

contrast met het <strong>Washington</strong> Consensus model. 206 De institutionele promotors van het ‘<strong>Washington</strong><br />

Consensus’ model - Wereld Bank, IMF, <strong>Washington</strong> samen met Wall Street en Londen City - hebben<br />

er altijd op gewezen dat de economische groei van China en de daarmee samengaande stijging van de<br />

202<br />

David Harvey op het Redemma collective symposium on Adam Smith in <strong>Beijing</strong> (New York 2008). Uitspraak gevonden op<br />

www, tumblr.com/tagged/giovanni-arrighi.<br />

203<br />

Zie J. Stiglitz, Globalization and Its Discontents(New York 2002 en Wade, ‘Asian crisis’, 3-22<br />

204<br />

Ik heb hier diverse stukken over geschreven. Zie mijn artikelen ‘Asian Financial Crisis’ en ‘Financialisering en collectief<br />

wangedrag van <strong>Washington</strong> en Wallstreet’ op mijn weblog http://deduitendefluit.wordpress.com.<br />

205<br />

Zhou Hong, 'Chinese Road', 7.<br />

206<br />

Scott Kennedy, ‘The Myth of the <strong>Beijing</strong> Consensus’ paper presented at the conference,‘<strong>Washington</strong> Consensus’ versus<br />

‘<strong>Beijing</strong> Consensus’: Sustainability of China’s Development Model (Denver 2008).<br />

-63-


inkomensongelijkheid teruggevoerd kunnen worden <strong>naar</strong> het feit dat China hun (neoliberale)<br />

beleidsvoorschriften heeft gevolgd. 207 Arrighi schrijft in Adam Smith in <strong>Beijing</strong> hier het volgende over:<br />

‘The idea that China has adhered to the neo-liberal prescriptions of the <strong>Washington</strong> Consensus has been<br />

as common among left intellectuals as among the promoters of the Consensus. Deng Xiaoping, for<br />

example, figures prominently, along with Reagan, Pinochet, and Thatcher, on the front cover of<br />

Harvey’s A Brief History of Neoliberalism and a whole chapter of the book is dedicated to<br />

'Neoliberalism with Chinese characteristics’. More explicitly, Peter Kwong has likened Deng’s slogan<br />

‘let some get rich first, so others can get rich later’ to Reagan’s ‘trickle down economics’. If the two<br />

slogans sound the same, we are told, it is because both Reagan and Deng were great fans of the neo-<br />

liberal guru Milton Friedman’. 208<br />

James Galbraith (de zoon van) wijst erop dat het bovenstaande in volledige tegenstelling is met de<br />

lange lijst van economische rampen en mislukkingen in Afrika, Latijns-Amerika en Oost-Europa die<br />

zich in de jaren tachtig en negentig hebben voorgedaan nadat deze landen zich confirmeerden aan de<br />

‘<strong>Washington</strong> Consensus’ voorschriften. Galbraith wijst vervolgens op het feit dat zowel China als<br />

India zich een schuldencrisis bespaarden, omdat ze zich losmaakten van het juk van Westerse banken<br />

en instituten. Beide landen handhaafden hun kapitaalcontroles zodat speculatief (Amerikaans) geld<br />

niet onbeperkt heen en weer kon vliegen. Beide landen maar vooral China deden niet mee aan<br />

grootschalige privatisering en behielden voldoende staatscontrole over de belangrijkste industrieën en<br />

sectoren. Over het algemeen genomen hebben China en India het volgens Galbraith in vergelijking<br />

met de rest van de wereld zonder ‘<strong>Washington</strong>’ goed gedaan. Hij vraagt zich wel af of dit door de<br />

(deels neoliberale) hervormingen kwam of door de interne reguleringen die werden ingevoerd.<br />

Galbraith eindigde met de zin ‘no doubt, the right answer is partly to both.’ 209<br />

Ook Joseph Stiglitz is van mening dat de kern van het succes van de hervormingen in China,<br />

in vergelijking met de mislukking van hervormingen in Rusland, was dat men koos voor een graduele<br />

benadering en niet voor de schoktherapieën zoals bepleit in het <strong>Washington</strong> Consensus model. China<br />

koos via het creëren van banen voor sociale stabiliteit om zodoende een goede herplaatsing te<br />

bewerkstelligen van arbeid dat door de steeds intensiever wordende concurrentie overbodig werd. 210<br />

Arrighi bevestigt dit en gaf hier in 2009 nog een goede illustratie van:<br />

‘A good illustration of this combination are the huge export processing zones (EPZs) that the Chinese<br />

government built from scratch and now house two-thirds of the world’s total numbers of EPZs workers.<br />

207<br />

Voor een kritische beschouwing hierover zie Robert Wade, ‘Is Globalization Reducing Poverty and Inequality?’, World<br />

Development 32, 4 (2004), 567-589.<br />

208<br />

Arrighi, Adam Smith, 354. Peter Kwong, ‘China and the US are Joined at the Hip. The Chinese Face of Neoliberalism’,<br />

Counterpunch, 7/8 oktober, 1-2.<br />

209<br />

James Galbraith, ‘Debunking the Economist Again’ (22 maart 2004) beschikbaar op http://www.salon.com/.<br />

210<br />

J. Stiglitz, Globalization and Its Discontents (New York 2002), 125-126.<br />

-64-


Sheer size has enabled China to build three basic manufacturing clusters, each with its own<br />

specialization: the Pearl River Delta, specializing in labor intensive manufacturing, production of spare<br />

parts and their assembly; the Yangtze River Delta, specializing in capital intensive industry and the<br />

production of cars, semi-conductors, mobile phones and computers; and Zhongguan Cun, <strong>Beijing</strong>,<br />

China’s Silicon Valley, where the government intervenes directly to foster the collaboration of<br />

universities, enterprises and state banks in the development of information technology. In promoting<br />

exports and the import of technological know-how, the Chinese government has sought the assistance of<br />

foreign and Chinese diaspora capitalist interests’ 211<br />

Volgens Arrighi verdrievoudigde daarnaast het aantal afgestudeerde studenten in China in de periode<br />

2001-2005 tot boven een aantal van drie miljoen. Deze aanpak contrasteert duidelijk met het<br />

neoliberale geloof in schoktherapie, minimalisering van overheden en zelfregulerende markten zoals<br />

veelvuldig toegepast onder leiding van ‘<strong>Washington</strong>’. 212<br />

Het was de Azië Crisis van 1997-8 die een grote verandering in de verhoudingen tussen Oost<br />

en West inluidde. Robert Wade and Frank Veneroso zijn van mening dat deze crisis bevestigde dat de<br />

uitspraak ‘in a depression assets return to their rightful owners’ opnieuw ging gelden. De VS wilde in<br />

Azië onder de vlag van de <strong>Washington</strong> Consensus hetzelfde kunstje uithalen als eerder in Latijns-<br />

Amerika en Mexico. 213 Na de Azië crisis ontstond er een bifurcatie tussen een steeds groter wordend<br />

betalingsbalanstekort in het Westen en een overschot in de opkomende economieën van de wereld.<br />

Veel van deze overschotten stromen nog steeds <strong>naar</strong> het ‘geld entrepot’ in <strong>Washington</strong> om het<br />

Amerikaanse begrotingstekort te financieren. De belangrijkste onderliggende achtergrond van deze<br />

splijting is vooral dat de VS steeds minder in staat bleek goederen te produceren tegen concurrerende<br />

prijzen. De kredietcrisis van 2008 bespoedigde uiteindelijk de ineenstorting van het neoliberale<br />

Amerikaanse kapitalisme dat daarvoor al veel van haar krediet verspeeld had. Dit leidde tot de<br />

discussie of een door de staat gecontroleerd Chinees (kapitalistisch) model een alternatief kon worden<br />

voor het orthodoxe Westerse model. Yasheng Huang schreef hierover het volgende:<br />

‘In contemplating alternatives to the fallen American model, some looked to China, where markets are<br />

regulated and financial institutions controlled by the state. In the aftermath of Wall Street’s meltdown,<br />

fretted Francis Fukuyama in Newsweek, China’s state-led capitalism is looking more and more<br />

attractive. <strong>Washington</strong> Post columnist David Ignatius hailed the global advent of a Confucian-inspired<br />

211 Arrighi and Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus, a new Bandung?’, 25-58. Arrighi, Adam Smith in <strong>Beijing</strong>, 351-<br />

379. Arrighi stapt hierbij overigens wel gemakkelijk heen over de vraag óf China echt innovatief zal worden zoals Japan dat<br />

ook werd en op wat voor termijn dit zal plaatsvinden.<br />

212 ‘This pattern strongly supports the claim that “without the achievements of the Mao’s regime the market-type reforms of<br />

1979 and beyond would [have] never produce[d] the impressive results that they actually did’, Vladimir Popov, ‘China’s Rise<br />

in the Medium Term Perspective: An Interpretation of Differences in Economic Performance of China and Russia since<br />

1949’, Historia e Economia 3, 1 (2007), 13-38 aldaar 26-30.<br />

213 Robert Wade, Frank Veneroso. 'The Asian Crisis: The High Debt Model versus the Wall Street-Treasury-IMF Complex’,<br />

New Left Review 1, 228 (1998), 3-22.<br />

-65-


new interventionism, invoking Richard Nixon’s backhanded tribute to John Maynard Keynes, Ignatius<br />

declared, “We are all Chinese now”.’ 214<br />

De neergang van neoliberaal VS en de opkomst van socialistisch China heeft zeker<br />

geresulteerd in een verandering in de positie van deze twee landen in de wereld. Het succes van het<br />

<strong>Beijing</strong> Consensus model is een van de voorbeelden hiervan. Het is volgens Arrighi niet onmogelijk<br />

dat het als een leidraad kan gaan dienen voor een aantal opkomende landen met potentie. Deze kunnen<br />

een model volgen met een aantal op hun land toepasbare elementen van het ‘Chinese Road’ model en<br />

daardoor een sterkere meer onafhankelijke plaats verwerven in de internationale wereldorde. Wellicht<br />

komt het tot een heropleving, maar dan onder totaal andere historische omstandigheden, van de roep<br />

<strong>naar</strong> een ‘New International Economic Order’ 215 waar de Derde Wereld landen overigens zonder<br />

succes in de jaren zeventig van de vorige eeuw het initiatief toe namen. 216<br />

De wederzijdse afhankelijkheid van de Chinese en Amerikaanse politieke<br />

economieën<br />

‘In its present instantiation, the world-system remains saddled with a possibly fatal mismatch between<br />

the seat of politico-military predominance (the US) and the most robust basin of capitalist growth –<br />

the East Asian littoral, of which the factory zones, financial hubs, and research centers of urban<br />

coastal China are now an integral part.’ 217<br />

Vanaf de jaren negentig is de economische herstructurering en de ruimtelijke reconfigurering van het<br />

Oost-Aziatische accumulatieproces hand in hand gingen. De daaruit voortkomende reterritorialisatie<br />

van de interregionale accumulatiedynamiek heeft ertoe geleid dat de leiding hiervan overging <strong>naar</strong><br />

China. Dit land had voldoende schaal en mogelijkheden om de regionale politieke economie een<br />

nieuwe en meer uitgebreide basis te geven. Deze situatie deed zich voor in een nieuwe context,<br />

namelijk een wereld die steeds groter en complexer was geworden. Een ‘Chinese Road’ model, met<br />

alleen als basis de regionale accumulatie dynamiek gedreven door exporten vanuit het stedelijk<br />

kustgebied, zou echter niet een dergelijk overweldigend succes zijn geworden zonder de actieve<br />

samenwerking met transnationale multinationals en de diaspora van Chinese kapitalisten in het<br />

buitenland. Deze twee krachten vonden in China een ‘low-cost’ exportplatform plus de toegang tot een<br />

kolossale lokale markt. 218<br />

214<br />

Yasheng Huang, Capitalism with Chinese Characteristics (Cambridge 2008) introduction.<br />

215<br />

NIOC staat voor een aantal voorstellen die in de jaren zeventig door enige ontwikkelingslanden via de United Nations<br />

Conference of Trade and Development indiende met het doel om te bereiken dat hun belangen beter gediend werden.<br />

Verbetering van de handelsvoorwaarden, speciale tarief reducties maakten er onderdeel van. Het was bedoeld als een revisie<br />

van het economisch systeem in ontwikkelingslanden zoals vastgesteld in Bretton Woods, dat erg in het voordeel van de<br />

Westerse staten was en vooral de VS.<br />

216<br />

Giovanni Arrighi, Beverly J. Silver, and Benjamin D. Brewer ‘Industrial Convergence, Globalization, and the<br />

Persistenceof the North-South Divide’, Studies in Comparative International Development, 38,1 (2003), 3-31.<br />

217<br />

David McNally, ‘From Financial Crisis to World-Slump: Accumulation, Financialisation, and the Global Slowdown’,<br />

Historical Materialism 17 (2009), 35-83.<br />

218<br />

Gulick, ‘Barriers’, 5. -66-


Tijdens de Bush-regering werd duidelijk dat er limieten waren aan de macht van de VS en dit<br />

luidde de terminale crisis van de Amerikaanse hegemonie in. China was echter volgens Arrighi de<br />

grote economische win<strong>naar</strong> is geworden van deze oorlog en de ‘war on terror’ en hij voorziet een<br />

toekomst van een in China gecentraliseerde volgende cyclus van accumulatie. Dit brengt David<br />

Harvey tot de opmerking dat, gegeven het feit dat een succesvol wereld-systeem een leiderschap nodig<br />

zal hebben dat beduidend groter zal moeten zijn als al het leiderschap in de lange twintigste eeuw<br />

(1873 – ?), het zeer moeilijk is voor te stellen hoe China klaar zal zijn voor haar leiders taak in die<br />

toekomstige cyclus. 219 Mark Seldon bevestigt dit:<br />

‘In Adam Smith in <strong>Beijing</strong>, Arrighi maintains that through the waging of an unwinnable occupation in<br />

Iraq and a broader “war on terror”, that further damages US credibility in the eyes of its junior partners,<br />

the Bush Administration sped along the already inevitable process of US hegemonic decline. Given the<br />

impact of the Bush Administration’s imperial policies on the US twin deficits and the reputation of its<br />

might, and hence on the dual pillars of the US’ fading dominance, the stature of the dollar as “world<br />

money” and the threat of its using military force, it is hard to disagree’. 220<br />

De geografische en economische omvang van de Chinese politieke economie (inclusief haar<br />

politiek-militaire autonomie), lijkt inderdaad op dit moment niet alleen voldoende om een leidende rol<br />

op zich te nemen in een nieuwe accumulatiecyclus in het wereld-systeem. In vergelijking met Japan,<br />

een natie met gebrek aan lokale strategische grondstoffen en mineralen, bezit China echter wel een<br />

grotere portefeuille aan middelen waardoor het land een grotere politieke economie heeft dan Japan.<br />

Het is een conventionele en nucleaire militaire macht en heeft de VS niet nodig voor haar<br />

veiligheid. 221 De economie is in de afgelopen dertig jaar elke zeven jaar in omvang verdubbeld, het<br />

BNP verviervoudigde tussen 1989 en 2004 en BNP per persoon is twaalf maal hoger dan dertig jaar<br />

geleden. China is vandaag de grootste exporteur in de wereldeconomie en bezit <strong>naar</strong> schatting boven<br />

de twee triljoen dollars aan valuta reserves. Er is een oriëntatieverschuiving van Oost-Aziatische<br />

(vooral Japanse en Zuid-Koreaanse) economische groeipatronen van de VS in de richting van<br />

China. 222 Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat het grootste deel van China’s export<br />

<strong>naar</strong> internationale markten, producten zijn van buitenlandse merken van multinationals als onderdeel<br />

van hun wereldwijde productieketens. China profiteert hier slechts ten dele van. Bijvoorbeeld, meer<br />

dan vijftig procent van China’s hightech exporten wordt geproduceerd door buitenlandse bedrijven.<br />

Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is dat IPods weliswaar in China gemaakt worden, maar dat in de<br />

praktijk ze alleen maar in China geassembleerd en getest worden. Daardoor blijft slechts $3.70 van de<br />

219 Arrighi, Adam Smith, 208. Arrighi, ‘Winding Paths’, 91.<br />

220 Mark Seldon, ‘East Asian Regionalism and its Enemies in Three Epochs: Political Economy and Geopolitics, 16 th to 21st<br />

Centuries’, The Asia-Pacific Journal, 25 februari, 2009.<br />

221 Perry Anderson, ‘Two Revolutions’, New Left Review 61 (2010), 59-96 aldaar 91 en 94.<br />

222 Arrighi, Adam Smith, 205-208.<br />

-67-


toegevoegde waarde van een IPod in China. Apple neemt $80 per eenheid als winst. China’s landmark<br />

joint-ventures in de auto-, vliegtuig-, computerchip- en zonne-energie industrie zijn zwaar afhankelijk<br />

van geïmporteerde innovaties of van een functieontwerp dat niet meer aan de standaard voldoet. 223<br />

De kredietcrisis in 2008-2009 heeft aangetoond hoe nauw en onderling afhankelijk de<br />

politieke economieën van de VS en China na de Koude Oorlog van elkaar zijn geworden. De<br />

economie van de VS werd voor het uitbreken van de crisis gedreven door consumentenkrediet, lage<br />

rentes en speculatieve winst uit ‘asset bubbles’. De economie van China door vraag uit het buitenland<br />

voor goedkoop geproduceerde goederen en door de recycling van de opbrengsten daarvan in<br />

dollarwaardepapier. Walter Bello schrijft hierover:<br />

‘The world slump of 2008-2009 was not merely about the collapse of the securitized debt bubble<br />

originated on Wall Street (and in the City of London) and distributed globally. It is nothing less than the<br />

end of a particular global capitalist configuration. This configuration prominently featured rising power<br />

countries experiencing (real or illusory) development booms based on (directly or indirectly) tapping<br />

into US demand artificially stretched by its seignorage privilege, and salting away currency reserves in<br />

dollarized instruments and speculative funds that further supercharged US demand and discriminated<br />

against internally-oriented domestic investment. Now that this configuration is transforming, China is<br />

suddenly stuck with a mismatch between massive amounts of export capacity and feeble foreign<br />

demand for its exports’. 224<br />

Door de economische wereldcrisis heeft het ‘verstandshuwelijk’ van China en de VS wat deuken<br />

opgelopen. Dit openbaarde zich vooral in alertheid waarmee China de hoogte van haar valuta ging<br />

sturen, in feite als onderdeel van de industriële politiek. China hanteerde tussen 2005 en 2008 een<br />

strikt centraal gecontroleerd fluctuerende ‘pegging’ van haar valuta aan andere wereldvaluta. Het<br />

leidde echter niet tot een revaluatie van de Yuan. De weigering van de CCP na 2008 om de yuan op te<br />

waarderen in verhouding met de dollar, een weigering die diende om exporten op peil te houden, is<br />

een voorbeeld die deze stelling onderbouwt. Vermeldenswaardig is dat Japan onder VS druk de Yen<br />

wel steeds revalueerde terwijl China een eigen koers volgde.<br />

Dit wisselkoers mercantilisme was volgens Harvey ook in feite een sociale politiek, omdat de<br />

stedelijke kustgebieden overspoeld werden met steeds meer migranten van het platteland. Deze groep<br />

kan zeer snel in een gevaarlijke gewelddadige klasse veranderen als hun situatie nog slechter werd<br />

indien de exporten waar hun werk van afhankelijk was niet meer gesteund werd door een<br />

ondergewaardeerde Yuan. 225 Het verloop van de mondiale economische crisis vanaf het najaar van<br />

2008 gaf steeds meer een beeld te zien van de sociale onrust die een neergang in de economie te weeg<br />

kan brengen. Door de vele jaarlijkse protesten, voorname lijk op het platteland, over onwettige<br />

223 Panitch, ‘Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 74-87.<br />

224 Walden Bello, ´Asia: The Coming Fury´, Foreign Policy in Focus, (februari 2009).<br />

225 Harvey, Brief History of Neoliberalism, 141.<br />

-68-


landonteigeningen en industriële milieuverontreiniging, was de sociale onrust al ‘gevaarlijk’ gestegen.<br />

Vanaf 2008 verplaatsten de onlusten zich <strong>naar</strong> de stedelijke kustprovincies in Zuidoost China. Het<br />

grootste deel van de protesten werd gedragen door arbeiders die in de exportsector werkten. Deze<br />

arbeiders kwamen in opstand als protest tegen tijdelijke sluitingen van fabrieken en achterstallige<br />

betalingen van loon. 226<br />

De CCP is inmiddels bezig het Chinese ontwikkelingsmodel waar nodig aan te passen, niet<br />

alleen met betrekking tot financiële en fiscale prioriteiten maar ook op sociaal gebied. Stimulering van<br />

de lokale vraag via een centraal geleide inkomenspolitiek is er een van. De massale verstrekking van<br />

‘easy credit’ door Chinese staatsbanken en de overdreven investeringen door de overheid in<br />

infrastructuur- projecten een andere. Dit heeft het probleem van de afhankelijkheid van de export in<br />

China’s accumulatie model echter niet opgelost. Het monetaire beleid heeft de speculatiezucht verder<br />

aangewakkerd. Aandelen en de prijzen van onroerend goed in <strong>Beijing</strong> en Sjanghai zijn met een<br />

duizelingwekkende vaart gestegen. Goedkope leningen en eenzijdige infrastructuurcontracten hebben<br />

industrieën aangetast die toch al met overcapaciteit te maken hadden. Er wordt onvoldoende gedaan<br />

om massaconsumptie door huishoudens aan te wakkeren. 227 Alvin So schrijft het volgende:<br />

‘Ever since the Hu-Wen leadership began to propagate the ‘harmonious society’ and ‘scientific<br />

development’ concepts in 2004, the CCP has been attuned to dampening the ill effects of China’s<br />

accumulation model, including the specter of terrible socio-political turbulence, with tax relief and<br />

income supplements extended to the poor, especially the rural poor.’ 228<br />

De aanzienlijke ongelijkheid in inkomens in China – lang een symptoom van de CCP politiek ‘to<br />

undernourish the countryside and fatten the coastal export sector’ - werd in 2008 en 2009 groter. Het<br />

verschil in inkomen per hoofd van de bevolking tussen platteland en steden kwam in 2009 weer op het<br />

niveau van 1978. 229<br />

Zodra de lokale aandelen en onroerend-goed bubbles zullen barsten, iets wat op basis van de<br />

historie altijd gebeurt, zal China meer <strong>naar</strong> externe markten moeten gaan kijken om de economische<br />

groei op gang te houden en sociale stabiliteit in stand te houden. In een wereldeconomie die zich<br />

spiegelt in een steeds langer durende recessiekater, kunnen die markten echter wel eens veel minder<br />

worden. Ze zullen voor een groot deel verdwenen zijn, niet alleen omdat ‘asset bubbles’ die het<br />

consumenten bestedingspatroon in de VS en andere delen van het Westen bepaalden verdwenen zullen<br />

226<br />

Gulick, ‘Barriers’, 20.<br />

227<br />

Ho-fung Hung, ‘America’s Head Servant? The PRC’s Dilemma in the Global Crisis’, New Left Review 60 (2009), 5-25<br />

aldaar 22.<br />

228<br />

Alvin So, ‘Rethinking the Chinese Developmental Miracle’, in Ho-fung Hung (ed), China and the Transformation of<br />

Global Capitalism (Baltimore 2009) 55-56. Hieraan moet worden toegevoegd dat alle vermelde steunmaatregelen relatief<br />

gering waren in vergelijking met de hoge bedragen voor onder andere spoorwegen, defensie en banken. Bovendien ging een<br />

groot deel van de sociale uitgaven op aan opleidingen in de fabrieken in de fabriekszones aan de kust en aan<br />

overheidssubsidies.<br />

229<br />

Hung, ‘America’s Head Servant’, 22.<br />

-69-


zijn, maar voornamelijk omdat het onderliggende schrikbeeld van overaccumulatie van kapitaal nog<br />

heel lang zal blijven hangen in het wereld-systeem. In het hypothetische geval dat voortdurende<br />

beschuldigingen van ‘beggar-thy-neighborism’ en ontluikende handelsoorlogen China zullen dwingen<br />

tot een revaluatie van de yuan, dan zou dat het moment kunnen zijn voor een lange-termijn politiek die<br />

voornamelijk gericht is op de lokale markt. Gegeven de sterke posities in de hoogste echelons van de<br />

CCP van de Chinese stedelijke elite in de kustprovincies, lijkt een nieuwe richting van de Chinese<br />

politieke economie <strong>naar</strong> locale massaconsumptie een moeizame aangelegenheid te worden. Dat zou<br />

namelijk betekenen dat er een fundamentele herstructurering van het Chinese ontwikkelingsmodel zal<br />

moeten plaatsvinden die de effectieve macht van de arbeidersklasse zal vergroten. 230 Het lijkt er dan<br />

ook meer op dat China gedwongen zal zijn om de last van die aanpassing aan de mondiale ‘onbalans’<br />

te verminderen door snel het kaf van het koren te scheiden inclusief de ontslagen en de sociale onrust<br />

die daar het gevolg van zullen zijn. 231<br />

In Adam Smith in <strong>Beijing</strong> toont Arrighi hoe de Chinese en Amerikaanse politieke economieën<br />

onderling van elkaar afhankelijk zijn. Hij geeft een inzichtelijk framewerk van het dilemma van de<br />

Amerikaanse pogingen om een antwoord te vinden op de opkomst van China als economische macht.<br />

Aan de ene kant zijn de importen van in China gemaakte consumentgoederen en de financiering door<br />

China van de bestedingsdrift van de Amerikaanse overheid, steunpunten geworden van de<br />

economische groei in de VS ondanks het feit dat het een aanslag is op de productiecapaciteit in de<br />

VS. 232 De sterke Chinese economie versterkte de Chinese imperiale avonturen en het lijkt een aanloop<br />

<strong>naar</strong> een Amerikaans nationalistisch, protectionistische anti-Chinees populisme met de nodige<br />

gevolgen voor de VS-politiek. Arrighi spreekt zich niet uit over hoe de hieruit voortvloeiende politieke<br />

volatiliteit zich zou kunnen vertalen in een rampzalige instabiliteit in het gehele bouwwerk van de geo-<br />

economische onderlinge samenhang tussen de VS en China. En dit is juist iets wat een vreedzame<br />

opkomst van China zou kunnen verstoren. Bijvoorbeeld, antidumping aanklachten in de WTO en<br />

aanvallen op de ‘ondergewaardeerde’ yuan die een hard lik-op-stuk handelsoorlog doen opvlammen<br />

met als gevolg omzetverliezen voor Chinese exporteurs. China zou het toenemend protectionisme van<br />

de VS kunnen pareren met de dreiging haar dollarreserves te verkopen. Maar dit zou China zelf het<br />

meeste schaden. Dus zal het bij dreigen blijven. De dreiging is overigens alleen effectief indien daar<br />

een lange-termijn plan achter staat om de dollarstatus als wereldvaluta te ondermijnen en te vervangen<br />

door de yuan of een andere wereldvaluta. Een verbond met Japan, het andere land dat de VS overdadig<br />

financiert, lijkt hierbij noodzakelijk.<br />

230 Ho-fung Hung, ‘America’s Head Servant, 24.<br />

231 M. Pettis, ‘How will an RMB revaluation affect China, the US, and the world?’, China Financial Markets, 17 maart 2010.<br />

232 Gulick, ‘Barriers’, 21-22. Overigens is het wel zo dat het enige land dat naast China ondubbelzinnig voordeel behaalde<br />

van wereldwijde open markten, de Verenigde Staten van Amerika was. Dit land werd geholpen door een zeer grote ‘inflow’<br />

van kapitaal die de Amerikanen in staat stelden meer uit te geven dan te sparen en meer te importeren dan te exporteren. De<br />

nieuwe trend in de globalisering werd dat surpluskapitaal van de periferielanden dat <strong>naar</strong> de VS ging stromen.<br />

-70-


Het ‘Chinese Road’ model en socio-ecologische uitdagingen<br />

Bij een analyse van de geschiedenis en mogelijke toekomst van het kapitalistische wereldsysteem kan<br />

niet voorbij gegaan worden aan ecologische factoren als fossiele energiebeperkingen en<br />

milieuvraagstukken als ‘global warming’. De socio-ecologische constitutie van het kapitalistische<br />

wereld-systeem en de geofysische barrières die dit creëert zijn zaken die mede de toekomst, of<br />

wellicht het einde van de wereldeconomie in haar huidige vorm, zullen bepalen. Wereldwijd is, na een<br />

aantal eeuwen van ‘fossiel kapitalisme’, de limiet van de absorptiecapaciteit van delfstoffen al steeds<br />

dichterbij gekomen . 233 In vergelijking met het Westen moet de ecologische uitdaging in China<br />

eigenlijk nog beginnen. Het ‘Chinese Road’ model ondervond in de laatste vijftien jaar een stijgende<br />

spanning tussen de logica van het wereldkapitalisme en de levering van energiebronnen die een op<br />

kapitaalaccumulatie gebaseerde maatschappij nodig heeft voor het waardevermeerderingproces.<br />

Door de voortdurende onstuimige industriële groei kan China potentieel een gevangene worden van<br />

sterke stijging van haar energierekening omdat dit kan leiden tot een afzwakken van de economische<br />

groei (nu 8% per jaar). 234 In het vijfjarenplan uit 2006 heeft de CCP een schema opgenomen om de<br />

accumulatieperformance en daarmee ook de sociale cohesie los te koppelen van de grote<br />

afhankelijkheid van olie en gas uit het buitenland. Dit schema bevat zaken als het opwaarderen van<br />

China’s industriële structuur in sectoren die minder input gebruiken en minder afval produceren. Het<br />

doel is om zodoende een verbetering te krijgen van de energieconversieratio in het industriële<br />

proces. 235 Het zwaartepunt van de plannen om China’s afhankelijkheid van geïmporteerde<br />

energiebronnen te verminderen, zal dus moeten rusten op de stijging van de bijdrage van lokale<br />

energiebronnen in de nationale energieconsumptiemix. Maar wat in dit verband vaak over het hoofd<br />

wordt gezien is dat de invoering van de plannen steeds vaker leidt tot massaprotesten en oproer of het<br />

nu gaat om het groene element van de plannen of het vervuilende element. 236<br />

Het is een belangrijk onderdeel van het lokale Chinese energiebeleid om naast de<br />

waterkrachtprojecten, nog meer (lokaal gewonnen) kolen te gaan gebruiken. Het kroonjuweel van het<br />

hydro-elektrische arsenaal is het ‘Three Gorges Dam project’. Bij de bouw waren er al veel protesten<br />

door ontheemde bewoners in de Yangtse River Valley. De ware explosiviteit van de situatie kwam<br />

voor het eerst aan het licht in oktober 2004. In een kleine stad in de Sichuan provincie weigerden bijna<br />

100.000 migranten hun compensatie en werden gedwongen werkeloos. In de nacht vonden hevige<br />

gevechten met de paramilitaire politie plaats. De kolenwinning was traditioneel al de belangrijkste<br />

233 Ecologische knelpunten en verstoringen zullen de sociale protesten vergroten en de capaciteit van de Chinese staat om<br />

daar een antwoord op te vinden beperken. Beverly Silver, Forces of Labor: Workers’ Movements and Globalization since<br />

1870 (Cambridge 2003) 167.<br />

234 Gulick, ‘Barriers’, 25.<br />

235 H. McKay, ‘From growth to quality of growth’, Asia Times Online (17 maart 2007).<br />

236 John Chan, ‘Mass protests in China point to sharp social tensions’ World Socialist Website (November 1, 2004)<br />

http://www.wsws.org. China is een land dat 21% van de wereldbevolking telt en dat in de afgelopen vijfentwintig jaar het<br />

BNP met bijna 10% per jaar zag groeien. Ook een land echter met niet meer dan 11% van de primaire wereldenergiebronnen<br />

en een magere 7% van ‘bruikbaar’ water en land. Gulick, ‘Barriers’, 25.<br />

-71-


lokale energiebron. China is verreweg de grootste producent en gebruiker van kolen in de wereld en<br />

kolen zullen ook de belangrijkste lokale energiebron blijven. 237 Aan het begin van deze eeuw wilden<br />

de beleidsmakers van de CCP deze afhankelijkheid van kolen verminderen zonder dat dit tot een<br />

daling de economische groei zou leiden en de controle over de sociale instabiliteit gehandhaafd kon<br />

worden. 238 Het kolengebruik in China verdubbelde echter in de periode 2000- 2004, waardoor China<br />

naast de VS de belangrijkste uitstoot van atmosferische 'greenhouse gases’ in de wereld heeft.<br />

Negatieve berichten uit de kolensector sijpelen steeds meer door <strong>naar</strong> de pers. Tegen het jaar 2004 was<br />

de bouw van 562 nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales goedgekeurd en vanaf 2009 stelde<br />

China per week gemiddeld tussen de een en twee nieuwe ‘klassieke’ op kolen gestookte<br />

elektriciteitscentrales in bedrijf. 239<br />

Het lijkt erop dat de sociale onlusten als gevolg van het milieubeleid in China alleen maar<br />

groter zullen worden. 240 Een groeiend deel van het grote aantal protestincidenten betreft dat deel van<br />

de bevolking dat zich groepeert tegen de lokale partijbestuurders. Deze bestuurders houden zij<br />

verantwoordelijk voor de ‘vaak dodelijke’ concentraties aan kankerverwekkende stoffen in het<br />

ecosysteem in gebieden waar gewone mensen leven, werken en spelen. 241 In China lijkt echter de<br />

lokale ‘environmental justice movement’ totaal niet op die van het Westerse democratische model.<br />

Betrokken boeren ondervinden dat de magistraten in de lokale rechtbanken, die hun petities moeten<br />

beoordelen, in dienst zijn van dezelfde partijbestuurders die ze aanklagen. Dit heeft tot gevolg dat<br />

rechtszaken vaak veranderen in rechtstreekse protestacties die bij gelegenheid ontaarden in geweld.<br />

Bijvoorbeeld in 2005 in de Zheijang provincie waren er demonstraties waarbij bijna 40.000 boeren<br />

vervuilende chemische en farmaceutische fabrieken blokkeerden omdat lokale partijbestuurders<br />

tegenhielden dat deze werden gesloten. Daarnaast vernielden ze overheidsbezittingen en vermoordden<br />

ze een aantal politieagenten in de daarop volgende rellen. 242 De veronderstelling lijkt gerechtvaardigd<br />

dat de Chinese plattelandsbevolking uiteindelijk de arbiters zullen zijn in de beslissing hoe<br />

geofysische zaken als milieuvervuiling, ‘global warming’ en groenere industrialisatie het Chinese<br />

ontwikkelingspad verder zullen bepalen.<br />

De snel stijgende energieconsumptie, het inefficiënte energiegebruik in fabrieken en de<br />

alarmerende groei van het aantal auto’s maken dat China tot een van de meest vervuilde landen ter<br />

wereld gerekend kan worden. Het probleem wordt alleen maar groter indien de verwachting uitkomt<br />

dat er nog eens grote aantallen Chinese boeren in de komende tien jaar <strong>naar</strong> de stad zullen trekken.<br />

Een van de conclusie is dat een verdere analyse van de wijze waarop de marktgedreven en op lage<br />

237<br />

Mingqi Li, 'Climate Change, Limits to Growth and the Imperative for Socialism', Monthly Review 60, 3 (2008) 51-67,<br />

aldaar 55.<br />

238<br />

Elizabeth Economy, ‘The Great Leap Backward?’ Foreign Affairs. (september/oktober 2007). Zie ook, ‘An Age of<br />

Transition: The United States, China, Peak Oil, and the Demise of Neoliberalism’, Monthly Review 59, 11 (2009), 20-34.<br />

239<br />

Li, ‘Climate Change’, 51-67.<br />

240<br />

Gulick, ‘Barriers’, 26.<br />

241<br />

Elizabeth Economy, The River Runs Black: The Environmental Challenge to China’s Future.<br />

242<br />

Economy, ‘Great Leap Backward?’<br />

-72-


kosten gebaseerde expansie in China, op lange termijn afhankelijk zal zijn van de mobilisatie van<br />

diverse ecologische invoer en de consequenties daarvan voor de economische groei noodzakelijk is<br />

alvorens tot een definitief oordeel te kunnen komen.<br />

In hoeverre is China kapitalistisch?<br />

‘The failure of the Project for a New American Century and the success of Chinese economic<br />

development, taken jointly, have made the realization of Smith’s vision of a world-market society,<br />

based on equality among the world’s civilizations, more likely than it ever was in the almost two and<br />

half centuries since the publication of The Wealth of Nations’. 243<br />

Leo Panitch zette in 2010 een aantal kanttekeningen bij bovenstaande stelling van Arrighi:<br />

‘The argument here that most features of China’s return to a market economy fit Adam Smith’s<br />

conception of self-centered market based development is strained to say the least. It is difficult to<br />

sustain an argument that China has followed the Smithian natural path of giving priority to agriculture<br />

and domestic markets when over a period of less than a quarter of a century three-quarters of Chinese<br />

GNP has become externally oriented (that is, the sum of exports and imports equals around 75 per cent<br />

of GDP compared to 30 per cent for the US and 32 per cent for Japan)’. 244<br />

Ook kunnen we volgens Panitch niet heen om de imperialistische rol die China speelt in Afrika en<br />

rond de Indische oceaan. En zelfs indien we ervan uitgaan dat de contemporaine Chinese staat relatief<br />

meer autonoom van de ‘bourgeoisie’ handelt dan in het Westen, dan blijft het moeilijk om de stelling<br />

van Arrighi te accepteren dat China lijkt op ‘a Smithian world of capitalists driven by relentless<br />

competition to work in the National interest’. Nog moeilijker te accepteren is dat China hierin heeft<br />

betrokken wat Arrighi noemt ‘the subordination of capitalist interests to the National interest’. 245 Dit<br />

wordt mede bevestigd door McGreal die schreef:<br />

‘It is certainly true that it was not the US that made China capitalist – if it was made capitalist by<br />

anyone, it would be more accurate to see it as the work of the Communist Party-élite turning itself into a<br />

bourgeoisie with the aid of capital from the Chinese Diaspora’. 246<br />

Het idee dat China niet kapitalistisch is omdat het meer georiënteerd is op het verbeteren van<br />

de concurrentiepositie is volgens Panitch dubieus en Arrighi geeft volgens hem geen vergelijkend<br />

bewijs hierover. Maar wat Panitch vooral mist in Adam Smith in <strong>Beijing</strong> is een meer sceptische<br />

243 Arrighi, Adam Smith, 8.<br />

244 Panitch, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 77.<br />

245 Aright, Adam Smith, 358–359.<br />

246 Panitch, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 79-82.<br />

-73-


enadering van de notie ‘national interest’ in de ongelijke klassenmaatschappij die China in wezen is<br />

geworden. Hij beschrijft het als volgt:<br />

‘According to World Trade Organization provisions, the Chinese Communist Party (CCP) has opened<br />

up an unprecedented number of sectors for foreign-equity participation. Yet the authorities have at the<br />

same time tightened control over other aspects of the economy. This has resulted in the truncation, if not<br />

atrophy, of thousands of private firms. These are in danger of being edged out by powerful monopolies<br />

and oligopolies that are controlled either by the party-and-state apparatus or by senior cadres and their<br />

off spring. In this light, it is hardly surprising to hear Chinese entrepreneurs grumbling: ‘as<br />

entrepreneurs, we are condemned to being either the concubines of state enterprises or the mistresses of<br />

multinationals’. 247<br />

Maar beantwoordt dit de vraag of China nu kapitalistisch is of niet? De thesis dat China niet<br />

kapitalistisch is omdat het zich niet confirmeerde aan de neoliberale voorschriften van de ‘<strong>Washington</strong><br />

Consensus’, kan niet als empirisch bewijs worden aangevoerd. Immers het kapitalisme in de<br />

negentiende eeuw was ook niet gebaseerd op consensus voorschriften. En vereist de ‘making of<br />

neoliberalism’ vooral in ontwikkelde landen niet altijd ‘active states’? Het argument dat de Chinese<br />

staat altijd ‘retained the upper hand’ over de locale en internationale kapitalisten en geen instrument<br />

werd van de bourgeoisie zegt ook niet zoveel. Arrighi hanteert in Adam Smith in <strong>Beijing</strong> de stelling dat<br />

de Chinese staat alleen bourgeoiskapitalisten met elkaar laat concurreren en niet de arbeiders. 248<br />

Panitch vindt dat dit in het huidige China niet opgaat. Het antwoord op de vraag of China een<br />

kapitalistisch ‘Chinese Road’ model heeft gevolgd zou volgens hem moeten komen uit de manier<br />

waarop de arbeidersklasse met het proces van economische ontwikkeling is omgegaan. 249 Arrighi<br />

betoogt dat zolang de vrije toegang tot het cultiveren van land in China erkend wordt, er niet<br />

noodzakelijk sprake is van kapitalisme. Ik citeer:<br />

‘So long as the principle of equal access to land continues to be recognized and implemented in China<br />

Brenner’s second condition of capitalist development that the direct producers must have lost control of<br />

the means of production, the first being competition among capitalists, is far from being fully<br />

established. In spite of the spread of market exchanges in the pursuit of profit, therefore, the nature of<br />

Chinese development is not necessarily capitalist’. 250<br />

247 Panitch, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 83. Zie ook Willy Lam, ‘China’s Elite Economic Double Standard’, Asia Times<br />

Online 17 August 2007. Quote uit Richard McGregor, ‘Challenging Change: Why an Ever Fiercer Battle Hinders China’s<br />

March to the Market’, Financial Times, 28 February 2006.<br />

248 Arrighi, Adam Smith, 358–359.<br />

249 ‘Since 1978, as the number of cities tripled and the urban population exploded from 18 per cent to 44 per cent of the total,<br />

migrant-workers have flooded out from the countryside: by 1989, there were already 30 million migrant-workers; by 1993,<br />

there were double that; and, by the end of 2006, there were 130 million, making up 58 per cent of all workers in secondary<br />

industries and 52 per cent in tertiary industries (and no less than 80 per cent in construction). Not only do they get the lowestpaying<br />

jobs, they are also deprived of the social services and health-care that goes with the household registration system in<br />

China’, Panitch, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 84-86.<br />

250 Arrighi, Adam Smith, 24. -74-


Arrighi negeert hiermee volgens Panitch de ongelijke klassenverhoudingen, die zich al snel<br />

ontwikkelden binnen de ‘Township and Village Enterprises’ (TVE’s). Zo deze eerst gediend hadden<br />

voor het opvullen van arbeidsoverschotten op het platteland, is nu wel duidelijk dat ze hebben gediend<br />

als ‘staging-posten’ voor de constante migratie van het platteland <strong>naar</strong> de steden waardoor een enorme<br />

goedkope arbeidsmarkt ontstond. De nieuwe arbeidswet van 2008 moet gezien worden in het licht van<br />

deze comodificatie van de arbeidsmarkt. De wet heeft als doel om een arbeidsmarkt te creëren die<br />

karakteriseert wat het moderne China wil. Daarbij helpt dat een groot deel van de Chinese bevolking<br />

de minimum armoedegrens inmiddels gepasseerd is. Een bureaucraat van de staat verwoordde een en<br />

ander als volgt:<br />

‘Most people consider the new labor law a law that protects only the interests of employees, but not<br />

protecting enough the interests of enterprise investors. This is in fact a misunderstanding. The new<br />

labor-law articles not only protect the interests and rights of employees, but also regulate their<br />

responsibilities’. 251<br />

Arrighi signaleert overigens diverse malen dat de ongenadige competitiestrijd op de<br />

arbeidsmarkt geleid heeft tot terugkerende episodes van spanningen vooral onder de migranten. Hij<br />

stelt echter dat de sterke stijging in inkomensongelijkheid zowel tussen stedelijke en plattenland<br />

gebieden als tussen de verschillende klassen, sociale ‘strata’ en provincies een van de meest duidelijke<br />

bewijzen is van China’s switch <strong>naar</strong> een markteconomie. 252 Maar praten we hier eigenlijk niet over een<br />

Karl Marx achtige versie van een Chinees proletariaat in plaats van over wat Arrighi noemt ‘een Adam<br />

Smith achtige versie van een Chinese staat met haar markt georiënteerde promotie van concurrentie<br />

tussen kapitalisten in belang van het nationale belang’ vraagt Panitch zich af. Hij vindt dit in ieder<br />

geval wel. 253<br />

Arrighi eindigt zijn boek Adam Smith in <strong>Beijing</strong> met het uitspreken van de hoop dat het<br />

ontwikkelingspad van China een andere richting zal inslaan, namelijk een meer egalitaire richting in<br />

de proliferatie van sociale strijd in zowel de stedelijke en plattelandsgebieden. In ieder geval wordt<br />

daarmee de traditie van democratisch centralisme van de communistische partij gehandhaafd:<br />

‘Sustaining today, by the continuing authoritarian practices of a Communist Elite that has venally<br />

encouraged so many of its senior members and their families to turn themselves into capitalists,<br />

251 Panitch, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 85. Citaat Cai Kang, Vice Director of the Dongguan Bureau of Foreign Trade and<br />

Economic Cooperation, quoted by Ariana Eunjung Cha in ‘New Law Gives Chinese Workers Power, Gives Business<br />

Nightmares’, <strong>Washington</strong> Post Foreign Service 14 April 2008.<br />

252 Arrighi, Adam Smith, 360, 375.<br />

253 Panitch, ‘Arrighi in <strong>Beijing</strong>’, 76-77.<br />

-75-


unfortunately still acts like an albatross on the working classes, severely restraining class-struggles and<br />

most certainly not providing revolutionary inspiration for such struggles’. 254<br />

Sociale factoren en de manier waarop de lagere sociale klasse zich zal kunnen hergroeperen in<br />

het komende sociale gevecht zal uiteindelijk bepalen of het ‘Chinese Road’ model zal uitgroeien tot<br />

een rolmodel voor andere landen en een alternatief voor het neoliberale kapitalisme. Dit kan bereikt<br />

worden via hetzij een pragmatische of een revolutionaire of via de in het Oosten al eeuwen<br />

gehanteerde ‘tribute trade’ aanpak. Wat zeker duidelijk is dat we ons primair zullen moeten richten op<br />

de sociale verhoudingen om een beter begrip te krijgen wat voor soort alternatief van het ‘kapitalisme’<br />

aan het ontstaan is in China. Je kunt de vergelijking maken dat het socialisme kapitalistisch kan zijn,<br />

terwijl aan de andere kant het kapitalisme evenzeer socialistisch kan zijn. Dit geldt zeker voor het<br />

huidige China. Daarmee wordt het antwoord op de vraag of China kapitalistisch is, in het midden<br />

gelaten.<br />

Conclusie<br />

‘The end of history will be a very sad time. The struggle for recognition, the willingness to risk one's<br />

life for a purely abstract goal, the worldwide ideological struggle that called forth daring, courage,<br />

imagination, and idealism, will be replaced by economic calculation, the endless solving of technical<br />

problems, environmental concerns, and the satisfaction of sophisticated consumer demands. In the<br />

post-historical period there will be neither art nor philosophy, just the perpetual caretaking of the<br />

museum of human history. I can feel in myself, and see in others around me, a powerful nostalgia for<br />

the time when history existed’. (Frances Fukayama) 255<br />

Er staan in deze scriptie twee cruciale vragen centraal. Hoe kan de opkomst van China geplaatst<br />

worden in de context van de geschiedenis van het wereldkapitalisme? En vervolgens, is historisch<br />

gezien een positie als mogelijke nieuwe centrale hegemonie in het wereld-systeem een logisch vervolg<br />

in de evolutie van het kapitalistische wereld-systeem? Als men het historische kapitalistische<br />

ontwikkeling van China vergelijkt met die van Europa dan valt op dat in alle stadia er een of andere<br />

vorm van vermenging was van de economische ontwikkelingspaden. Ten aanzien van de historische<br />

achtergronden van de in China doorgevoerde markteconomie kunnen op basis van het ‘Arrighi’<br />

literatuur onderzoek de volgende algemene conclusies worden getrokken. Allereerst, de bijna honderd<br />

jaar durende periode na de Opium-oorlogen (1860) gedurende welke China en de Oost-Aziatische<br />

regio in de schaduw stonden van het Westen, kan worden teuggevoerd <strong>naar</strong> een fundamentele<br />

asymmetrie in Oost-West relaties gedurende de vijfhonderd jaren daarvoor. De Ming en vroege Qing<br />

dynastieën in China creëerden met succes een regionale markteconomie en een in vergelijking met<br />

Europa vreedzaam systeem van interregionale relaties. Dit maakte de regio kwetsbaar voor het op<br />

254 Arrighi, Adam Smith, 389.<br />

255 Francis Fukuyama, The End of History and the last Man (1992).<br />

-76-


wapentuig gebaseerde Europese systeem. Toen de clash met het Westen (Groot-Brittannië) kwam,<br />

leidde dit tot een voor China desastreus resultaat. Een belangrijk ontwikkeling in dit proces dat<br />

daarmee samenviel was de afwijking die er in de negentiende eeuw optrad tussen de economische<br />

ontwikkelingspaden in het Oosten en het Westen. Dit kwam door het verschil in het samenvallen van<br />

de industrious en industriële revolutiepaden in beide regio’s. Het economische wonder in het Westen<br />

werd daarna gedreven door vraag en productie, het economische wonder in Oost-Azië werd er een van<br />

vraag en wereldwijde distributie. Bij voortzetting van de trend van vraag en distributie in het Oosten is<br />

het niet zo gek om te veronderstellen dat het westers pad eerder zal (moeten) gaan convergeren met het<br />

oosterse pad dan andersom. 256<br />

Ten tweede, onder de vele ingrediënten die de Chinese regering in staat stelde om deze<br />

investeringsdrift te kanaliseren in een machine van nationale economische expansie, speelden een<br />

aantal ‘legacies’, die voortkwamen uit het oude in China gecentraliseerde regionale systeem, een<br />

belangrijke rol. Allereerst was er de hoge kwaliteit en lage kosten van de plattelandsmassa, die China<br />

had geërfd uit haar traditie van marktgebaseerde, niet-kapitalistische (deels agrarische) opbouw van de<br />

economie via huishoudens en plattelands gemeenschappen (door Sugihara gekenmerkt als een<br />

Oosterse industrious revolutie). Voorts was er het al jarenlange bestaan van een grote (succesrijke)<br />

Chinese diaspora in diverse belangrijke wereldhandelscentra. Dit verschafte aan de Chinese<br />

machthebbers een zeer effectief instrument om de re-integratie van China in de regionale en globale<br />

economieën in een relatief korte tijd te effectueren. Dit ging samen met de heropleving van de<br />

eeuwenoude Oost-Aziatische ‘tribute trade’ traditie maar dan binnen een mondiale context. Hoewel dit<br />

niet de enige ingrediënten waren, waren deze drie erfenissen uit het verleden wel de meest essentiële<br />

in de onderscheidende succesvolle economische ontwikkeling van China in afgelopen jaren.<br />

Ten derde werd het snelle herstel van de Oost-Aziatische regio na de grote Mao revolutie<br />

(1949) op gang gebracht door de militaristische orde van de VS, die in het toenmalige Koude Oorlog<br />

geweld, zijn plaats vestigde in Oost-Azië en aan de regio de nodige steun verschafte. Japan profiteerde<br />

daar als eerste van. Nog belangrijker was het feit dat dit de voorwaarden schiep voor de opkomst van<br />

een door Japan geleide zoektocht van investeerders <strong>naar</strong> goedkope arbeidskrachten in de regio dat tot<br />

een sneeuwbaleffect leidde in de regio. Dit werd een machtig stuurmiddel voor de economische<br />

integratie en expansie van Oost-Azië. Toen de invloed van het Amerikaanse militaire regime in de<br />

regio veel aan kracht verloor na de Vietnam-oorlog, kreeg dit sneeuwbaleffect een nieuw momentum<br />

doordat het zich uitbreidde <strong>naar</strong> China. Dit land ontwikkelde zich in hoog tempo als het meest krachtig<br />

aanzuigpunt van <strong>naar</strong> goedkope arbeidskrachten zoekende investeringen in Oost-Azië.<br />

256 Arrighi, ‘East and West’, 282. Zie ook Alvin So en Stephen W. K. Chiu, East Asia and the World Economy (Thousand<br />

Oaks 1995), 186-213.<br />

-77-


Ten vierde, de economische opkomst van China had een totaal andere basis dan die van haar<br />

Westerse voorgangers respectievelijk Genua, Nederland, Groot-Brittannië en de VS. Dit kwam<br />

voornamelijk omdat China in de basis anders georganiseerd was. Adam Smith zag de economie van<br />

China in de achttiende eeuw al als een natuurlijk lopend ontwikkelingspad gebaseerd op<br />

landbouwhervormingen. Dit stelde de boeren in staat om lokale vraag voor producten te genereren<br />

terwijl het Westen vooral afhankelijk was van internationale vraag gecreëerd door mondiale<br />

handelsstromen. In het kielzog van de communistische revolutie in 1949 deed de Chinese staat deze<br />

focus op landbouw herleven en creëerde een arbeidskwaliteit die hoger was dan in andere<br />

lagelonenlanden. In wezen was dit een heropleving van de Chinese industrious revolutie in het<br />

verleden. Dit maakte het China mogelijk om een marktsysteem te ontwikkelen dat voor een groot deel<br />

gebaseerd was op vakkundige goedkope arbeid en minder op het gebruik van kapitaalintensieve<br />

machines.<br />

Tenslotte was de opkomst van een in China gecentraliseerde Oost-Aziatische marktgedreven<br />

politieke economie mede het gevolg van de (her)opleving van regionale handel en<br />

marketingnetwerken ( inclusief Chinese diaspora) die beter ontwikkeld bleken te zijn dan die in het<br />

Westen. Dit leidde tot een nieuw succesvol model van een Oost-Aziatische flexibele<br />

kapitaalaccumulatie die als een van de belangrijkste oorzaken kan worden gezien van de geleidelijke<br />

verschuiving van de financieel-economische macht van het Westen <strong>naar</strong> het Oosten en de daaruit<br />

voortvloeiende positie van China als potentiële nieuwe financieel-economische wereldhegemonie. 257<br />

Is een transitie van de financieel-economische wereldmacht van de VS <strong>naar</strong> China, zoals<br />

wordt voorzien door Arrighi, misschien wel een onvermijdbare stap in de al eeuwen voortdurende<br />

transformatie- en transitieprocessen in de geschiedenis van het wereldkapitalisme? Arrighi schetst in<br />

de epiloog in de 2010 editie van het boek Long Twentieth Century drie toekomstscenario’s die alle drie<br />

het einde van het kapitalisme in haar huidige vorm zouden kunnen inluiden. In het eerste scenario<br />

bepalen de ‘state- and war-making capabilities’ van de VS en haar Europese bondgenoten hoe een wat<br />

hij noemt ‘Global Empire’ gecreëerd wordt, die de internationale relaties tussen staten pacificeert en<br />

die zich zelf het surplus aan accumulatie toe zullen eigenen door overmacht, list of geweld. Dit zal het<br />

kapitalistische wereld-systeem ondermijnen omdat in dit geval in wezen een belangrijk deel van de<br />

vrije wereldconcurrentie wegvalt. In het tweede scenario glijdt de wereld weg in een steeds erger<br />

wordende en uiteindelijk onoplosbare systemische wereldchaos. In het derde scenario komt er een eind<br />

aan de geschiedenis van het kapitalisme door de recentralisatie van de wereldeconomie van het<br />

Westen <strong>naar</strong> het Oosten met China als centrale nieuwe financieel-economische wereldhegemonie. 258<br />

257 'The subordinate incorporation transformed but did not destroy the pre-existing regional system of international relations.<br />

More importantly, it also contributed to the ongoing transformation of the incorporating Western system itself. The result was<br />

a hybrid political-economic formation that has provided a particularly favorable environment for the East Asian economic<br />

renaissance and the consequent transformation of the world beyond the capacity of theories based on the Western experience<br />

to comprehend what is going on’, Arrighi, Adam Smith, 313.<br />

258 Arrighi, Long Twentieth Century, 371-372.<br />

-78-


De belangrijkste stelling van Adam Smith in <strong>Beijing</strong> is dat het derde scenario steeds dichterbij komt:<br />

‘An East Asian-centered world-market society is going to replace the present day capitalist world-<br />

economy’. 259<br />

Ter verduidelijking volgt hierna een kort overzicht van een aantal historische wereld-<br />

dynamieken die het huidige neoliberale globalisering project kunnen destabiliseren en wellicht het<br />

einde kunnen inluiden van het door de VS gedomineerde kapitalistische neoliberale wereld-systeem in<br />

haar huidige vorm. Om te beginnen kan gesteld worden dat de eerste bron van instabiliteit de politieke<br />

problemen rondom het mogelijke herstel van de macht van de VS en het financieel-economisch herstel<br />

in de Eurozone zijn. Het gemak waarmee de VS er in de jaren tachtig onder leiding van Ronald<br />

Reagan in slaagde om de (financiële) middelen te mobiliseren die het land in staat stelde de macht van<br />

de USSR te breken, deed iedereen geloven dat Amerika terug was na de magere jaren zestig en<br />

zeventig. Temeer omdat er na 1989 een periode van enorme lokale economische expansie, inclusief<br />

een spectaculaire boom op de aandelenmarkten, volgde. Zelfs als we ervan uitgaan dat de kans bestaat<br />

dat Amerika weer een ‘come back’ maakt, dan zal deze niet te vergelijken zijn met het soort macht dat<br />

de VS-hegemonie met zich meebracht tot eind jaren negentig. De VS was toen zo machtig dat het een<br />

oplossing vond voor alle problemen waardoor de wereld geplaagd werd na het einde van het Europese<br />

koloniale imperialisme. Tevens gebruikte de VS haar macht en onuitputtelijke financiële middelen om<br />

een mondiale economische expansie, gebaseerd op het volledig vrij maken van wereldmarkten, te<br />

lanceren. Omdat de VS dit deed met als voornaamste oogmerk om er zelf beter van te worden,<br />

verstoorde dit de interstatelijke concurrentie echter wel. De wil van <strong>Washington</strong> en Wall Street werd<br />

wet (greed was good!). De nieuwe macht die de VS kreeg in de jaren tachtig en negentig leidde er dus<br />

toe dat de VS de meeste staten in het wereld-systeem en vooral in mondiale financiële markten kon<br />

wegconcurreren. Maar in wezen was de macht van de VS er een van reflatie en waarom bleek in de<br />

jaren 2000. Arrighi en Beverly Silver, maar ook economen als Helleiner, Phillips, Stiglitz, Wade en<br />

Wolf hebben dit proces in meerdere publicatie uitgebreid beschreven. 260<br />

Dit brengt ons op de tweede belangrijke bron van instabiliteit in het wereld-systeem. De<br />

Amerikaanse regering en Bretton Woods instituten zoals IMF en Wereldbank kregen de laatste jaren<br />

steeds meer moeilijkheden in het overtuigen van voormalige ‘Derde en Tweede Wereldland’ dat het in<br />

het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model vatgelegde credo, om lokale economieën en financiële markten<br />

open te stellen voor buitenlandse massagoederen en kapitaal, hun belangen diende. In de jaren tachtig<br />

259 Arrighi, Adam Smith, 7. Arrighi stelt dat China een markteconomie is geworden zoals deze al eeuwen geleden door Adam<br />

Smith voorspeld werd. Hij gaat er dus niet van uit dat China een standaard (neoliberale) kapitalistische ontwikkeling heeft<br />

doorgemaakt.<br />

260 G. Arrighi, G. en Beverly J. Silver, ‘Hegemonic Transitions: A Rejoinder’, Political Power and Social Theory 13 (1999),<br />

307-315, Arrighi en Silver, Chaos and Governance, Eric Helleiner, States and the Reemergence of Global Finance: From<br />

Bretton Woods to the 1990s. (Ithaca, NY 1994).Kevin Phillips, Bad Money, Reckless Finance, Failed Politics, and the Global<br />

Crisis of American Capitalism (London 2009), Joseph Stiglitz, Joseph, <strong>Free</strong>fall : America, free markets, and the sinking of<br />

the world economy (New York 2010), Robert Wade, 'The US role in the long Asian crisis of 1990 - 2000’ in Arvid<br />

Lukauskas The political economy of the East Asian crisis and its aftermath (Cheltenham 2001), Martin Wolf, Fixing Global<br />

Finance, how to curb financial crises in the 21 st century (New Haven 2009).<br />

-79-


en negentig hadden dit soort landen, uit noodzaak gedwongen, de westerse neoliberale<br />

ontwikkelingsstrategieën moeten accepteren. Maar de regeringen werden ongeduldig toen resultaten<br />

uitbleven. Latijns Amerika en Sub-Sahara Afrika waren de grootste slachtoffers. Wall Street werd de<br />

grootste win<strong>naar</strong>. 261<br />

De derde instabiliteit is de wederopstanding van Oost-Azië als de meest dynamische regio in<br />

de mondiale economie. Oost-Azië had deze positie al eerder namelijk vóór de Industriele Revolutie die<br />

het begin inluidde van een door het Westen gedomineerde economisch periode van een historisch<br />

ongekende omvang. In de laatste twintig jaar van de twintigste eeuw vertoonde echter de Oost-<br />

Aziatische politieke economie een groei die nog niet eerder vertoond was in de geschiedenis. Deze<br />

economische groei ging gepaard met een zeer snelle accumulatie van financiële overschotten die door<br />

de explosie in de handel met het buitenland <strong>naar</strong> de regio vloeide. Met andere woorden als keerzijde<br />

van de transformatie van de VS <strong>naar</strong> een positie als grootste debiteur in de wereld, zagen we de<br />

opkomst eerst van Japan, later de Chinese diaspora opererend vanuit onder andere Taiwan, Hong<br />

Kong, Singapore en nog later China als de belangrijkste crediteurnaties in de wereld. We hebben<br />

gezien dat Japan zich niet meer herstelde van de ineenstorting in de jaren 1990-1992 uiteindelijk<br />

resulterend in de Azië crisis van 1997-1998. Dit bracht vele wetenschappers ertoe om de echtheid van<br />

de Oost-Aziatische financiële en economische macht in twijfel te trekken. Maar later bleek dat de<br />

opkomst van Oost-Azië geen fata morgana was. De meest duidelijk inclinatie om dit en de ‘hiërarchie<br />

van geld’ te begrijpen is de voortdurende expansie van China. De demografische omvang en<br />

historische centraliteit van China in de Oost-Aziatische regio maakt dat deze expansie veel<br />

belangrijker voor wereldeconomie was dan alle eerdere Oost-Aziatische economische wonderen<br />

samen (inclusief Japan). Het ging hier niet om een aantal landen en stadstaten als Hong Kong,<br />

Singapore, Zuid Korea, Taiwan die samen niet meer dan een twintigste deel van de wereldbevolking<br />

vertegenwoordigden. Neen, het ging om een nieuw China dat een vijfde deel van de wereldbevolking<br />

vertegenwoordigt. Bovendien heeft China een aantal historische en genetische ‘legacies’ en bezit het<br />

een overdadige hoeveelheid kapitaal. En China staat in wezen pas aan het begin van een lange weg<br />

omhoog. Dit maakt van de opkomst van China een andere zaak in de historie van het kapitalistische<br />

wereld-systeem. China zou de (inkomens)verhoudingen in wereld wel eens drastisch kunnen<br />

veranderen. 262<br />

Zijn er regionale, geopolitieke en geoeconomische obstakels die een eventuele toekomstige<br />

financiële wereldhegemonie van China in negatieve zin kunnen beïnvloeden? Arrighi’s bespiegelingen<br />

over de rol van China als logische opvolger van de VS hebben een brede wetenschappelijke discussie<br />

261 ‘The greater adherence by “developing countries” to the policies advocated by the <strong>Washington</strong> Consensus has been<br />

associated with a sharp deterioration of their economic performance, the median rate of growth of their per capita income<br />

falling from 2.5 percent in 1960-79 to zero percent in 1980-98´, W. Easterly, ´The Lost Decades: Developing Countries’<br />

Stagnation in Spite of Policy Reform 1980-1998´, Journal of Economic Growth 6 (2001), 135-157.<br />

262 Op dit moment is China echter nog een ´low income´ land en moet worden afgewacht dat of de snelle expansie niet zal<br />

leiden tot een financiële crisis zoals we dit in het verleden vaker hebben gezien.<br />

-80-


opgeroepen. Tijdens dit soort discussies worden meerdere belemmeringen aangegeven waardoor<br />

vraagtekens gezet kunnen worden bij de onvermijdbaarheid van een wereldtoekomst met China als<br />

opvolger van de VS als centrale financieel-economische hegemonie in het wereld-systeem. 263 De<br />

dreiging van buitenlandse geopolitieke krachten is er een van. Immers, de VS zal alles in het werk<br />

stellen het economisch tij ten eigen gunste te keren, tenminste dat is de conclusie van John<br />

Mearsheimer in zijn boek The Tragedy of Great Power Politic uit 2001die stelde dat China nog ver<br />

weg was van het punt dat het genoeg economische macht heeft om regionaal een hegemonie te<br />

vestigen. Dus leek het toen nog niet te laat voor de VS om alles in het werk te stellen om de opkomst<br />

van China af te remmen. 264 Inmiddels zijn we elf jaar verder en is China alleen maar sterker geworden<br />

terwijl de VS erg afhankelijk is geworden van goedkoop Chinees krediet. De geschiedenis leert dat<br />

China de laatste is om het Westerse neoliberale en politieke model te willen kopiëren. China heeft<br />

goed gekeken <strong>naar</strong> de negatieve sociale consequenties die het gevolg waren van het blindelings<br />

overnemen door Latijns-Amerikaanse, Afrikaanse maar ook een aantal Aziatische landen van het<br />

westerse neoliberale ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model in de jaren negentig. 265 De VS heeft<br />

waarschijnlijk echter niet meer de macht om de economische groei van China blijvend te ondermijnen.<br />

In dit verband moeten we ook in ogenschouw nemen wat de politiek-economische implicaties van de<br />

buitengewone opkomst van China op mondiaal niveau, dus binnen het huidige kapitalistische wereld-<br />

systeem, zal zijn. 266 De steeds groter wordende Oost-Aziatische economische macht is een belangrijk<br />

teken dat de machtsverhoudingen langzaam <strong>naar</strong> het Oosten verschuiven.<br />

Aan de volgende drie belangrijke belemmeringen voor een Chinese wereldhegemonie is in<br />

deze scriptie aandacht besteedt. Ten eerste het spanningsveld tussen China en Japan die een regionale<br />

politieke samenwerking in de weg staat, ten tweede de wederzijdse afhankelijkheid van de Chinese en<br />

Amerikaanse politieke economieën die China kwetsbaar maakt in het handhaven van de economische<br />

groei en ten derde aan de socio-ecologische uitdagingen die aan een op hoge groei gebaseerd<br />

kapitalistische groeimodel verbonden zijn door het al maar stijgende grondstoffengebruik en<br />

energievraag. Bij de analyse daarvan stuit men bij alle drie belemmeringen op zaken als oneerlijke<br />

263 Benjamin Brewer heeft bijvoorbeeld twijfels geuit over het gebruik van een kader dat culturele veranderingen in het late<br />

kapitalisme als iets immaterieels beschouwt en bovendien ontwikkelingen als financialisering, mondiale<br />

massagoederenketens en de commercialisering van cultuur inkadert als zaken die symbolisch en materieel niet met elkaar<br />

gerelateerd zijn. Brewer onderschrijft dus het principe van het belang van mondiale productie en uitwisseling van<br />

massagoederen. Jason Moore gaat juist uit van een duale cyclus van accumulatiebenadering, waarin de transformatie in het<br />

milieu een wereldhistorische beweging was, complementair aan de systematische transitiecycli. Leo Panitch vraagt zich af of<br />

je met recht kunt suggereren dat een hervormde wereldorde geleid door een land als China op een of andere manier geen<br />

kapitalistische inslag zal hebben?<br />

264 John Mearsheimer, The Tragedy of Great Power Politics (New York 2001), 402.<br />

265 Jiang Zemin, 'Let’s Jointly Create a Better World', 479. De Chinese leiders hebben herhaaldelijk gewaarschuwd tegen<br />

inmenging van het Westen in interne zaken van landen onder het mom van democratie, vrijheid van meningsuiting en<br />

mensenrechten.<br />

266 Martin Wolf schreef in 2003: ‘Asia’s rise is the economic event of our age. Should it proceed as it has over the last few<br />

decades, it will bring the two centuries of global domination by Europe and, subsequently, its giant North American offshoot<br />

to an end. Japan was but the harbinger of an Asian future. The country has proved too small and inward looking to transform<br />

the world. China will prove neither. Europe was the past; the US is the present and a China-dominated Asia the future of the<br />

global economy’. Martin Wolf, ‘Asia is Awakening’, Financial Times (Londen, 22 september 2003).<br />

-81-


inkomensverdeling, corruptie, geen democratisch kader, gebrekkige innovatievermogen en een<br />

onvoldoende geloofwaardige positie in de geopolitieke verhoudingen in de wereld. Een van de<br />

conclusies is dat alle drie punten kunnen leiden tot een drastische daling van de economische groei in<br />

China en als gevolg daarvan een stijging van de sociale onlusten. 267<br />

De algemene conclusie van het voorgaande kan zijn dat de sociale en geopolitieke aspecten in<br />

belangrijke mate zullen bepalen of China wel of niet een leidende rol zal gaan spelen in een<br />

(aangepast) wereld-systeem in de toekomst. Afgewacht moet worden of de leiding van de CPC, na het<br />

partijcongres in oktober 2012, dit ook zo ziet en de noodzakelijke hervormingen zal doorvoeren. Wel<br />

is het zo dat de conservatieve vleugel door de opkomst van een klaase van gegoede middenstand<br />

(naast leger en staatsbedrijven) een steeds grotere invloed krijgt. Die vleugel is van mening dat de<br />

komende tijd, gezien de economische wereldcrisis, niet geschikt is voor drastische hervormingen.<br />

Deze stille partners van de Communistische Partij willen het moment afwachten tot de fragiele,<br />

oncomplete Chinese maatschappij evenwichtiger is geworden voordat politieke hervormingen kunnen<br />

worden doorgevoerd. Hier bestaat een soort Catch 22- situatie. Zonder hoge economische groei<br />

verliest het communistische regime zijn legitimiteit en zonder (politieke) hervormingen wordt<br />

voortzetting van die hoge groei steeds problematischer.<br />

Er zijn dus genoeg belemmeringen die op dit moment de veronderstelling rechtvaardigen dat<br />

China nog niet klaar is om de dirigeerstok van de VS over te nemen. Wel zie je al een ontwikkeling op<br />

gang gekomen waarbij China, met een geopolitiek oogmerk, de belangrijkste kapitalistische centra in<br />

de wereld tegen elkaar uitspeelt binnen de aggregatie en globalisering van haar hegemoniale<br />

capaciteiten. China doet dit om een gelijke afstand van geopolitieke onafhankelijkheid ten opzichte<br />

van deze centra te bewaren. Deze centra willen allemaal hetzelfde, namelijk een voorkeursbehandeling<br />

bij de toegang tot China’s onschatbare arbeidsreservoir en enorme lokale markt. Dit soort verdeel en<br />

heers politiek is wellicht het begin van ontwikkeling waarvan de historici over dertig jaar zullen<br />

schrijven: ‘hoe was het mogelijk dat het Westen de huidige wereldhegemonie China toentertijd zo<br />

onderschat heeft?’.<br />

De stelling lijkt gerechtvaardigd dat het wereld-systeem te groot, te complex en te chaotisch<br />

geworden is om te mogen verwachten dat dit in de toekomst door een nieuwe hegemoniale staat,<br />

welke kwaliteiten deze ook mag hebben, geleid zal kunnen worden op dezelfde wijze als de VS dit<br />

hebben gedaan in de twintigste eeuw. Wel lijkt het erop dat de wereldmaatschappij een nieuw ‘wereld-<br />

systeem model’ nodig heeft dat minder vervuilend is dan het VS-massaconsumptie model, minder<br />

neoliberaal dogmatisch is dan het ‘<strong>Washington</strong> Consensus’ model en meer politieke vrijheid biedt dan<br />

het ‘<strong>Beijing</strong> Consensus’ model. Dit lijkt nodig om bijvoorbeeld een weg in te slaan <strong>naar</strong> een soort<br />

267 De corruptie in China is in deze scriptie weinig aan bod gekomen. Er zijn weinig betrouwbare gegevens beschikbaar maar<br />

algemeen wordt aangenomen dat het in China groter is dan in het Westen. China staat op de plaats 75 in de 2011 CPI index<br />

en staat daarmee in de middenmoot samen met landen als Brazilië, Italië en Zuid- Afrika en 68 plaatsen hoger dan Rusland,<br />

Bron website http://cpi.transparency.org/cpi2011/results/<br />

-82-


democratische ‘World Civil Society’, waar monetaire, financieel-economische en sociale crises<br />

centraal geregeld worden en de lusten en lasten beter verdeeld zullen zijn. We kunnen bij de discussie<br />

hierover de ogen niet sluiten voor de ontwikkelingen in Oost-Azië zeker ook gezien het feit dat de<br />

ontwikkelingen daar een historische basis hebben. In het verlengde hiervan staat de vraag hoe de<br />

Chinese regering haar nieuwe onmetelijke rijkdom en de daaraan gerelateerde regionale en<br />

internationale macht, zal gaan gebruiken. China kan een aanzet geven om de regels van de mondiale<br />

ontwikkelingsmodellen aan te passen en wellicht op termijn samen te voegen tot bijvoorbeeld een<br />

‘tribute trade’-achtig wereldmodel. Om te beginnen zou China, eventueel samen met landen als Indië<br />

en Brazilië, haar gewicht kunnen plaatsen achter een moderne versie van een ‘New International<br />

Economic Order’. 268 In ieder geval zal elk initiatief van China als oogmerk hebben om er zelf beter<br />

van te worden. Wat dat betreft verschilt China weinig met de VS. Zo eenzijdig als de Amerikanen<br />

zullen de Chinezen, zoals het er nu <strong>naar</strong> uitziet, echter niet handelen gezien hun historische cultuur. Op<br />

dit moment ziet het er echter nog <strong>naar</strong> uit dat China zal voortgaan op een weg waarbij een Chinese<br />

vorm van het VS-consumptiemodel gehandhaafd blijft.<br />

In ieder geval vragen alle ‘uitdagende wereldproblemen’ behandeld in deze scriptie om een<br />

gezonde dosis politieke intelligentie (overigens een schaars goed in de huidige tijd) en om een<br />

(af)dwingende hegemoniale wereldvisie van de sterkste (dus rijkste?) landen. Kijkend <strong>naar</strong> het huidige<br />

politiekverdeelde Europa en de VS, is daar van beide noodzakelijkheden weinig te bespeuren. De<br />

opkomst van Oost-Azië is dan in ieder geval een hoopvol teken dat de extreem grote ongelijkheid in<br />

de wereld ontstaan onder het Europese koloniale imperialisme en geconsolideerd onder de VS-<br />

hegemonie, op termijn een stuk minder zou kunnen worden en wellicht tot een meer gelijk verdeelde<br />

wereld kunnen leiden. Een eerste stap om dit te bereiken zou kunnen zijn dat het ‘Westen’, net als<br />

China heeft gedaan, een serieuze kijk neemt in de keuken van het succesvolle ‘Oosten’ en een<br />

respectvolle dialoog op gang brengt over hoe we uit de huidige wereldmalaise kunnen komen. Zeker<br />

lijkt, ook gelet op de voortdurende schuldencrises in de Eurozone, dat het klassieke neoliberale model<br />

haar langste tijd gehad heeft.<br />

268 Zie Hoofdstuk drie pagina 65.<br />

-83-


Literatuur<br />

Abbeloos, Jan-Frederik, Eric Vanhaute ‘Cutting the Gordian knot of world history: Arrighi’s model of<br />

the great divergence and convergence’, Journal of World-system Research, 17, 1, (2011), 89-106.<br />

Adas, Michael, Machines as Measure of Men: Science, Technology and Ideologies of Western<br />

Dominance (Ithaca 1989).<br />

Alker, Hayward, ‘If Not Huntington’s Civilizations, Then Whose?’, Review (Fernand Braudel Center),<br />

18, 4 (1995), 33–62.<br />

Allen, Robert C., The British Industrial Revolution in Global Perspective (New York 2006).<br />

Amoore, Louise, Paul Langley ‘Ambiguities of global civil society’, Review of International Studies<br />

30 (2004), 89–110.<br />

Anderson, Perry, ‘Two Revolutions’, New Left Review 61 (2010), 59-96.<br />

Arrighi, G., ‘Towards a Theory of Capitalist Crisis’, New Left Review I, 111 (1978) 3–24.<br />

Arrighi, G., The Geometry of Imperialism (London 1983).<br />

Arrighi, G. and Jessica Drangel, ‘The Stratification of the World-Economy: An Exploration of the<br />

Semi peripheral Zone’, Review 10, 1 (Fernand Braudel Center 1986), 9-74.<br />

Arrighi, G., ‘Marxist Century – American Century: The Making and Remaking of the World Labor<br />

Movement’, in S. Amin, G. Arrighi, A.G. Frank and I. Wallerstein (eds), Transforming the<br />

Revolution: Social Movements and the World-System (New York 1990), 54–95.<br />

Arrighi, G., ‘World Income Inequality and the Future of Socialism’, New Left Review 189 (1991), 39-<br />

64.<br />

Arrighi, G, Satoshi Ikeda en Alex Irwan, ‘The Rise of East Asia: One Miracle or Many?’, in R.A.<br />

Palat (ed), Pacific Asia and the Future of the World-Economy (Westport 1993), 42-65.<br />

Arrighi, G., ‘The Rise of East Asia: World Systemic and Regional Aspects’, International Journal of<br />

Sociology and Social Policy, 16, 7 (1996), 6-44.<br />

Arrighi, G. en Beverly J. Silver, ‘Hegemonic Transitions: A Rejoinder’, Political Power and Social<br />

Theory 13 (1999), 307-315.<br />

Arrighi, G. en Beverly Silver, Chaos and Governance in the Modern World System (Minneapolis<br />

1999).<br />

Arrighi, G., B. Silver, ‘Capitalism and world (dis)order’, Review of International Studies, 27 (2001),<br />

257–279.<br />

Arrighi, G., ‘The African Crisis: World Systemic and Regional Aspects’, New Left Review 15 (2002),<br />

5-36.<br />

-84-


Arrighi, G, Po-keung Hui, Ho-Fung Hung and Mark Selden, ‘Historical Capitalism, East and West’, in<br />

G. Arrighi, T. Hamashita and M. Selden (eds), The Resurgence of East Asia. 500, 150 and 50 Year<br />

Perspectives (Londen 2003) 259-333.<br />

Arrighi, G., T. Hamashita, en M. Selden, Resurgence of East Asia, 500, 150 and 50 years perspectives<br />

(Londen 2003).<br />

Arrighi, G., ‘Globalization in World-Systems Perspective’, in R.P. Appelbaum and W.I. Robinson<br />

(eds), Critical Globalization Studies (New York 2005), 33–44.<br />

Arrighi, G., Beverly J. Silver and Benjamin D. Brewer, ‘Industrial Convergence and the Persistence of<br />

the North-South Divide: A Rejoinder to Firebaugh’, Studies in Comparative International<br />

Development, 40, 1 (2005), 4-31.<br />

Arrighi, G., ‘Hegemony Unraveling – 1’, New Left Review, II, 32 (2005) 23–80.<br />

Arrighi, G., ‘Hegemony Unraveling – 2’, New Left Review, II, 33 (2005) 83–116.<br />

Arrighi, G., ‘States, Markets, and Capitalism, East and West’, Positions 15, 2 (2007), 252-284.<br />

Arrighi, G., Adam Smith in <strong>Beijing</strong>: Lineages of the Twenty-First Century (Londen 2007).<br />

Arrighi, G., The Long Twentieth Century, Money, Power, and the Origins of Our Times (Londen<br />

updated edition 2009).<br />

Arrighi, G., ‘China’s market economy in the long run’, in Ho-Fung Hung (ed), China and the<br />

Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009) 22-49.<br />

Arrighi, G., ‘The Winding Paths of Capital. Interview by David Harvey’, New Left Review 56 (2009),<br />

61-94.<br />

Arrighi, G en Lu Zhang, ‘Beyond the <strong>Washington</strong> Consensus: A new Bandung?’, in Shefner, Jon and<br />

Patricia Fernandez-Kelly (eds), Globalization and Beyond: New Examinations of Global Power and<br />

its Alternatives (Penn State 2010), 25-58.<br />

Atwell, William S., 'Some Observations on the 'Seventeenth-Century Crisis in China and Japan’,<br />

Journal of Asian Studies 11, 5 (1986), 223-244.<br />

Bayly, C.A., The Birth of the Modern World, 1780–1914 (Oxford 2004).<br />

Beeson, M., ’East Asian Regionalism and the End of the Asia-Pacific: After American Hegemony’,<br />

The Asia-Pacific Journal, 10 januari, 2009.<br />

Beeson, M., ‘American hegemony and regionalism: the rise of East Asia and the end of the Asia-<br />

Pacific’, Geopolitics 11, 4 (2006), 541–560.<br />

Beeson, M., Regionalism and Globalization in East Asia: Politics, Security, and Economic<br />

Development (Basingstoke 2007).<br />

Beeson, M., ‘Hegemonic transition in East Asia? The dynamics of Chinese and American power’,<br />

Review of International Studies 35, 1 (2009), 95–112.<br />

-85-


Beeson, M. and A. Broome, ‘Hegemonic instability and East Asia contradictions, Crises and US<br />

Power’, Globalizations 7, 4 (2010), 479–495.<br />

Bello, Walden, ‘The Post-<strong>Washington</strong> Dissensus’, Focus on Trade, 132 (2007), http://www.tni.org<br />

Bieler Andreas en Adam David Morton, ‘A Critical Theory Route to Hegemony, World Order, and<br />

Historic Change: Neo-Gramscian Perspective in International Relations’, Capital and Class 28 (2004),<br />

85–118.<br />

Bochuan, H., China on the Edge: Crisis of Ecology and Development in China (New York 1992).<br />

Boswell, Terry, Christopher Chase-Dunn, The Spiral of Capitalism and Socialism: Toward Global<br />

Democracy (Boulder 2000).<br />

Braudel, Fernand, Afterthoughts on Material Civilization and Capitalism. (Baltimore 1977).<br />

Braudel, Fernand, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, I: The Structures of<br />

Everyday Life (New York 1982).<br />

Braudel, Fernand, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, II: The Wheels of Fortune<br />

(New York 1983).<br />

Braudel, Fernand, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, III: The Perspective of<br />

The World (New York 1984).<br />

Brenner, Robert, ‘The Origins of Capitalist Development: A Critique of Neo-Smithian Marxism’, New<br />

Left Review 1, 104 (1977), 25–92.<br />

Brenner, Robert, ‘The Economics of Global Turbulence: A Special Report on the World Economy,<br />

1950-1998’, New Left Review 229 (1998), 1-264.<br />

Brenner, Robert, The Boom and the Bubble: The U.S. in the World Economy (New York 2002).<br />

Brenner, Robert, The Economics of Global Turbulance (New York 2006).<br />

Bromley, Simon, American Power and Prospects for International Order (Cambridge 2008).<br />

Brodine, Virginia and Mark Selden (eds), Open Secret: The Kissinger-Nixon Doctrine in Asia (New<br />

York 1972).<br />

Bryant, J., ‘The West and the rest reunited: debating capitalist origins, European colonialism and the<br />

advent of modernity’, Canadian Journal of Sociology, 31, 4 (2006), 403–444.<br />

Bukharin, Nikolai, Imperialism and World Economy (New York 1973).<br />

Cain, P. J., and A. G. Hopkins, ‘The Political Economy of British Expansion Overseas, 1750-1914’,<br />

The Economic History Review 33, 4 (1980), 463-490.<br />

Calleo, Davis, Beyond American Hegemony: The Future of the Western Alliance (New York 1987).<br />

Castells, Manuel, The Network Society, Vol. 1 (New York 2000).<br />

-86-


Castells, Manuel, and Alejandro Portes, ‘World Underneath: The Origins, Dynamics, and<br />

Effects of the Informal Economy', in A. Portes, M. Castells, and L.A. Benton, (eds), The<br />

Studies in Advanced and Less Developed Countries (Baltimore (1989) 11-39.<br />

Chase-Dunn, C., ‘History and System: The Whole World’, Contemporary Sociology 25, 2 (1996),<br />

161–165.<br />

Chase-Dunn, C. en Thomas Hall, Rise and Demise: Comparing World-Systems (Boulder 1997).<br />

Chase-Dunn, C., ‘Adam Smith in <strong>Beijing</strong>: A World-Systems Perspective’, Historical Materialism 18,<br />

1 (2010), 39–51.<br />

Chan, Jenny, 'Meaningful Progress or Illusory Reform? Analyzing China’s Labor Contract Law’, New<br />

Labor Forum 18, 2 (2009), 43–51.<br />

Chang, Pin-tsun., ‘The First Chinese Diaspora in Southeast Asia in the Fifteenth Century’, in R. Ptak<br />

and D. Rothermund, (eds), Emporia, Commodities and Entrepreneurs in Asian Maritime Trade, C.<br />

1400-1750 (Stuttgart 1999) 13-28.<br />

Chapman, Stanley D, The Rise of Merchant Banking (Londen 1984).<br />

Cheng, Yung-nien, Discovering Chinese Nationalism in China: Modernization, Identity and<br />

International Relations (New York 1999).<br />

Cox, R.W., Production, Power, and World Order (New York 1987).<br />

Crossley, Pamela Kyle, What is Global History? (Londen 2009).<br />

Cumings, Bruce, ‘Japan and Northeast Asia into the Twenty-first Century’, in P. J. Katzenstein and T.<br />

Shiraishi (eds.), Network Power, Japan and Asia (Ithaca 1997), 136-168.<br />

Deng, Xiaoping, ‘On Reform of the Political Structure’, in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3.<br />

(<strong>Beijing</strong> 1994).<br />

Deng, Xiaoping, ‘Opening speech at the Twelfth National Congress of the Communist Party of<br />

China’, in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (<strong>Beijing</strong> 1993).<br />

Deng, Xiaoping, ‘We Must Follow Our Own Road in Economic Development as We Did in<br />

Revolution’, in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (<strong>Beijing</strong> 1993).<br />

Duchesne, Ricardo, ‘On the rise of the West. Researching Kenneth Pomeranz’s Great Divergence’,<br />

Review of Radical Political Economics 36 (2004), 52–81.<br />

Economy, Elizabeth, ‘An Age of Transition: The United States, China, Peak Oil, and the Demise of<br />

Neoliberalism’, Monthly Review 59, 11 (2009), 20-34.<br />

Elvin, Mark, The Pattern of the Chinese Past (Stanford 1973).<br />

Elvin, Mark, Another History: Essays on China from a European Perspective (Sydney 1996).<br />

Epstein, S. R., <strong>Free</strong>dom and Growth: The Rise of States and Markets in Europe, 1300-1750 (Londen<br />

2000).<br />

-87-


Fairbank, John K., The United States and China (Cambridge MA 1983).<br />

Feffer, John, ‘Japan: The Price of Normalcy’, The Asia-Pacific Journal 2, 3 (2009).<br />

Ferguson, Niall, The War of the World. Twentieth-Century Conflict and the Descent of the West (New<br />

York 2006).<br />

Ferguson, Niall, The Cash Nexus: Money and Power in the Modern World 1700-2000 (Londen 2001).<br />

Ferguson, Niall, Civilization: The Six Ways the West beat the Rest (Londen 2011).<br />

Ferguson, Niall, ‘Today’s Keynesians have learnt nothing’, Financial Times, 19 juli, 2010.<br />

Ferguson, Niall, ‘Complexity and collapse’, Foreign Affairs 89, 2 (2010), 18–32.<br />

Feuerwerker, Albert, China’s Early Industrialization: Sheng Hsuan-Huai 1844-1916 and Mandarin<br />

Enterprise (Cambridge 1958).<br />

Fingleton, Eaman, ‘Quibble All You Like, Japan Still Looks like a Strong Winner’, International<br />

Herald Tribune, 2 januari 2001.<br />

Foster, John Bellamy, The Ecological Revolution (New York 2005).<br />

Frank, A. Gunder, ReOrient: Global Economy in the Asian Age (Berkeley 1998).<br />

Frank, A. Gunder, ‘Changes in My View about Dependence and Capitalism’ (2005) op website<br />

http://www.rrojasdatabank.org/agfrank.<br />

Frieden, J., Banking on the World: The Politics of International Finance (Londen 1987).<br />

Fukuyama, Francis, America at the Crossroads: Democracy, Power, and the Neoconservative Legacy<br />

(Yale 2006).<br />

Fukasaku, Kichiro en David Wall, China Long March to an Open Economy (Paris 1994), 26 – 42.<br />

Gao, Weinong, The Relation between China and its Tributary States in Modern Times (Guangdong<br />

1993).<br />

Germain, R.D., The International Organization of Credit, States and Global Finance in the World-<br />

Economy (Cambridge 1997).<br />

Gill, Stephen (ed.), Gramsci, Historical Materialism and International Relations (Cambridge1993).<br />

Gill, Stephen and David Law, ‘Global hegemony and the structural power of capital’, International<br />

Studies Quarterly 33, 4 (1989), 475–499.<br />

Gilpin, Robert ‘Three models of the future’, in C. Fred Bergsten and Lawrence B. Krause (eds), World<br />

Politics and International Economics (<strong>Washington</strong> 1975), 37–60.<br />

Glyn, Andrew, ‘Imbalances of the Global Economy’, New Left Review 34 (2005), 5-37.<br />

Goldstone, J.A., ‘Effloresces and economic growth in world history: rethinking the ‘Rise of the West’<br />

and the Industrial Revolution’, Journal of World History, 13 (2002), 323–389.<br />

-88-


Goldstone, J. A., Why Europe? The Rise of the West in World History (New York 2008).<br />

Gordon, David, ‘The Global Economy: New Edifice or Crumbling Foundations?’, New Left Review<br />

168 (1988), 24–65.<br />

Gore, Charles, ‘The Rise and Fall of the <strong>Washington</strong> Consensus as a Paradigm for Developing<br />

Countries’, World Development 28 (2000), 789-804.<br />

Gowan, Peter, ‘Triumphing Toward International Disaster: The Impasse in American Grand Strategy’,<br />

Critical Asian Studies 36, 1 (2004), 3-36.<br />

Greenberg, Michael, British Trade and the Opening of China 1800-1842 (Cambridge 1951).<br />

Gulick, John, ‘A Critical Appraisal of Peter Gowan’s Contemporary Intra-Core Relations and World-<br />

Systems Theory: A Capitalist World-Empire or US-East Asian Geo-Economic Integration?’, Journal<br />

of World-Systems Research. 10, 2 (2005), 502-515.<br />

Gulick, John, ‘Feature designs obsolete by Global standards’, in James Hansen (e.a.), ’Target<br />

Atmospheric CO2: Where Should Humanity Aim?’ The Open Atmospheric Science Journal 2 (2009),<br />

217-231.<br />

Gulick, John, ‘The Long Twentieth Century, Barriers to China’s Hegemonic Accession’, Journal of<br />

World-system Research 17, 1 (2011), 4-38.<br />

Hale, David H., ‘Is It a Yen or a Dollar Crisis in the Currency Market?’, <strong>Washington</strong> Quarterly 18, 4<br />

(1995), 145-171.<br />

Hamashita, Takeshi, ‘The Tribute Trade System of Modern Asia’, The Memoirs of the Toyo Bunko 16<br />

(1988), 7-25.<br />

Hamashita, Takeshi, ‘Tribute and Emigration: Japan and the Chinese Administration of Foreign<br />

Affairs’, Senri Ethnological Studies 25 (1993), 69-86.<br />

Hamashita, Takeshi, ‘The Tribute Trade System and Modern Asia’, in A. J. H. Latham en H.<br />

Kawakatsu (eds.), Japanese Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994), 91-107.<br />

.<br />

Hamashita, Takeshi, ‘The Intra-Regional System in East Asia in Modern Times’, in Peter J.<br />

Katzenstein and T. Shiraishi (eds.), Network Power: Japan and Asia (Ithaca 1997), 113–135.<br />

Hao, Yen-ping, The Comprador in Nineteenth Century China: Bridge between East and West<br />

(Cambridge, MA 1979).<br />

Hamilton, Gary, Wei-An Chang, ‘The Importance of Commerce in the Organization of China’s late<br />

Imperial Economy’, in G. Arrighi, T. Hamashita, and M. Selden, Resurgence of East Asia<br />

Transformations (New York 2003) 173 – 213.<br />

Harris, Nigel, The End of the Third World. Newly Industrializing Countries and the Decline of an<br />

Ideology (Harmondsworth 1986).<br />

Harvey, David, The Enigma of Capital: and the Crises of Capitalism (Londen 2010).<br />

Harvey, David, ‘Globalization in Question’, Rethinking Marxism, 8, 4 (1995), 1–17.<br />

-89-


Harvey, David, A Brief History of Neoliberalism (Oxford 2006).<br />

Hayami, A., ‘The Industrious Revolution’, Look Japan (1992), 380-436.<br />

Headrick, Daniel, The Tentacles of Progress: Technology Transfer in the Age of Imperialism, 1850 –<br />

1940 (Londen 1988).<br />

Held, David, Anthony McGrew, David Goldblatt and Jonathan Perraton, Global Transformations.<br />

Politics, Economics and Culture (Stanford 1999).<br />

Helleiner, E., States and the Reemergence of Global Finance, from Bretton Woods to the 1990s (Ithaca<br />

1994).<br />

Helleiner, E., The Making of National Money, Territorial Currencies in Historical Perspective (Ithaca<br />

2003).<br />

Hilferding, Rudolf, Finance Capital: A Study of the Latest Phase of Capitalist Development (Londen<br />

1981).<br />

Hirst, Paul, Grahame Thompson, Globalization in Question: the International Economy and the<br />

Possibilities of Governance (Cambridge 1996).<br />

Hobsbawm, Eric J., Industry and Empire: An Economic History of Britain since 1750 (Londen 1968).<br />

Hobsbawm, Eric J., The Age of Extremes: A History of the World, 1914–1991 (New York 1994).<br />

Hobson, John, Imperialism: A Study (Londen 1938).<br />

Hobson, John, The Eastern Origins of Western Civilization (Cambridge 2004).<br />

Hong, Zhou, ‘The World Implications of the “Chinese Road” in the Context of Globalization’, Social<br />

Sciences in China, 31, 2 (2010), 5-20.<br />

Huang, Yasheng, Capitalism with Chinese Characteristics (Cambridge 2008).<br />

Hughes, C., ‘Japan’s response to China’s rise: regional engagement, global containment, dangers of<br />

collision’, International Affairs, 85, 4 (2009) 837-856.<br />

Hugill, Peter J., World Trade since 1431: Geography, Technology and Capitalism (Baltimore 1993)<br />

Hui, Po-keung, ‘The Development of Hong Kong Chinese Business in the Mid-19th to the<br />

Early 20th Century: A Transnational Perspective’, China Information 12, 2 (1997), 114-134.<br />

Hung, Ho-fung, ‘America’s Head Servant? The PRC’s Dilemma in the Global Crisis’, New Left<br />

Review 60 (2009), 5-25.<br />

Hung, Ho-fung (ed), China and the Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009).<br />

Huntington, Samuel, ‘The Clash of Civilizations?’ Foreign Affairs, 73, 3 (1993), 22–49.<br />

Huntington, Samuel e.a., The Clash of Civilizations? The Debate (New York 1993).<br />

Ikeda, Sato, ‘The History of the Capitalist World-System vs. the History of East-Southeast Asia’,<br />

Review 19, 1 (1996), 49-76.<br />

-90-


Ingham, Geoffrey, Capitalism (Cambridge 2008).<br />

Jiang, Zemin, ‘Let’s Jointly Create a Better World’, in Selected Works of Jiang Zemin vol 3. (<strong>Beijing</strong><br />

2006).<br />

Jiang, Zemin, ‘Speech at the Millennium Summit of the United Nations’, in Selected Works of Jiang<br />

Zemin vol. 3. (<strong>Beijing</strong> 2006).<br />

Kasaba, Resat, ‘Treaties and Friendships: British Imperialism, the Ottoman Empire, and China in the<br />

Nineteenth Century’, Journal of World History IV, 2 (1993) 213-241.<br />

Kawakatsu, Heita, ‘Historical Background’ in A. J. H. Latham and Heita Kawakatsu (eds), Japanese<br />

Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994).<br />

Kennedy, Scott, ‘The Myth of the <strong>Beijing</strong> Consensus’, Paper presented at conference <strong>Washington</strong><br />

Consensus Versus ‘<strong>Beijing</strong> Consensus’: Sustainability of China’s Development Model (Denver, May<br />

2008).<br />

Kennedy, P., The Rise and fall of Great Powers: Economic Change and Military Conflict from 1500 –<br />

2000 (Londen 1989).<br />

Kindleberger, C. P., A Financial History of Western Europe (Londen 1984).<br />

Klein, Naomi, The Shock Doctrine: The rise of Disaster Capitalism (New York 2007).<br />

Krippner, Greta, ‘The Financialization of the U.S. Economy: or How the Reagan Administration<br />

Discovered Global Capitalism’ (2003) Paper prepared for the 2004 Annual Meeting of the American<br />

Sociological Association gevonden op website http://ser.oxfordjournals.org.<br />

Krugman, Paul, ‘The Myth of Asia’s Miracle’, Foreign Affairs 73, 6 (1994), 62-78.<br />

Langley, P., World Financial Orders, an Historical International Political Economy (Londen 2002).<br />

Lardy, Nicholas, Foreign Trade and Economic Reform in China, 1978-1990 (Cambridge 1992).<br />

Lenin, V.I., ‘Imperialism: The Highest Stage of Capitalism’, in Selected Works, Vol. I (Moskow1952).<br />

Li, Minqi, ‘Harmony of Capitalism and Socialism’, Science & Society, 73, 2 (April 2009), 216–221.<br />

Li, Minqi, The Rise of China and the Demise of the Capitalist World-Economy (Londen 2008).<br />

Lo Dic, ‘China’s Quest for Alternatives to Neo-liberalism: Market Reform, Economic Growth, and<br />

Labor’, The Kyoto Economic Review 76, 2 (2001).<br />

Luiten van Zanden, Jan, ‘The Road to the Industrial Revolution: Hypotheses and Conjectures about<br />

the Medieval Origins of the ‘European Miracle’, Journal of Global History 3 (2008) 337-359.<br />

Maddison, A., The World Economy: A Millennial Perspective (Parijs 2001).<br />

Mann, Michael, The Sources of Social Power, vol. I: A History of Power from the Beginning to AD<br />

1760 (Cambridge 1986).<br />

Mao, Zedong, ‘On the People’s Democratic Dictatorship’, in Selected Works of Mao Zedong, vol. 4.<br />

(<strong>Beijing</strong> 1961).<br />

-91-


Mao, Zedong, ‘On the Ten Major Relationships’ in Selected Works of Mao Zedong, vol. 5. (<strong>Beijing</strong><br />

1977).<br />

Mao, Zedong, ‘The Chinese Revolution and the Chinese Communist Party’ in Selected Works of Mao<br />

Zedong, vol. 2. (<strong>Beijing</strong> 1965).<br />

Marks, Stephen, ’Introduction’ in Firoze Manji and Stephen Marks (eds), African Perspective on<br />

China in Africa (Kaapstad 2007).<br />

Marx, Karl, Capital, Vol. I, (Moscow 1959).<br />

Marx, Karl, Capital, Vol. III, (Moscow 1962).<br />

Marx, Karl, ‘Crisis Theory (From Theories of Surplus Value)’, in R.C. Tucker (ed), The Marx-Engels<br />

Reader (New York 1978).<br />

Marx, Karl en Frederick Engels, The Communist Manifesto (Harmondsworth 1967).<br />

McNally, David, ‘From Financial Crisis to World-Slump: Accumulation, Financialisation and the<br />

Global Slowdown’, Historical Materialism 17 (2009), 35-83.<br />

McNeill, William, The Rise of the West: A History of the Human Community (Chicago 1992).<br />

McNeill, William, The Pursuit of Power: Technology, Armed Force and Society since A.D. 1000<br />

(Chicago 1982).<br />

Meisner, Maurice, Mao's China and After: A History of the People's Republic (New York 1999).<br />

Mearsheimer, John, The Tragedy of Great Power Politics (New York 2001).<br />

Moore, Jason W., ‘Ecology and the Accumulation of Capital’, unpublished manuscript prepared for<br />

the workshop Food, Energy, Environment: Crisis of the Modern World-System (Fernand Braudel<br />

Center, Binghamton University, 9-10 October 2009).<br />

Morrison, Wayne, ‘China and the Global Financial Crisis', CRS Report for Congress (2009).<br />

Murphy, R. Taggert, ‘East Asia’s Dollars’, New Left Review 40 (2006), 39-64.<br />

Neal, L., The Rise of Financial Capitalism: International Capital Markets in the Age of Reason<br />

(Cambridge 1990).<br />

Nolan, Peter, China at the Crossroads (Cambridge 2004).<br />

O’Brien, Patrick, ‘Meta-narratives in Global Histories of Material Progress’, International History<br />

Review 23 (2001).<br />

O’Connor, James, Natural Causes (New York 1998).<br />

Overholt, William, Asia, America, and the Transformation of Geopolitics (New York 2007).<br />

Ozawa, Terutomo. ‘Foreign Direct Investment and Structural Transformation: Japan as a Recycler of<br />

Market and Industry’, Business and the Contemporary World 5 (1993).<br />

Palat, Ravi, ‘On New Rules for Destroying Old Countries’, Critical Asian Studies 37, 1 (2005), 75-94.<br />

-92-


Palat, Ravi, Capitalist Restructuring and the Pacific Rim (Londen 2004).<br />

Panitch, Leo, ‘Giovanni Arrighi in <strong>Beijing</strong>: An Alternative to Capitalism?’, Historical Materialism 18<br />

(2010), 74–87.<br />

Panitch, Leo en Sam Gindin, Global Capitalism and American Empire (Londen 2004).<br />

Panitch, Leo, ‘Superintending Global Capital’, New Left Review 2, 35 (2005), 101–23.<br />

Panitch, Leo, ‘The Financial Crisis and American Power: An Interview with Leo Panitch’, Socialist<br />

Project. E-bulletin 186 (16 februari, 2009).<br />

Peterson, Eric R., ‘Surrendering to Markets’, The <strong>Washington</strong> Quarterly, 17, 4 (1995), 103–115.<br />

Phillips, Kevin, Arrogant Capital: <strong>Washington</strong>, Wall Street, and the Frustration of American Politics<br />

(New York 1996).<br />

Phillips, Kevin, Bad Money, Reckless Finance, Failed Politics, and the Global Crisis of American<br />

Capitalism (Londen 2009).<br />

Piore, Michael J. en Charles F. Sabel, The Second Industrial Divide: Possibilities for Prosperity (New<br />

York 1984).<br />

Polanyi, Karl, The Great Transformation, the Political and Economic Origins of our Time (Boston<br />

1957).<br />

Pollin, Robert, ‘Contemporary Economic Stagnation in World Historical Perspective’, New Left<br />

Review, 219 (1996), 115–116.<br />

Pomeranz, Kenneth, The Great Divergence, Europe, China and the Making of the Modern World<br />

Economy (Princeton 2000).<br />

Pomeranz, Kenneth. 'Two Worlds of Trade, Two Worlds of Empire: European Statemaking<br />

and Industrialization in a Chinese Mirror', in D.A. Smith, D.J. Solinger and S. Topik,<br />

(eds.), States and Sovereignty in a Global Economy (Londen 1999).<br />

Popov, Vladimir, ‘China’s Rise in the Medium Term Perspective: An Interpretation of Differences in<br />

Economic Performance of China and Russia since 1949’, Historia e Economia 3, 1 (2007)13-38.<br />

Portes, Alejandro, ‘The Informal Economy and its Paradoxes’, in N. J. Smelser and R. Swedberg,<br />

(eds.), Handbook of Economic Sociology (Princeton 1994).<br />

Pritchett, L., ‘Divergence, Big Time’, The Journal of Economic Perspectives 11, 3 (1997), 3-17.<br />

Pijl, Kees van der, Global Rivalries from the Cold War to Iraq (Londen 2006).<br />

Ramo, Joshua Cooper, The <strong>Beijing</strong> Consensus: Notes on the New Physics of Chinese Power (Londen<br />

2004).<br />

Reid, Anthony. 1990. ‘The Seventeenth Century Crisis in South-East Asia’, Modern Asian<br />

Studies 25, 639-659.<br />

-93-


Reifer, T., ‘Histories of the Present: Giovanni Arrighi & the Long Durée of Geohistorical Capitalism’,<br />

Journal of World-Systems Analysis 15, 2 (2009), 249-256.<br />

Robinson, W. I., 'Giovanni Arrighi: Systemic Cycles of Accumulation, Hegemonic Transitions, and<br />

the Rise of China', New Political Economy, 5 November 2010.<br />

Robinson, W. I. and Jerry Harris, ‘Towards A Global Ruling Class? Globalization and the<br />

Transnational Capitalist Class’, Science and Society 64, 1 (2000), 11-54.<br />

Robinson, W.I., ‘Review of Giovanni Arrighi and Beverly J Silver, Chaos and Governance in the<br />

Modern World System’, Journal of World-System Research 7, 1 (2001), 1-3.<br />

Robinson, W.I., A Theory of Global Capitalism (Baltimore 2004).<br />

Rosenau, James N., Turbulence in World Politics: A Theory of Change and Continuity (Princeton,<br />

1990).<br />

Rowe, William, ‘Modern Chinese Social History in Comparative Perspective’, in P.S. Ropp (ed),<br />

Heritage of China: Contemporary Perspectives on Chinese Civilization (Berkeley 1990).<br />

Rucki, Sheila M., ‘Global Economic Crisis and China's Challenge to Global Hegemony: A Neo-<br />

Gramscian Approach’, New Political Science 33, 3 (2011) 335-355.<br />

Sachs, J. en Wing Thye Woo, 'China’s Transition Experience, Reexamined', Beyond Transition: the<br />

Newsletter about Reforming Economies (2001).<br />

Sato, Ikeda, ‘The History of the Capitalist World-System vs. the History of East-Southeast Asia’,<br />

Review 19 (1996), 49–76.<br />

Selden, Mark, ‘China, Japan and the Regional Political Economy of East Asia, 1945-1995’, in P.<br />

Katzenstein and T. Shiraishi (eds), Network Power. Japan and Asia (Ithaca 1997), 306-340.<br />

Selden, Mark, ‘China’s Way Forward? Historical and Contemporary Perspectives on Hegemony and<br />

the World Economy in Crisis’ The Asia-Pacific Journal, 24 maart 2009.<br />

Seldon, Mark, ‘East Asian Regionalism and its Enemies in Three Epochs: Political Economy and<br />

Geopolitics, 16 th to 21st Centuries’, The Asia-Pacific Journal, 25 februari, 2009.<br />

Silver, B., Forces of Labor: Workers’ Movements and Globalization since 1870 (Cambridge 2003).<br />

Silver, B. en G. Arrighi, 'Polanyi’s ‘Double-Movement’: The Belle Epoques of British and US<br />

Hegemony Compared', Politics and Society, 31, 2 (2003).<br />

Silver, B. en G. Arrighi, 'End of the Long Twentieth Century' in Craig Calhoun and Geogi Derluguia<br />

(eds), Business as Usual: The Roots of the Global Financial Meltdown (New York, 2011).<br />

Silver, B. en Lu Zhang, ‘China as an Emerging Epicenter of World Labor Unrest’, in Ho-fung Hung<br />

(ed.), China and the Transformation of Global Capitalism (New York 2009).<br />

Skinner, W.G., 'The Structure of Chinese History’, Journal of Asian Studies, 44, 2 (1985), 271-292.<br />

Smith, Adam, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (Londen 1991).<br />

-94-


So, Alvin Y., ‘Beyond the Logic of Capital and the Polarization Model: The State, Market Reforms<br />

and the Plurality of Class Conflict in China’, Critical Asian Studies 37, 3 (2005), 481–494.<br />

So, Alvin Y., ‘Rethinking the Chinese Developmental Miracle’, in Ho-fung Hung (ed), China and the<br />

Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009).<br />

So, Alvin Y. en Stephen W. K. Chiu, East Asia and the World Economy (Thousand Oaks 1995).<br />

Stiglitz, Joseph, Globalization and Its Discontents (New York 2002).<br />

Stiglitz, Joseph, The Roaring Nineties, a new history of the world’s most prosperous decade (New<br />

York 2003).<br />

Stiglitz, Joseph, <strong>Free</strong>fall: America, free markets, and the sinking of the world economy (New York<br />

2010).<br />

Stiglitz, Joseph, Capitalist Fools op website www.vanityfair.com/magazine/2009/01/stigliz<br />

Stuart-Fox, Martin, A Short History of China and Southeast Asia: Tribute, Trade and Influence<br />

(Crow's Nest, 2003).<br />

Subramanian, Arvind, ‘The Inevitable Superpower: Why China's Dominance Is a Sure Thing’,<br />

Foreign Affairs 90, 5 (2011).<br />

Subramanian, Arvind, Eclipse: Living in the Shadow of China's Economic Dominance (New York<br />

2011).<br />

Sugihara, Kaoru, ‘The European Miracle and the East Asian Miracle: towards a New Global<br />

Economic History’, Sangyo to Keizai 11, 12 (1996), 1- 46<br />

Sugihara, Kaoru, ‘The East Asian Path of Economic Development: A Long-term Perspective’, in<br />

Giovanni Arrighi, Takeshi Hamashita and Mark Selden (eds), The Resurgence of East Asia. 500, 150<br />

and 50 Year Perspectives (New York 2003) 78-123.<br />

Sugihara, Kaoru, ‘The State and the Industrious Revolution in Tokugawa Japan’, Working paper<br />

GEHN Conference 2, 4 (Londen 2003), 1-22 op www.ise.ac.uk-economic history/gehn.<br />

Taylor, Peter, ‘Ten Years that Shook the World? The United Provinces as First Hegemonic State’,<br />

Sociological Perspectives 37, 1 (1994).<br />

Ting-fu Tsiang, ‘The English and the Opium Trade’, in Franz Schurmann and Orville Schell (eds),<br />

Imperial China (New York 1967).<br />

Tsai, Jung-Fang, Hong Kong in Chinese History: Community and Social Unrest in the British Colony,<br />

1842 – 1913 (New York 1993).<br />

Vermeiren, M., ‘The global imbalances and the contradictions of US monetary Hegemony’, Journal of<br />

International Relations and Development 13, 2 (2010), 105–35.<br />

Vries, Peer H., ‘Governing growth: a comparative analysis of the role of the state in the rise of the<br />

West’, Journal of World History 13 (2002), 167–193.<br />

-95-


Vries, Peer H., ‘The California School and Beyond: How to Study the Great Divergence?’Austrian<br />

Journal of Development Studies 24, 4(2008), 6-49.<br />

Vries, J. de, ‘Between Purchasing Power and the World of Goods: Understanding the Household<br />

Economy in Early Modern Europe’ in John Brewer and Roy Porter (eds), Consumption and the World<br />

of Goods (Londen 1993).<br />

Vries, Jan de, ‘The Industrial Revolution and the Industrious Revolution’, Journal of Economic<br />

History 54 (1994), 249 – 270.<br />

Waley, Arthur, The Opium War through Chinese Eyes (Londen 1958).<br />

Wade R., Frank Veneroso, 'The Asian Crisis: The High Debt Model versus the Wall Street-Treasury-<br />

IMF Complex’, New Left Review 1, 228 (1998), 3-22.<br />

Wade, R., ‘Wheels within wheels: rethinking the Asian crisis and the Asian model’, Annual Review of<br />

Political Science 3 (2000), 85–115.<br />

Wallerstein, Immanuel, The Modern World-System, I: Capitalist Agriculture and the Origins of the<br />

European World-Economy in the Sixteenth Century (New York 1974).<br />

Wallerstein, Immanuel, The Modern World System II: Mercantilism and the Consolidation of the<br />

European World-Economy, 1600-1750 (New York 1980).<br />

Wallerstein, Immanuel, The Modern World-System Volume III: The Second Ear of the Great<br />

Expansion of the Capitalist World-Economy, 1730-1840. (New York 1989).<br />

Wallerstein, Immanuel, The Politics of the World-Economy: The States, the Movements and the<br />

Civilizations (Cambridge 1984).<br />

Wallerstein, Immanuel, ‘The Rise and Future Demise of the World Capitalist System: Concepts for<br />

Comparative Analysis’, Comparative Studies in Society and History 16, 4, (1974), 387-415.<br />

Wallerstein, Immanuel, Unthinking Social Science: The Limits of Nineteenth Century Paradigms<br />

(Cambridge 1991).<br />

Wallerstein, Immanuel, World-Systems Analysis: An Introduction (Durham 2004).<br />

Wallerstein, Immanuel, After Liberalism (New York 1995).<br />

Wallerstein, Immanuel, ‘Crisis as Transition’ in S. Amin, G. Arrighi, A. G. Frank, and I. Wallerstein,<br />

Dynamics of Global Crisis (New York 1982).<br />

Walter, Andrew, World Power and World Money: The Role of Hegemony and International Monetary<br />

Order (New York 1991).<br />

Wang, Gungwu, China and the Chinese Overseas (New York 1991).<br />

Wang, H., ‘China’s exchange rate policy in the aftermath of the Asian financial crisis’ in J. Kirshner<br />

(ed.), Monetary Orders: Ambiguous Economics, Ubiquitous Politics (Ithaca 2003), 153–71.<br />

Wang Hue, 'The Historical Origin of China’s Neo-liberalism’, in Tian Yu Cao (ed.), The Chinese<br />

Model of Development (New York 2005).<br />

-96-


Washbrook, David, ‘South Asia, the World System and World Capitalism’, The Journal of Asian<br />

Studies 149, 3 (1990), 479-508.<br />

Webber, Michael, ‘Re-emerging China and Consequences for Economic Geography’, Eurasian<br />

Geography and Economics, 51, 5 (2010), 583–599.<br />

Weber, Max, General Economic History (New York, 1961)<br />

Weber, Max, Economy and Society (Berkeley 1978),<br />

Wolf, Eric, Europe and the People without History (Berkeley 1982).<br />

Wolf, Martin, Fixing Global Finance, how to curb financial crises in the 21 st century (New Haven<br />

2009).<br />

Wong, R. Bin., China Transformed. Historical Change and the Limits of European Experience (Ithaca<br />

1997).<br />

Wong, Siu-lun, Emigrant Entrepreneurs (Hong Kong 1988).<br />

Woodruff, William, Impact of Western Men: A Study of Europe's Role in the World Economy 1750-<br />

1960 (New York 1966).<br />

Wrigley, E.A., Continuity, Chance and Change: The Character of the Industrial Revolution in<br />

England (New York 1988).<br />

Wrigley, E.A., ‘The Limits to Growth: Malthus and the Classical Economists’, in Michael<br />

S. Teitelbaum and Jay M. Winter (eds.), Population and Resources in the Western Intellectual<br />

Traditions (Cambridge 1989).<br />

Wu, Fulong, ‘How Neoliberal is China’s Reform? The Origins of Change during Transition’, Eurasian<br />

Geography and Economics 51, 5 (2010).<br />

Yoda, Yoshiie, The foundations of Japan's modernization: a comparison with China's path towards<br />

modernization (Leiden 1996).<br />

Yung-Nien, Dien, Discovering Chinese Nationalism in China: Modernization, Identity and<br />

International Relations (New York 1999).<br />

Zevin, Robert, ‘Our World Financial Market is More Open? If So, Why and With What Effect?, in T.<br />

Banuri and J.B. Schor (eds.), Financial Openness and National Autonomy: Opportunity and<br />

Constraints (New York 1992).<br />

-97-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!