Questions Vragen Réponses Antwoorden - de Kamer

N. 176
(Dernier numéro de la session.)
(Laatste nummer van de zitting.)
23309
CHAMBRE DES REPRÉSENTANTS
DE BELGIQUE
BELGISCHE KAMER
VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
SESSION ORDINAIRE DE 1998-1999 (*) GEWONE ZITTING 1998-1999 (*)
Questions
et
Réponses
Vragen
en
Antwoorden
QUESTIONS ET RÉPONSES — CHAMBRE DES REPRÉS. DE BELGIQUE
VRAGEN EN ANTWOORDEN — BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERT.
(SO) 1998-1999 (GZ)
(*) Cinquième session de la 49 ème législature. (*) Vijfde zitting van de 49 e zittingsperiode.
2977

23310
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
SOMMAIRE
Pages
Blz.
INHOUD
Premier ministre 23321 Eerste minister
Vice-premier ministre
et ministre de l’Économie
et des Télécommunications,
chargé du Commerce extérieur 23322
Vice-premier ministre
et ministre de l’Intérieur 23324
Vice-premier ministre et ministre de la Défense nationale,
chargé de l’Énergie 23328
Vice-premier ministre
et ministre du Budget —
Vice-eerste minister
en minister van Economie
en Telecommunicatie,
belast met Buitenlandse Handel
Vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken
Vice-eerste minister en minister van Landsverdediging,
belast met Energie
Vice-eerste minister
en minister van Begroting
Ministre de la Politique scientifique — Minister van Wetenschapsbeleid
Ministre de la Santé publique
et des Pensions 23330
Minister van Volksgezondheid
en Pensioenen
Ministre des Affaires étrangères 23340 Minister van Buitenlandse Zaken
Ministre de l’Emploi et du Travail,
chargée de la Politique d’égalité des chances
entre hommes et femmes —
Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
belast met het Beleid van gelijke kansen
voor mannen en vrouwen
Ministre des Affaires sociales 23342 Minister van Sociale Zaken
Ministre de l’Agriculture
et des Petites et Moyennes Entreprises —
Ministre des Transports 23353 Minister van Vervoer
Minister van Landbouw
en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen
Ministre de la Fonction publique 23395 Minister van Ambtenarenzaken
Ministre de la Justice 23398 Minister van Justitie
Ministre des Finances 23405 Minister van Financiën
Secrétaire d’État à la Coopération au Développement — Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking
Secrétaire d’État à la Sécurité,
à l’Intégration sociale et à l’Environnement 23424
Staatssecretaris voor Veiligheid,
Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu
Questions posées aux ministres-membres
du Conseil des ministres européen via le comité d’avis
chargé de questions européennes —
Un sommaire par objet est reproduit in fine du Bulletin
Vragen gesteld aan de ministers-leden
van de Europese Raad van ministers via het adviescomité
voor Europese aangelegenheden
In fine van het Bulletin is een zaakregister afgedrukt

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23311
Questions auxquelles il n’a pas été répondu dans le délai fixé par le règlement,
à partir de la session extraordinaire de 1995. *
Vragen waarop nog niet geantwoord is binnen de door het reglement bepaalde termijn,
vanaf de buitengewone zitting 1995. *
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
Vice-premier ministre
et ministre de l’Économie
et des Télécommunications,
chargé du Commerce extérieur
Vice-eerste minister
en minister van Economie
en Telecommunicatie,
belast met Buitenlandse Handel
Économie — Economie
2- 9-1997 249 Hugo Van Dienderen 13322
12- 3-1998 341 Dirk Van der Maelen 17414
20- 4-1998 351 Philippe Seghin 17862
2- 6-1998 358 Hugo Van Dienderen 18638
29- 6-1998 365 Jan Eeman 19120
16-11-1998 384 Alfons Borginon 21086
17-11-1998 385 Willy Cortois 21087
17-11-1998 386 Willy Cortois 21087
29-12-1998 397 Jozef Van Eetvelt 21775
Télécommunications — Telecommunicatie
15- 1-1998 282 Lode Vanoost 16172
26- 1-1998 288 Jean Geraerts 16351
16- 3-1998 306 Georges Clerfayt 17416
28- 4-1998 322 Mw. Annemie Van de
Casteele 18038
5- 6-1998 325 Jozef Van Eetvelt 18740
15- 6-1998 327 Mw. Annemie Van de
Casteele 18904
16- 6-1998 328 Mw. Annemie Van de
Casteele 18904
19- 6-1998 330 Dirk Pieters 19121
19- 6-1998 331 Dirk Pieters 19122
15- 7-1998 333 Rony Cuyt 19339
20- 8-1998 342 Jozef Van Eetvelt 19826
16-11-1998 358 Mw. Annemie Van de
Casteele 21089
18-11-1998 361 Mw. Alexandra Colen 21091
30-11-1998 362 Didier Reynders 21319
4-12-1998 363 Thierry Detienne 21414
6- 1-1999 365 Thierry Detienne 21862
20- 1-1999 368 Ferdinand Ghesquière 22014
25- 1-1999 369 Dirk Van der Maelen 22101
25- 1-1999 370 Dirk Van der Maelen 22102
1- 3-1999 372 Jozef Van Eetvelt 22681
Commerce extérieur — Buitenlandse Handel
13- 7-1998 130 Mw. Alexandra Colen 19342
13- 7-1998 135 Lode Vanoost 19345
15- 7-1998 153 Rony Cuyt 19354
Vice-premier ministre
et ministre de l’Intérieur
Vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken
11- 8-1995 30 Ignace Van Belle 439
17- 8-1995 31 Jean-Pierre Viseur 440
23-10-1995 97 Hugo Olaerts 985
26- 4-1996 275 Hugo Van Dienderen 4749
6- 5-1996 282 Bart Laeremans 4884
6- 5-1996 283 Bart Laeremans 4884
2-10-1996 409 Jo Vandeurzen 7579
22-11-1996 452 Geert Bourgeois 8488
22-11-1996 455 Lode Vanoost 8490
22-11-1996 456 Jef Tavernier 8492
10-12-1996 469 Mw. Annemie Van de
Casteele 8743
14- 2-1997 529 Jean-Pierre Viseur 10078
7- 3-1997 558 Hubert Brouns 10609
21- 3-1997 573 Bart Laeremans 10935
28- 4-1997 600 Thierry Detienne 11448
15- 5-1997 612 Francis Van den Eynde 11830
7- 7-1997 651 Ignace Van Belle 12816
11- 7-1997 663 Bart Laeremans 13332
10-11-1997 732 Lode Vanoost 14714
23- 7-1998 881 Ferdinand Ghesquière 19835
24- 7-1998 884 Bart Laeremans 19837
4- 8-1998 892 Jef Valkeniers 19840
5- 8-1998 893 Bart Laeremans 19840
* Liste clôturée le 3 mai 1999
* Lijst afgesloten op 3 mei 1999

23312
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
25- 9-1998 910 Thierry Detienne 20315
9-10-1998 923 Olivier Maingain 20656
26-10-1998 926 Gerolf Annemans 20885
9-11-1998 931 Bart Laeremans 20981
18-11-1998 940 Gerolf Annemans 21097
30-12-1998 957 Tony Smets 21865
20- 1-1999 969 Bart Laeremans 22019
22- 1-1999 971 Bart Laeremans 22103
25- 1-1999 972 Jean-Pierre Detremmerie
22104
8- 2-1999 982 José Canon 22346
8- 2-1999 983 Ferdinand Ghesquière 22346
24- 2-1999 989 Alberto Borin 22582
26- 2-1999 991 Gerolf Annemans 22683
1- 3-1999 992 Bart Laeremans 22683
1- 3-1999 993 Ferdinand Ghesquière 22685
2- 3-1999 994 Jo Vandeurzen 22685
8- 3-1999 996 Ferdinand Ghesquière 22775
16- 3-1999 998 M me Colette Burgeon 22943
16- 3-1999 999 Mw. Annemie Van de
Casteele 22944
18- 3-1999 1000 Jean-Pierre Viseur 23018
Vice-premier ministre
et ministre de la Défense nationale,
chargé de l’Énergie
Vice-eerste minister
en minister van Landsverdediging,
belast met Energie
Défense nationale — Landsverdediging
30- 5-1997 324 Jean-Paul Moerman 12212
18- 6-1997 329 Philippe Dallons 12484
20- 6-1997 333 Lode Vanoost 12605
7-10-1997 397 Jean-Paul Moerman 14129
17-12-1997 433 Jozef Van Eetvelt 15576
27- 1-1998 448 Hubert Brouns 16386
9- 4-1998 486 Maurice Didden 17904
28- 4-1998 493 Alfons Borginon 18069
5- 8-1998 520 Hubert Brouns 19845
18-11-1998 539 Mw. Alexandra Colen 21099
19-11-1998 540 Yvon Harmegnies 21216
18-12-1998 545 Philippe Dallons 21680
6- 1-1999 549 Jean-Pierre Viseur 21868
19- 1-1999 550 Francis Van den Eynde 22021
19- 1-1999 551 Jean-Pierre Viseur 22021
22- 1-1999 552 Alfons Borginon 22106
25- 1-1999 553 Jan Eeman 22107
25- 1-1999 554 Thierry Detienne 22108
25- 1-1999 555 Thierry Detienne 22108
26- 1-1999 556 Rony Cuyt 22109
1- 2-1999 557 Hugo Van Dienderen 22251
4- 2-1999 558 Alfons Borginon 22347
10- 2-1999 559 Filip Anthuenis 22348
12- 2-1999 562 Jan Van Erps 22503
2- 3-1999 565 Mw. Marilou Van den
Poel-Welkenhuysen 22686
8- 3-1999 566 Rony Cuyt 22777
19- 3-1999 567 Mw. Marilou Van den
Poel-Welkenhuysen 23019
19- 3-1999 568 Hans Bonte 23020
19- 3-1999 569 Jan Van Erps 23021
19- 3-1999 570 Jo Vandeurzen 23022
Énergie — Energie
24- 6-1998 1 Karel Van Hoorebeke 19128
13- 7-1998 2 Denis D’hondt 19361
13- 7-1998 3 Joos Wauters 19362
13- 7-1998 5 Rik Daems 19363
15- 9-1998 14 Francis Van den Eynde 20113
18-11-1998 16 Mw. Alexandra Colen 21101
23-11-1998 17 Hugo Van Dienderen 21217
1- 2-1999 23 Joos Wauters 22252
1- 3-1999 25 Joos Wauters 22688
Vice-premier ministre
et ministre du Budget
Vice-eerste minister
en minister van Begroting
25- 4-1996 16 Hugo Van Dienderen 4615
Ministre de la Politique scientifique
Minister van Wetenschapsbeleid
15-11-1995 13 Mw. Simonne Creyf 1398
29- 1-1996 17 Joseph Arens 2634
30- 5-1996 35 Herman De Croo 5274
12-11-1997 107 Roger Lespagnard 14723
17- 2-1998 120 Herman De Croo 16832
10- 3-1998 122 Patrick Dewael 17235
19- 3-1998 124 Francis Van den Eynde 17563
23- 3-1998 125 Bart Laeremans 17563

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23313
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
30- 3-1998 126 Thierry Detienne 17656
2- 4-1998 127 Mw. Simonne Creyf 17773
3-12-1998 149 Patrick Dewael 21417
14-12-1998 151 Hugo Van Dienderen 21534
20- 1-1999 153 Jean-Pierre Viseur 22022
20- 1-1999 154 Bart Laeremans 22022
29- 1-1999 155 Alfons Borginon 22253
29- 1-1999 156 Francis Van den Eynde 22253
1- 2-1999 157 Lode Vanoost 22254
1- 2-1999 158 Lode Vanoost 22254
1- 2-1999 159 Lode Vanoost 22255
1- 2-1999 160 Lode Vanoost 22256
1- 2-1999 161 Lode Vanoost 22257
1- 2-1999 162 Lode Vanoost 22257
2- 2-1999 163 Lode Vanoost 22258
2- 2-1999 164 Lode Vanoost 22259
2- 2-1999 165 Lode Vanoost 22259
2- 2-1999 166 Lode Vanoost 22260
2- 2-1999 167 Lode Vanoost 22261
2- 2-1999 168 Lode Vanoost 22261
2- 2-1999 169 Lode Vanoost 22261
2- 2-1999 170 Lode Vanoost 22262
2- 3-1999 171 Georges Clerfayt 22688
8- 3-1999 172 Luc Goutry 22778
Ministre de la Santé publique
et des Pensions
Minister van Volksgezondheid
en Pensioenen
Santé publique — Volksgezondheid
31- 7-1995 20 Jo Vandeurzen 491
17- 8-1995 25 Jef Valkeniers 493
25-10-1995 53 Alberto Borin 1008
18-10-1996 245 Lode Vanoost 7945
31- 1-1997 293 Hugo Van Dienderen 9762
3- 6-1997 362 Gerolf Annemans 12197
6- 3-1998 509 Luc Goutry 17236
4- 8-1998 566 Jef Valkeniers 19852
9- 9-1998 577 Jef Valkeniers 20014
20-10-1998 596 Jozef Van Eetvelt 20795
6- 1-1999 625 Thierry Detienne 21870
8- 1-1999 629 Thierry Detienne 21873
8- 1-1999 630 Jean-Pierre Viseur 21873
8- 2-1999 644 Mw. Gisèle Gardeyn-
Debever 22351
25- 2-1999 649 M me Martine Schüttringer
22690
2- 3-1999 654 Mw. Miche Dejonghe 22693
3- 3-1999 655 Claude Eerdekens 22693
18- 3-1999 658 Jean-Pierre Viseur 23023
Pensions — Pensioenen
5-12-1996 61 Thierry Giet 8753
Ministre de l’Emploi et du Travail,
chargée de la Politique d’égalité des chances
entre hommes et femmes
Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
belast met het Beleid van gelijke kansen
voor mannen en vrouwen
Emploi et Travail — Tewerkstelling en Arbeid
18-10-1995 41 Thierry Detienne 1015
8- 1-1996 74 Joseph Arens 2353
2- 4-1996 135 Thierry Detienne 4276
30- 4-1996 160 Rony Cuyt 4772
30- 4-1996 162 Joos Wauters 4773
30- 5-1996 176 John Spinnewyn 5284
13- 6-1996 181 Jef Valkeniers 5806
24- 6-1996 183 Guy Larcier 5973
24- 6-1996 184 Thierry Detienne 5974
9- 8-1996 206 Geert Bourgeois 6979
23- 9-1996 219 Thierry Detienne 7351
1-10-1996 226 Mw. Ingrid van Kessel 7601
21-11-1996 254 Filip Anthuenis 8507
21-11-1996 255 Albert Gehlen 8508
2-12-1996 261 Filip Anthuenis 8642
12-12-1996 274 Hans Bonte 8906
22- 1-1997 286 Filip Anthuenis 9483
7- 2-1997 297 Hans Bonte 9937
10- 2-1997 300 Daniel Vanpoucke 9938
21- 3-1997 324 Rik Daems 10944
26- 5-1997 359 Rik Daems 12038
25- 7-1997 388 Hubert Brouns 13393
28- 7-1997 389 Filip Anthuenis 13393
5- 9-1997 400 Gerolf Annemans 13397
9- 9-1997 405 Filip Anthuenis 13610
2-10-1997 419 Antoine Duquesne 14109
8-10-1997 422 Thierry Detienne 14111
14-10-1997 423 Jacques Simonet 14265
15-10-1997 427 Filip Anthuenis 14267

23314
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
7-11-1997 434 Thierry Detienne 14729
3-12-1997 453 Thierry Detienne 15216
9- 1-1998 464 Gerolf Annemans 16019
9- 1-1998 465 Filip Anthuenis 16020
15- 1-1998 469 Joos Wauters 16201
20- 1-1998 475 Filip Anthuenis 16204
26- 1-1998 483 Jan Eeman 16374
6- 3-1998 502 Filip Anthuenis 17242
12- 3-1998 507 Thierry Detienne 17429
12- 3-1998 509 Thierry Detienne 17430
16- 3-1998 513 Maurice Minne 17432
30- 3-1998 520 Thierry Detienne 17659
31- 3-1998 522 Rony Cuyt 17660
2- 4-1998 523 Thierry Detienne 17778
9- 4-1998 528 Jef Valkeniers 17890
14- 4-1998 530 Thierry Detienne 17891
14- 4-1998 532 Karel Van Hoorebeke 17892
19- 5-1998 539 Richard Biefnot 18506
19- 5-1998 540 Richard Biefnot 18507
27- 5-1998 545 Thierry Detienne 18649
8- 7-1998 560 Filip Anthuenis 19379
5- 8-1998 567 Jef Valkeniers 19858
15- 9-1998 573 Francis Van den Eynde 20122
16- 9-1998 574 Dirk Van der Maelen 20122
6-10-1998 579 Thierry Detienne 20447
19-10-1998 582 M me Colette Burgeon 20797
5-11-1998 585 Philippe Seghin 20994
9-11-1998 586 Thierry Detienne 20994
13-11-1998 587 Ghislain Vermassen 21104
16-11-1998 589 Alfons Borginon 21105
17-11-1998 590 Thierry Detienne 21106
18-11-1998 591 Jef Valkeniers 21106
18-11-1998 592 Mw. Alexandra Colen 21107
3-12-1998 595 Filip Anthuenis 21422
14-12-1998 599 Marceau Mairesse 21538
21-12-1998 602 Joos Wauters 21685
13- 1-1999 605 Thierry Detienne 21879
20- 1-1999 606 Jean-Pierre Viseur 22029
2- 2-1999 609 Joseph Arens 22265
26- 2-1999 614 Filip Anthuenis 22694
26- 2-1999 615 Filip Anthuenis 22695
2- 3-1999 617 Thierry Detienne 22696
3- 3-1999 619 Hans Bonte 22697
9- 3-1999 620 Jean-Marc Delizée 22779
23- 3-1999 621 Thierry Detienne 23025
24- 3-1999 622 Thierry Detienne 23026
24- 3-1999 623 Thierry Detienne 23026
24- 3-1999 624 Thierry Detienne 23027
Politique d’égalité des chances entre hommes et femmes —
Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen
30- 4-1996 12 Mw. Annemie Van de
Casteele 4776
18- 4-1997 23 Pierre Beaufays 11356
15- 7-1998 29 Rony Cuyt 19382
15- 9-1998 31 Francis Van den Eynde 20123
16-11-1998 32 Alfons Borginon 21107
18-11-1998 33 Mw. Alexandra Colen 21108
20- 1-1999 34 Jean-Pierre Viseur 22030
Ministre des Affaires sociales
Minister van Sociale Zaken
8-12-1995 102 Willy Taelman 1868
4- 3-1996 143 Mw. Alexandra Colen 3460
24- 4-1996 209 Pierre Chevalier 4631
25- 4-1996 215 Hugo Van Dienderen 4634
26- 4-1996 216 Hugo Van Dienderen 4777
30- 5-1996 251 Mw. Annemie Van de
Casteele 5291
28- 6-1996 275 Jo Vandeurzen 6147
22-10-1996 329 Ferdinand Ghesquière 7952
20-11-1996 349 Hugo Olaerts 8359
20-11-1996 350 Mw. Annemie Van de
Casteele 8359
22-11-1996 356 Philippe Seghin 8512
2-12-1996 364 Filip Anthuenis 8647
13- 1-1997 373 Hubert Brouns 9349
24- 1-1997 380 Jef Valkeniers 9626
27- 1-1997 381 Hubert Brouns 9627
30- 1-1997 383 M me Marguerite
Bastien 9770
3- 2-1997 384 Hubert Brouns 9771
10- 2-1997 392 Thierry Detienne 9940
14- 2-1997 396 Thierry Detienne 10099
27- 2-1997 408 Thierry Detienne 10438
10- 3-1997 416 Jef Valkeniers 10631
13- 3-1997 421 Hubert Brouns 10783
18- 3-1997 424 Jef Valkeniers 10785
1- 4-1997 432 Michel Moock 11036
23- 5-1997 460 Julien Van Aperen 12042
9- 9-1997 503 Filip Anthuenis 13613
16- 9-1997 508 Jef Tavernier 13732
1-10-1997 514 Filip Anthuenis 13991

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23315
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
8-10-1997 521 Thierry Detienne 14114
21-10-1997 534 Maurice Minne 14490
17- 3-1998 601 Jef Valkeniers 17434
22- 1-1999 723 Jo Vandeurzen 22111
2- 3-1999 736 André Schellens 22699
8- 3-1999 738 Louis Vanvelthoven 22779
16- 3-1999 742 Mw. Annemie Van de
Casteele 22946
22- 3-1999 745 Richard Fournaux 23028
22- 3-1999 746 Joos Wauters 23029
Ministre des Transports
Minister van Vervoer
22- 4-1996 243 Hugo Van Dienderen 4637
2-10-1997 600 Jos Ansoms 14117
10-11-1997 618 Ghislain Vermassen 14738
13- 1-1998 652 Hugo Van Dienderen 16031
2- 2-1998 667 Thierry Detienne 16554
2- 4-1998 698 Pierre Chevalier 17782
6- 5-1998 725 Frans Cauwenberghs 18200
3- 8-1998 777 Olivier Maingain 19865
23-10-1998 819 Olivier Deleuze 20888
7-12-1998 852 Jaak Van den Broeck 21425
29-12-1998 869 Hugo Van Dienderen 21782
8- 1-1999 873 Thierry Detienne 21885
23- 3-1999 899 Thierry Detienne 23032
Ministre de la Justice
Minister van Justitie
15- 3-1996 197 Hugo Van Dienderen 3797
18- 3-1996 199 Alfons Borginon 3799
1- 4-1996 214 Jean-Paul Moerman 4285
26- 4-1996 237 Hugo Van Dienderen 4786
6- 6-1996 271 M me Jacqueline Herzet 5483
6- 8-1996 321 Filip De Man 6996
21-10-1996 381 Ignace Van Belle 7960
4-11-1996 390 M me Jacqueline Herzet 8245
4-12-1996 427 Bart Laeremans 8653
18-12-1996 438 Daniel Vanpoucke 8915
13- 1-1997 459 Gerolf Annemans 9359
28- 1-1997 476 Louis Michel 9635
3- 3-1997 512 Bart Laeremans 10446
4- 3-1997 516 Jef Valkeniers 10448
5- 3-1997 520 Willy Cortois 10449
15- 4-1997 554 Louis Vanvelthoven 11198
15- 5-1997 579 Jef Valkeniers 11852
15- 5-1997 584 Jo Vandeurzen 11855
27- 5-1997 595 Renaat Landuyt 12051
27- 5-1997 596 Robert Meureau 12053
28- 5-1997 597 Mw. Alexandra Colen 12053
30- 5-1997 600 Etienne Bertrand 12053
5- 6-1997 604 Thierry Detienne 12327
16- 6-1997 611 Jacques Simonet 12482
19- 6-1997 613 Jean-Pierre Viseur 12601
27- 6-1997 619 Antoine Duquesne 12698
27- 6-1997 622 Frans Lozie 12699
30- 6-1997 625 Jean-Pierre Viseur 12700
18- 7-1997 639 Mw. Alexandra Colen 13416
14- 8-1997 648 Hugo Olaerts 13418
20- 8-1997 654 Geert Bourgeois 13423
8-10-1997 689 Jean-Marc Delizée 14122
10-10-1997 695 Ignace Van Belle 14275
14-10-1997 699 Bart Laeremans 14277
14-10-1997 700 Jo Vandeurzen 14277
21-10-1997 707 Herman De Croo 14378
6-11-1997 718 Jozef Van Eetvelt 14739
27-11-1997 738 Bart Laeremans 15223
8-12-1997 749 Hugo Van Dienderen 15377
9-12-1997 750 Roger Hotermans 15378
16-12-1997 753 Bart Laeremans 15573
16-12-1997 754 Bart Laeremans 15573
5- 1-1998 758 Hugo Van Dienderen 15880
7- 1-1998 759 Antoine Duquesne 15881
22- 1-1998 776 Georges Clerfayt 16380
23- 1-1998 777 Jo Vandeurzen 16381
23- 1-1998 778 Filip De Man 16381
28- 1-1998 781 Filip Anthuenis 16383
4- 2-1998 792 M me Jacqueline Herzet 16562
6- 2-1998 794 Mw. Annemie Van de
Casteele 16670
25- 2-1998 799 Geert Bourgeois 16986
25- 2-1998 800 Thierry Detienne 16986
4- 3-1998 805 Frans Lozie 17108
4- 3-1998 807 Didier Reynders 17108
4- 3-1998 808 Michel Wauthier 17109
12- 3-1998 818 Olivier Deleuze 17441
23- 3-1998 826 Rudy Demotte 17573
30- 3-1998 828 Thierry Detienne 17664
31- 3-1998 829 Dirk Pieters 17665
20- 4-1998 837 Louis Michel 17909
21- 4-1998 839 Jef Valkeniers 17910
21- 4-1998 843 Alfons Borginon 17911
28- 4-1998 847 Francis Van den Eynde 18072

23316
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
29- 4-1998 850 Mw. Alexandra Colen 18073
7- 5-1998 852 Jean-Pierre Viseur 18333
8- 5-1998 854 José Canon 18333
12- 5-1998 856 Olivier Deleuze 18334
15- 5-1998 859 Luc Willems 18513
19- 5-1998 860 Mw. Anne Van
Haesendonck 18514
25- 5-1998 863 Francis Van den Eynde 18664
26- 5-1998 869 Philippe Dallons 18668
3- 6-1998 870 Tony Smets 18668
8- 6-1998 876 Bart Laeremans 18756
9- 6-1998 878 Ignace Van Belle 18757
9- 6-1998 879 Ignace Van Belle 18758
10- 6-1998 880 Mw. Alexandra Colen 18758
12- 6-1998 883 Jacques Simonet 18921
12- 6-1998 885 Hugo Van Dienderen 18921
8- 7-1998 894 Ferdinand Ghesquière 19392
16- 7-1998 896 Jozef Van Eetvelt 19394
23- 7-1998 901 Ferdinand Ghesquière 19873
23- 7-1998 902 Ferdinand Ghesquière 19875
17- 8-1998 905 Jef Valkeniers 19877
18- 8-1998 907 Hugo Olaerts 19878
20- 8-1998 909 Hugo Olaerts 19879
20- 8-1998 910 Hugo Olaerts 19879
20- 8-1998 911 Geert Bourgeois 19879
24- 8-1998 915 Louis Vanvelthoven 19882
2- 9-1998 916 Julien Verstraeten 20019
7- 9-1998 917 Charles Janssens 20020
15- 9-1998 924 Francis Van den Eynde 20129
15- 9-1998 925 Ignace Van Belle 20129
17- 9-1998 926 Yves Leterme 20212
22- 9-1998 929 Yves Leterme 20214
22- 9-1998 930 Yves Leterme 20215
29- 9-1998 932 Yves Leterme 20325
29- 9-1998 933 Jozef Van Eetvelt 20326
5-10-1998 935 Alfons Borginon 20456
5-10-1998 937 Jacques Simonet 20457
5-10-1998 938 Jozef Van Eetvelt 20458
6-10-1998 941 Jo Van Overberghe 20459
6-10-1998 942 Jo Van Overberghe 20460
6-10-1998 944 Jo Van Overberghe 20461
6-10-1998 945 Jo Van Overberghe 20462
9-10-1998 949 Geert Bourgeois 20665
14-10-1998 952 Tony Smets 20666
26-10-1998 955 Bart Laeremans 20894
26-10-1998 956 Bart Laeremans 20895
5-11-1998 960 Geert Bourgeois 20999
9-11-1998 962 Dany Vandenbossche 21000
9-11-1998 963 Servais Verherstraeten 21001
10-11-1998 964 Denis D’hondt 21002
12-11-1998 965 Bart Laeremans 21114
17-11-1998 968 Jacques Simonet 21116
17-11-1998 969 Mw. Alexandra Colen 21117
18-11-1998 973 Gerolf Annemans 21119
19-11-1998 976 Roger Hotermans 21236
20-11-1998 977 André du Bus de
Warnaffe 21237
24-11-1998 980 Hubert Brouns 21239
24-11-1998 981 Jozef Van Eetvelt 21240
24-11-1998 982 Jozef Van Eetvelt 21241
25-11-1998 983 Ignace Van Belle 21242
30-11-1998 985 Jean-Paul Moerman 21328
30-11-1998 986 M me Colette Burgeon 21329
7-12-1998 989 Olivier Deleuze 21428
8-12-1998 992 Francis Van den Eynde 21429
9-12-1998 994 Geert Bourgeois 21429
11-12-1998 995 Louis Michel 21548
11-12-1998 996 Geert Bourgeois 21549
29-12-1998 1000 Geert Bourgeois 21887
29-12-1998 1001 Mw. Annemie Van de
Casteele 21888
4- 1-1999 1004 Bart Laeremans 21889
8- 1-1999 1005 Bart Laeremans 21890
20- 1-1999 1011 Jean-Pierre Viseur 22035
1- 2-1999 1013 Rony Cuyt 22271
3- 2-1999 1015 Geert Versnick 22272
9- 2-1999 1019 Olivier Maingain 22359
15- 2-1999 1021 Jean Geraerts 22509
15- 2-1999 1022 Jean-Paul Moerman 22510
15- 2-1999 1023 Jozef Van Eetvelt 22510
22- 2-1999 1025 Karel Van Hoorebeke 22587
24- 2-1999 1027 Tony Smets 22589
1- 3-1999 1029 Jozef Van Eetvelt 22703
5- 3-1999 1031 Vincent Decroly 22780
8- 3-1999 1032 Jacques Simonet 22780
8- 3-1999 1033 Olivier Maingain 22781
9- 3-1999 1034 Alfons Borginon 22782
10- 3-1999 1035 Gerolf Annemans 22782
12- 3-1999 1036 Jan Eeman 22948
15- 3-1999 1037 Jan Eeman 22948
15- 3-1999 1038 Bart Laeremans 22949
16- 3-1999 1040 Paul Tant 22949
19- 3-1999 1041 Dirk Pieters 23034
24- 3-1999 1044 Karel Van Hoorebeke 23035

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23317
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
Ministre des Finances
Minister van Financiën
6- 9-1995 64 Jef Valkeniers 476
10-10-1995 110 Maurice Didden 775
7-12-1995 187 Louis Michel 1770
15-12-1995 198 Hugo Van Dienderen 1967
9- 1-1996 219 Jean-Pierre Detremmerie
2348
16- 1-1996 230 Herman De Croo 2509
19- 1-1996 232 Hugo Van Dienderen 2619
19- 1-1996 233 Hugo Van Dienderen 2620
14- 2-1996 289 Jean-Pol Henry 2936
4- 3-1996 318 Mw. Alexandra Colen 3435
20- 3-1996 349 Patrick Dewael 3769
28- 3-1996 361 Mw. Simonne Creyf 3958
1- 4-1996 372 Rudy Demotte 4261
30- 5-1996 448 Paul Tant 5271
18- 6-1996 462 Mw. Simonne Creyf 5803
5- 7-1996 492 Olivier Deleuze 6315
5- 7-1996 493 Olivier Deleuze 6315
18- 7-1996 510 Maurice Didden 6583
7- 8-1996 530 Geert Bourgeois 6951
3- 9-1996 544 Jef Valkeniers 6959
3- 9-1996 545 Jef Valkeniers 6961
6- 9-1996 551 Frans Cauwenberghs 7117
31-10-1996 623 Mw. Annemie Van de
Casteele 8218
5-11-1996 626 Hugo Olaerts 8220
20-11-1996 635 Ignace Van Belle 8351
21-11-1996 638 Jean-Pol Henry 8498
28-11-1996 648 Herman De Croo 8629
5-12-1996 657 Karel Van Hoorebeke 8744
16-12-1996 672 Bart Laeremans 8896
17-12-1996 678 Francis Van den Eynde 8899
20-12-1996 686 Thierry Giet 9045
17- 1-1997 715 Rik Daems 9471
6- 2-1997 738 Louis Michel 9916
6- 2-1997 739 Louis Michel 9916
6- 2-1997 741 Louis Michel 9917
6- 2-1997 744 Jacques Lefevre 9918
11- 3-1997 811 Olivier Maingain 10618
30- 4-1997 872 Louis Michel 11567
5- 5-1997 879 Hugo Olaerts 11572
6- 5-1997 882 Pierre Lano 11573
22- 5-1997 904 M me Marguerite
Bastien 12021
26- 5-1997 911 Rudy Demotte 12025
28- 5-1997 921 Jacques Lefevre 12031
30- 5-1997 923 Lode Vanoost 12189
12- 6-1997 937 Tony Smets 12472
16- 6-1997 938 Richard Fournaux 12472
1- 7-1997 961 Louis Michel 12683
1- 7-1997 971 Patrick Van Gheluwe 12687
8- 7-1997 978 Jos Ansoms 12821
8- 9-1997 1028 Martial Lahaye 13602
26- 9-1997 1055 Paul Tant 13970
30- 9-1997 1059 Julien Van Aperen 13972
14-11-1997 1120 Maurice Didden 14844
2-12-1997 1147 Georges Clerfayt 15204
10-12-1997 1161 Maurice Didden 15362
10-12-1997 1162 Maurice Didden 15363
12-12-1997 1167 Jacques Lefevre 15556
17-12-1997 1170 Ferdinand Ghesquière 15558
15- 1-1998 1190 Thierry Detienne 16180
30- 1-1998 1218 Louis Vanvelthoven 16528
2- 2-1998 1230 Lode Vanoost 16535
23- 3-1998 1288 Olivier Maingain 17557
25- 3-1998 1298 Louis Michel 17562
9- 4-1998 1313 Paul Tant 17866
9- 4-1998 1318 Maurice Didden 17870
28- 4-1998 1340 Karel Van Hoorebeke 18045
28- 4-1998 1342 Francis Van den Eynde 18046
28- 4-1998 1343 Francis Van den Eynde 18046
28- 4-1998 1346 Thierry Detienne 18047
29- 4-1998 1349 Mw. Alexandra Colen 18049
5- 5-1998 1357 Maurice Didden 18190
11- 5-1998 1370 José Canon 18317
11- 5-1998 1371 François Dufour 18317
3- 6-1998 1397 Alfons Borginon 18678
8- 6-1998 1401 Jean-Pierre Viseur 18761
16- 6-1998 1423 Rik Daems 18930
1- 7-1998 1431 Hugo Olaerts 19150
10- 7-1998 1443 Rik Daems 19402
23- 7-1998 1451 Mw. Ingrid van Kessel 19883
31- 8-1998 1462 Maurice Didden 19886
31- 8-1998 1463 Maurice Didden 19887
31- 8-1998 1464 Maurice Didden 19888
31- 8-1998 1465 Maurice Didden 19889
31- 8-1998 1468 Geert Bourgeois 19891
8- 9-1998 1475 Richard Fournaux 20026
14- 9-1998 1483 Mw. Myriam Vanlerberghe
20133
24- 9-1998 1494 Mw. Ingrid van Kessel 20216
24- 9-1998 1495 Mw. Ingrid van Kessel 20217
25- 9-1998 1499 Mw. Ingrid van Kessel 20327
2978

23318
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
5-10-1998 1503 Antoine Duquesne 20466
5-10-1998 1504 Luc Sevenhans 20466
13-10-1998 1507 Mw. Ingrid van Kessel 20667
13-10-1998 1508 Mw. Ingrid van Kessel 20668
27-10-1998 1526 Jo Van Overberghe 20901
5-11-1998 1532 Geert Bourgeois 21006
5-11-1998 1534 Jan Eeman 21008
10-11-1998 1539 Jacques Simonet 21012
10-11-1998 1542 Maurice Didden 21015
12-11-1998 1543 Maurice Didden 21120
12-11-1998 1544 Maurice Didden 21120
12-11-1998 1545 Maurice Didden 21121
17-11-1998 1553 Hugo Olaerts 21127
18-11-1998 1556 Alfons Borginon 21129
18-11-1998 1557 Dany Vandenbossche 21129
18-11-1998 1558 Dany Vandenbossche 21130
18-11-1998 1559 Dany Vandenbossche 21131
18-11-1998 1560 Yves Leterme 21132
23-11-1998 1566 Mw. Ingrid van Kessel 21245
24-11-1998 1568 Filip Anthuenis 21246
1-12-1998 1578 Mw. Ingrid van Kessel 21333
2-12-1998 1581 Mw. Ingrid van Kessel 21336
3-12-1998 1582 Mw. Ingrid van Kessel 21430
11-12-1998 1588 Luc Willems 21550
15-12-1998 1590 Filip De Man 21550
15-12-1998 1591 Filip De Man 21551
17-12-1998 1595 Hugo Van Dienderen 21691
18-12-1998 1596 Maurice Didden 21691
18-12-1998 1597 Maurice Didden 21693
18-12-1998 1602 Claude Eerdekens 21699
18-12-1998 1603 Maurice Didden 21700
18-12-1998 1604 Hugo Van Dienderen 21701
30-12-1998 1606 Jacques Simonet 21892
11- 1-1999 1612 Maurice Didden 21895
11- 1-1999 1613 Maurice Didden 21896
11- 1-1999 1615 Maurice Didden 21898
12- 1-1999 1616 Maurice Didden 21899
12- 1-1999 1617 Maurice Didden 21901
13- 1-1999 1618 Gerolf Annemans 21901
19- 1-1999 1620 Mw. Ingrid van Kessel 22037
19- 1-1999 1622 Wim Vermeulen 22039
19- 1-1999 1624 Mw. Ingrid van Kessel 22040
20- 1-1999 1627 Mw. Ingrid van Kessel 22042
5- 2-1999 1634 Philippe Maystadt 22360
9- 2-1999 1636 Maurice Didden 22362
9- 2-1999 1638 Maurice Didden 22363
9- 2-1999 1639 Maurice Didden 22364
9- 2-1999 1640 Maurice Didden 22365
11- 2-1999 1641 Mw. Ingrid van Kessel 22512
11- 2-1999 1642 Mw. Ingrid van Kessel 22514
22- 2-1999 1649 Denis D’hondt 22590
23- 2-1999 1650 Jean-Pierre Viseur 22590
23- 2-1999 1651 Jean-Pierre Viseur 22591
23- 2-1999 1652 Jean-Pierre Viseur 22593
23- 2-1999 1653 Jean-Pierre Viseur 22593
23- 2-1999 1654 Jean-Pierre Viseur 22594
23- 2-1999 1655 Jean-Pierre Viseur 22595
23- 2-1999 1656 Jean-Pierre Viseur 22596
23- 2-1999 1657 Jean-Pierre Viseur 22596
23- 2-1999 1658 Jean-Pierre Viseur 22597
23- 2-1999 1659 Jean-Pierre Viseur 22599
23- 2-1999 1660 Jean-Pierre Viseur 22599
24- 2-1999 1661 Jean-Pierre Viseur 22600
24- 2-1999 1662 Jean-Pierre Viseur 22601
24- 2-1999 1663 Jean-Pierre Viseur 22601
24- 2-1999 1664 Jean-Pierre Viseur 22603
24- 2-1999 1667 Jean-Pierre Viseur 22606
24- 2-1999 1668 Jean-Pierre Viseur 22607
24- 2-1999 1669 Jean-Pierre Viseur 22607
24- 2-1999 1670 Jean-Pierre Viseur 22608
26- 2-1999 1672 Filip Anthuenis 22705
26- 2-1999 1673 Thierry Detienne 22706
1- 3-1999 1678 Jef Tavernier 22710
2- 3-1999 1679 Maurice Didden 22710
2- 3-1999 1680 Jean-Marc Delizée 22711
8- 3-1999 1684 Louis Vanvelthoven 22784
8- 3-1999 1685 Aimé Desimpel 22784
9- 3-1999 1685 Jean-Pierre Viseur 22785
10- 3-1999 1687 Jan Van Erps 22786
10- 3-1999 1688 Jan Van Erps 22787
12- 3-1999 1691 Jef Valkeniers 22950
12- 3-1999 1692 Jef Valkeniers 22951
15- 3-1999 1694 Antoine Duquesne 22952
22- 3-1999 1695 Rik Daems 23036
24- 3-1999 1699 Dany Vandenbossche 23040
24- 3-1999 1700 Dany Vandenbossche 23040
24- 3-1999 1701 Dany Vandenbossche 23041
Secrétaire d’État à la Coopération au Développement
Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking
28- 4-1997 100 Francis Van den Eynde 11469
29- 5-1997 103 Jacques Simonet 12214
18- 7-1997 112 Mw. Alexandra Colen 13448

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23319
Date Question n o Page Date Question n
Auteur
o Page
Auteur
Datum Vraag nr. Blz. Datum Vraag nr. Blz.
15- 9-1997 114 Ignace Van Belle 13746
19- 9-1997 116 Alfons Borginon 13849
29- 9-1997 120 Hugo Van Dienderen 14005
29- 9-1997 122 Hugo Van Dienderen 14006
29- 9-1997 123 Hugo Van Dienderen 14006
3-10-1997 124 Jacques Simonet 14130
20-10-1997 127 Hugo Van Dienderen 14384
20-10-1997 129 Hugo Van Dienderen 14385
22-10-1997 132 Hugo Van Dienderen 14387
4-11-1997 134 Hugo Van Dienderen 14608
5-12-1997 139 Rik Daems 15381
15- 1-1998 144 Jacques Simonet 16226
19- 3-1998 152 Jef Valkeniers 17574
23- 4-1998 162 Philippe Seghin 18074
28- 4-1998 164 Hugo Van Dienderen 18075
12- 6-1998 167 Jef Valkeniers 18931
8- 7-1998 169 Alfons Borginon 19406
9- 7-1998 170 Jef Valkeniers 19406
1- 9-1998 176 Hugo Van Dienderen 20028
2- 9-1998 177 Bart Laeremans 20029
4- 9-1998 178 Jef Valkeniers 20030
26-10-1998 180 Francis Van den Eynde 20902
29-10-1998 181 Francis Van den Eynde 21016
12-11-1998 182 Jef Valkeniers 21134
20- 1-1998 184 Jean-Pierre Viseur 22044
3- 2-1999 185 Geert Versnick 22275
24- 2-1999 186 Jef Valkeniers 22609
23- 3-1999 187 Francis Van den Eynde 23042
Secrétaire d’État à la Sécurité,
à l’Intégration sociale et
à l’Environnement
Staatssecretaris voor Veiligheid,
Maatschappelijke Integratie
en Leefmilieu
Sécurité — Veiligheid
8- 1-1996 34 Hugo Van Dienderen 2368
24- 6-1996 78 Bart Laeremans 5986
30- 9-1996 97 Hugo Van Dienderen 7628
4- 7-1997 140 Willy Cortois 12853
2- 9-1997 151 Hugo Van Dienderen 13453
6-11-1997 173 Jozef Van Eetvelt 14746
8- 6-1998 213 Jozef Van Eetvelt 18769
16-11-1998 251 Joos Wauters 21136
4-12-1998 256 Jef Valkeniers 21433
15-12-1998 259 Joseph Arens 21554
14- 1-1999 262 Gerolf Annemans 22045
Intégration sociale — Maatschappelijke Integratie
2- 2-1999 177 Thierry Detienne 22276
Environnement — Leefmilieu
17-10-1997 101 Frans Lozie 14389
14- 4-1998 117 Frans Lozie 17913
16-10-1998 133 Thierry Detienne 20815

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23321
Questions posées par les membres de la Chambre des représentants et réponses données par les ministres.
Vragen van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en antwoorden van de ministers.
Premier ministre
Eerste minister
DO 989900969 DO 989900969
Question n o 218 de M. Geert Bourgeois du 3 mai 1999
(N.):
Arrêt Agusta-Dassault. — Dommages subis par l’État
belge. — Procédure.
Vous avez toujours affirmé que, dans l’affaire
Agusta-Dassault, l’État belge mettrait en pratique le
«scénario Inusop» suivant lequel l’État ne se constitue
pas partie civile mais attend le prononcé de l’arrêt et
s’efforce ensuite de récupérer les dommages subis en
intentant une action civile.
Le scénario Inusop est une mauvaise méthode et ne
témoigne pas de bonne administration.
Il coûte nettement moins cher de se constituer partie
civile à l’audience. Cette méthode permet de surcroît
d’aboutir beaucoup plus rapidement à un résultat.
Actuellement, il faut encore engager une procédure
coûteuse et très longue devant un juge qui ne connaît
pas le dossier. De plus, le jugement rendu sera susceptible
d’appel et de pourvoi en cassation.
L’arrêt de la Noël a permis d’établir en droit que des
pots-de-vin — équivalant à 1 % du prix d’achat payé
par Agusta — avaient été versés pour accomplir un
acte irrégulier. En d’autres termes, les adjudications se
seraient déroulées différemment si des faits de corruption
n’avaient pas été commis.
Contrairement à l’affaire Inusop, où une condamnation
a été prononcée pour escroquerie de l’État belge et
où, par conséquent, le montant des dommages a pu
être établi, dans l’affaire Agusta-Dassault, le dossier
pénal et les dossiers d’adjudication doivent faire
l’objet d’un examen approfondi.
Le 7 janvier 1999, vous avez déclaré à la Chambre
que vous examineriez cet arrêt plus en détail.
1. Par qui les dossiers d’adjudication et l’arrêt ontils
été examinés en vue de procéder à une estimation
des dommages
Vraag nr. 218 van de heer Geert Bourgeois van 3 mei
1999 (N.):
Agusta-Dassault-arrest. — Schade geleden door de
Belgische Staat. — Procedure.
U hebt steeds bevestigd dat de Belgische Staat inzake
Agusta-Dassault het zogenaamde Uniop-scenario zou
toepassen: de Staat stelt zich geen burgerlijke partij,
doch wacht het arrest af en tracht vervolgens de geleden
schade te recupereren via een burgerlijke vordering.
Het Uniop-scenario is een slechte manier van
werken en getuigt niet van behoorlijk bestuur.
Burgerlijke partijstelling ter zitting is veel goedkoper
en leidt tot een veel vlugger resultaat. Thans moet
nog een dure en tijdrovende burgerlijke procedure
ingespannen worden voor een rechter die het dossier
niet kent. Bovendien is beroep en cassatie mogelijk.
Ingevolge het Kerstarrest staat in rechte vast dat er
corruptiegeld betaald werd — 1 % van de aankoopsom
door Agusta —, om een onrechtmatige handeling
te stellen. Met andere woorden, de gunningen zouden
niet zo verlopen zijn als er geen corruptie was geweest.
In tegenstelling tot de Uniop-zaak waarin een veroordeling
uitgesproken was wegens oplichting van de
Belgische Staat en de schade derhalve vast stond,
moeten in de Agusta-Dassault zaak het strafdossier en
de gunningsdossiers grondig bestudeerd worden.
U hebt in de Kamer op 7 januari 1999 bevestigd dat
u het arrest nader zou bekijken.
1. Door wie werden de gunningsdossiers en het
arrest bestudeerd met het oog op het becijferen van de
schade
2. À quel résultat cet examen a-t-il abouti 2. Wat is het resultaat van het onderzoek

23322
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
3. L’État belge a-t-il déjà décidé de récupérer ces
dommages Où en est la procédure
Réponse: La question de l’honorable membre est de
la compétence du ministre de la Défense nationale.
3. Heeft de Belgische Staat reeds beslist om de
schade terug te vorderen Wat is de stand van de procedure
Antwoord: De vraag van het geachte lid behoort tot
de bevoegdheid van de minister van Landsverdediging.
Vice-premier ministre
et ministre de l’Économie
et des Télécommunications,
chargé du Commerce extérieur
Vice-eerste minister
en minister van Economie
en Telecommunicatie,
belast met Buitenlandse Handel
Économie
Economie
DO 989900950 DO 989900950
Question n o 427 de M. Claude Eerdekens du 30 avril
1999 (Fr.):
Locations de voiture. — Tarifs. — Différences de prix.
Selon Test-Achats (n o 421 de mai 1999), le coût des
locations de voiture varie fortement selon l’emplacement
commercial des bureaux de location.
Ainsi, les agences présentes à l’aéroport de Zaventem
profitant manifestement de leur situation privilégiée
pratiqueraient des tarifs spectaculairement plus
élevés que dans le reste du pays. Le rapport serait, par
exemple, de 1 à 3 chez Hertz et de 1 à 5 chez Avis.
1.
a) Ces pratiques sont-elles autorisées
b) Si oui, à quoi attribuez-vous ces différences de
prix
Vraag nr. 427 van de heer Claude Eerdekens van
30 april 1999 (Fr.):
Autoverhuur. — Tarieven. — Prijsverschillen.
Volgens het magazine Test-Aankoop (nr. 421, mei
1999) vragen autoverhuurbedrijven prijzen die sterk
verschillen al naargelang de al of niet commerciële
ligging van hun verhuurkantoren.
Zo zouden de agentschappen bij de luchthaven van
Zaventem duidelijk profiteren van hun uitermate
gunstige ligging en opvallend hogere tarieven aanrekenen
dan kantoren elders in België. Bij Hertz, bijvoorbeeld,
staan de tarieven in een verhouding van 1 tot 3,
bij Avis zelfs van 1 tot 5.
1.
a) Zijn die praktijken geoorloofd
b) Zo ja, aan welke factoren schrijft u die prijsverschillen
toe
2. Ces prix sont-ils réglementés 2. Zijn die tarieven gereglementeerd
Réponse: En réponse à ses questions, je puis
communiquer à l’honorable membre ce qui suit.
1.
a) La réglementation des prix actuellement en
vigueur n’impose pas de tarifs maximums dans le
secteur concerné. En principe, les prix peuvent être
fixés sans intervention des pouvoirs publics. Ainsi,
les entreprises de location de voitures, situées à
Zaventem ou ailleurs, ne sont pas tenues de
demander une autorisation en vue de pratiquer ou
d’augmenter certains prix.
b) Bien que je ne dispose pas de données spécifiques
pour ce secteur, certains facteurs économiques tels
que la concurrence, les investissements, les charges
liées au personnel, et d’autres sont néanmoins
susceptibles d’entraîner des divergences de prix.
Antwoord: In antwoord op zijn vragen kan ik het
geachte lid het volgende meedelen.
1.
a) De in voege zijnde prijzenreglementering legt geen
maximumtarieven op in de betrokken sector. In
principe kunnen de prijzen vrij vastgesteld worden
zonder tussenkomst van de overheid. Aldus
moeten autoverhuurbedrijven, of ze nu in Zaventem
zijn gevestigd of elders, geen toelating vragen
om bepaalde prijzen toe te passen of te verhogen.
b) Hoewel ik over geen specifieke gegevens beschik
wat de betrokken sector betreft, kunnen bedrijfseconomische
gegevens zoals mededinging, investeringen,
personeelslasten, en dergelijke aanleiding
geven tot uiteenlopende prijzen.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23323
2. Dans le secteur concerné, il ne peut donc être
question de prix maximums «réglementés». Il est
pourtant vrai que les prix doivent en tout cas revêtir
un caractère «normal», conformément à l’article 1 er ,
paragraphe 2, de la loi du 22 janvier 1945 sur la réglementation
économique et les prix. Si la fourchette des
prix mentionnée par l’honorable membre s’avère
correcte, la question se pose en effet de savoir s’il ne
s’agit pas d’une infraction à cette règle. Il faut toutefois
noter que, dans cette matière, seuls les cours et tribunaux
ont compétence pour statuer.
De toute façon, j’ai chargé les services de
l’Inspection économique de procéder à une enquête au
sujet des faits dénoncés.
2. Er is binnen deze sector dus geen sprake van
«gereglementeerde» maximumprijzen. Wel is het zo
dat hoe dan ook de prijs een normaal karakter moet
behouden overeenkomstig artikel 1, paragraaf 2, van
de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische
reglementering en de prijzen. Indien de prijsvork die
het geachte lid vermeldt inderdaad juist is, dan werpt
de pertinente vraag zich op of deze regel niet werd
overtreden. Wel moet ik opmerken dat enkel de hoven
en rechtbanken zich hierover kunnen uitspreken.
In ieder geval heb ik opdracht gegeven aan de diensten
van de Economische Inspectie om een onderzoek
in te stellen in verband met de aangehaalde feiten.
DO 989900970 DO 989900970
Question n o 430 de M. Claude Eerdekens du 3 mai
1999 (Fr.):
Crédit à la consommation. — Publicité.
La loi sur le crédit à la consommation a pour but de
protéger le consommateur mais, comme le signale
Budget-Droits, (n o 144, d’avril/mai 1999), les pratiques
douteuses sont monnaie courante. Les infractions à la
loi seraient trop rarement traquées, faute de moyens à
l’Inspection économique.
N’estimez-vous pas qu’il serait préférable d’interdire
purement et simplement les publicités de crédit
quand elles incitent au surendettement, regroupent
toutes les dettes du consommateur ou exploitent la
crédulité ou la faiblesse des consommateurs confrontés
à de sérieuses difficultés financières
Réponse: En réponse à sa question, j’ai l’honneur
de communiquer à l’honorable membre ce qui suit.
Tout le monde reconnaît en effet que certaines
publicités pour le crédit constituent de véritables incitations
au surendettement. Ces publicités particulièrement
alléchantes peuvent porter gravement atteinte
aux intérêts des consommateurs et doivent être interdites.
L’avant-projet de loi modifiant la loi du 12 juin
1991 relative au crédit à la consommation, approuvé
par le Conseil des ministres du 1 er avril 1999, contient
à cet égard une disposition particulière. Celle-ci a pour
objet d’interdire toute publicité qui incite le consommateur
dans l’impossibilité de faire face à ses dettes, à
recourir au crédit.
Est donc ici visée la publicité abusive, concept
abstrait et général qui devra être interprété de manière
souple et flexible par les cours et tribunaux, notamment
dans le cadre de l’action en cessation.
Vraag nr. 430 van de heer Claude Eerdekens van 3 mei
1999 (Fr.):
Consumentenkrediet. — Reclame.
De wetgeving betreffende het consumentenkrediet
strekt ertoe de consument te beschermen, maar
volgens Budget-Recht (nr. 144, april/mei 1999) zijn
duistere praktijken nog altijd schering en inslag. De
Economische Inspectie beschikt niet over voldoende
middelen om de overtredingen stelselmatig op te sporen.
Vindt u niet dat men reclame voor kredietverschaffing
beter gewoon zou verbieden wanneer de consument
ertoe wordt aangezet zich diep in de schulden te
steken, wanneer aangeboden wordt alle schulden van
de consument te groeperen, of wanneer misbruik
gemaakt wordt van de goedgelovigheid of de zwakheid
van mensen met zware financiële problemen
Antwoord: In antwoord op zijn vraag, het ik de eer
het geachte lid het volgende mee te delen.
Iedereen erkent inderdaad dat sommige reclame
voor krediet een werkelijke aansporing is tot overmatige
schuldenlast. Deze bijzonder aantrekkelijke
reclame kan de belangen van de verbruikers ernstig
schaden en dient te worden verboden.
Het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet
van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet,
goedgekeurd door de Ministerraad van 1 april 1999,
bevat dienaangaande een bijzondere bepaling. Deze
heeft als oogmerk elke reclame te verbieden die de consument
ertoe aanspoort beroep te doen op krediet
wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt zijn
schulden te voldoen.
Wordt derhalve bedoeld de onrechtmatige reclame,
abstract en algemeen begrip dat op soepele en flexibele
wijze zal moeten worden geïnterpreteerd door de
hoven en rechtbanken, onder meer in het raam van de
vordering tot staking.

23324
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
On pense à des publicités inadmissibles qui constituent
de véritables incitations au surendettement, telles
que par exemple:
Er wordt gedacht aan ontoelaatbare reclame die
werkelijke aansporingen zijn tot overmatige schuldenlast
zoals bijvoorbeeld:
— «difficultés financières Nous sommes là ...»; — «financiële moeilijkheden Wij zijn daar ...»;
— «même chômeurs, minimexés»; — «zelfs werklozen, bestaansminimumtrekkers»;
— «même si contentieux ou retard de paiement»; — «zelfs indien geschil/betalingsachterstand»;
— «même si refusé ailleurs»; — «zelfs indien elders geweigerd»;
— «même si fiché à la Banque nationale»; — «zelfs indien geregistreerd bij de Nationale Bank»;
— «prêts spécial contentieux ou retard de paiement»,
etc.
L’interdiction cherche également à protéger des
catégories de personnes plus faibles ou plus vulnérables
à l’égard des publicités qui incitent abusivement
au «regroupement» ou à la «centralisation» des
crédits en cours.
Cet avant-projet de loi qui réforme plus fondamentalement
la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la
consommation dans un sens largement souhaité par les
organisations de consommateurs a été entretemps
soumis au Conseil d’État.
— «leningen bijzonderlijk bij geschil/betalingsachterstand»,
enz.
Het verbod beoogt eveneens de meest zwakke of
kwetsbare personen te beschermen ten overstaan van
aankondigingen die op onrechtmatige wijze aansporen
tot «hergroepering» of «centralisatie» van lopende
kredieten.
Dit voorontwerp van wet, dat grondiger de wet van
12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet
hervormt, in een zin zoals ruimschoots door de verbruikersverenigingen
gewenst, werd ondertussen voorgelegd
aan de Raad van State.
Vice-premier ministre
et ministre de l’Intérieur
Vice-eerste minister
en minister van Binnenlandse Zaken
DO 989900414 DO 989900414
Question n o 955 de M me Colette Burgeon du
29 décembre 1998 (Fr.):
Candidats réfugiés politiques. — L’accueil en Belgique.
L’accueil en Belgique des candidats réfugiés politiques
défraie souvent la chronique. Voici deux exemples
qui illustrent combien ces personnes sont traitées
de façon inhumaine.
À Binche, un vendredi à 19.00 heures, un jeune
homme de 18 ans, provenant de Sierra Leone, ne
parlant que l’anglais, est arrivé à la gare n’ayant en
poche qu’un billet de 100 francs, un ticket de train et le
formulaire jaune du ministère de l’Intérieur. Le CPAS
de la ville n’avait pas été prévenu, même par téléphone.
À Estinnes, un jeune homme venant du Kosovo, ne
parlant que l’allemand et l’albanais, a été trouvé également
un vendredi soir, en pleurs, assis sur le seuil de la
maison communale. Là, non plus, l’administration
communale n’avait été prévenue.
Ces scènes, qu’on croirait tirées d’un roman misérabiliste
du 19 e siècle, se passent dans notre pays au
20 e siècle.
Vraag nr. 955 van mevrouw Colette Burgeon van
29 december 1998 (Fr.):
Kandidaat-politieke vluchtelingen. — Opvang in
België.
De opvang in België van kandidaat-politieke vluchtelingen
is vaak in het nieuws. Hieronder geef ik u
twee voorbeelden die aantonen hoe onmenselijk die
mensen worden behandeld.
Op een vrijdag om 19 uur kwam een uit Sierra
Leone afkomstige 18-jarige jonge man die enkel Engels
sprak, in het station van Binche aan. Hij had enkel een
briefje van 100 frank, een treinkaartje en een geel
formulier van het ministerie van Binnenlandse Zaken
op zich. Het plaatselijk OCMW werd van zijn komst
niet op de hoogte gebracht, zelfs niet telefonisch.
Eveneens op een vrijdagavond werd te Estinnes een
jonge Kosovaar, die enkel Duits en Albanees sprak,
wenend op de drempel van het gemeentehuis aangetroffen.
Het gemeentebestuur was evenmin van zijn
komst op de hoogte.
Dergelijke taferelen, die zó uit een 19e-eeuwse naturalistische
roman zouden kunnen komen, doen zich
nog voor in de 20e eeuw, en wel in ons land.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23325
L’arrivée de ces personnes dans une commune, dont
ils ignorent tout, un vendredi soir, quand les bureaux
sont fermés est déjà difficile à comprendre. Mais ce qui
est intolérable est, en plus, le manque de contact au
préalable avec les administrations communales.
Dat de betrokkenen op een vrijdagavond, na de
kantooruren, naar een gemeente worden gestuurd
waarvan zij totaal niets afweten, is onbegrijpelijk.
Helemaal onduldbaar is echter dat de gemeentebesturen
van hun komst niet vooraf op de hoogte worden
gebracht.
1. Êtes-vous au courant de ce genre de situation 1. Bent u op de hoogte van dat soort toestanden
2. Quelles mesures avez-vous prises pour remédier
à cet état de choses
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre les informations suivantes.
L’accueil des demandeurs d’asile relève de la compétence
de mon collègue, le secrétaire d’État à la Sécurité,
adjoint au ministre de l’Intérieur et au secrétaire
d’État à l’Intégration sociale et à l’Environnement,
adjoint au ministre de la Santé publique.
C’est cependant bien l’Office des étrangers qui désigne
un lieu obligatoire d’inscription aux demandeurs
d’asile. L’arrêté royal du 23 décembre 1994 fixant les
critères d’une répartition harmonieuse des demandeurs
d’asile entre les communes en application de
l’article 54 de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au
territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement
des étrangers fixe la formule pour déterminer le nombre
maximum de demandeurs d’asile qui peuvent être
désignés à une commune. Le calcul d’un nouveau
groupe de trois mille demandeurs d’asile ne s’effectue
qu’après répartition complète du groupe en cours.
Au début de chaque nouveau plan de répartition,
chaque commune reçoit une communication écrite de
l’Office des étrangers relative au nombre de demandeurs
d’asile pouvant être attribués à la commune sur
la base du plan de répartition et qui peuvent, dès lors,
se présenter dans cette commune à l’avenir. Ce courrier
invite également la commune à informer le CPAS
afin que celui-ci puisse prendre les mesures nécessaires.
Enfin, il faut tenir compte du fait qu’au début du
mois de décembre 1998, le gouvernement a ouvert un
centre d’accueil à Woluwe vers lequel tous les demandeurs
d’asile sans logement sont orientés le jour de la
demande d’asile de telle sorte que le déménagement
vers un centre ouvert ou vers une commune peut être
organisé au départ de ce centre.
2. Welke maatregelen heeft u getroffen om die toestanden
te verhelpen
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid de volgende
informatie mede te delen.
De opvang van asielzoekers behoort tot de bevoegdheid
van mijn collega, de staatssecretaris voor Veiligheid,
toegevoegd aan de minister van Binnenlandse
Zaken en de staatssecretaris voor Maatschappelijke
Integratie en Leefmilieu, toegevoegd aan de minister
van Volksgezondheid.
Het is echter wel de Dienst Vreemdelingenzaken die
een verplichte plaats van inschrijving bepaalt voor de
asielzoekers. Het koninklijk besluit van 23 december
1994 tot vaststelling van de criteria voor een harmonieuze
verdeling van asielzoekers over de gemeenten
met toepassing van artikel 54 van de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen, bepaalt de formule van de toewijzing
van het maximum aantal asielzoekers per gemeente.
De berekening van een nieuwe groep van drieduizend
asielzoekers geschiedt pas na de volledige verdeling
van de groep waarmee men bezig is.
Elke gemeente ontvangt bij de aanvang van een
nieuw spreidingsplan steeds een schriftelijke mededeling
van de Dienst Vreemdelingenzaken betreffende
het aantal asielzoekers dat aan de gemeente toegewezen
kan worden op basis van het spreidingsplan en
welke zich derhalve in de toekomst ook effectief bij de
gemeente kunnen aanbieden. In dit schrijven wordt
eveneens aan de gemeente gevraagd om het OCMW
hierover in te lichten, opdat het OCMW de nodige
voorbereidingen zou kunnen treffen.
Tenslotte kan men er rekening mee houden dat de
regering begin december 1998 te Woluwe een opvangcentrum
heeft geopend, waarnaar alle asielzoekers, die
geen huisvesting hebben, op de dag van de asielaanvraag
worden doorverwezen, zodat vanuit dit centrum
de doorstroming naar een onthaalcentrum of een
gemeente kan worden georganiseerd.
DO 989900361 DO 989900361
Question n o 975 de M. Geert Bourgeois du 29 janvier
1999 (N.):
Problème du passage à l’an 2000 au niveau européen
dans les domaines de l’énergie et de l’armement
nucléaires.
La gestion de l’énergie nucléaire, notamment dans
les centrales nucléaires en Europe de l’Est, est très
Vraag nr. 975 van de heer Geert Bourgeois van 29 januari
1999 (N.):
Europese millenniumproblematiek op het gebied van
atoomenergie en kernwapens.
Het beheer van atoomenergie, in het bijzonder in
Oost-Europese kerncentrales, is zeer gevoelig voor het
2979

23326
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
vulnérable aux effets néfastes potentiels du passage à
l’an 2000. On sait aussi que certains éléments des systèmes
de gestion des armements nucléaires de la Fédération
russe et des systèmes d’alarme y afférents ne sont
pas non plus à l’abri de problèmes. Si on y ajoute
l’arriéré de maintenance dans le secteur de l’énergie
nucléaire, on comprendra facilement que le passage à
l’an 2000 peut avoir des retombées dramatiques au
niveau international.
Aussi le problème du passage à l’an 2000 dans les
domaines de l’énergie et de l’armement nucléaires
devrait-il être porté le plus rapidement possible à
l’ordre du jour des organisations internationales
concernées (au cas où cela n’aurait pas encore été fait)
afin d’arrêter un plan d’action international.
1.
a) Comment évaluez-vous la gravité des risques liés
au passage à l’an 2000 pour les centrales nucléaires
en Europe de l’Est
b) Comment évaluez-vous la gravité des risques liés
au passage à l’an 2000 pour certaines parties des
systèmes de gestion de l’armement nucléaire
2. Existe-t-il au niveau international des accords
relatifs au passage à l’an 2000 en général et aux problèmes
concernant les réacteurs nucléaires en particulier
3. Quelle évaluation fait de la situation l’Agence
internationale de l’énergie atomique à Vienne
4. Quelles démarches concrètes avez-vous déjà
entreprises pour faire inscrire ce sujet à l’ordre du jour
au niveau international
5. Vous engagez-vous à informer le Parlement du
suivi de ce dossier
Réponse:
1.
a) Les risques relatifs à la problématique du millénaire
dans les centrales nucléaires des pays de
l’Europe de l’Est sont moindres pour les centrales
équipées d’une technologie plus ancienne, non
informatisée. En général, les autres centrales sont
équipées d’une technologie informatique provenant
des pays occidentaux.
b) Cette question ne relève pas de la compétence du
ministre de l’Intérieur.
2. Au niveau international, une collaboration
étroite est mise en place: surtout par l’intermédiaire
des groupes de travail (AIEA, OCDE, UE) où l’on
procède à un échange d’expérience concernant ce
sujet. Dès 1997, des documents y relatifs ont été distribués.
Les 17 et 18 juin 1998, le «Concert Group»
(composé de représentants des autorités de sûreté des
pays de l’Union européenne, parmi lesquels aussi des
représentants belges, des pays de l’Europe centrale et
orientale et des pays de l’ex-URSS) a organisé une
optreden en de gevolgen van millenniumschade. Het
staat ook vast dat bepaalde onderdelen van de kernwapenbeheerssystemen
van de Russische Federatie en de
daaraan gekoppelde waarschuwingssystemen gevoelig
zijn voor de millenniumproblematiek. In combinatie
met het achterstallig onderhoud in de atoomenergiesector,
kan het millenniumprobleem dan ook tot aanzienlijke
internationale schade leiden.
De Europese millenniumproblematiek op het gebied
van atoomenergie en kernwapens zou dan ook ten
spoedigste op de agenda van de betrokken internationale
organisaties moeten worden geplaatst (zo dit nog
niet gebeurd zou zijn) om aldus alsnog te komen tot
een internationaal actieplan.
1.
a) Hoe evalueert u de risico’s in de Oost-Europese
kerncentrales ten gevolge van de millenniumproblematiek
b) Hoe evalueert u de risico’s met betrekking tot
bepaalde onderdelen van de kernwapenbeheerssystemen
2. Werden er op het internationale vlak afspraken
gemaakt met betrekking tot de millenniumproblematiek
in het algemeen en de kernreactorproblematiek in
het bijzonder
3. Welke evaluatie werd door het Internationaal
Atoomagentschap te Wenen dienaangaande gemaakt
4. Welke concrete stappen heeft u in het verleden
reeds genomen om dit thema bespreekbaar te maken
op het internationale vlak
5. Verbindt u er zich toe dienaangaande een voortgangsrapportering
aan te bieden aan het Parlement
Antwoord:
1.
a) De risico’s ten gevolge van de millenniumproblematiek
in de Oost-Europese kerncentrales zijn
eerder gering voor de centrales die uitgerust zijn
met oudere, niet geïnformatiseerde technologie. De
andere centrales zijn in het algemeen uitgerust met
informatica-technologie afkomstig van westerse
landen.
b) Deze vraag valt niet onder de bevoegdheid van de
minister van Binnenlandse Zaken.
2. Op internationaal vlak bestaat er heel wat
samenwerking: via werkgroepen (IAEA, OESO, EU)
wordt er ervaring uitgewisseld over het betreffende
onderwerp. Vanaf 1997 worden documenten hieromtrent
verspreid.
Op 17 en 18 juni 1998, organiseerde de «Werkgroep
Concert» (samengesteld uit vertegenwoordigers van
veiligheidsautoriteiten van landen van de Europese
Unie, van Centraal- en Oost-Europese landen en van
landen van de ex-USSR, waaronder ook Belgische

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23327
réunion à Lubiana où chaque pays a exposé sa situation.
Lors de la réunion suivante qui a eu lieu à Bruxelles
en janvier 1999, la situation de l’avancement des
travaux a été analysée. Il en résulte que toutes les autorités
de sûreté nucléaire ont étudié le problème et que
des actions, dont la portée dépend du pays, sont en
cours. La direction générale XI de la Commission
européenne a d’ailleurs décidé d’aider financièrement
les pays d’Europe de l’Est, pour les projets spécifiques.
3. L’Agence internationale de l’énergie atomique
(AIEA) s’est occupée du problème: un échantillonnage
relatif à quelques cas typiques est réalisé pour s’assurer
de la façon dont la problématique du millénaire a été
entreprise. Pour l’année 1999, l’AIEA a réalisé un plan
d’action au sujet du problème de l’an 2000. À ce sujet,
l’on peut s’en référer à:
(http://www.iaea.or.at/ns/nusafe/y2000)
4. Les autorités de sûreté belges sont aussi occupées
avec la problématique du millénaire, essentiellement
par l’intermédiaire des multiples contacts internationaux,
le retour d’expérience concernant cette matière
est effectuée d’une manière permanente.
5. Le gouvernement s’engage à mettre à la disposition
du Parlement l’évolution de la problématique.
deelnemers) een bijeenkomst te Ljubljana waar elk
land haar situatie kwam uiteenzetten. Tijdens de daaropvolgende
vergadering in januari 1999 te Brussel
werd de toestand opgemaakt van de vooruitgang der
werken. Uit deze contacten is gebleken dat alle
nucleaire veiligheidsautoriteiten het probleem bestuderen
en dat acties, waarvan de reikwijdte afhangt van
het land, lopende zijn. Het directie-generaal XI van de
Europese Commissie heeft beslist om specifieke projecten
voor hulp aan Oost-Europese landen financieel
te ondersteunen.
3. Ook het Internationaal Agentschap voor atoomenergie
(IAEA) is begaan met het probleem: steekproefsgewijze
gaat zij enkele typische gevallen na om
zich te verzekeren van de wijze waarop de millenniumproblematiek
wordt aangepakt. Voor het jaar
1999 heeft het IAEA een actieplan uitgewerkt over het
probleem van het jaar 2000. Hiervoor kan onder
andere verwezen worden naar de informatie die deze
internationale organisatie verspreid via haar internetsite.
(http://www.iaea.or.at/ns/nusafe/y2000)
4. De Belgische nucleaire veiligheidsautoriteiten
zijn uiteraard eveneens bezig met de millenniumproblematiek:
via veelvuldige internationale contacten is
de ervaringsuitwisseling omtrent deze materie een
continu gegeven.
5. De regering neemt zich voor de evolutie van de
problematiek ter beschikking te stellen van het Parlement.
DO 989900766 DO 989900766
Question n o 997 de M. Olivier Maingain du 8 mars
1999 (Fr.):
Gendarmerie. — Rassemblement antifasciste à Bruxelles
du 7 novembre 1998. — Emploi des langues.
Il me revient que lors du rassemblement antifasciste
qui s’est formé le 7 novembre 1998 à Bruxelles suite à
la tenue du congrès du Vlaams Blok au Palais du
Congrès, des vexations linguistiques ont été commises
par certains membres de la gendarmerie, chargés du
maintien de l’ordre. Ainsi, ceux-ci, postés aux abords
de la rue Hydraulique, ont refusé systématiquement de
s’adresser en français à plusieurs manifestants francophones
bruxellois qui demandaient des renseignements
et ont continué de s’exprimer en néerlandais.
Or, la jurisprudence de la Commission permanente
de contrôle linguistique considère que les lois sur
l’emploi des langues en matière administrative
s’appliquent à la gendarmerie pour ce qui concerne les
affaires qui ne sont réglées ni par la loi du 15 juin 1935
concernant l’emploi des langues en matière judiciaire
ni par la loi du 30 juillet 1938 concernant l’usage des
langues à l’armée, mais qu’elles trouvent à s’appliquer
Vraag nr. 997 van de heer Olivier Maingain van
8 maart 1999 (Fr.):
Rijkswacht. — Antifascistische bijeenkomst te Brussel
op 7 november 1998. — Gebruik van de talen.
Tijdens de antifascistische bijeenkomst die op
7 november 1998 te Brussel naar aanleiding van het
Vlaams Blok-congres in het Congressenpaleis plaatsvond,
zouden sommige leden van de rijkswacht die
met de ordehandhaving waren belast en die zich rond
de Waterkrachtstraat hadden geposteerd, stelselmatig
hebben geweigerd verscheidene Franstalige Brusselse
betogers die om inlichtingen vroegen, in het Frans te
antwoorden en zouden zij Nederlands zijn blijven
spreken.
Volgens de rechtspraak van de Vaste Commissie
voor taaltoezicht zijn de wetten op het gebruik van de
talen in bestuurszaken van toepassing op de rijkswacht
wat de aangelegenheden betreft die noch door de wet
van 15 juni 1935 betreffende het gebruik van de talen
in rechtszaken noch door de wet van 30 juli 1938
betreffende het gebruik van de talen in het leger
worden geregeld, maar zijn zij van toepassing op de

23328
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
en ce qui concerne les actes de nature administrative
accomplis par ses unités (avis n o 11.087 du 9 octobre
1987 et avis n o 22.114 du 28 mars 1991).
En l’espèce, un membre de la gendarmerie doit utiliser
dans ses rapports avec les particuliers la langue
dont ceux-ci ont fait usage, conformément à l’article
41 des lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur
l’emploi des langues en matière administrative.
Quelles mesures prenez-vous pour faire respecter la
législation linguistique au sein des services placés sous
votre autorité
Réponse: Je confirme à l’honorable membre que
dans l’exercice de sa mission visant à éviter que des
troubles ne soient causés à l’ordre public lors de manifestations,
la gendarmerie doit être considérée comme
un service central au sens des lois coordonnées du
18 juillet 1966 sur l’emploi des langues en matière
administrative.
Conformément à l’article 41, § 1 er , desdites lois
coordonnées, la gendarmerie est tenue d’utiliser dans
les rapports oraux qu’elle entretient avec les manifestants
dans l’accomplissement d’une telle mission, celle
des trois langues dont ceux-ci font usage.
J’interroge le commandant de la gendarmerie sur les
faits auxquels l’honorable membre se réfère et qui se
seraient produits lors du rassemblement anti-fasciste
formé à Bruxelles le 7 novembre 1998. Je ne manquerai
pas de donner une réponse définitive à la question
posée dès que les éléments d’information nécessaires
m’auront été communiqués.
handelingen van administratieve aard die door haar
eenheden worden verricht (advies nr. 11.087 van
9 oktober 1987 en advies nr. 22.114 van 28 maart
1991).
Overeenkomstig artikel 41 van de gecoördineerde
wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in
bestuurszaken moet een lid van de rijkswacht in zijn
betrekkingen met particulieren de taal gebruiken
waarvan die particulieren zich hebben bediend.
Welke maatregelen treft u om de taalwetgeving in
de onder uw gezag staande diensten te doen naleven
Antwoord: Ik bevestig aan het geachte lid dat de
rijkswacht, in de uitoefening van zijn opdracht die
ertoe strekt te vermijden dat de openbare orde verstoord
wordt tijdens betogingen, beschouwd moet
worden als een centrale dienst in de zin van de gecoördineerde
wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de
talen in bestuurszaken.
Overeenkomstig artikel 41, § 1, van deze gecoördineerde
wetten, moet de rijkswacht voor zijn mondelinge
betrekkingen met de betogers bij de uitoefening
van een dergelijke opdracht, gebruik maken van die
van de drie talen waarvan deze zich bedienen.
Ik vraag inlichtingen aan de commandant van de
rijkswacht over de feiten waarnaar het geachte lid verwijst
en die zich voorgedaan zouden hebben tijdens de
antifascistische bijeenkomst in Brussel op 7 november
1998. Zodra de nodige informatiegegevens mij meegedeeld
zullen zijn, zal ik een definitief antwoord geven
op de gestelde vraag.
Vice-premier ministre
et ministre de la Défense nationale,
chargé de l’Énergie
Vice-eerste minister
en minister van Landsverdediging,
belast met Energie
Énergie
Energie
DO 989900821 DO 989900821
Question n o 27 de M. Jean-Pierre Viseur du 23 mars
1999 (Fr.):
Construction de la centrale électrique de Charleroi
(Marchienne-au-Pont).
Le plan d’équipement en vigueur prévoit la construction
d’une nouvelle centrale électrique à
Marchienne-au-Pont, en remplacement de l’ancienne
centrale en cours de démolition. Cette nouvelle
centrale au charbon permettrait d’éviter le dédoublement
de la ligne à haute tension Tihange-Courcelles.
Vraag nr. 27 van de heer Jean-Pierre Viseur van
23 maart 1999 (Fr.):
Bouw van een elektrische centrale te Charleroi (Marchienne-au-Pont).
Het huidige uitrustingsplan voorziet in de bouw van
een nieuwe elektrische centrale te Marchienne-au-Pont
ter vervanging van de oude centrale, die wordt afgebroken.
Door de bouw van de nieuwe kolencentrale
kan de aanleg van een tweede hoogspanningsleiding
Tihange-Courcelles worden voorkomen.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23329
Pourriez-vous communiquer l’état d’avancement de
ce projet
Réponse: La question de l’honorable membre s’inscrit
dans le cadre de l’examen du plan d’equipement
en moyens de production d’électricité 1995-2005.
La proposition du Comité de gestion des entreprises
d’électricité (CGEE) soumise à l’approbation du
gouvernement reprenait, d’une part, une liste de
nouveaux besoins quantifiés en puissances de base
additionnelles à mettre en œuvre pour la période 2000-
2005 et, d’autre part, une liste de sites possibles étant
entendu que la localisation des unités de base additionnelles
devrait être déterminée de manière à utiliser au
maximum les réseaux et infrastructures existants, et à
placer les productions à proximité immédiate des
centres de consommation. En outre, cette localisation
est également conditionnée par la capacité du réseau à
pouvoir acheminer cet apport de puissance depuis l’endroit
choisi jusqu’aux centres de consommation.
Dans sa notification du 26 janvier 1996, le gouvernement
a notamment:
1. confirmé la décision du 29 janvier 1995 quant à
l’installation d’une nouvelle centrale TGV (turbines
gaz-vapeur) de 350 MW à Baudour. Cette
unité actuellement en cours de test, a réalisé récemment
ses premières prises de parallèle avec le
réseau;
2. autorisé la construction de 2 centrales TGV localisées
en Région flamande;
3. autorisé la construction d’une centrale en Région
wallonne pour 2001, de type à déterminer sur base
d’un rapport du CGEE l’éclairant sur l’opportunité
d’installer une centrale au charbon faisant
appel à la technologie la plus avancée.
Une première lecture de ce rapport faite par mon
administrateur, constate que pour atteindre un niveau
d’économie satisfaisant, la taille d’une unité répondant
à ces critères devrait atteindre 7 à 800 MW. De plus, il
y a également lieu de signaler que des accords quant à
l’installation d’une puissance d’environ 100 MW du
type cogénération industrielle dans la région ont été
passés.
Voilà le point que je puis actuellement faire en ce
qui concerne les moyens de production d’électricité.
Par ailleurs, il m’est difficile de suivre le raisonnement
de l’honorable membre en ce qui concerne le
remplacement d’une ligne, en l’occurrence, la ligne
380 kV Tihange-Courcelles, approuvée en Conseil des
ministres du 5 février 1999, par une machine, à savoir
comme vous le préconisez, une nouvelle centrale à
Marchienne-au-Pont.
Hoe ver is dat project gevorderd
Antwoord: De vraag van het geachte lid kadert in
het onderzoek van het nationaal uitrustingsplan
inzake de middelen voor productie en transport van
elektriciteit 1995-2005.
Het voorstel van het Beheerscomité der elektriciteitsondernemingen
(BCEO) dat aan de goedkeuring
van de regering werd voorgelegd, omvatte enerzijds
een lijst met nieuwe behoeften waarvan het additioneel
vermogen voor de periode 2000-2005 becijferd was en
anderzijds een lijst met mogelijke sites, met dien verstande
dat de lokalisatie van de additionele basiseenheden
derwijze zou moeten bepaald worden dat zoveel
mogelijk gebruik zou worden gemaakt van de
bestaande netten en infrastructuur en dat de productie
in de nabije omgeving van de verbruikscentrales zou
plaatsvinden. Die lokalisatie is bovendien nog geconditioneerd
door de capaciteit van het net, dat het vermogen
vanaf de gekozen plek tot aan de verbruikscentra
moet kunnen voeren.
In haar kennisgeving van 26 januari 1996 heeft de
regering:
1. de beslissing van 29 januari 1995 bevestigd, wat de
installatie van een nieuwe STEG-centrale (gasstoomturbines)
van 350 MW te Baudour betreft.
Momenteel wordt deze eenheid getest en onlangs
werden de eerste parallelschakelingen met het net
gerealiseerd;
2. de bouw toegestaan van 2 STEG-centrales in het
Vlaamse Gewest;
3. de bouw toegestaan van een centrale in het Waalse
Gewest voor 2001 waarvan het type zal worden
bepaald op grond van een verslag van het BCEO.
Dit verslag moet de regering voorlichten over de
opportuniteit om een steenkoolcentrale te installeren
die beroep doet op de meest geavanceerde technologie.
Bij eerste lezing van dit verslag door mijn bestuur
werd vastgesteld dat om een aanvaardbaar besparingsniveau
te bereiken, de capaciteit van de eenheid die
aan deze criteria beantwoordde 7 tot 800 MW moest
bedragen. Tevens dient erop gewezen dat akkoorden
werden afgesloten in verband met de installatie in het
gewest van een vermogen van ongeveer 100 MW van
het type industriële warmte-krachtkoppeling.
Tot zover de stand van zaken die ik omtrent de
middelen voor productie van elektriciteit kan geven.
Anderzijds kan ik de redenering van het geachte lid
moeilijk volgen betreffende de vervanging van een lijn,
meer bepaald de lijn 380 kV Tihange-Courcelles die in
Ministerraad van 5 februari 1999 werd goedgekeurd,
door een machine, met name een nieuwe centrale te
Marchienne-au-Pont, zoals u aanbeveelt.

23330
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Le but primordial que vise à rencontrer la ligne
380 kV précitée réside dans l’évacuation de l’énergie
exédentaire disponible dans la Région liégeoise
(notamment si on considère les productions de
Tihange et de Coo et l’apport des quotes-parts belges
dans Chooz B1 et B2).
Ce n’est donc pas l’installation d’une unité de
production dans la zone de Charleroi qui permettrait
de rencontrer cet objectif. Que du contraire, une telle
implantation risque d’aggraver la situation dans le
réseau 150 kV sous-jacent de la région carolorégienne
pour lequel l’option reprise également dans la notification
du 5 février 1999, d’installer la liaison Courcelles-
Trivières-Avelgem, apporte une solution.
En effet, cette ligne 380 kV apporte un plus grand
degré de liberté quant à la localisation des unités de
production.
Enfin, je me permets de vous rappeler que l’évolution
de la situation en matière d’organisation du
marché de l’électricité pousse les opérateurs belges
actuels à une approche prudente face à cette nouvelle
problématique.
Het voornaamste doel dat men met de hogergenoemde
lijn 380 kV wil bereiken bestaat in de evacuatie
van de overtollige energie die beschikbaar is in de
Luikse regio (in het bijzonder indien men rekening
houdt met de productie van Tihange en Coo en met de
aanbreng van de Belgische aandelen in Chooz B1 en
B2).
De installatie van een productie-eenheid in de zone
Charleroi zal dus niet bijdragen tot het bereiken van
dit doel. Integendeel, dergelijke inplanting dreigt de
toestand op het onderliggend net van 150 kV in de
streek van Charleroi nog te verergeren. Een oplossing
hiervoor is de optie die eveneens vermeld is in de voornoemde
kennisgeving van 5 februari 1999, namelijk de
verbinding Courcelles-Trivières-Avelgem.
Deze lijn 380 kV biedt immers meer vrijheid met
betrekking tot de lokalisatie van de productieeenheden.
Tenslotte ben ik zo vrij u eraan te herinneren dat de
evolutie van de situatie inzake de organisatie van de
elektriciteitsmarkt de huidige Belgische operatoren
aanzet tot een voorzichtige aanpak in het licht van
deze nieuwe problematiek.
Ministre de la Santé publique
et des Pensions
Minister van Volksgezondheid
en Pensioenen
Santé publique
Volksgezondheid
DO 989900429 DO 989900429
Question n o 623 de M. Tony Smets du 30 décembre
1998 (N.):
Importation de «bois russe».
On me signale que sur le marché belge circulerait du
«bois russe» nettement moins cher que celui qui est
importé d’autres pays que la Russie.
Cette importation de bois aurait deux raisons.
D’une part, le prix du bois provenant des pays où nous
nous approvisionnons traditionnellement est en
augmentation et, d’autre part, des pays tels que la
Russie, la Biélorussie et l’Ukraine entendent bien, en
raison de la crise économique qu’ils traversent, tirer
profit des produits pour lesquels il existe une
demande. Sans doute les consommateurs qui achètent
du bois sont-ils à même de reconnaître les différentes
essences, mais ils ne sont pas pour autant capables
d’identifier l’origine de ce bois ni de déceler la radioactivité
dangereuse qui pourrait l’avoir contaminé. Tous
ces aspects soulèvent évidemment des questions.
Vraag nr. 623 van de heer Tony Smets van 30 december
1998 (N.):
Invoer van zogenaamd «Russisch hout».
Men signaleert mij dat op de markt in ons land
zogenaamd «Russisch hout» zou circuleren dat aanzienlijk
goedkoper is dan het hout dat uit andere
landen wordt geïmporteerd.
De reden voor die houtinvoer zou tweeledig zijn.
Enerzijds stijgt de kostprijs van het hout, afkomstig uit
die landen waaruit wij traditioneel ons hout betrekken
en anderzijds willen landen als Rusland, Wit-Rusland,
Oekraïne, en dergelijke, omwille van de interne economische
crisis, munt slaan uit die producten waarnaar
vraag bestaat. De consument die hout koopt kan misschien
wel de houtsoort herkennen maar daarom nog
niet de herkomst of de mogelijk gevaarlijke radioactiviteit
waarmee dat hout is besmet. Allemaal omstandigheden
die vragen doen rijzen.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23331
1.
a) Importons-nous du bois de pays qui faisaient
autrefois partie de l’Union soviétique
b) Dans l’affirmative, de quels pays Quelles essences
importons-nous, et en quelles quantités, depuis
1986
2.
a) Ce bois est-il soumis à quelque contrôle que ce soit
en ce qui concerne l’éventuelle imprégnation
d’éléments nocifs (radioactivité, champignons,
insectes nuisibles, etc.)
b) Dans l’affirmative, quels ont été les résultats de ce
type de contrôles
Réponse: Il appartient au ministre de l’Intérieur, le
ministre des Affaires économiques et le ministre de
l’Agriculture de répondre à cette question. Les matières
visées sont en effet de leurs compétences respectives.
1.
a) Voeren wij hout in uit landen die vroeger deel uitmaakten
van de Sovjet-Unie
b) Zo ja, uit welke landen, welke soorten en welke
hoeveelheden sinds 1986
2.
a) Wordt dit hout onderworpen aan enig toezicht in
verband met de mogelijke insleep van schadelijke
elementen (radioactiviteit, schimmels, schadelijke
insecten, enz.)
b) Zo ja, wat waren hiervan de resultaten tot nu toe
Antwoord: Deze vraag dient gesteld te worden aan
de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van
Economische Zaken en de minister van Landbouw die
respectievelijk verantwoordelijk zijn voor deze materie.
DO 989900841 DO 989900841
Question n o 661 de M. Filip Anthuenis du 26 mars
1999 (N.):
Cité administrative de l’État. — Services du département
de la Santé publique. — Amiante.
La présence d’amiante ayant été constatée dans le
bâtiment du Berlaymont, le gouvernement a fait procéder
à l’inventaire des bâtiments publics qui contiennent
également de l’amiante.
Depuis 1986, le Règlement général prévoit des règles
strictes pour l’enlèvement d’amiante, et cette réglementation
a encore été durcie par l’arrêté royal du 22 juillet
1991.
Or, la présence d’amiante aurait été démontrée dans
la Cité administrative de l’État, et plus particulièrement
dans le bâtiment qui abrite des services du
département de la Santé publique. Les consignes du
Règlement général n’auraient cependant pas été
respectées lors des opérations d’enlèvement de
l’amiante.
1. Cette information est-elle exacte 1. Klopt dit
2. Dans l’affirmative, quelles mesures envisagezvous
Réponse: J’ai l’honneur de, communiquer à l’honorable
membre qu’en effet, en 1998, le gouvernement a
chargé la Régie des Bâtiments d’établir un inventaire
d’amiante pour les bâtiments occupés par l’État fédéral.
Dans les bâtiments de la Cité administrative de
l’État, où sont logés les services de la Santé publique,
des travaux pour l’enlèvement de l’amiante ont été
Vraag nr. 661 van de heer Filip Anthuenis van
26 maart 1999 (N.):
Rijksadministratief Centrum. — Diensten van Volksgezondheid.
— Asbest.
Naar aanleiding van het asbestprobleem in het
Berlaymontgebouw is er door de regering een inventaris
opgesteld van de verschillende overheidsgebouwen
waar er eveneens asbest werd aangetroffen.
In 1986 zijn er trouwens in het Algemeen Reglement
strikte regels voorzien betreffende de verwijdering van
asbest in deze gebouwen. Het koninklijk besluit van
22 juli 1991 heeft deze regelgeving trouwens nog verstrengd.
Zo zou er ook in het Rijksadministratief Centrum
en meer in het bijzonder in het gebouw waarin diensten
van Volksgezondheid gevestigd zijn, asbest gevonden
zijn. Bij de verwijdering ervan zou men evenwel de
voorschriften van het Algemeen Reglement overtreden
hebben.
2. Zo ja, welke maatregelen overweegt u hiertegen
te nemen
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid mede te
delen dat er in 1998 inderdaad door de regering opdracht
werd gegeven, aan de Regie der Gebouwen tot
het opstellen van een asbestinventaris voor de gebouwen
betrokken door de Federale Overheid.
In de gebouwen van het Rijksadministratief Centrum,
waarin diensten van Volksgezondheid gehuisvest
zijn, werden in opdracht van mijn collega van

23332
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
effectués sur ordre de mon collègue de la Fonction
publique, notamment dans les locaux occupés par le
Secrétariat permanent de recrutement.
Ces travaux ont été commentés lors d’une réunion
du Comité spécial de concertation n o 150, dans
laquelle il a été communiqué que l’exécution
s’accomplit sous la surveillance du ministère de
l’Emploi et du Travail.
Étant donné que les travaux en rapport avec
l’enlèvement de l’amiante ont été exécutés sur ordre de
mon collègue de la Fonction publique, je prie l’honorable
membre de s’adresser à mon collègue pour de
plus amples renseignements.
Ambtenarenzaken werkzaamheden uitgevoerd voor de
verwijdering van asbest, meerbepaald in de lokalen
betrokken door het Vast Wervingssecretariaat.
Deze werken werden toegelicht in een vergadering
van het speciaal Overlegcomité «150», waar werd
medegedeeld dat de uitvoering ervan gebeurt onder
toezicht van het ministerie van Tewerkstelling en
Arbeid.
Aangezien de werkzaamheden in verband met de
verwijdering van asbest werden uitgevoerd in opdracht
van mijn collega van Ambtenarenzaken, verzoek
ik het geachte lid, zich voor nadere inlichtingen
hieromtrent te wenden tot mijn collega.
DO 989900863 DO 989900863
Question n o 663 de M me Colette Burgeon du 30 mars
1999 (Fr.):
Études sur la qualité du traitement de l’infarctus.
Globalement, les Belges qui font une crise cardiaque
sont bien soignés. La qualité du traitement de
l’infarctus a fait l’objet de nombreuses études à
l’étranger, mais pas chez nous. Il y a trois ans, la
Société belge de cardiologie, grâce au mécénat du
privé, a commandé une telle recherche aux professeurs
M. Kornitzer (ULB) et G. De Backer (Gand). Les
dossiers de 965 infarctus avérés, hospitalisés en 1995,
ont ainsi été revus.
L’étude révèle ainsi qu’un patient sur dix arriverait
aux soins intensifs dans l’heure qui suit les premiers
symptômes. 20 % des malades n’atteigneraient
l’hôpital que 24 heures plus tard. Ce retard serait
d’autant plus marqué dans les chiffres que l’on est plus
âgé et que l’on est femme. De plus, il s’avère que les
femmes bénéficieraient de traitements moins agressifs
que les hommes.
Vraag nr. 663 van mevrouw Colette Burgeon van
30 maart 1999 (Fr.):
Studies over de kwaliteit van de behandeling van
infarcten.
Belgen die een hartinfarct krijgen, worden doorgaans
goed verzorgd. In het buitenland zijn aan de
kwaliteit van de behandeling van het infarctus veel
studies gewijd, niet zo bij ons. Drie jaar geleden vroeg
de Belgische Cardiologische Liga, met steun van de
privé-sector, de professoren R. Kornitzer (ULB) en
G. De Backer (Gent) een dergelijke studie uit te voeren.
De dossiers van 965 patiënten bij wie een infarctus
werd vastgesteld en die in 1995 werden gehospitaliseerd,
werden opnieuw bekeken.
De studie bracht aan het licht dat één patiënt op tien
binnen het uur na de eerste symptomen op de dienst
intensieve verzorging aankomt. 20 % van de zieken
wordt pas 24 uur later in het ziekenhuis opgenomen.
De vertraging loopt op naarmate de patiënten ouder
zijn en wanneer het vrouwen betreft. Voorts blijkt dat
bij vrouwen minder agressieve behandelingen worden
toegepast dan bij mannen.
1. Confirmez-vous ces résultats 1. Bevestigt u die resultaten
2. À quoi attribuez-vous cette discrimination dans
le chef des femmes
3. Quelles initiatives avez-vous déjà prises pour
remédier à ce grave problème
Réponse: J’ai l’honneur de porter connaissance à
l’honorable membre la réponse suivante.
1. L’étude sur le traitement de l’infarctus aigu du
myocarde dans un échantillon aléatoire des hôpitaux
belges, pour l’année 1995, a effectivement donné ces
résultats.
2. L’étude avait effectivement comme hypothèses
que les femmes et les personnes âgées arriveraient plus
tardivement à l’hôpital et, d’autre part, que les femmes
ne bénéficieraient pas des mêmes traitements que les
2. Waaraan is die discriminatie van vrouwen te
wijten
3. Welke initiatieven hebt u al genomen om dat
ernstig probleem te verhelpen
Antwoord: Ik heb de eer aan het geachte lid het
volgende antwoord ter kennis te stellen.
1. De studie in verband met de behandeling van het
acute hartinfarct bij een aselecte steekproef van de
Belgische hospitalen voor het jaar 1995 heeft klaarblijkelijk
resultaat opgeleverd.
2. De studie had inderdaad als hypothesis dat vrouwen
en oudere personen later gehospitaliseerd worden
en dat vrouwen niet dezelfde behandeling, gebaseerd
op internationale consensi, genieten als mannen. Deze

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23333
hommes, traitement basé sur des consensus internationaux.
Ces hypothèses dérivaient d’observations faites
dans d’autres études épidémiologiques non belges.
Cette étude ne visait pas à appréhender les raisons de
ces différences. Des études ad hoc doivent être effectuées,
prenant en compte les différentes raisons qui
peuvent amener à un retard d’hospitalisation (le
patient, le médecin, le mode de transport, etc.). En ce
qui concerne le traitement différent d’hommes et de
femmes, d’autres hypothèses devraient être testées
dans des enquêtes épidémiologiques ad hoc. Enfin,
rappelons qu’il s’agit de résultats de traitement de
l’infarctus aigu en 1995 et il n’est pas certain que les
mêmes résultats seraient observés en 1999.
3. Une fois que les raisons du retard d’hospitalisation
chez les femmes et les personnes âgées, ainsi que le
traitement différent des hommes et des femmes sera
déterminé, les initiatives à prendre concerneront
probablement l’éducation par cours de recyclage à la
fois des médecins généralistes et des spécialistes, ainsi
que dans certains cas éventuellement des restructurations
du réseau d’hospitalisation par ambulance.
Ces initiatives concernent essentiellement les associations
scientifiques des professions de la santé.
hypothesen werden afgeleid van observaties van
andere niet-Belgische epidemiologische studies. Deze
studie had niet tot doel om de redenen van de verschillen
te doorgronden. Studies ad hoc, die rekening
houden met de verschillende redenen die leiden tot een
vertraging van hospitalisatie (de patiënt, de arts, de
wijze van vervoer, enz.) moeten worden uitgevoerd.
Wat betreft de verschillende behandeling van mannen
en vrouwen, zouden andere hypothesen moeten getest
worden aan de hand van epidemiologische ad hoc
enquêtes. Ten slotte betreft het hier resultaten van de
behandeling van acuut hartinfarct in het jaar 1995 en
het is niet zeker dat de resultaten dezelfde zullen blijven
in 1999.
3. Zodra de redenen voor de vertraging in de hospitalisatie
en het verschil in behandeling bij mannen en
vrouwen vastgesteld zullen zijn, zullen waarschijnlijk
initiatieven genomen worden om huisartsen en specialisten
bij te scholen, en daar waar nodig, correcties in
het dringend ziekenvervoer voor de hospitalisering
door te voeren. Deze initiatieven betreffen voornamelijk
de wetenschappelijke verenigingen van de gezondheidsberoepen.
DO 989900726 DO 989900726
Question n o 667 de M. Claude Eerdekens du 14 avril
1999 (Fr.):
Étiquetage de certaines pâtisseries vendues en grandes
surfaces.
Selon Test-Santé (n o 29 de janvier-février 1999)
l’étiquetage de certaines pâtisseries vendues en grandes
surfaces laisse à désirer. Ainsi, on peut lire que «les
ingrédients d’éclairs à la crème d’une grande surface
sont composés ... d’éclair etc.».
1. Comment de telles incongruités sont-elles possibles
2. Quels sont les vérifications et contrôles préalables
à la mise sur le marché de telles pâtisseries
3. Quel rôle jouent l’inspection des Affaires économiques
et/ou l’inspection des Denrées alimentaires en
ce domaine
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre ce qui suit.
1. L’étiquetage des denrées alimentaires préamballées
est réglementé par l’arrêté royal du 13 novembre
1986 et ses modifications (transposition en droit belge
de la directive 79/112 et ses modifications). L’arrêté
fixe les mentions à apposer dans l’étiquetage des
denrées préemballées et les règles régissant
l’apposition de ces mentions.
Vraag nr. 667 van de heer Claude Eerdekens van
14 april 1999 (Fr.):
Etikettering van gebak in supermarkten.
Volgens het magazine Test-Gezondheid (nr. 29,
januari-februari 1999) laat de etikettering van gebak in
supermarkten soms te wensen over. Zo blijken de
ingrediënten van roomsoezen van een bepaalde supermarkt
te bestaan in onder meer ... soezen, enz.
1. Hoe zijn dergelijke ongerijmdheden mogelijk
2. Aan welke voorafgaande controles en inspecties
moet dergelijk gebak worden onderworpen voor het in
de handel mag worden gebracht
3. Welke rol spelen de inspectiediensten van Economische
Zaken en/of de Eetwareninspectie in deze
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid het
volgende mede te delen.
1. Het etiketteren van voorverpakte voedingsmiddelen
wordt geregeld door het koninklijk besluit van
13 november 1986 (omzetting naar het Belgisch recht
van richtlijn 79/112 en wijzigingen). Het besluit legt
vast welke vermeldingen in de etikettering moeten
voorkomen en onder welke voorwaarden dat dient te
gebeuren.
2980

23334
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Les ingrédients constitutifs d’une denrée alimentaire
doivent être indiqués par ordre décroissant de leur
importance après le terme «ingrédients». Si un ingrédient
composé intervient pour moins de 25% dans la
composition de la denrée, l’énumération des propres
ingrédients de la denrée composée n’est pas obligatoire
à l’exception des additifs.
2. Le fabricant est responsable du contenu de
l’étiquetage des denrées alimentaires préemballées.
L’Inspection générale des denrées alimentaires ne
donne pas d’approbation d’un étiquetage préalablement
à sa commercialisation.
Ce service contrôle régulièrement l’étiquetage des
denrées alimentaires préemballées; il a d’ailleurs
dressé un avertissement à la grande surface incriminée.
En 1997, l’Inspection des denrées alimentaires a
dressé 17 procès-verbaux et rédigé des centaines
d’avertissements concernant des infractions à la réglementation
relative à l’étiquetage.
3. L’Inspection des denrées alimentaires est chargée
du contrôle de l’application de la réglementation relative
à l’étiquetage des denrées alimentaires préemballées
à l’exception des mentions de la quantité nette, de
l’origine et du prix dépendant de la compétence de
l’Inspection économique.
De ingrediënten van een voedingsmiddel moeten in
afnemende orde van belangrijkheid na de term
«ingrediënten» worden opgegeven. Indien een samengesteld
ingrediënt minder dan 25% in het voedingsmiddel
aanwezig is, hoeven de eigen ingrediënten niet
te worden vermeld, behalve de additieven.
2. De fabrikant is verantwoordelijk voor het etiketteren
van voorverpakte voedingsmiddelen. De Algemene
Eetwareninspectie keurt geen etiket goed alvorens
de waar in de handel is gebracht.
De Inspectie controleert geregeld de etikettering van
voorverpakte voedingsmiddelen; ze heeft het bewuste
warenhuis reeds een waarschuwing gestuurd.
In 1997 stelde de Inspectie 17 processen-verbaal op
en deelde honderden waarschuwingen uit in verband
met inbreuken op de etiketteringsreglementering.
3. De Eetwareninspectie is belast met de controle
op de toepassing van de etiketteringsreglementering op
voorverpakte voedingsmiddelen, met uitzondering van
de vermeldingen betreffende de netto-hoeveelheid, de
oorsprong en de prijs, waarop de Economische Inspectie
toezicht uitoefent.
DO 989900727 DO 989900727
Question n o 668 de M. Claude Eerdekens du 15 avril
1999 (Fr.):
Emballages des produits alimentaires. — Étiquetage.
Tout le monde s’accorde à penser que l’information
donnée sur l’emballage des produits alimentaires doit
être claire et utilisable.
Mais selon Test-Santé (n o 29 de janvier-février 1999)
cette information n’est pas toujours obligatoire sauf si
elle fait référence à la santé, certains fabricants sont
plus explicites que d’autres et les chiffres sont souvent
donnés par 100 g et non pas par portion.
1. Quelles mesures avez-vous déjà prises pour
uniformiser l’étiquetage figurant sur les emballages des
produits alimentaires
2. Serait-il possible et souhaitable que le fabricant
donne systématiquement l’information par portion
étant donné que l’étiquetage des produits alimentaires
tient plus actuellement de l’exercice pratique
d’arithmétique que de l’information directement utilisable
par le consommateur
3. Ne serait-il pas possible également que
l’information prenne aussi en compte la préparation
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre ce qui suit.
Vraag nr. 668 van de heer Claude Eerdekens van
15 april 1999 (Fr.):
Verpakking van voedingsmiddelen. — Etikettering.
Iedereen is het erover eens dat de informatie op de
verpakking van voedingsmiddelen duidelijk en bruikbaar
moet zijn.
Volgens het magazine Test-Gezondheid (nr. 29,
januari-februari 1999) is die informatie evenwel niet
altijd verplicht, tenzij er een verband is met de gezondheid.
Sommige producenten geven meer gedetailleerde
informatie dan andere, en vaak worden de cijfers per
100 g en niet per portie berekend.
1. Welke maatregelen heeft u al getroffen om de
etikettering van voedingsmiddelen te uniformiseren
2. Is het niet mogelijk — en wenselijk — dat de
fabrikanten de informatie systematisch per portie
zouden vermelden De gegevens op het etiket hebben
immers momenteel meer weg van een rekenopgave
dan van direct bruikbare informatie voor de consument.
3. Kan ook de bereidingswijze worden vermeld
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid het
volgende mede te delen.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23335
1. L’étiquetage des denrées alimentaires préemballées
est réglementé par l’arrêté royal du 13 novembre
1986 et ses modifications (transposition en droit belge
de la directive 79/112 et ses modifications). Lorsque
l’étiquetage fait référence à une ou des propriétés
nutritionnelles de la denrée alimentaire préemballée,
l’étiquetage nutritionnel devient obligatoire. Autrement,
cet étiquetage est facultatif. L’étiquetage nutritionnel
est fixé par l’arrêté royal du 8 janvier 1992
constituant la transposition en droit belge de la directive
90/496/CEE. Cet arrêté fixe les règles relatives à
l’élaboration d’un étiquetage nutritionnel.
2. L’arrêté royal relatif à l’étiquetage nutritionnel
prévoit que toutes les informations sont à exprimer
par 100 g ou 100 ml de denrée alimentaire. Ces informations
peuvent être exprimées de manière facultative
par ration quantifiée de la denrée ou par portion pour
autant que le nombre de portions contenues dans
l’emballage soit spécifié. Étant donné que la ration
peut varier selon les individus, cette option n’est pas
toujours retenue dans l’étiquetage.
3. L’arrêté royal prévoit que les teneurs soient
mentionnées pour la denrée alimentaire telle que
vendue au consommateur. Lorsque le mode de préparation
est décrit avec suffisamment de détails dans
l’étiquetage, les teneurs peuvent être exprimées pour la
denrée alimentaire prête à la consommation pour le
mode d’emploi spécifié.
Puisque toutes ces dispositions sont le résultat de
directives européennes, il n’est pas possible d’en déroger
au niveau belge.
1. Het etiketteren van voorverpakte voedingsmiddelen
wordt geregeld door het koninklijk besluit van
13 november 1986 en wijzigingen (omzetting naar het
Belgisch recht van richtlijn 79/112 en wijzigingen).
Wanneer in de etikettering gewag wordt gemaakt van
één of meer voedingseigenschappen van het voorverpakte
voedingsmiddel, is voedingswaarde-etikettering
verplicht. In de andere gevallen is deze etikettering
facultatief. Nutritionele etikettering is vastgelegd in
het koninklijk besluit van 8 januari 1992, dat een omzetting
is naar het Belgisch recht van richtlijn 90/496/
EEG. Dit besluit legt de regels vast die van toepassing
zijn op het aanbrengen van de voedingswaardeetikettering.
2. Het koninklijk besluit betreffende de voedingswaarde-etikettering
bepaalt dat alle gegevens moeten
zijn uitgedrukt per 100 g of 100 ml van het voedingsmiddel.
Ze mogen ook per in de etikettering aangegeven
hoeveelheid worden verstrekt dan wel per portie,
op voorwaarde dat het aantal porties in de verpakking
wordt vermeld. Aangezien porties van persoon tot
persoon kunnen verschillen, wordt deze optie niet
steeds in de etikettering vermeld.
3. Het koninklijk besluit bepaalt dat de vermelde
gehalten betrekking moeten hebben op het voedingsmiddel
zoals dit te koop wordt aangeboden. Indien in
de etikettering een voldoende gedetailleerde bereidingswijze
is vermeld, mogen de gehalten betrekking
hebben op het verbruiksklare voedingsmiddel bereid
volgens de gebruiksaanwijzing.
Aangezien al deze bepalingen uit Europese richtlijnen
voortvloeien is het niet mogelijk daar in België van
af te wijken.
DO 989900914 DO 989900914
Question n o 672 de M. Claude Eerdekens du 23 avril
1999 (Fr.):
Bains de bouche. — Accidents.
Parmi les bains de bouche que l’on trouve dans le
commerce, rares sont ceux qui mentionnent leur
volume d’alcool (cf. Test-Santé, n o 30 de mars-avril
1999, p. 8). Les indications sur la composition sont
soit inexistantes, soit incomplètes.
Tous les fabricants reconnaissent pourtant que leurs
bains de bouche ne conviennent pas aux enfants. Des
accidents auraient déjà été constatés.
1. Ne conviendrait-il pas d’obliger les fabricants à
pourvoir les flacons d’un bouchon à l’épreuve des
enfants
2. L’alcool n’étant pas un élément essentiel des
bains de bouche, pourquoi de tels produits sont-ils mis
sur le marché
Vraag nr. 672 van de heer Claude Eerdekens van
23 april 1999 (Fr.):
Mondspoelingen. — Ongevallen.
Op slechts enkele in de handel verkrijgbare mondspoelingen
staat hoeveel alcohol ze bevatten (zie Test-
Gezondheid, nr. 30 van maart-april 1999, blz 9). Over
de samenstelling van de spoelingen wordt geen of onvolledige
informatie gegeven.
Alle fabrikanten erkennen nochtans dat hun product
niet geschikt is voor kinderen. Er zouden zich ook
al ongevallen hebben voorgedaan.
1. Moeten de fabrikanten niet worden verplicht de
flessen te voorzien van een stop die kinderen niet
kunnen openen
2. Waarom worden mondspoelingen met alcohol in
de handel gebracht, terwijl alcohol geen noodzakelijk
bestanddeel is van genoemd product

23336
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Réponse:
1. L’Inspection générale des denrées alimentaires,
autorité compétente en la matière, n’a pas reçu d’information
ni de plainte concernant une quelconque intoxication
d’enfants par des bains de bouche.
Certains bains de bouche ont le statut de médicament.
De ce fait, ils doivent respecter la législation en
cette matière. Ils sont enregistrés de manière individuelle.
Les autres sont des produits cosmétiques et dès
le 17 juillet 1999, les produits cosmétiques fabriqués à
partir de cette date devront porter la composition sur
l’emballage extérieur du produit. À ce moment, la
présence d’alcool sera obligatoirement signalée dans
l’étiquetage après le mot «Ingrédients» sous le terme
Alcool selon la nomenclature INCI «International
Nomenclature of Cosmetics Ingredients». Dès
aujourd’hui, de nombreux producteurs ont déjà
adapté leur étiquetage.
L’article 4, 1 o , de l’arrêté royal du 15 octobre 1997
relatif aux produits cosmétiques induit une protection
des consommateurs et une responsabilisation des
fabricants. Des faits d’intoxication liés à des produits
de consommation quels qu’ils soient et donc ceux qui
sont rapportés par l’honorable membre devraient au
moins être portés à la connaissance de l’autorité
compétente.
2. Pour ce qui concerne la composition des produits
cosmétiques, l’utilisation de l’alcool comme ingrédient
peut se justifier et se réléver indispensable, cela ne peut
être jugé qu’au regard de la composition totale et selon
la nature des ingrédients. Il est également évident
qu’en cette matière, la notion de concentration est
essentielle. L’opportunité d’inclure de l’alcool devrait
être jugée au cas par cas en relation avec l’article 4, 1 o ,
de l’arrêté royal du 15 octobre 1997.
Il n’est sans doute pas malaisé de faire comprendre
aux parents de Belgique et d’Europe qu’un bain de
bouche qui contient de l’alcool ne doit pas être laissé à
la portée de leurs enfants au même titre qu’ils n’y laissent
la moindre boisson alcoolisée.
L’utilisation de fermeture de sécurité n’est imposée
qu’aux seuls produits ayant un statut légal de
«produits dangereux».
Antwoord:
1. De Eetwareninspectie, de ter zake bevoegde instantie,
heeft geen inlichtingen of klachten gekregen
over enige intoxicatie van kinderen door mondspoelingen.
Sommige mondspoelingen zijn geneesmiddelen.
Hierdoor dienen zij de voor deze materie geldende
wetgeving na te leven. Ze worden geregisteerd per
individueel geval. De andere zijn cosmeticaproducten
en bij de producten die vanaf 17 juli 1999 worden
gefabriceerd, zal de samenstelling op de buitenverpakking
moeten worden vermeld. Dan zal de aanwezigheid
van alcohol in de etikettering moeten voorkomen
na het woord «Ingrediënten» onder de benaming
Alcohol volgens de INCI-nomenclatuur (International
Nomenclature of Cosmetics Ingredients). Vele producten
hebben hun etikettering nu reeds in die zin aangepast.
Artikel 4, 1 o , van het koninklijk besluit van
15 oktober 1997 betreffende cosmetica strekt ertoe de
consument te beschermen en de fabrikant verantwoordelijkheid
te doen dragen. Om het even welk geval van
intoxicatie door cosmetica, dus ook deze vermeld door
het geachte lid, zou minstens ter kennis van de
bevoegde instantie moeten worden gebracht.
2. Wat de samenstelling van de cosmetica betreft, is
het gebruik van alcohol soms gerechtvaardigd en zelfs
onontbeerlijk; dit kan echter enkel in zijn geheel en
volgens de aard van de ingrediënten worden beoordeeld.
Uiteraard is hier het begrip concentratie ook
van het grootste belang. Of het al dan niet opportuun
is alcohol toe te voegen dient geval per geval te worden
beoordeeld in het licht van artikel 4, 1 o , van het
koninklijk besluit van 15 oktober 1997.
Het is ongetwijfeld niet moeilijk de ouders in België
en Europa te doen inzien dat mondwater met alcohol
niet zomaar binnen het bereik van kinderen mag
worden gelaten, net zomin als zij dat met alcoholhoudende
dranken doen.
Het gebruik van veiligheidsdoppen is slechts verplicht
voor producten die het wettelijk statuut
«gevaarlijke producten» hebben.
DO 989900915 DO 989900915
Question n o 673 de M. Claude Eerdekens du 23 avril
1999 (Fr.):
Dépressions saisonnières ou hivernales. — Photothérapie.
Selon Test-Santé (n o 30 de mars-avril 1999, p. 5),
certaines personnes sont sujettes à des dépressions
Vraag nr. 673 van de heer Claude Eerdekens van
23 april 1999 (Fr.):
Seizoengebonden of winterdepressies. — Lichttherapie.
Volgens het magazine Test-Gezondheid (nr. 30,
maart-april 1999, blz. 5) lijden sommige mensen aan

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23337
annuelles survenant entre octobre et mars, appelées
dépressions saisonnières ou dépressions hivernales.
Pour les combattre, les médecins ont généralement
recours aux mêmes traitements que pour les autres
types de dépression (médicaments antidépresseurs).
Plusieurs études donnent pourtant à penser que la
photothérapie a une efficacité supérieure à celle de la
fluoxétine (Prozac).
Il n’y aurait cependant qu’un seul pays où la
photothérapie est remboursée par l’assurance maladie
obligatoire lorsqu’elle est prescrite par un médecin: la
Suisse.
1. Que pensez-vous de l’efficacité de la photothérapie
jaarlijks weerkerende depressies die zich voordoen
tijdens de wintermaanden (van oktober tot maart) en
seizoengebonden of winterdepressies worden
genoemd.
Tegen dergelijke depressies schrijven artsen doorgaans
dezelfde behandelingen met antidepressiva voor
als tegen andere depressies. Verscheidene studies laten
evenwel uitschijnen dat lichttherapie efficiënter zou
zijn dan fluoxetine (Prozac) voor de behandeling van
winterdepressies.
Momenteel zou lichttherapie enkel in Zwitserland
door de verplichte ziekteverzekering worden terugbetaald,
mits de behandeling door de arts wordt voorgeschreven.
1. Denkt u dat lichttherapie doeltreffend is
2. Quels sont ses avantages et ses inconvénients 2. Wat zijn de voor- en nadelen ervan
3. Confirmez-vous qu’elle n’est pas susceptible
d’entraîner d’effets secondaires majeurs
4.
a) Avez-vous déjà pris des mesures pour promouvoir
cette thérapie
3. Bevestigt u dat die therapie geen ernstige bijwerkingen
heeft
4.
a) Heeft u al maatregelen getroffen om lichttherapie
te promoten
b) Lesquelles et dans quel cadre b) Zo ja, welke, en in welk kader
Réponse: J’ai l’honneur de porter à la connaissance
de l’honorable membre la réponse suivante.
1. L’efficacité de la photothérapie est réelle et est
même devenue le traitement de choix (dans le cas de
dépression hivernale) recommandé par l’Association
psychiatrique américaine.
2. L’utilisation de la photothérapie (d’une intensité
de 2 000 à 2 500 lux) à raison d’une demi-heure à une
heure est recommandée dans les cas suivants:
Antwoord: Ik heb de eer aan het geachte lid het
volgende antwoord ter kennis te stellen.
1. De doeltreffendheid van fototherapie is reëel en
zij wordt zelfs aanbevolen door de Amerikaanse Psychiatrische
Vereniging (in het geval van een winterdepressie).
2. Het gebruik van de fototherapie (met een intensiteit
van 2 000 à 2 500 lux) gedurende een half uur tot
een uur wordt aanbevolen in de volgende gevallen:
— la dépression hivernale avec troubles de l’humeur; — winterdepressies met humeurstoornissen;
— la fatigue due au décalage horaire; — vermoeidheid te wijten aan de verandering van het
uur;
— l’insomnie; — slapeloosheid;
— les troubles du rythme circadien chez les personnes
âgées.
La lumière intervient, en effet, sur l’organisme par le
nerf optique en modifiant le rythme de sécrétion de la
mélatonine.
Il existe néanmoins des contre-indications à cette
thérapie:
— slaapritmestoornissen bij bejaarde personen.
Het licht werkt in op het organisme via de oogzenuw
waardoor de productie van melatonine gewijzigd
wordt.
Er bestaan niettemin contra-indicaties tegen deze
therapie:
— le syndrôme maniaco-dépressif; — bij manisch-depressieven;
— la prise de médicaments photosensibilisants tels
que les tétracyclines, ...
— la prise d’antidépresseurs, de certains antibiotiques,
de bêta-bloquants et autres médicaments
pour le cœur (la prise de ces médications combinée
à la photothérapie peuvent induire une réduction
— bij het gebruik van fotosensibiliserende geneesmiddelen
zoals tetracyclines, ...
— bij het gebruik van antidepressiva, van bepaalde
antibiotica, van beta-blokkers en andere geneesmiddelen
voor het hart (het gebruik van deze
geneesmiddelen in combinatie met fototherapie

23338
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
marquée de l’acuité visuelle et des lésions à la
rétine à court terme).
3. L’efficacité de la photothérapie est basée sur une
exposition journalière à une lumière d’une intensité
d’au moins 2 500 lux durant une à deux heures. La
lumière est étudiée de façon à ne pas endommager les
yeux ou la santé en général. Les rayons ultraviolets
sont filtrés: la lumière ne fait pas bronzer et n’entraîne
aucune réaction cutanée.
4. Ces appareils de luminothérapie sont actuellement
en vente libre. Ceux-ci sont accompagnés d’une
note explicative mettant en garde les acheteurs des
contre-indications. Il est également conseillé aux utilisateurs
de consulter leur médecin traitant en cas de
doute.
kan op korte termijn aanleiding geven tot een opvallende
afname van de gezichtsscherpte en van
letsels aan het netvlies).
3. De doeltreffendheid van de fototherapie is gebaseerd
op een dagelijkse blootstelling aan licht met een
intensiteit van minstens 2 500 lux gedurende één à
twee uur. Het licht wordt zo ingesteld dat het noch de
ogen, noch de gezondheid in het algemeen schaadt. De
UV-stralen worden gefilterd: het licht heeft geen bruinend
effect en lokt geen enkele reactie van de huid uit.
4. Deze luminotherapie-apparaten worden op dit
ogenblik vrij verkocht. Er is een handleiding bij die de
kopers op de hoogte brengt van de contra-indicaties.
Er wordt de gebruikers eveneens aangeraden in geval
van twijfel hun huisdokter te raadplegen.
DO 989900706 DO 989900706
Question n o 674 de M. Thierry Detienne du 28 avril
1999 (Fr.):
Étiquetage des produits alimentaires. — Présentation
des informations alimentaires.
Le magazine Test-Santé a publié un article consacré
à l’étiquetage des produits alimentaires. On y fait
remarquer notamment que la présentation des informations
alimentaires n’est que rarement claire et utilisable.
Ainsi, la loi impose une présentation des chiffres
par 100 g d’aliment concerné. De plus en plus de fabricants
présentent leurs produits en portions, parfois
mêmes emballées séparément, ce qui rend fort
complexe le calcul proportionnel.
1. Vos services sont-ils informés du problème
évoqué
2. Ne conviendrait-il pas que les informations
calculées par portion figurent également dans les notices
3. Dans l’affirmative, quels sont les moyens pris
pour remédier au problème évoqué
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre ce qui suit.
Étant donné que les questions posées sont comparables
à celles abordées par le député Eerdekens aux
questions parlementaires 667 du 14 avril 1999 et 668
du 15 avril 1999, je propose à l’honorable membre de
se référer auxdites questions et réponses (Questions et
Réponses, Chambre, 1998-1999, n o 176, pp. 23333 et
23334.)
Vraag nr. 674 van de heer Thierry Detienne van
28 april 1999 (Fr.):
Etikettering van voedingsmiddelen. — Wijze waarop
de informatie over de voeding wordt verstrekt.
In het magazine Test-Gezondheid verscheen een
artikel over de etikettering van voedingsmiddelen
waarin meer bepaald wordt gesteld dat de informatie
over de voedingsstoffen doorgaans niet op een duidelijke
en bruikbare manier wordt voorgesteld. De wet
bepaalt dat het gehalte van de onderscheiden voedingsstoffen
per 100 g van het betrokken voedingsproduct
moet worden weergegeven. Steeds meer fabrikanten
bieden hun producten evenwel in (soms zelfs afzonderlijk
verpakte) porties aan, waardoor de berekening
van de proportionele waarden een hoofdbrekende
aangelegenheid wordt.
1. Zijn uw diensten op de hoogte van dat probleem
2. Zou er niet ook steeds een voedingstabel per
portie moeten worden vermeld
3. Zo ja, wat wordt er ondernomen om dat te
bewerken
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid het
volgende mede te delen.
Aangezien de gestelde vragen vergelijkbaar zijn met
deze van volksvertegenwoordiger Eerdekens in de
parlementaire vragen 667 van 14 april 1999 en 668 van
15 april 1999, verwijs ik het geachte lid naar deze
vragen en antwoorden (Vragen en Antwoorden,
Kamer, 1998-1999, nr. 176, blz. 23333 en 23334).

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23339
DO 989900944 DO 989900944
Question n o 677 de M. Didier Reynders du 30 avril
1999 (Fr.):
Fonds d’aide médicale urgente (FAMU). — Comptabilité.
Le Fonds d’aide médicale urgente (FAMU), chargé
notamment de verser une intervention supplétive aux
services agréés 100 de transport urgent de malades,
serait en boni de plusieurs millions de francs pour
l’année 1998 alors que nombre d’ambulanciers agréés
100 connaissent de sérieuses difficultés de trésorerie en
raison de l’augmentation d’année en année de la
proportion de factures impayées de transport urgent.
Les montants accordés par le FAMU seraient insuffisants
malgré leur récente revalorisation.
D’autre part, il ne serait pas possible de consulter les
comptes du FAMU au greffe du tribunal de première
instance de Bruxelles alors que ce fonds est constitué
sous forme d’association sans but lucratif subsidiée
par votre ministère.
1.
a) Quelle est la situation comptable du FAMU pour
l’année 1998
b) En particulier, est-il exact qu’un boni a été réalisé
en 1998 et pour quel montant
2. Comment peut-on justifier la non-affectation de
l’intégralité des moyens du fonds alors que les
montants de ses interventions supplétives sont jugés
insuffisants
3. Cette situation est-elle exceptionnelle ou récurrente
4. Est-il exact que les comptes du FAMU ne sont
pas consultables et, dans l’affirmative, comment justifier
cette impossibilité d’accéder aux comptes de cette
association sans but lucratif subsidiée par les pouvoirs
publics
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre que le contenu de cette question relève
de la compétence de M. Jan Peeters, ministre des
Pensions, de la Sécurité, de l’Intégration sociale et de
l’Environnement.
Pensions
Vraag nr. 677 van de heer Didier Reynders van
30 april 1999 (Fr.):
Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening
(FDGH). — Boekhouding.
Het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening
(FDGH), dat er met name mee is belast de
erkende 100-diensten voor het dringend vervoer van
zieken een aanvullende tegemoetkoming uit te betalen,
zou voor het jaar 1998 een begrotingsoverschot van
verscheidene miljoenen hebben, terwijl tal van erkende
100-ambulancediensten met ernstige financiële moeilijkheden
kampen omdat het aantal onbetaalde facturen
voor dringend ziekenvervoer jaar na jaar toeneemt.
Ondanks het feit dat zij onlangs werden opgetrokken,
zouden de door het FDGH uitbetaalde bedragen
ontoereikend zijn.
Anderzijds zou het niet mogelijk zijn om de boekhouding
van het FDGH op de griffie van de rechtbank
van eerste aanleg te Brussel in te kijken, terwijl dat
fonds de rechtsvorm heeft van een vereniging zonder
winstoogmerk en door uw ministerie wordt gesubsidieerd.
1.
a) Wat is de boekhoudkundige toestand van het
FDGH voor het jaar 1998
b) Is het juist dat het fonds in 1998 een begrotingsoverschot
heeft, en wat is daarvan het precies
bedrag
2. Hoe rechtvaardigt men dat de middelen van het
fonds niet integraal werden aangewend, terwijl de
aanvullende tegemoetkomingen die het uitbetaalt,
ontoereikend worden geacht
3. Betreft het een uitzonderlijke of een recurrente
situatie
4. Is het juist dat men de boekhouding van het
FDGH niet kan inkijken, en zo ja, hoe verklaart u dat,
terwijl het om een door de overheid gesubsidieerde
vereniging zonder winstoogmerk gaat
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid mee te
delen dat de inhoud van deze vraag ressorteert onder
de bevoegdheid van de heer Jan Peeters, minister van
Pensioenen, Veiligheid, Maatschappelijke Integratie
en Leefmilieu.
Pensioenen
DO 989900976 DO 989900976
Question n o 151 de M. Dirk Van der Maelen du 3 mai
1999 (N.):
Handicapés. — Emploi. — Ministères fédéraux.
L’arrêté royal du 11 août 1972 stimulant l’emploi
des handicapés dans les administrations de l’État
Vraag nr. 151 van de heer Dirk Van der Maelen van
3 mei 1999 (N.):
Mindervaliden. — Tewerkstelling. — Federale ministeries.
Het koninklijk besluit van 11 augustus 1972 ter
bevordering van de tewerkstelling van mindervaliden

23340
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
détermine le nombre de personnes handicapées qui
doivent être employées dans les administrations publiques.
1. Combien de personnes handicapées sont employées
par votre administration
2. Ce nombre permet-il d’atteindre le quota
imposé
Réponse: J’ai l’honneur de renvoyer l’honorable
membre à la réponse, à la même question parlementaire,
qui sera donnée par la ministre de la Santé publique
sous le n o 680.
in de rijksbesturen bepaalt het aantal door de rijksbesturen
aan te werven mindervaliden.
1. Hoeveel mindervaliden stelt uw departement
tewerk
2. Wordt met dit aantal het voorgeschreven quotum
bereikt
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid te verwijzen
naar het antwoord, op dezelfde parlementaire vraag,
dat door de minister van Volksgezondheid onder het
nr. 680 zal gegeven worden.
Ministre des Affaires étrangères
Minister van Buitenlandse Zaken
DO 989900894 DO 989900894
Question n o 441 de M. Geert Bourgeois du 19 avril
1999 (N.):
Rapports imposés par la loi.
De nombreuses lois contiennent une disposition
imposant la rédaction, le dépôt, la publication, etc.,
d’un rapport — annuel ou non — sur l’application de
la loi.
Pourriez-vous, en ce qui concerne les matières relevant
de votre compétence, m’indiquer:
1. quels rapports doivent être rédigés en vertu de
dispositions légales ou réglementaires, en précisant:
a) quel est l’organe chargé de la rédaction du rapport
et à quels organes le rapport est destiné;
b) quelles sont les autres obligations en matière de
publication, de discussion, d’évaluation, etc.;
2. pour chacun de ces rapports, la manière dont les
obligations légales ont été respectées au cours de la
présente législature, à savoir:
Vraag nr. 441 van de heer Geert Bourgeois van 19 april
1999 (N.):
Bij wet opgelegde verslagen.
Tal van wetten bepalen dat al dan niet jaarlijks een
verslag moet worden opgemaakt, ingediend, bekendgemaakt,
enzovoort.
Kan u met betrekking tot de aangelegenheden die
tot uw bevoegdheid behoren opgave doen van:
1. de verslagen die ingevolge een wettelijke of reglementaire
verplichting moeten opgemaakt worden,
met:
a) opgave van de instantie die daarvoor instaat en de
instantie bij wie het rapport moet ingediend
worden;
b) een overzicht van de overige verplichtingen zoals
bekendmaking, bespreking, evaluatie, enzovoort;
2. voor elk van die verslagen een overzicht van de
naleving van de verplichtingen tijdens deze regeerperiode:
a) si l’obligation a été respectée chaque année; a) is de verplichting elk jaar nageleefd;
b) dans l’affirmative, si elle l’a été dans les délais b) zo ja, tijdig;
prévus;
c) dans la négative, quel était le retard; c) zo neen, met welke vertraging
3. pour chacun de ces rapports, la date de publication
du dernier rapport paru
Réponse: J’ai l’honneur de transmettre à l’honorable
membre les éléments de réponses suivants.
1.
a) En vertu de l’article 14 de la loi du 5 août 1991
3. voor elk van die rapporten: de datum van het
laatst verschenen rapport
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid volgende
elementen van antwoord op zijn vraag over te maken.
1.
a) Krachtens artikel 14 van de wet van 5 augustus

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23341
relative à l’importation, à l’exportation et au transit
d’armes, de munitions et de matériel devant
servir spécialement à un usage militaire et la
technologie y afférente, le gouvernement fait
annuellement rapport au Parlement sur
l’application de cette loi. Ce rapport traite notamment
de l’évolution des exportations, des problèmes
particuliers qui se sont posés et des modifications
éventuelles à la réglementation et aux procédures.
b) Bien que ce ne soit prescrit nulle part, le ministère
des Affaires étrangères a jusqu’à présent toujours
assumé la rédaction finale du rapport. Ce document
est transmis aux présidents de la Chambre et
du Sénat et est commenté en commission des Affaires
étrangères de la Chambre par le ministre des
Affaires étrangères et le ministre chargé du
Commerce extérieur.
c) Cette obligation est remplie chaque année. Le
rapport contient des données qui sont demandées à
de nombreux autres ministères ou instances. Le
rapport pour l’année 1997 a été publié à l’automne
1998.
2.
a) En vertu de la loi du 7 février 1994, la politique de
coopération au développement est évaluée en fonction
du respect des droits de l’homme.
b) Cette loi stipule que le gouvernement transmet
annuellement un rapport écrit à la Chambre des
représentants et au Sénat au sujet du respect des
droits de l’homme reconnus par la communauté
internationale, et ce pour chaque pays avec lequel
la Belgique a conclu un accord général de coopération
au développement.
c) La liste des pays partenaires de la coopération
internationale belge se compose de 24 pays et
d’une organisation régionale (SADC/Southern
African Development Community).
d) Le ministère des Affaires étrangères contribue, en
concertation avec l’administration générale de la
Coopération au Développement, à la rédaction
dudit rapport.
3.
a) L’article 4 de la Convention belgo-néerlandoluxembourgeoise
du 5 novembre 1955 portant la
création d’un Conseil interparlementaire consultatif
Benelux stipule que les 3 gouvernements
soumettront annuellement à ce conseil un rapport
commun sur:
— la réalisation et le fonctionnement de l’Union
économique Benelux (rapport économique);
— la coopération entre les trois États en matière
de politique étrangère (rapport politique).
1991 betreffende de in-, uit-, en doorvoer van
wapens, munitie en speciaal voor militair dienstig
materieel en daaraan verbonden technologie
brengt de regering ieder jaar verslag uit aan het
Parlement over de toepassing van deze wet. Dit
verslag handelt onder andere over de ontwikkeling
van de export, over de bijzondere problemen die
zijn gerezen en over de eventuele wijzigingen van
de reglementering en de procedures.
b) Hoewel dit nergens voorgeschreven is, heeft het
ministerie van Buitenlandse Zaken tot nu toe
steeds gezorgd voor de eindredactie van dit
rapport. Dit rapport wordt overgemaakt aan de
voorzitters van Kamer en Senaat en wordt mondeling
toegelicht in de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen van de Kamer door de minister
van Buitenlandse Zaken en de minister belast
met de Buitenlandse Handel.
c) Deze verplichting wordt ieder jaar nageleefd. Het
rapport bevat gegevens die aan tal van andere
ministeries en instanties worden opgevraagd. Het
verslag over het jaar 1997 werd in het najaar 1998
uitgebracht.
2.
a) Krachtens de wet van 7 februari 1994, moet het
beleid inzake ontwikkelingssamenwerking getoetst
worden aan de eerbiediging van de mensenrechten.
b) Deze wet bepaalt dat de regering jaarlijks aan de
Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de
Senaat een schriftelijk verslag inzake de eerbiediging
van de mensenrechten moet overmaken, en dit
voor elk land waarmee België een algemene overeenkomst
inzake ontwikkelingssamenwerking
gesloten heeft.
c) De lijst van «partnerlanden» van de Belgische
internationale samenwerking bestaat uit 24 landen
en één regionale organisatie (SADC/Southern African
Development Community).
d) Aan het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt
een bijdrage gevraagd om, in overleg met het
ABOS, dit verslag op te stellen.
3.
a) Op grond van artikel 4 van de Belgisch-
Nederlands-Luxemburgse Overeenkomst van
5 november 1955 tot instelling van een Raadgevende
Interparlementaire Beneluxraad brengen de
drie regeringen jaarlijks een gezamenlijk verslag
uit over:
— de totstandkoming en de werking van de Benelux
Economisch Unie (economisch verslag);
— de samenwerking tussen de drie Staten op het
gebied van het buitenlands beleid (politiek verslag).
2981

23342
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
b) Le 42 e rapport politique a été soumis sans retard et
discuté au Conseil du 9 mars 1999. Le 43 e rapport
politique est actuellement en préparation. Le
rapport économique le plus récent couvre la
période juillet 1998-juin 1999 et sera discuté au
conseil en automne (vraisemblablement en novembre).
b) Het 42e politieke verslag werd zonder vertraging
overgemaakt en besproken in de Raad van 9 maart
1999. Het 43e politieke jaarverslag is momenteel in
voorbereiding. Het meest recente economisch verslag
betreft de periode juli 1998-juni 1999 en zal in
de herfst (vermoedelijk in november) door de raad
worden besproken.
Ministre des Affaires sociales
Minister van Sociale Zaken
DO 989900882 DO 989900882
Question n o 751 de M. Thierry Detienne du 15 avril
1999 (Fr.):
Enquêtes effectuées par l’ONSS au domicile de veuves
bénéficiaires d’allocations familiales majorées. — La
présence éventuelle d’une tierce personne.
Dans votre réponse à ma question n o 716 du
31 décembre 1998 relative aux enquêtes effectuées par
l’ONSS au domicile de veuves bénéficiaires
d’allocations familiales majorées, vous précisez que
celles-ci «ne présentent pas un caractère répressif et
visent simplement à garantir le paiement des allocations
majorées et à prévenir les paiements indus»
(Questions et Réponses, Chambre, 1998-1999, n o 165,
p. 22162). Il est fait allusion au caractère habituel de la
présence éventuelle d’une tierce personne.
1. Sur quelles bases l’Administration se fonde-t-elle
pour déterminer à partir de quel seuil cette présence est
habituelle
2. Sur quelles bases l’Administration se fonde-t-elle
pour déterminer si cette présence recrée des conditions
de vie commune assimilables à celles qui existaient
avant le décès
3. Ne conviendrait-il pas, à l’instar des dispositions
adoptées récemment en matière d’inspection du
chômage, que les personnes soient convoquées préalablement
à toute visite au domicile pour un entretien
auprès de l’Administration
4.
a) Une telle adaptation est-elle envisagée
Vraag nr. 751 van de heer Thierry Detienne van
15 april 1999 (Fr.):
Enquêtes van de RKW ten huize van weduwen die een
verhoogde kinderbijslag genieten. — Eventuele aanwezigheid
van een derde.
In antwoord op mijn vraag nr. 716 van 31 december
1998 over de controlebezoeken aan huis die de RKW
uitvoert bij weduwen die een verhoogde kinderbijslag
genieten, preciseert u dat «die bezoeken geen repressief
karakter hebben en enkel het waarborgen van de
uitkering van de verhoogde bijslag en het voorkomen
van onterechte betalingen beogen» (Vragen en
Antwoorden, Kamer, 1998-1999, nr. 165, blz. 22162).
Er wordt verwezen naar het blijvend karakter van de
eventuele aanwezigheid van een derde persoon.
1. Op grond waarvan bepaalt het bestuur vanaf
wanneer die aanwezigheid een blijvend karakter
heeft
2. Op grond waarvan bepaalt het bestuur dat die
aanwezigheid opnieuw tot een leven in gemeenschap
zoals de situatie voor het overlijden leidt
3. Zou het niet aangewezen zijn, in navolging van
de recent inzake werkloosheidscontrole getroffen regeling,
dat vóór het controlebezoek aan huis plaatsheeft,
met de betrokkenen een onderhoud op het bestuur
wordt belegd
4.
a) Wordt een dergelijke aanpassing overwogen
b) Si oui, sous quelle forme b) Zo ja, in welke vorm
Réponse: L’honorable membre voudra bien trouver
ci-après les différents éléments de réponse suscités par
sa question n o 751 du 15 avril 1999.
1. Pour déterminer si deux personnes «cohabitent»
l’Office national d’allocations familiales s’appuie sur
les données du registre national des personnes physiques,
dont la finalité légale est de reproduire la situation
de fait en matière de résidence principale, sous la
Antwoord: Hierna volgen de verschillende gegevens
die een antwoord vormen op de vraag nr. 751 van
15 april 1999 van het geachte lid.
1. Om te bepalen of twee personen «samenwonen»
steunt de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers
op de gegevens van het Rijksregister van de
natuurlijke personen, dat volgens de wet de feitelijke
situatie moet weergeven op het stuk van de hoofdver-

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23343
responsabilité de l’administration communale (arrêté
royal du 16 juillet 1992 relatif aux registres de la population).
Aux termes de cet arrêté, «la détermination de la
résidence principale se fonde sur une situation de fait,
c’est-à-dire, la constatation d’un séjour effectif dans
une commune durant la plus grande partie de l’année.
Cette constatation s’effectue sur la base de plusieurs
éléments, notamment le lieu que rejoint l’intéressé
après ses occupations professionnelles, le lieu de
fréquentation scolaire des enfants, le lieu de travail, les
consommations énergétiques, et les frais de téléphone,
le séjour habituel du conjoint ou des autres membres
du ménage».
L’Office œuvre, avec le concours de la Banque
Carrefour de la sécurité sociale, pour promouvoir la
fiabilité des données du registre national des personnes
physiques et, de la sorte, expurger progressivement
l’aspect «cohabitation» du contrôle sociale assuré par
le secteur des allocations familiales. Lorsque, par
exception à la règle, le registre national ne peut apporter
la réponse, le seuil de présence habituelle est déterminé
par contrôle. La décision résulte du dialogue qui
a lieu entre le controleur et l’allocataire social, eu
égard à la notion de résidence principale contenue
dans l’arrêté royal du 16 juillet 1992 déjà cité.
2. Il n’existe pas de norme précise pour mesurer le
degré de présence. C’est le dialogue qui déterminera si
la présence d’un tiers est occasionnelle ou habituelle.
Si l’enquête révèle que, compte tenue de ce qui
précède, deux personnes ont la même résidence principale,
elle conclut à la cohabitation de ces personnes.
L’allocataire peut, par toutes voies de droit, apporter
la preuve contraire.
3 et 4. Au contraire du régime du chômage évoqué
dans votre question, les familles desservies par le
secteur des allocations familiales appartiennent très
souvent au monde du travail avec les contingences de
temps que suppose cette appartenance. La visite
rendue par le contrôleur doit donc réduire au minimum
les contraintes sociales pour les familles. C’est
dans un tel esprit que c’est le contrôleur social qui se
déplace, les cas échéant au lieu souhaité par son
interlocuteur. Le domicile est, en termes d’une moindre
contrainte, le lieu de prédilection. C’est dans ce
même esprit qu’une convocation des personnes au
siège de l’organisme d’allocations familiales n’est ni
souhaitée, ni envisagée en raison du préjudice qu’elle
générait pour les familles. L’expérience démontre par
ailleurs, dans la grande majorité des cas, que les familles
expriment leur satisfaction quant au contrôle social
exercé à domicile.
blijfplaats, onder de verantwoordelijkheid van het
gemeentebestuur (koninklijk besluit van 16 juli 1992
betreffende de bevolkingsregisters).
Dat besluit stelt: «De bepaling van de hoofdverblijfplaats
is gebaseerd op een feitelijke situatie, dat
wil zeggen de vaststelling van effectief verblijf in een
gemeente gedurende het grootste deel van het jaar.
Dezse vaststelling gebeurt op basis van verschillende
elementen, met name de plaats waarheen de betrokkene
gaat na zijn beroepsbezigheden, de plaats waar
de kinderen naar school gaan, de arbeidsplaats, het
energieverbruik en de telefoonkosten, het gewone verblijf
van de echtgenoot of van andere leden van het
huishouden».
Met de medewerking van de Kruispuntbank van de
sociale zekerheid ijvert de rijksdienst voor een grotere
betrouwbaarheid van de gegevens van het rijksregister
van de natuurlijke personen om zodoende geleidelijk
het aspect «samenwonen» te kunnen schrappen uit de
sociale controle uitgeoefend door de kinderbijslagsector.
Voor de uitzonderlijke gevallen waarvoor het
rijksregister geen antwoord biedt, wordt via de controle
uitgemaakt in welke mate er sprake is van
gewoonlijke aanwezigheid. De beslissing volgt uit het
gesprek tussen de controleur en de ontvanger van een
sociale uitkering, rekenning houdend met het begrip
hoofdverblijfplaats vervat in het reeds genoemde
koninklijk besluit van 16 juli 1992.
2. Er is geen vaste norm om de mate van aanwezigheid
te meten. Uit het gesprek moet blijken of een
bepaalde derde occasioneel dan wel gewoonlijk aanwezig
is. Als uit het onderzoek blijkt dat, rekening
houdend met het voorafgaande, twee personen
dezelfde hoofdverblijfplaats hebben, is het besluit dat
zij samenwonen. De bijslagtrekkende kan met alle
rechtsmiddelen het bewijs van het tegendeel leveren.
3 en 4. In tegenstelling tot wat het geval is in de
werkloosheidsregeling waarvan sprake in uw vraag,
behoren de gezinnen van de kinderbijslagsector vaak
tot de arbeidswereld, met de daaraan verbonden toevalligheden
op het gebied van tijd. Het bezoek van de
controleur moet de sociale druk voor de gezinnen tot
een minimum beperken. Daarom is het de sociale
controleur die de verplaatsing doet, in voorkomend
geval naar de door de betrokkene gewenste plaats. Een
bezoek aan de woonplaats is daarvoor de beste plaats
als men zo weinig mogelijk hinder wil veroorzaken.
Om dezelfde reden is het niet wenselijk en wordt er
ook niet aan gedacht de betrokkenen naar de zetel van
het kinderbijslagfonds te doen komen, wegens de last
die dat voor de gezinnen met zich zou brengen. De
ervaring leert ons ten andere, dat in de meerderheid
van de gevallen, de gezinnen hun tevredenheid uitdrukken
omtrent het sociaal toezicht aan huis.

23344
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
DO 989900892 DO 989900892
Question n o 753 de M. Thierry Detienne du 16 avril
1999 (Fr.):
Pension de survie. — Cumul avec des revenus professionnels.
— Incapacité de travail.
Les personnes qui bénéficient d’une pension de
survie peuvent, sous certaines conditions cumuler
celle-ci avec des revenus professionnels. Néanmoins, la
réglementation spécifie qu’en cas d’incapacité de
travail, aucun revenu de remplacement ne sera accordé
au travailleur pour la rémunération perdue. Cette
restriction est fondée sur le fait qu’il n’est pas donné de
compensation à une personne qui bénéficie déjà d’un
revenu de remplacement sous la forme d’une pension
de survie. Néanmoins, pour les personnes concernées,
ceci engendre des problèmes matériels qui peuvent être
importants. De plus, elles ne comprennent pas que le
régime général ne leur soit pas appliqué dès l’instant
où des cotisations sociales complètes sont perçues sur
la rémunération provenant de leur travail.
1. Vos services sont-ils informés du problème
évoqué et des conséquences matérielles qu’il a pour les
personnes concernées
2. Une réforme des dispositions en vigueur est-elle à
l’étude
3. Si oui, sous quelle forme 3. Zo ja, hoe
4. À combien estime-t-on le budget qui serait nécessaire
à l’ouverture du droit concerné
Réponse: J’ai l’honneur de faire savoir à l’honorable
membre que sa question relève de la compétence de
mon collègue, le ministre de la Santé publique et des
Pensions.
Vraag nr. 753 van de heer Thierry Detienne van
16 april 1999 (Fr.):
Overlevingspensioen. — Cumulatie met beroepsinkomen.
— Arbeidsongeschiktheid.
Onder bepaalde voorwaarden mag een overlevingspensioen
gecumuleerd worden met beroepsinkomen.
De reglementering dienaangaande stipuleert echter dat
in geval van arbeidsongeschiktheid geen vervangingsinkomen
wordt uitgekeerd ter compensatie van de
gederfde bezoldiging. Die beperking stoelt op het gegeven
dat iemand die al een vervangingsinkomen ontvangt
in de vorm van een overlevingspensioen, geen
compensatie krijgt. Voor de betrokkenen levert dat
evenwel soms grote materiële problemen op. Bovendien
begrijpen ze niet waarom het algemene stelsel niet
op hen toepasselijk is, aangezien op hun beroepsinkomen
wel onverminderde sociale bijdragen worden
geheven.
1. Zijn uw diensten op de hoogte van dat probleem
en van de materiële gevolgen voor de betrokkenen
2. Wordt een wijziging van de huidige bepalingen
overwogen
4. Hoeveel geld denkt men op de begroting te
moeten uittrekken om dat recht te kunnen waarborgen
Antwoord: Ik heb de eer het geacht lid mede te
delen dat zijn vraag tot de bevoegdheid behoort van
mijn collega, de minister van Volksgezondheid en
Pensioenen.
DO 989900894 DO 989900894
Question n o 754 de M. Geert Bourgeois du 19 avril
1999 (N.):
Rapports imposés par la loi.
De nombreuses lois contiennent une disposition
imposant la rédaction, le dépôt, la publication, etc.,
d’un rapport — annuel ou non — sur l’application de
la loi.
Pourriez-vous, en ce qui concerne les matières relevant
de votre compétence, m’indiquer:
1. quels rapports doivent être rédigés en vertu de
dispositions légales ou réglementaires, en précisant:
a) quel est l’organe chargé de la rédaction du rapport
et à quels organes le rapport est destiné;
Vraag nr. 754 van de heer Geert Bourgeois van 19 april
1999 (N.):
De bij wet opgelegde verslagen.
Tal van wetten bepalen dat al dan niet jaarlijks een
verslag moet worden opgemaakt, ingediend, bekendgemaakt,
enzovoort.
Kan u met betrekking tot de aangelegenheden die
tot uw bevoegdheid behoren opgave doen van:
1. de verslagen die ingevolge een wettelijke of reglementaire
verplichting moeten opgemaakt worden,
met:
a) opgave van de instantie die daarvoor instaat en de
instantie bij wie het rapport moet ingediend
worden;

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23345
b) quelles sont les autres obligations en matière de
publication, de discussion, d’évaluation, etc.;
2. pour chacun de ces rapports, la manière dont les
obligations légales ont été respectées au cours de la
présente législature, à savoir:
b) een overzicht van de overige verplichtingen zoals
bekendmaking, bespreking, evaluatie, enzovoort;
2. voor elk van die verslagen een overzicht van de
naleving van de verplichtingen tijdens deze regeerperiode:
a) si l’obligation a été respectée chaque année; a) is de verplichting elk jaar nageleefd;
b) dans l’affirmative, si elle l’a été dans les délais
prévus;
b) zo ja, tijdig;
c) dans la négative, quel était le retard; c) zo neen, met welke vertraging;
3. pour chacun de ces rapports, la date de publication
du dernier rapport paru
Réponse: J’ai l’honneur de fournir à l’honorable
membre les informations suivantes.
1. En vertu de l’article 5, 2 o , de la loi du 27 juin
1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant
la sécurité sociale des travailleurs salariés,
l’Office national de sécurité sociale, sous l’autorité du
comité de gestion de la sécurité sociale, veille à
«soumettre au gouvernement, en vue de l’élaboration
du budget et du contrôle budgétaire, un rapport sur
l’évolution des dépenses et des recettes dans une perspective
pluriannuelle, les options politiques prioritaires
et la façon dont un équilibre financier durable de
l’ensemble des régimes peut être assuré». Le dernier
rapport (11 e ) relatif au contrôle budgétaire 1999 a été
remis au gouvernement au mois de mars 1999.
2. La loi du 14 juillet 1961 modifiant et complétant
l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité
sociale des travailleurs prévoyait dans les attributions
de l’ONSS, la publication d’un rapport financier sur la
sécurité sociale dans son ensemble. Cette tâche est
assurée depuis l’origine par le ministère des Affaires
sociales, de la Santé publique et de l’Environnement
(ancien ministère de la Prévoyance sociale) et le
rapport s’intitule: «Rapport général sur la sécurité
sociale». Le rapport relatif aux comptes de 1995 vient
d’être publié. Notons que la disposition légale susmentionnée
a été abrogée par la loi du 27 juin 1969 révisant
l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la
sécurité sociale des travailleurs.
3. En vertu de l’article 3, § 3, et l’article 6, § 1 er et 2,
de la loi du 16 mars 1954 relative au contrôle de
certains organismes d’intérêt public, les parastataux de
la sécurité sociale doivent présenter au ministre dont
ils relèvent certains documents et rapports. La liste des
organismes sous la tutelle du ministre des Affaires
sociales est reprise ci-après.
— Article 3, § 3:
• Le projet de budget des organismes de catégo-
3. voor elk van die rapporten, de datum van het
laatst verschenen rapport
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid de volgende
informatie mede te delen.
1. Krachtens artikel 5, 2 o , van de wet van 27 juni
1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december
1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der
arbeiders, zorgt de Rijksdienst voor sociale zekerheid,
onder het gezag van het beheerscomité van de sociale
zekerheid, voor «het voorleggen aan de regering, met
het oog op de opstelling van de begrotingen en de
begrotingscontrole, van een rapport met betrekking
tot de ontwikkeling van de ontvangsten en uitgaven in
een meerjarenperspectief, de prioritaire beleidslijnen
en de wijze waarop een duurzaam financieel evenwicht
van het stelsel verzekerd kan worden». Het
laatste rapport (het 11e) over de begrotingscontrole
van 1999 werd de regering tijdens de maand maart
1999 voorgelegd.
2. De wet van 14 juli 1961 tot wijziging en aanvulling
van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende
de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
voorzag, onder de bevoegdheden van de RSZ, de
publicatie van een financieel verslag over de sociale
zekerheid in haar geheel. Deze taak wordt vanaf het
begin vervuld door het ministerie van Sociale Zaken,
Volksgezondheid en Leefmilieu (het vroegere ministerie
van Sociale Voorzorg) en het rapport draagt als
naam: «Algemeen verslag over de sociale zekerheid».
Het verslag betreffende de rekeningen van 1995 werd
onlangs gepubliceerd. Op te merken valt dat voormelde
wetsbepaling werd opgeheven bij de wet van
27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van
28 december 1944 betreffende de maatschappelijke
zekerheid der arbeiders.
3. Krachtens artikel 3, § 3, en artikel 6, § 1 en 2, van
de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op
sommige instellingen van openbaar nut, moeten de
parastatale instellingen van de sociale zekerheid aan
de minister, van wie zij afhangen, een aantal documenten
en verslagen overmaken. De lijst van de instellingen
onder de voogdij van de minister van Sociale
Zaken wordt hierna weergegeven.
— Artikel 3, § 3:
• Het ontwerp van begroting van de instellingen

23346
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
rie D est établi par les organes de gestion. Il est
approuvé par le ministre de tutelle.
• Les tableaux synoptiques des opérations des
organismes sont joints en annexe à la justification
du budget général des dépenses.
— L’article 6 précise les comptes devant être présentés
par les organismes de catégorie D au ministre
de tutelle:
• article 6, § 1 er : • artikel 6, § 1:
van categorie D wordt door de beheersorganen
opgemaakt. Het wordt door de voogdijminister
goedgekeurd.
• De synoptische tabellen van de verrichtingen
van die instellingen zijn als bijlage gevoegd bij
de verantwoording van de algemene uitgavenbegroting.
— Artikel 6 bepaalt welke rekeningen door de instellingen
van categorie D moeten overgemaakt
worden aan de voogdijminister:
* les situations périodiques (par trimestre); * de periodieke toestandsopgaven (per kwartaal);
* le rapport annuel sur les activités des organismes;
* het jaarverslag over de werkzaamheden
van de instellingen zelf;
• article 6, § 2: • artikel 6, § 2:
* le compte annuel d’exécution du budget; * de jaarlijkse uitvoeringsrekening van de
begroting;
* la situation de l’actif et du passif au
31 décembre;
* le bilan; * balans;
* le compte de résultats. * resultatenrekening.
En vertu de l’article 6 de l’arrêté royal du 9 avril
1954 réglant les attributions des réviseurs d’entreprise
d’organismes d’intérêt public, le réviseur ou les réviseurs
des organismes de catégorie D doivent adresser
les rapports suivants au ministre de tutelle:
— un rapport mensuel; — een maandverslag;
— un rapport trimestriel; — een kwartaalverslag;
— un rapport annuel. — een jaarverslag.
Tous ces rapports imposés par la loi sont transmis
pa les organismes au ministère des Affaires sociales, de
la Santé publique et de l’Environnement, administration
de l’Information et des Etudes — Tutelle — rue
de la Vierge noire, 3c. Lorsque la loi l’exige, les documents
sont ensuite présentés à la signature d’un ou
plusieurs ministres.
Les derniers rapports disponibles (au 30 avril 1999)
pour les organismes de la catégorie D sont repris dans
la liste ci-dessous:
* toestandsopgave van het actief en passief
op 31 december;
Krachtens artikel 6 van het koninklijk besluit van
9 april 1954 welk de bevoegdheden regelt van de revisoren
bij de instellingen van openbaar nut moeten
volgende verslagen door de revisor of revisoren van de
instellingen van categorie D worden overgemaakt aan
de voogdijminister:
Al deze bij wet opgelegde verslagen worden door de
instellingen overgemaakt aan het ministerie van
Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu,
bestuur van Informatie en van de Studiën — Voogdij
— Zwarte Lievevrouwstraat, 3c. Indien de wet vereist,
worden de bescheiden verder ter ondertekening doorgestuurd
naar één of meerdere ministers.
Hierna volgt per instelling behorend tot categorie
D, de lijst met de laatste beschikbare rapporten (op
30 april 1999):
A B C D E F G
Batellerie. — Binnenscheepvaart ......... 17/09/98 31/03/99 1997 1998 31/12/99 30/09/99 1998
Office de contrôle. — Controledienst . 19/10/98 30/06/98 1997 1997 31/03/99 31/03/99 —
OSSOM. — DOSZ ............................ 14/09/98 31/12/97 1977 1997 — — 1996

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23347
A B C D E F G
FAT. — FAO ..................................... 28/10/98 30/09/98 1997 1997 31/01/97 — 1993
FMP. — FBZ ..................................... 21/10/98 31/12/98 1996 1997 31/03/98 31/03/98 1997
CAAMI. — HZIV .............................. 16/10/98 30/09/98 1996 1997 31/12/98 31/12/98 1997
CSPM. — HVKZ ............................... 12/10/98 30/06/97 1996 1996 31/12/97 31/12/97 1996
Banque-carrefour. — Kruispuntbank .. 29/09/98 30/09/95 1998 1997 — — 1996
INAMI. — RIZIV .............................. 09/12/98 30/06/97 1997 1996 31/01/97 — 1995
ONVA. — RJV .................................. 15/10/98 31/12/97 1996 1997 31/12/96 — 1993
ONAFTS. — RKW ............................ 06/11/98 30/09/98 1997 1997 31/01/97 31/03/97 1997
ONSS. — RSZ ................................... 01/12/98 30/06/97 1996 1997 — 30/09/89 1996
ONSSAPL. — RSZPPO ..................... 28/10/98 31/12/97 1995 1997 1996
ONP. — RVP .................................... 03/10/98 30/09/98 1997 1996 30/09/98 30/09/98 1996
CS1. — BK1 ....................................... 21/09/98 31/12/98 — 1998 31/01/99 31/01/99 1998
A: projets de budget 1999 — date de réception. A: ontwerpen van begroting 1999 — datum van ontvangst.
B: situations périodiques — dernier trimestre reçu. B: periodieke toestandsopgaven — laatste ontvangen kwartaal.
C: rapport annuel sur les activités — dernier rapport. C: jaarverslag over de werkzaamheden — laatste verslag.
D: compte annuel — exercice. D: jaarrekening — boekjaar.
E: rapport annuel réviseur — dernier mois. E: maandverslag revisor — laatste maand.
F: rapport trimestriel réviseur — dernier trimestre. F: kwartaalverslag revisor — laatste kwartaal.
G: rapport annuel réviseur — dernier rapport annuel. G: jaarverslag revisor — laatste jaarverslag.
Annexe: répertoire des organismes d’intérêt public
placés sous la tutelle du ministère des Affaires sociales,
de la Santé publique et de l’Environnement(1)
— Batellerie: Caisse spéciale de compensation pour
allocations familiales des travailleurs occupés par
les entreprises de batellerie.
Bijlage: repertorium van de instellingen van openbaar
nut die onder toezicht staan van het ministerie
van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu(1)
— Binnenscheepvaart: Bijzondere Verrekenkas voor
de gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders
der ondernemingen voor binnenscheepvaart.
— Office de contrôle: Office de contrôle des mutualités
et des unions nationales de mutualités.
— Controledienst: Controledienst voor de ziekenfondsen
en de landsbonden van ziekenfondsen.
— OSSOM: Office de sécurité sociale d’outre-mer. — DOSZ: Dienst voor overzeese sociale zekerheid.
— FAT: Fonds des accidents du travail. — FAO: Fonds voor arbeidsongevallen.
— FMP: Fonds des maladies professionnelles. — FBZ: Fonds voor beroepsziekten.
— CAAMI: Caisse auxiliaire d’assurance maladieinvalidité.
— CSPM: Caisse de secours et de prévoyance en
faveur des marins.
— Banque-carrefour: Banque-carrefour de la sécurité
sociale.
— INAMI: Institut national d’assurance maladieinvalidité.
— HZIV: Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
— HVKZ: Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden.
— Kruispuntbank: Kruispuntbank van de sociale
zekerheid.
— RIZIV: Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
— ONVA: Office national des vacances annuelles. — RJV: Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie.
— ONAFTS: Office national d’allocations familiales
pour travailleurs salariés.
— RKW: Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.
— ONSS: Office national de sécurité sociale. — RSZ: Rijksdienst voor sociale zekerheid.
(1) Le Fonds national de retraite des ouvriers mineurs
(FNROM) n’est plus repris ici, cet organisme ayant été dissous
au 1 er janvier 1999.
(1) Het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers
(NPM) wordt hier niet meer opgenomen aangezien deze instelling
vanaf 1 januari 1999 is afgeschaft.

23348
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
— ONSSAPL: Office national de sécurité sociale des
administrations provinciales et locales.
— RSZPPO: Rijksdienst voor sociale zekerheid van
de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
— ONP: Office national des pensions. — RVP: Rijksdienst voor pensioenen.
— CS1: Caisse spéciale de compensations pour allocations
familiales des régions maritimes.
— BK1: Bijzondere Verrekenkas voor gezinsvergoedingen
ten bate van de arbeiders der zeevaartgewesten.
DO 989900899 DO 989900899
Question n o 755 de M. Geert Bourgeois du 20 avril
1999 (N.):
Recours des intérimaires et de l’organisme assureur en
matière d’accidents de travail contre l’utilisateur.
L’application de l’article 46, § 1 er , de la loi sur les
accidents de travail du 10 avril 1971 entraîne ce que
l’on appelle communément «l’immunité» de
l’employeur. Celui-ci est protégé contre les prétentions
supplémentaires en droit commun de la part de la
victime indemnisée par une indemnité forfaitaire pour
les accidents de travail. Il y a certaines exceptions à
cette immunité, notamment en cas d’intention délibérée
de la part de l’employeur.
Le problème évoqué ici a trait à la responsabilité de
l’utilisateur.
L’intérimaire a conclu un contrat de travail avec
l’agence de travail intérimaire qui est liée par les dispositions
prévues par l’assurance en matière d’accidents
de travail. En revanche, l’utilisateur n’est pas
l’employeur, alors que seul celui-ci est protégé par
l’immunité.
Cet état de choses peut avoir des répercussions
financières considérables pour l’utilisateur d’intérimaires,
qui, généralement, n’est pas au courant de ces
risques.
En cas d’accident de travail, l’intérimaire peut intenter
un action en responsabilité civile conte l’utilisateur
et l’organisme assureur en matière d’accidents de
travail peut lui aussi réclamer les montants versés
auprès de l’utilisateur.
L’utilisateur peut se protéger en exigeant que
l’intérimaire et l’assureur légal signent une renonciation
à tout recours. Il peut aussi demander une couverture
complémentaire auprès de son assureur en responsabilité
civile. Ces deux modes de couverture ne sont
toutefois pas évidents, et il me semble qu’on n’y
recourt que très rarement, notamment parce que de
nombreux utilisateurs ne sont même pas informés de
ce problème.
1. Estimez-vous que les utilisateur d’intérimaires
sont en général suffisamment informés du problème
Vraag nr. 755 van de heer Geert Bourgeois van 20 april
1999 (N.):
Verhaal van de uitzendkracht en de arbeidsongevallenverzekeraar
tegen de gebruiker.
Uit artikel 46, § 1, van de Arbeidsongevallenwet van
10 april 1971 volgt wat men gemeenzaam is gaan
noemen de «immuniteit» van de werkgever. De werkgever
is beschermd tegen bijkomende aanspraken in
gemeen recht vanwege het slachtoffer dat schadeloos
gesteld wordt door middel van de forfaitaire arbeidsongevallenvergoeding.
Op deze immuniteit geldt een
aantal uitzonderingen, zoals in geval van opzet
vanwege de werkgever.
De hier aangebrachte problematiek heeft betrekking
op de aansprakelijkheid van de gebruiker.
De uitzendkracht heeft een arbeidsovereenkomst
met het uitzendbureau, dat dus ook de arbeidsongevallenverzekering
onderschrijft. De gebruiker daarentegen
is niet de werkgever, terwijl enkel de werkgever
beschermd wordt door de immuniteit.
Een en ander kan zeer zware financiële gevolgen
hebben voor de gebruiker van uitzendkrachten, die
zich van de enorme financiële implicaties meestal niet
bewust is.
Bij een arbeidsongeval kan de uitzendkracht een
vordering inzake burgerlijke aansprakelijkheid instellen
tegen de gebruiker, terwijl ook de arbeidsongevallenverzekeraar
de uitbetaalde bedragen kan terugvorderen
van de gebruiker.
De gebruiker kan zich indekken door te eisen dat de
uitzendkracht en de wetsverzekeraar van het uitzendbureau
een afstand van verhaal tekenen. De gebruiker
kan ook een bijkomende dekking vragen aan zijn verzekeraar
burgerlijke aansprakelijkheid. Beide indekkingswijzen
zijn echter niet zo evident en komen naar
mijn inschatting zeer zelden voor, mede omdat veel
gebruikers niet eens op de hoogte zijn van de problematiek.
1. Zijn de gebruikers van uitzendkrachten naar uw
mening over het algemeen voldoende op de hoogte van
deze problematiek

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23349
2. Envisagez-vous d’organiser une campagne
d’information
3. Envisagez-vous de prendre une initiative législative
en la matière
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre ce qui suit.
En exécution d’un avis pris par le Comité de gestion
du Fonds des accidents du travail le 26 mai 1997,
l’Union professionnelle des entreprises d’assurances a
écrit le 15 décembre 1997 à ses affiliés «responsable
civile-risques d’exploitation».
Elle a demandé que l’on couvre systématiquement
dans les polices d’employeurs utilisant du personnel
mis à leur disposition tant les actions subrogatoires de
l’assureur-loi de l’employeur qui met du personnel à la
disposition ou du bureau d’intérim que les actions en
indemnisation additionnelle en droit commun intentées
par le personnel ou les intérimaires victimes d’un
accident du travail ou par leurs ayants droit.
Dans sa lettre de réponse, l’Union professionnelle
des entreprises d’assurances précise que, si cette extension
de couverture ne peut pas être imposée de manière
impérative dans les conditions générales de police, la
plupart des assureurs en RC prévoient néanmoins à sa
connaissance une extension de couverture dans leur
police.
On peut conclure de ce qui précède que suffisamment
de mesures sont prises pour permettre aux utilisateurs
de personnel mis à la disposition de s’assurer
contre des revendications en droit commun à la suite
d’accidents du travail subis par ce personnel, du moins
pour ce qui est des entreprises qui concluent en règle
générale une assurance «responsabilité civile-risques
d’exploitation».
Le client-utilisateur et son assureur pour responsabilité
civile disposent par nature de la possibilité de
recours contre le bureau d’intérim. Dans ce cas ils
pourraient se baser sur la mauvaise sélection de ce
bureau.
Enfin l’Union professionnelle des entreprises de
travail intérimaire a toujours insisté auprès de ces
membres pour ne pas signer des clauses d’abandon de
recours. Cette Union professionnelle trouve que
l’utilisateur doit aussi prendre ses responsabilités dans
le cadre de la politique de la lutte contre les accidents
du travail et doit prendre les précautions nécessaires
afin que l’intérimaire ne soit pas la victime d’un accident
du travail.
2. Overweegt u een voorlichtingscampagne
3. Overweegt u een wettelijk initiatief
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid mede te
delen.
In uitvoering van een advies van het Beheerscomité
van het Fonds voor arbeidsongevallen van 26 mei 1997
werden de bij de Beroepsvereniging der verzekeringsondernemingen
aangesloten verzekeraars «BA exploitatierisico’s»
aangeschreven per brief van 15 december
1997.
Er werd gevraagd in de polissen van werkgevers die
gebruik maken van ter beschikking gesteld personeel
op systematische wijze dekking te verlenen voor zowel
de subrogatoire vorderingen van de wetsverzekeraar
van de werkgever die personeel ter beschikking stelt of
van het uitzendkantoor als voor de vorderingen tot
aanvullende schadeloosstelling in gemeen recht van
het ter beschikking gesteld personeel of van de uitzendkrachten
die slachtoffer worden van een arbeidsongeval
of van hun rechthebbenden.
Het antwoordschrijven van de Beroepsvereniging
der verzekeringsondernemingen preciseert dat deze
uitbreiding van de dekking weliswaar niet dwingend
in de algemene polisvoorwaarden kan worden opgelegd,
maar dat naar de kennis van deze beroepsvereniging
de meeste BA-verzekeraars in een uitbreiding van
dekking in hun polis voorzien.
Men kan besluiten uit wat voorafgaat dat voldoende
maatregelen zijn genomen om de gebruikers van ter
beschikking gesteld personeel in de mogelijkheid te
stellen zich tegen gemeenrechtelijke aanspraken ingevolge
arbeidsongevallen van dit personeel te verzekeren,
althans wat de ondernemingen betreft die in de
regel een verzekering voor «burgerrechtelijke aansprakelijkheidsexploitatierisico’s»
afsluiten.
De klant-gebruiker en zijn verzekeraar voor burgerlijke
aansprakelijkheid beschikken uiteraard over de
mogelijkheid tot verhaal tegen het uitzendbureau. In
dit geval zouden zij zich kunnen baseren op een slechte
selectie door dit bureau.
Tenslotte heeft de Beroepsvereniging van uitzendkantoren
er bij zijn leden steeds op aangedrongen om
clausules van afstand van verhaal niet te ondertekenen.
Deze beroepsvereniging meent immers dat ook de
gebruiker in het kader van een politiek ter bestrijding
van arbeidsongevallen zijn verantwoordelijkheid moet
opnemen en de nodige voorzorgen moet nemen opdat
de uitzendkracht niet het slachtoffer zou zijn van een
arbeidsongeval.
2982

23350
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
DO 989900916 DO 989900916
Question n o 756 de M. Claude Eerdekens du 23 avril
1999 (Fr.):
Dépressions saisonnières ou hivernales. — Photothérapie.
Selon Test-Santé (n o 30 de mars-avril 1999, p. 5)
certaines personnes sont sujettes à des dépressions
annuelles survenant entre octobre et mars, appelées
dépressions saisonnières ou dépressions hivernales.
Pour les combattre, les médecins ont généralement
recours aux mêmes traitements que pour les autres
types de dépression (médicaments antidépresseurs).
Plusieurs études donnent pourtant à penser que la
photothérapie a une efficacité supérieure à celle de la
fluoxétine (Prozac).
Il n’y aurait cependant qu’un seul pays où la
photothérapie est remboursée par l’assurance maladie
obligatoire lorsqu’elle est prescrite par un médecin: la
Suisse.
Envisagez-vous un remboursement, même partiel,
de cette photothérapie
Réponse: J’ai l’honneur de communiquer à l’honorable
membre la réponse suivante à la question posée.
La dépression saisonnière peut être traitée par
photothérapie.
Il est exact que l’efficacité de ce traitement a été
démontrée par certaines études, l’amélioration de
l’humeur pouvant déjà, dans certains cas, se marquer
après 48 heures de traitement.
Aucune demande visant à introduire cette prestation
dans la nomenclature des prestations de santé n’a
cependant été introduite à ce jour auprès du Conseil
technique médical institué au sein du Service des soins
de santé de l’INAMI.
Le remboursement de ce traitement n’est pas considéré
comme prioritaire par les milieux médicaux
concernés.
Vraag nr. 756 van de heer Claude Eerdekens van
23 april 1999 (Fr.):
Seizoengebonden of winterdepressies. — Lichttherapie.
Volgens het magazine Test-Gezondheid (nr. 30,
maart-april 1999) lijden sommige mensen aan jaarlijks
weerkerende depressies die zich voordoen tijdens de
wintermaanden (van oktober tot maart) en seizoengebonden
of winterdepressies genoemd worden.
Tegen dergelijke depressies schrijven artsen doorgaans
dezelfde behandelingen met antidepressiva voor
als tegen andere depressies. Verscheidene studies laten
evenwel uitschijnen dat lichttherapie efficiënter zou
zijn dan fluoxetine (Prozac) voor de behandeling van
winterdepressies.
Momenteel zou lichttherapie enkel in Zwitserland
door de verplichte ziekteverzekering worden terugbetaald,
mits de behandeling door de arts wordt voorgeschreven.
Denkt u lichttherapie ook in België door het ziektefonds
te laten terugbetalen, zij het gedeeltelijk
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid volgend
antwoord te geven op de gestelde vraag.
De seizoensgebonden depressie kan met fototherapie
worden behandeld.
De doeltreffendheid van die behandeling is inderdaad
door sommige studies aangetoond, aangezien de
verbetering van het humeur in sommige gevallen reeds
na 48 uur behandeling merkbaar was.
Tot op heden is geen enkele aanvraag om die verstrekking
in de nomenclatuur van de geneeskundige
verstrekkingen op te nemen, ingediend bij de Technisch
Geneeskundige Raad, die is ingesteld bij de
Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV.
De vergoeding van die behandeling wordt door de
betrokken medische kringen niet als prioritair
beschouwd.
DO 989900935 DO 989900935
Question n o 757 de M. Hubert Brouns du 28 avril 1999
(N.):
Centres de revalidation.
1. Le collège des médecins-directeurs aurait été
chargé de réaliser une étude sur les besoins et la viabilité
des centres de revalidation.
Qu’en est-il de cette étude Quand devrait-on en
connaître les résultats
Vraag nr. 757 van de heer Hubert Brouns van 28 april
1999 (N.):
Revalidatiecentra.
1. Naar verluidt werd het College van geneesherendirecteurs
belast met een actuele behoefte- en leefbaarheidsstudie
van de revalidatiecentra.
Wat is de stand van zaken en de timing van de finalisatie
van deze behoeftestudie

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23351
2. Les centres de revalidation sont par ailleurs
confrontés à un problème de retards de paiement par
les organismes assureurs. Le délai réglementaire est de
60 jours. De ce fait, les centres de petite taille sont
souvent obligés de contracter des emprunts pour des
crédits de caisse.
Quelles mesures pourraient être prises pour régler ce
problème
Réponse: En réponse à la question de l’honorable
membre quant à des problèmes de centres de rééducation
ayant signé une convention avec le Comité de
l’assurance du Service des soins de santé de l’INAMI,
je peux communiquer ce qui suit.
1. En effet, il est un fait que le Collège des médecins-directeurs
du Service des soins de santé de
l’INAMI effectue une étude de viabilité en collaboration
avec les centres de rééducation du secteur dit
«ORL et PSY». Cette étude prospective se déroule
tout au long de l’année 1999. Compte tenu du temps
qui est normalement nécessaire pour réaliser de telles
études, le résultat, qui devrait d’ailleurs être préalablement
examiné avec le secteur, ne doit pas être attendu
avant le printemps de l’an 2000.
2. Le problème de la longue procédure des demandes
individuelles d’intervention m’est bien connu.
Pour preuve, je vous rappelle les mesures prévues dans
la dernière loi-programme du 25 janvier 1999 en vue
d’alléger la procédure décisionnelle du Collège des
médecins-directeurs. Dans les arrêtés d’exécution des
dispositions de cette loi, d’autres mesures pourraient
normalement encore être intégrées afin de réduire le
circuit des accords d’intervention dans les frais de
rééducation fonctionnelle, qui est selon toute vraisemblance
à l’origine des «paiements tardifs» évoqués par
l’honorable membre. Lorsque ces mesures seront en
vigueur, il n’y aura, à mon avis, plus aucune raison
d’avoir des retards dans les remboursements de soins
donnés.
2. Een ander probleem waarmee de sector te
kampen heeft, betreft de laattijdige uitbetaling van
tegoeden door de verzekeringsinstellingen aan de
centra. Reglementair geldt voor de centra een termijn
van 60 dagen, maar dit noopt vooral de kleine centra
tot het aangaan van leningen voor kaskredieten.
Hoe kan u hieraan tegemoetkomen
Antwoord: In antwoord op de vraag van het
geachte lid aangaande problemen van revalidatiecentra
die een overeenkomst hebben gesloten met het
Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige
verzorging van het RIZIV, kan ik het volgende
melden.
1. Het blijkt inderdaad zo te zijn dat het College
van geneesheren-directeurs van de Dienst voor geneeskundige
verzorging van het RIZIV een leefbaarheidsstudie
doet samen met de revalidatiecentra uit de zogenaamde
NOK- en PSY-sector. Deze prospectieve
studie loopt over heel het jaar 1999. Rekening houdend
met de tijd normaal nodig om zulke studies af te
werken, moet het resultaat, dat overigens voorafgaandelijk
zou moeten besproken worden met de sector,
niet vóór de lente van het jaar 2000 verwacht worden.
2. Het probleem van de lange procedure van de
individuele aanvragen tot tegemoetkoming is mij welbekend,
getuige de maatregelen voorzien in de laatste
programmawet van 25 januari 1999 om de beslissingsprocedure
van het College van geneesheer-directeurs te
verlichten. In de uitvoeringsbesluiten van de bepalingen
van deze wet zouden normaal nog andere maatregelen
kunnen worden opgenomen om het circuit van
de akkoorden tot tegemoetkoming in revalidatiekosten,
naar alle waarschijnlijkheid dé oorzaak van de
door het geachte lid aangehaalde «laattijdige uitbetalingen»,
te verkorten. Wanneer deze maatregelen in
uitvoering zullen zijn, is er mijns inziens geen enkele
reden meer voor vertragingen in de terugbetaling van
verleende zorgen.
DO 989900947 DO 989900947
Question n o 758 de M me Annemie Van de Casteele du
30 avril 1999 (N.):
Pharmaciens. — Statut INAMI.
1. Combien de pharmaciens ont adhéré à la
Convention nationale pharmaciens-organismes assureurs
2. Combien de pharmaciens-titulaires ont reçu leur
statut INAMI pour les années civiles 1995, 1996 et
1997
3. Combien de pharmaciens-biologistes ont reçu
leur statut INAMI pour les années civiles 1995, 1996 et
1997
Vraag nr. 758 van mevrouw Annemie Van de Casteele
van 30 april 1999 (N.):
Apothekers. — RIZIV-statuut.
1. Hoeveel apothekers zijn op dit moment toegetreden
tot de Nationale Overeenkomst apothekersverzekeringsinstellingen
2. Hoeveel apothekers-titularissen hebben hun
RIZIV-statuut voor het kalenderjaar 1995, 1996 en
1997 ontvangen
3. Hoeveel apothekers-biologen hebben hun
RIZIV-statuut voor het kalenderjaar 1995, 1996 en
1997 ontvangen

23352
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
4. Combien de pharmaciens adjoints ou suppléants
à temps plein ont reçu leur statut INAMI pour les
années civiles 1995, 1996 et 1997
5. Combien de pharmaciens adjoints ou suppléants
à temps partiel ont reçu leur statut INAMI pour les
années civiles 1995, 1996 et 1997
6. À votre estime, quand la cotisation INAMI pour
l’année de service 1996 sera-t-elle versée
4. Hoeveel voltijdse adjunct- en plaatsvervangende
apothekers hebben hun RIZIV-statuut voor het kalenderjaar
1995, 1996 en 1997 ontvangen
5. Hoeveel deeltijdse adjunct- en plaatsvervangende
apothekers hebben hun RIZIV-statuut voor het kalenderjaar
1995, 1996 en 1997 ontvangen
6. Wanneer zal volgens u de RIZIV-bijdrage voor
het dienstjaar 1998 uitbetaald worden
Réponse: En réponse aux questions de l’honorable
membre, je peux communiquer ce qui suit.
1. À ce jour il y a 10 170 pharmaciens et
501 pharmaciens-biologistes qui ont adhéré aux
conventions respectives.
2. Il m’est impossible de répondre puisque les paiements
pour les titulaires et les biologistes, adjoints et
remplaçants qui travaillent à temps plein ne sont pas
repris par catégorie.
Nombre de cotisations à temps plein versé jusqu’à
présent:
1995: 6 629; 1995: 6 629;
1996: 6 417; 1996: 6 417;
1997: 4 927. 1997: 4 927.
3. 1995: il m’est impossible de répondre pour la
raison mentionnée sous le point 2.
1996: 1996:
1/1 → 331; 1/1 → 331;
3/4 → 27; 3/4 → 27;
1/2 → 11. 1/2 → 11.
1997: 1997:
1/1 → 165; 1/1 → 165;
3/4 → 3; 3/4 → 3;
1/2 → 1. 1/2 → 1.
Antwoord: In antwoord op de vragen van het
geachte lid kan ik het volgende meedelen.
1. Momenteel zijn er 10 170 apothekers en 501
apothekers-biologen toegetreden tot de respectievelijke
overeenkomsten.
2. Het is mij onmogelijk hierop te antwoorden aangezien
de betalingen voor de titularissen en de voltijdse
biologen, adjuncten en plaatsvervangers niet worden
ingedeeld per categorie.
Aantal voltijdse bijdragen die tot op heden werden
gestort:
3. 1995: het is mij onmogelijk hierop te antwoorden
om onder punt 2 vermelde reden.
4. Voir point 2 ci-dessus. 4. Zie punt 2 hierboven.
5. Nombre d’adjoints et de remplaçants partiel
ayant reçu le statut social jusqu’à présent:
1995: 1995:
3/4 → 413; 3/4 → 413;
1/2 → 374. 1/2 → 374.
1996: 1996:
3/4 → 403; 3/4 → 403;
1/2 → 357. 1/2 → 357.
5. Aantal deeltijdse adjuncten en plaatsvervangende
apothekers die tot op heden het sociaal statuut hebben
ontvangen:

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23353
1997: 1997:
3/4 → 354; 3/4 → 354;
1/2 → 322. 1/2 → 322.
6. Date envisagée: fin 1999. 6. Streefdatum: eind 1999.
L’arrêté royal du 11 avril 1999, publié au Moniteur
belge du 1 er mai 1999, modifiant l’arrêté royal du
18 mars 1971, fixe une nouvelle procédure d’attribution
des avantages sociaux à certains pharmaciens qui
présente un traitement amélioré des demandes et une
sécurité accrue pour les intéressés d’être payés à une
date ultime. Cette procédure entre en vigueur dès
l’exercice 1999.
Het koninklijk besluit van 11 april 1999, verschenen
in het Belgisch Staatsblad van 1 mei 1999, tot wijziging
van het koninklijk besluit van 18 maart 1971, legt een
nieuwe procedure voor de toekenning van de sociale
voordelen aan sommige apothekers vast, die een betere
behandeling van de aanvragen garandeert en de
betrokkenen een grotere zekerheid geeft dat ze op een
uiterste datum zullen worden betaald. Deze procedure
treedt in werking vanaf het dienstjaar 1999.
Ministre des Transports
Minister van Vervoer
DO 979803393 DO 979803393
Question n o 663 de M. Maurice Didden du 26 janvier
1998 (N.):
Transport ferroviaire de marchandises dans le
Limbourg.
Il me revient qu’une entreprise métallurgique
travaillant pour le secteur automobile et un producteur
d’acier de Gand souhaiteraient faire appel au
transport ferroviaire de marchandises dans le
Limbourg. L’éventuelle réalisation d’un tel projet
risque de provoquer la saturation de la ligne Hasselt-
Montzen.
1. Quelles négociations concrètes sont menées avec
ces entreprises et quelles en seront les implications
éventuelles pour le transport de marchandises dans le
Limbourg
2. Quelles décisions relatives au Rhin de fer les
Chemins de fer belges ont-ils prises à ce jour
Réponse: Le producteur d’acier à Genk connaît
actuellement une croissance importante à la suite d’un
certain nombre d’investissements consentis dans le
courant de 1997.
Le transport par rail, qui représentait déjà des volumes
importants, enregistre également une forte croissance.
L’organisation des trains-navettes pour le transport
de marchandises pondéreuses ne rencontre pas
pour l’instant de difficultés imputables à une saturation
de la ligne Hasselt-Montzen.
J’ai été chargé par la conférence interministérielle
des travaux et de l’infrastructure d’entamer des négociations
avec les Pays-Bas et l’Allemagne en vue de la
réactivation du Rhin de fer.
Vraag nr. 663 van de heer Maurice Didden van 26 januari
1998 (N.):
Goederenverkeer per spoor in Limburg.
Naar ik verneem bestaat er inzake het goederenverkeer
per spoor in Limburg belangstelling vanwege een
bedrijf uit de metaalverwerkende sector voor de automobielnijverheid
en een staalproducent uit Genk.
Zulks zou meebrengen dat de lijn Hasselt-Montzen
stilaan op een verzadigingspunt komt.
1. Welke concrete besprekingen worden met vermelde
bedrijven gevoerd en wat zijn hiervan de implicaties
voor het goederenvervoer in Limburg
2. Welke beslissingen met betrekking tot de IJzeren
Rijn werden tot hiertoe door de Belgische Spoorwegen
getroffen
Antwoord: De staalproducent uit Genk kent
momenteel een substantiële groei ingevolge een aantal
investeringen in de loop van 1997.
Het vervoer per spoor, dat al belangrijke volumes
omvatte, kent eveneens een sterke groei. De organisatie
der pendeltreinen voor zware vervoeren heeft
momenteel geen moeilijkheden die zouden te wijten
zijn aan een saturatie van de lijn Hasselt-Montzen.
De interministeriële conferentie voor verkeer en
infrastructuur heeft mij gemandateerd om met Nederland
en Duitsland te onderhandelen over de reactivering
van de IJzeren Rijn.

23354
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
La SNCB poursuit les études relatives au Rhin de fer
et réalise une analyse compléte de la problématique du
transport de marchandises par rail sur l’ensemble du
territoire belge.
Un groupe directeur à haut niveau a été mis en place
à mon initiative en juin 1998, réunissant des experts
belges, hollandais et allemands. Le 29 mars 1999, j’ai
invité mes collègues néerlandais et allemand,
Mme Netelenbos et M. Müntefering, a une réunion
d’évaluation des travaux du groupe directeur. Mme
Netelenbos a estimé que, en regard de la législation
néerlandaise, l’examen des tracés alternatifs au tracé
historique n’était pas suffisamment approfondi pour
conclure à la nécessité de réactiver le tracé historique.
Les trois ministres ont dès lors mandaté le groupe de
directeurs de compléter son rapport des éléments
requis pour qu’il soit conforme à la législation néerlandaise.
Ils se reverront sur cette base le 30 septembre
1999.
De NMBS zet de studies met betrekking tot de IJzeren
Rijn voort en verricht een volledige analyse van de
problematiek van het goederenvervoer per spoor over
het hele Belgische grondgebied.
Een stuurgroep met Belgische, Nederlandse en
Duitse experten werd op mijn initiatief opgericht in
juni 1998. Op 29 maart 1999 heb ik mijn Nederlandse
en Duitse collegae, mevrouw Netelenbos en de heer
Müntefering, uitgenodigd op een evaluatievergadering
van de werkzaamheden van de stuurgroep. Mevrouw
Netelenbos was van mening dat in het raam van de
Nederlandse wetgeving het onderzoek van de alternatieve
tracés onvoldoende was om te besluiten dat het
nodig is het historisch tracé te reactiveren.
De drie ministers hebben daarop de stuurgroep
gemandateerd zijn verslag te vervolledigen met de
elementen die vereist zijn overeenkomstig de Nederlandse
wetgeving. Zij zullen elkaar opnieuw ontmoeten
op 30 september 1999.
DO 979814267 DO 979814267
Question n o 749 de M. Hugo Van Dienderen du
15 juin 1998 (N.):
SNCB. — Trains à destination de Roosendaal et train
IR Anvers-Louvain.
Selon la réponse à ma question n o 690 du 16 mars
1998, la relation L ne peut être prolongée jusqu’à
Roosendaal, le matériel utilisé, notamment les trains à
démarrage rapide, provoquant, en cas de compositions
plus importantes, des problèmes de courants parasites
sur le réseau NS (Questions et Réponses, Chambre,
1997-1998, n o 130, p. 17979). Même en dehors de la
période touristique, une liaison rapide avec Gand
s’impose. L’offre actuelle réduit de moitié le nombre
de liaisons en direction de la conurbation et des villes
situées à l’est (ligne Roosendaal-Zwolle). Le train L
Saint-Nicolas-Essen fait actuellement un arrêt de
12 minutes à Berchem. Il ne crée pas, pour autant, une
nouvelle relation en cercle, mais uniquement une liaison
technique entre deux trains L. Même un prolongement
du train L jusqu’à Roosendaal n’offrirait qu’un
nombre restreint de possibilités supplémentaires. Un
arrêt d’une minute seulement à Berchem permettrait, à
Roosendaal, de nouvelles correspondances avec le
train IC d’Amsterdam ainsi qu’avec le train IR
Arnhem-Zwolle. La durée de la correspondance pour
le train IR vers Gand et Ostende à Berchem s’en trouverait
ainsi réduite de 24 à 13 minutes.
Par ailleurs, la nouvelle relation IR Anvers-Louvain
se fait au moyen de rames doubles que l’on peut difficilement
atteler les unes aux autres, ce qui provoque
régulièrement des retards. Ceux-ci prennent encore de
l’ampleur à cause du court laps de temps prévu pour le
Vraag nr. 749 van de heer Hugo Van Dienderen van
15 juni 1998 (N.):
NMBS. — Treinen tot Roosendaal en IR-trein
Antwerpen-Leuven.
Volgens het antwoord op mijn vraag nr. 690 van
16 maart 1998 kan de L-relatie niet verlengd worden
tot Roosendaal, aangezien het gebruikte materieel,
namelijk sprinters, in bepaalde grote samenstellingen
stoorstroomproblemen op het NS-net zou veroorzaken
(Vragen en Antwoorden, Kamer, 1997-1998, nr. 130,
blz. 17979). Ook buiten de rijperiode van de toeristentreinen
is een vlotte verbinding met Gent noodzakelijk.
Door het huidige aanbod halveert het aantal verbindingen
vanuit Antwerpen naar de randstad en naar
de oostelijke stedengordel (lijn Roosendaal-Zwolle).
De L-trein Sint-Niklaas-Essen staat momenteel
12 minuten stil te Berchem. Hierdoor ontstaat er
eigenlijk geen nieuwe ringrelatie, maar enkel een technische
koppeling tussen twee L-treinen. Zelfs bij een
verlenging van de L-trein tot Roosendaal ontstaan er
hierdoor slechts beperkte extra mogelijkheden. Indien
de stilstand te Berchem beperkt wordt tot 1 minuut,
ontstaan er overstapmogelijkheden te Roosendaal van
en naar de IC-trein naar Amsterdam en van en naar de
IR-trein naar Arnhem en Zwolle. De overstaptijd te
Berchem van en naar de IC-trein naar Gent en
Oostende verkort hierdoor van 24 tot 13 minuten.
Anderzijds wordt de nieuwe IR-relatie Antwerpen-
Leuven gereden met slecht koppelbare tweeledige stellen.
Hierdoor ontstaan regelmatig vertragingen, die
zich versterken door de korte keertijd in Antwerpen-
Centraal (6 minuten). Ook het treinverkeer op de lijn

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23355
retournement à Anvers-Central (6 minutes) et perturbent
fortement le trafic ferroviaire sur la ligne Malines-Saint-Nicolas.
1. Qu’entendez-vous, dans votre réponse, par
«problèmes de courants parasites»
2. Ne pourrait-on y placer des filtres ou un système
de déviation de la surtension
3. Quelles installations sont perturbées à cause de
configurations importantes de ce type de rames
4.
a) Ces rames ne provoquent-elles pas des problèmes
analogues sur le réseau belge
b) Pourquoi n’est-ce pas le cas b) Waarom niet
5. Pour quelles raisons la SNCB ne change-t-elle
pas de matériel entre les deux relations
6. Cela permettrait de prolonger le train L jusqu’à
Roosendaal (jusqu’au 23 mai 1998, des rames doubles
circulaient régulièrement jusqu’à Roosendaal) et
d’utiliser du matériel à enclenchement rapide sur la relation
Anvers/Saint-Nicolas-Malines-Louvain. Qu’en
pensez-vous
7. Pour quelles raisons la SNCB ne réduit-elle pas le
temps d’arrêt de ce train L Saint-Nicolas-Roosendaal à
une minute à Berchem Cette solution permettrait de
nouvelles correspondances sur le réseau néerlandais et
écourterait de 11 minutes le voyage vers Gand et
Ostende.
8. Quelles autres mesures sont envisagées pour limiter
le nombre de retards sur la nouvelle relation IR
Anvers-Louvain
Réponse:
1 à 7. Le train L Essen - Anvers - Berchem assure la
correspondance avec l’IC Anvers - Bruxelles.
Le train L Anvers-Berchem - Saint-Nicolas assure la
correspondance avec les IC de et vers Gand.
Pour organiser de manière économique les roulements
du matériel et du personnel, les deux relations L
ont été accouplées moyennant un arrêt de 12 minutes à
Anvers-Berchem.
Un temps d’arrêt limité à Berchem rompt la correspondance
à Berchem ou prolonge notablement celle à
Saint-Nicolas.
À partir du 30 mai 1999, le train omnibus en question
circulera avec des automotrices quadruples qui
sont admises également sur le réseau des NS. Il sera
chaque jour prolongé toutes les heures vers Roosendaal.
8. Afin d’améliorer la régularité de l’IR Louvain -
Anvers, des mesures ont déjà été prises au niveau de
l’exploitation afin de garantir un parcours plus fluide
Mechelen-Sint-Niklaas wordt hierdoor grondig verstoord.
1. Wat wordt er in het antwoord met stoorstroomproblemen
bedoeld
2. Kunnen er hierdoor geen filters of overspanningsafleiders
geplaatst worden
3. Welke installaties worden er gestoord door grote
configuraties van dergelijke motorstellen
4.
a) Veroorzaken deze stellen dan geen analoge problemen
op het Belgische net
5. Waarom wisselt de NMBS het materieel niet tussen
beide relaties
6. Hierdoor kan de L-trein verlengd worden tot
Roosendaal (tot 23 mei 1998 reden er regelmatig tweeledige
stellen tot Roosendaal) en kan er materieel met
een snelkoppeling ingezet worden op de relatie
Antwerpen/Sint-Niklaas-Mechelen-Leuven. Wat is uw
mening hierover
7. Waarom verkort de NMBS de stilstandtijd van
deze L-trein Sint-Niklaas-Roosendaal in Berchem niet
tot één minuut Hierdoor ontstaan er bijkomende
overstapmogelijkheden op het Nederlandse net en
wordt de reisduur naar Gent en Oostende 11 minuten
korter.
8. Welke andere maatregelen worden er overwogen
om de vertragingen op de nieuwe IR-relatie Antwerpen-Leuven
te beperken
Antwoord:
1 tot 7. De L-trein Essen - Antwerpen - Berchem
verzekert de aansluiting met de IC Antwerpen - Brussel.
De L-trein Antwerpen-Berchem - Sint-Niklaas verzekert
de aansluiting met de IC naar en van Gent.
Om reden van economische beurtregeling van materieel
en personeel werden beide L-relaties aan elkaar
gekoppeld met 12 minuten stilstandsduur te Antwerpen-Berchem.
Een beperkte stilstandsduur te Berchem verbreekt de
aansluiting te Berchem of verlengt deze aanzienlijk te
Sint-Niklaas.
Vanaf 30 mei 1999 wordt bedoelde stoptrein gereden
met vierledige motorstellen die ook op het NS-net
toegelaten zijn en wordt deze L-trein dagelijks en om
het uur verlengd naar Roosendaal.
8. Om de regelmaat van de IR-Leuven - Antwerpen
te verbeteren werden reeds exploitatiemaatregelen
genomen om een vlottere rit te waarborgen (verspo-

23356
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
(changement de voie à Kontich, meilleur suivi des
(dés)accouplements à Malines et mise en service de
matériel plus facilement accoupable.
ring te Kontich, betere opvolging (ont)koppelingen te
Mechelen en inzet van vlotter materieel).
DO 979814295 DO 979814295
Question n o 753 de M. Ferdinand Ghesquière du
19 juin 1998 (N.):
SNCB. — TGV en Belgique après l’accident survenu
au ICE en Allemagne.
L’accident survenu à Eschede, en Allemagne, doit
inciter chacun, et plus particulièrement la SNCB
même, à réfléchir sérieusement à la sécurité des communications
ferroviaires rapides. Au préalable, il
convient de réagir avec circonspection, notamment
après un accident dont on ignore encore l’origine.
1. Après l’accident, la vitesse sur les lignes de TGV
en Allemagne a été ramenée à 160 km/h dans l’attente
des résultats de l’enquête relative aux causes de
l’accident. Cette mesure n’a pas été suivie chez nous ni
dans les autres pays européens.
a) Pourquoi la SNCB n’a-t-elle pas estimé opportun
de suivre cette mesure de prévention
b) La cause de l’accident pourrait tout aussi bien
affecter des trains à grande vitesse autres que ceux
du type ICE. Qu’en pensez-vous
2. Pourquoi la SNCB estime-t-elle que de tels accidents
sont exclus dans notre pays
3.
a) La SNCB a-t-elle tiré des conclusions de l’accident
survenu en Allemagne
b) Dans l’affirmative, lesquelles b) Zo ja, welke
Réponse: Les rames TGV qui circulent sur les lignes
de la SNCB sont équipées de roues monoblocs. Les
rames ICE, qui ne circulent pas sur les lignes de la
SNCB, sont équipées de roues antichoc (garniture intérieure
en caoutchouc) à bandage de roue. C’est une
rupture au niveau du bandage de roue qui a été la
cause principale de l’accident d’Eschede.
À l’issue de cet accident, la DB a décidé de retirer
temporairement les rames ICE de la circulation et de
remplacer toutes les roues antichocs à bandage de roue
par des roues monoblocs, lesquelles ne présentent pas
ce risque d’accident. C’est pourquoi les réseaux ferroviaires
belge, français, espagnol, italien et japonais
n’ont pas pris de mesures spéciales au niveau de leur
transport à grande vitesse.
Par ailleurs, sur les lignes SNCB classiques à trafic
mixte, la vitesse maximale actuellement autorisée est
déjà de 160 km/h ou 140 ou 120 km/h. Cette limita-
Vraag nr. 753 van de heer Ferdinand Ghesquière van
19 juni 1998 (N.):
NMBS. — HST in ons land na het ongeval met de ICE
in Duitsland.
Het ongeval in Eschede in Duitsland moet iedereen,
niet in het minst de NMBS zelf, ernstig doen nadenken
over de veiligheid van het snelle treinverkeer, en voordien
moet er voorzichtig en vooruitziend gereageerd
worden, zeker ook na een ongeval zolang men de
oorzaak nog niet kent.
1. In Duitsland werd, na het ongeval, de snelheid
op de hoge snelheidslijnen gereduceerd tot 160 km per
uur in afwachting van de resultaten van het onderzoek
naar de oorzaak. In de andere Europese landen werd
deze maatregel niet gevolgd, ook niet in ons land.
a) Waarom achtte de NMBS zulks niet aangewezen
vanuit preventief opzicht
b) De oorzaak kon toch ook van zodanige aard zijn
dat ook andere HST-stellen als de ICE daarvan
«het slachtoffer» kunnen worden. Wat is uw
mening daarover
2. In welke zin denkt de NMBS dat zulke ongevallen
in ons land zijn uitgesloten
3.
a) Heeft de NMBS conclusies getrokken naar aanleiding
van het ongeval in Duitsland
Antwoord: De HST-stellen die op het NMBS-net
rijden, zijn uitgerust met monoblocwielen. De ICEstellen,
die niet op het NMBS-net rijden, zijn uitgerust
met gedempte wielen (inwendige rubberband). De
primaire oorzaak van het ongeval in Eschede was een
breuk in een wielband.
De DB besloot na het ongeval om tijdelijk de ICEstellen
uit circulatie te nemen en alle gedempte wielen
met wielband door monoblocwielen te vervangen
waarvoor dit ongevalrisico niet bestaat. Daarom
hebben de Belgische, Franse, Spaanse, Italiaanse en
Japanse spoorwegen geen speciale maatregelen voor
hun hogesnelheidsverkeer genomen.
Bovendien wordt op de klassieke NMBS-lijnen met
gemengd verkeer reeds vandaag de toegelaten maximumsnelheid
beperkt tot 160 km/u of 140 of

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23357
tion de vitesse est également d’application pour le
matériel TGV qui emprunte ces lignes.
120 km/u. Deze snelheidsbeperking is eveneens van
toepassing voor het HST-materieel dat op deze lijnen
rijdt.
DO 979824301 DO 979824301
Question n o 754 de M. Hugo Van Dienderen du
23 juin 1998 (N.):
SNCB. — Ligne 25 à Hove. — Abattage d’essences
indigènes de valeur.
La SNCB envisage d’abattre 200 arbres indigènes de
valeur, plantés le long de la ligne ferroviaire 25 à
Hove. Il s’agit de chênes, de châtaigniers et de hêtres se
trouvant à l’intérieur d’un domaine entourant un
château.
La SNCB envisage cet abattage pour assurer la sécurité
de la circulation des trains. La chute de ces arbres
sur les voies pourrait occasionner des accidents.
Les habitants des environs sont indignés. Il s’agit, en
effet, d’un ensemble de grande valeur esthétique, qui,
en été, assourdit en outre le bruit des trains.
Par ailleurs, il n’y a jamais eu d’accident et les
arbres se trouvaient là avant que la voie ferrée soit
aménagée.
1. La SNCB a-t-elle effectivement pris cette initiative
en se fondant sur les motifs évoqués
2. N’y a-t-il pas d’autres méthodes permettant de
garantir la sécurité sans qu’il soit porté atteinte à ce
site villageois
3.
a) Comment se fait-il que ces mêmes arbres n’ont
jusqu’à présent jamais constitué un danger
Vraag nr. 754 van de heer Hugo Van Dienderen van
23 juni 1998 (N.):
NMBS. — Spoorlijn 25 in Hove. — Kappen van waardevolle
inlandse bomen.
De NMBS wil dat in Hove langs spoorlijn 25 zo’n
200 waardevolle inlandse bomen worden gekapt. Het
gaat om eik, kastanje en beuk. Ze behoren tot een
kasteeldomein.
De NMBS wil dat dit voor de veiligheid van het
spoorverkeer gebeurt. De bomen zouden op de spoorlijn
kunnen vallen en ongevallen veroorzaken.
Buurtbewoners reageren verontwaardigd. Het gaat
om een geheel van grote esthetische waarde dat bovendien
vooral in de zomer een natuurlijke buffer vormt
tegen het spoorlawaai.
Ze wijzen er op dat er nog nooit iets gebeurd is en
dat de bomen er waren vóór de spoorlijn.
1. Heeft de NMBS dit initiatief inderdaad genomen
op basis van de aangegeven motieven
2. Bestaan er geen andere methoden om de veiligheid
te garanderen zonder aantasting van het waardevol
dorpsgezicht
3.
a) Hoe komt het dat de bomen tot nu toe geen veiligheidsprobleem
vormden
b) Ce problème est-il lié à l’arrivée du TGV b) Heeft dit te maken met de komst van de TGV
c) Ce qui fait problème pour le TGV ne constitueraitil
pas un problème pour les trains ordinaires
4. Toutes les procédures relatives à l’abattage des
arbres ont-elles été respectées
5. À défaut d’alternatives, la SNCB compenserat-elle
d’une manière quelconque la perte des arbres
Réponse:
1, 2, 3 a) et 4. La SNCB a en effet entrepris des
démarches en vue de l’application de la loi du 25 juillet
1891 sur la police des chemins de fer aux arbres situés
le long de la ligne 25 à Hove et qui se trouvent en
infraction avec l’article 2, premier alinéa, de ladite loi.
Comme il ressort des travaux préparatoires à cette
loi, l’article précité invoque des raisons évidentes de
sécurité du trafic ferroviaire, qui existaient déjà bien
avant l’avènement du TGV. Les tentatives précédentes
c) Is wat onveilig is voor een TGV ook niet onveilig
voor een gewone trein
4. Zijn alle procedures in verband met het vellen
van de bomen gevolgd
5. Zal de NMBS, als er toch geen alternatieven
zouden bestaan, het verlies van de bomen op een of
andere manier compenseren
Antwoord:
1, 2, 3 a) en 4. De NMBS heeft inderdaad stappen
ondernomen om de bomen die langsheen lijn 25 te
Hove in overtreding staan met artikel 2, eerste lid, van
de wet van 25 juli 1891 op de politie der spoorwegen in
overeenstemming met deze wet te doen brengen.
Zoals uit de voorbereidende werken van deze wet
blijkt, heeft voormeld artikel te maken met evidente
redenen van veiligheid van het treinverkeer, die inderdaad
reeds bestonden vóór de komst van de HST.
2983

23358
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
de la SNCB en vue de limiter la hauteur de ces arbres à
la dimension maximale légale n’avaient cependant pas
abouti vu que les propriétaires riverains se référaient à
l’arrêté royal du 20 janvier 1981 sur la protection
comme site rural du «château Hoveberg et ses
abords», ainsi qu’aux avis négatifs et contraignants
que le service des Monuments et Sites a rendus à
chaque demande d’étêtage des arbres.
La SNCB a fait savoir au service des Monuments et
Sites dans une lettre amplement motivée que l’arrêté de
classement susvisé, dans le mesure où il constituerait
une infraction aux servitudes légales imposées par la
loi du 25 juillet 1891, serait illégal et engagerait la
responsabilité de la Région flamande en cas d’accident
ferroviaire. Le service des Monuments et Sites a en
conséquence, par décision du 15 avril 1998 de son
fonctionnaire habilité à cette fin, donné lautorisation
aux propriétaires riverains de se conformer à la loi du
25 juillet 1891, autorisation assortie de l’obligation de
replantation avec des espèces d’arbres et d’arbustes
appropriées.
Le service des Monuments et Sites motive explicitement
cette décision tant du point de vue des servitudes
légales imposées par la loi du 25 juillet 1891 que sur la
base du constat suivant lequel il n’existe en fait aucune
alternative susceptible de garantir la sécurité du trafic
ferroviaire.
En outre, il n’est prévu aucune dérogation à l’article
2, premier alinéa, de la loi du 25 juillet 1891 qui
réglemente la hauteur maximale des arbres le long des
voies. Il n’existe donc aucune alternative ni en fait ni
en droit.
3.
b) et c) Il ressort de ce qui précède que ce dossier n’a
rien à voir avec l’avènement du TGV.
5. L’article 8 de la loi du 25 juillet 1891 prévoit une
compensation si une végétation légale doit elle aussi
être enlevée pour des raisons de sécurité. Étant donné
que la SNCB, qui en l’espèce n’a enfreint aucune prescription
de procédure, ne procède qu’à l’encontre
d’arbres ayant atteint une hauteur illégale, il n’est
prévu aucune compensation à sa charge.
Vroegere pogingen van de NMBS om de hoogte van
deze bomen te beperken tot het wettelijke maximum,
konden evenwel niet worden gerealiseerd, daar de
diverse eigenaars der aangelanden zich beriepen op het
koninklijk besluit van 20 januari 1981 houdende
bescherming van het «kasteel Hoveberg met omgeving»
als dorpsgezicht en op de voor hen bindende
negatieve adviezen die de dienst Monumenten en
Landschappen afleverde bij elk verzoek om toelating
tot het inkorten van de bomen.
De NMBS heeft aan de dienst Monumenten en
Landschappen in een uitvoerig gemotiveerd schrijven
laten gelden dat voormeld klasseringsbesluit, voor
zover het afbreuk zou willen doen aan de wettelijke
erfdienstbaarheden opgelegd door de wet van 25 juli
1891, onwettig zou zijn en de aansprakelijkheid van
het Vlaamse Gewest bij gebeurlijk treinongeval met
zich zou meebrengen. De dienst Monumenten en
Landschappen heeft naar aanleiding hiervan bij beslissing
van 15 april 1998 van zijn hiertoe gemachtigde
ambtenaar, aan de eigenaars der aangelanden toestemming
verleend om zich naar de wet van 25 juli 1891 te
schikken, dit onder verplichting van heraanleg met
geschikte boom- en struiksoorten.
De dienst Monumenten en Landschappen motiveert
expliciet deze beslissing zowel op de voorrang van de
wettelijke erfdienstbaarheden die de wet van 25 juli
1891 oplegt als op grond van zijn vaststelling dat er in
feite geen alternatieven bestaan om de veiligheid van
het treinverkeer te waarborgen.
Op artikel 2, eerste lid, van de wet van 25 juli 1891,
waarbij de maximale hoogte van bomen naast het
spoor wordt geregeld, bestaat bovendien geen mogelijkheid
tot afwijking. Er bestaat dus geen alternatief
in feite noch in rechte.
3.
b) en c) Uit het voorgaande blijkt dat dit dossier niets
te maken heeft met de komst van de HST.
5. Artikel 8 van de wet van 25 juli 1891 voorziet in
een vergoeding indien om veiligheidsredenen ook
wettige begroeiing zou moeten worden geruimd. Aangezien
de NMBS, die hierin geen enkel procedurevoorschrift
heeft overtreden, enkel optreedt tegen bomen
die een onwettige hoogte hebben, is er geen compensatie
te haren laste voorzien.
DO 979824362 DO 979824362
Question n o 762 de M. Hugo Van Dienderen du 3 juillet
1998 (N.):
SNCB. — Obligations en matière de temps de travail
et de repos.
«En vue d’harmoniser les conditions de concurrence
dans lesquelles s’exercent certaines activités de la
Vraag nr. 762 van de heer Hugo Van Dienderen van
3 juli 1998 (N.):
NMBS. — Verplichtingen inzake arbeids- en rusttijden.
«Met het oog op de harmonisering van de concurrentievoorwaarden
waaronder bepaalde NMBS-

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23359
SNCB qui ne relèvent pas des missions de service
public:
— ... — ...
— l’État veille à assurer un contrôle effectif du respect
des obligations en matière de temps de travail et de
temps de repos applicables dans le domaine du
transport routier ainsi que dans l’ensemble des
transports terrestres.»
Cet extrait du deuxième contrat de gestion conclu
entre l’État belge et la SNCB constitue de toute
évidence une clause importante pour la SNCB.
1. Où en est l’exécution de cette disposition
contractuelle
activiteiten worden uitgevoerd, die niet tot de opdrachten
van openbare dienst behoren:
— waarborgt de Staat een effectieve controle op de
naleving van de verplichtingen inzake arbeids- en
rusttijden die gelden op het vlak van het wegvervoer
en van alle vervoer over land.»
Dat staat in het Tweede Beheerscontract tussen de
Staat en de NMBS. Het is duidelijk dat dit zeer belangrijk
is voor de NMBS.
1. Hoever staat het met de uitvoering van deze contractuele
bepaling
2. Quels sont les problèmes 2. Wat zijn de knelpunten
3. Comment les résoudrez-vous 3. Hoe lost u die op
4. Que révèlent les contrôles 4. Wat blijkt uit de controles
5. L’évolution constatée est-elle positive 5. Is er een gunstige evolutie
6. Les moyens dont vous disposez suffisent-ils à
assurer les contrôles
7. La SNCB est-elle satisfaite de la manière dont
l’État s’acquitte de cette obligation
Réponse:
1 à 6. — 1 tot 6. —
7. La SNCB ne peut que se réjouir du fait qu’un
contrôle effectif du respect des obligations en matière
de temps de travail et de temps de repos applicables
dans le domaine du transport routier ainsi que dans
l’ensemble des transports est assuré.
6. Heeft u voldoende middelen voor de controles
7. Is de NMBS tevreden over de naleving door de
Staat van deze verplichting
Antwoord:
7. Ne NMBS kan zich alleen maar verheugen over
het feit dat een effectieve controle op de naleving van
de verplichtingen inzake arbeids- en rusttijden die
gelden op het vlak van het wegvervoer en van alle vervoer
over land wordt verzekerd.
DO 979824416 DO 979824416
Question n o 772 de M. Alfons Borginon du 16 juillet
1998 (N.):
SNCB. — Achat d’une société d’expédition. —
Concurrence déloyale.
L’annonce de la reprise de Thyssen Haniel Logistic
(THL) par la SNCB a suscité un certain émoi dans les
milieux du transport et de l’expédition.
Ni le prix de la reprise ni l’origine des fonds — qui,
d’après M. Schouppe, proviennent d’une «caisse de
guerre» — ne sont connus. M. Schouppe a déclaré que
la SNCB entendait devenir le plus grand prestataire de
services logistiques en Europe.
Vraag nr. 772 van de heer Alfons Borginon van 16 juli
1998 (N.):
NMBS. — Overname expeditiebedrijf. — Oneerlijke
concurrentie.
In transport- en expeditiekringen is heel wat deining
ontstaan naar aanleiding van de aankondiging van de
overname van Thyssen Haniel Logistic (THL) door de
NMBS.
De overnameprijs is onbekend, evenals de oorsprong
van de gelden, tenzij dan de mededeling van de
heer Schouppe, dat er nog ergens een «oorlogskas»
werd ontdekt. Volgens de heer Schouppe wil de
NMBS de grootste logistieke dienstverlener in Europa
worden.
1. Quel est le montant de cette reprise 1. Welk overnamebedrag is met deze operatie
gemoeid
2. Quelle est l’origine des fonds utilisés par la
SNCB à cet effet
2. Wat is de oorsprong van de gelden die de NMBS
hiervoor aanwendt

23360
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
3. Est-il justifié qu’une entreprise publique concurrence
directement des entreprises privées grâce à des
deniers publics (contributions) et prive les entreprises
d’expédition de leurs meilleurs éléments
4. Les pouvoirs publics (le contribuable) devront-ils
éponger d’éventuelles pertes
5. La SNCB ne devrait-elle pas plutôt se consacrer à
sa réorganisation, s’en tenir au transport de marchandises
et en confier l’organisation à des entreprises
d’expédition spécialisées plutôt que leur faire une
concurrence déloyale
Réponse: Le 18 juin 1998, le conseil d’administration
de la SNCB a approuvé l’achat des actions du
groupe Thyssen-Haniel-Logistic qui assure l’activité
logistique du groupe Thyssen.
Cette initiative placera la SNCB parmi les dix
premiers acteurs européens des transports en général et
de la logistique en particulier.
L’opération s’inscrit dans le cadre de l’autonomie
accordée à la SNCB par la loi du 21 mars 1991. Elle ne
concerne pas les missions de service public imparties à
la SNCB. Celle-ci est libre de développer toutes les
activités qui sont compatibles avec son objet social, ce
qui est le cas en l’occurrence. En vertu de l’article 7 de
la loi du 21 mars 1991, elle peut constituer des succursales
ou des agences en Belgique ou à l’étranger.
La décision prise par son conseil d’administration
respecte scrupuleusement les dispositions de la loi relative
aux prises de participation directes ou indirectes
dans les filiales.
Je me permets d’attirer l’attention de l’honorable
membre sur le fait que, depuis son changement de
statut, la SNCB n’est plus tenue de fournir des données
et/ou des informations précises en relation avec ses
activités qui ne relèvent pas des missions de service
public imparties par la loi.
3. Is het gerechtvaardigd dat een overheidsbedrijf
met overheidsgelden (belastingsgeld) privé-bedrijven
rechtstreeks concurrentie aandoet en ook de beste
krachten zal moeten wegkopen bij de expeditiebedrijven
4. Zal de overheid (de belastingbetaler) moeten
opdraaien voor eventuele verliezen
5. Zou de NMBS zich niet beter degelijk reorganiseren,
zich houden aan het vervoer van goederen en de
organisatie daarvan overlaten aan gespecialiseerde
bedrijven, de expediteurs, in plaats van deze bedrijven
oneerlijke concurrentie aan te doen
Antwoord: Op 18 juni 1998 heeft de raad van
bestuur van de NMBS de aankoop goedgekeurd van
de aandelen van de groep Thyssen-Haniel-Logistic die
de logistiek verzorgt van de Thyssen-groep.
Met dit initiatief zal de NMBS zich bij de tien eerste
Europese vervoerders in het algemeen bevinden en
meer in het bijzonder bij de logistieke vervoerders.
Deze operatie kadert binnen de autonomie die de
wet van 21 maart 1991 aan de NMBS heeft toegekend.
Het gaat hier niet over aan de NMBS toegewezen opdrachten
van openbare dienst. De NMBS is vrij alle
activiteiten te ontwikkelen die met het maatschappelijk
doel overeenkomen, wat hier het geval is. Met
toepassing van artikel 7 van de wet van 21 maart 1991
mag de NMBS bijhuizen of agentschappen oprichten
in België en in het buitenland.
De beslissing getroffen door de raad van bestuur
respecteert nauwgezet de bepalingen van de wet met
betrekking tot rechtstreekse of onrechtstreekse participatie
in de bijhuizen.
Ik ben zo vrij de aandacht van het geachte lid te
vestigen op het feit dat, sinds het statuut van de NMBS
is gewijzigd, zij niet meer gehouden is gegevens en/of
informatie te verstrekken betreffende haar activiteiten
die geen verband houden met de door de wet opgelegde
openbare dienstverlening.
DO 979824618 DO 979824618
Question n o 785 de M. Maurice Didden du 7 septembre
1998 (N.):
TGV. — Liaison entre Liège et Cologne et Aix.
Les tableaux A et C de l’indicateur des chemins de
fer mentionnent des liaisons TGV à horaire cadencé à
destination d’Aix et de Cologne.
Selon la presse, toutefois, il n’y aurait pas de liaison
de ce type entre Liège et Aix. Aucun profil spécial n’est
d’ailleurs prévu entre Liège et Aix.
Les trains circuleraient à 120 km/h entre Liège et
Aix, à 160 km/h entre Aix et Düren et à 200 km/h de
Vraag nr. 785 van de heer Maurice Didden van 7 september
1998 (N.):
HST. — Verbinding tussen Luik en Keulen en Aken.
In het spoorboekje binnenland is op de tabellen A
en C met de klokvaste verbindingen aangegeven dat de
HST loopt via Aken en Keulen.
In de pers vernemen we nochtans dat er geen enkele
bedding komt tussen Keulen en Aken. Trouwens ook
tussen Luik en Aken is in geen speciaal profiel voorzien.
Men plant treinen te laten rijden tussen 120 km/u
tussen Luik en Aken, 160 km/u tussen Aken en Düren

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23361
Düren à Cologne. Ce dernier tronçon ne serait toutefois
pas opérationnel avant l’année 2007.
En définitive, il n’est donc nullement question d’une
liaison TGV entre Liège et Cologne, et encore moins
entre Liège et Aix. Or, on continue de parler d’un
TGV pour ce trajet.
1. Sur quoi se fonde-t-on pour induire ainsi les
voyageurs en erreur
2. Ne serait-il pas plus exact de parler de trains
Euro-city ou de trains internationaux
Réponse: La ligne TGV Liège — Köln est composée
de trois tronçons distincts.
À la sortie de Liège jusqu’aux abords de la frontière
allemande, une nouvelle ligne sera construite en site
propre pour une vitesse maximale de 250 km/h.
Des abords de la frontière jusqu’Aachen — Düren,
les voies existantes, parcourues actuellement à des
vitesses comprises entre 100 et 160 km/h, seront
réaménagées pour permettre à terme de circuler de 140
à 200 km/h selon les endroits. En Belgique, ces réaménagements,
actuellement en cours, seront achevés en
1999.
La DB AG procède dès à présent sur le tronçon
Düren — Koln à la pose de deux voies nouvelles
spécialisées TGV, parallèlement aux voies existantes.
Ces nouvelles voies seront parcourables à 250 km/h.
L’homogénéité de ce projet transfrontalier permettra
ainsi de ramener le temps de parcours de 92 à 52
minutes entre Liège et Köln et de 2 h 55 à 1 h 36 entre
Bruxelles et Köln.
en vanaf Düren tot Keulen aan 200 km/u. Dit laatste
zal pas gerealiseerd zijn in 2007.
Slotsom van dit alles is dat er dus eigenlijk geen
sprake is van een HST-verbinding tussen Luik en
Keulen, zeker niet tussen Luik en Aken. Desondanks
blijft men over een HST-trein spreken over dit traject.
1. Waarop baseert men zich om de bevolking
terzake te misleiden
2. Is het niet correcter te spreken over Euro-city
treinen ofwel internationale treinen
Antwoord: De HST-lijn Luik — Keulen bestaat uit
drie afzonderlijke baanvakken.
Aan de uitrit Luik tot nabij de Duitse grens zal een
nieuwe lijn worden aangelegd in eigen bedding, voor
een maximumsnelheid van 250 km/u.
In de nabijheid van de grens tot Aken — Düren
zullen de bestaande sporen, die nu tegen snelheden tussen
100 en 160 km/u worden bereden, worden aangepast
om naargelang van de plaatsen uiteindelijk te
kunnen worden bereden tegen snelheden van 140 tot
200 km/u. In België zullen die aanpassingen die
momenteel aan de gang zijn in 1999 voltooid zijn.
De DB AG legt vanaf heden op het baanvak Düren
— Keulen twee nieuwe speciale HST-sporen evenwijdig
met de bestaande sporen. Deze nieuwe sporen
zullen tegen 250 km/u kunnen worden bereden.
Dankzij de homogeniteit van dit grensoverschrijdende
project zal de rijtijd Luik — Keulen van 92 op
52 minuten kunnen worden gebracht en de rijtijd Brussel
— Keulen van 2.55 uur op 1.36 uur.
DO 979834721 DO 979834721
Question n o 801 de M me Colette Burgeon du 30 septembre
1998 (Fr.):
SNCB. — Réductions accordées sur le réseau ferroviaire
aux titulaires d’une pension ou d’un statut à
caractère patriotique.
Il me revient que les réductions accordées sur le
réseau ferroviaire aux titulaires d’une pension ou d’un
statut à caractère patriotique ne sont prévues que pour
les voyages assurés dans le cadre des missions de
service public définies dans le contrat de gestion de la
SNCB.
La mission de service public se limiterait au transport
intérieur de voyageurs assuré par les trains du
service ordinaire. Cette définition exclut, par conséquent,
les liaisons internationales. Avant la concession
au privé de l’exploitation commerciale de certaines
lignes internationales, la SNCB accordait malgré tout
les mêmes réductions jusqu’à la frontière avec le pays
voisin.
Vraag nr. 801 van mevrouw Colette Burgeon van
30 september 1998 (Fr.):
NMBS. — Kortingen op het spoorwegnet voor houders
van een pensioen of van een vaderlands statuut.
Naar ik verneem, worden kortingen op het spoorwegnet
voor houders van een pensioen of van een
vaderlands statuut enkel toegekend voor treinreizen in
het kader van de openbare dienstverlening zoals omschreven
in het beheerscontract van de NMBS.
De openbare dienstverlening zou zich evenwel
beperken tot het binnenlands reizigersvervoer met de
gewone treindienst. Internationale verbindingen zijn
hiervan uitgesloten. Voor ze de exploitatie van
bepaalde internationale lijnen concessioneerde aan de
particuliere sector, kende de NMBS die kortingen
echter wél toe tot aan de grens met het buurland.

23362
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Le problème se pose aujourd’hui lorsque l’exploitant
de la ligne est une entreprise de droit privé, autonome
dans sa politique tarifaire. Tel est le cas de la
société «Westrail International» qui est chargée de
l’exploitation des services Thalys. En effet, le contrat
signé entre les deux sociétés ne prévoit pas de réduction
pour les intéressés de telle sorte que les personnes
sont pénalisées.
1. Pouvez-vous confirmer cette information 1. Bevestigt u dat
2.
a) Est-il exact que c’est l’État qui imposait ces réductions
sur les liaisons internationales (de la même
manière que pour les voyages de trafic intérieur), la
SNCB étant dédommagée par le versement d’un
subside compensatoire
b) Dans l’affirmative, ne serait-il pas possible de trouver
une solution équitable, par la conclusion d’un
accord entre l’État et la société «Westrail International»
Outre le fait que l’État honorerait ainsi
ses engagements antérieurs, la dépense budgétaire
ne devrait pas être très élevée en raison du grand
âge des intéressés et, pour la plupart, de leurs difficultés
à se déplacer.
Réponse:
1. Pour les trains classiques du service international,
la situation est restée inchangée et les ayant droits
pour raisons patriotiques peuvent bénéficier de la
réduction prévue en service intérieur belge jusqu’au
point frontière avec le pays voisin. La tarification du
voyage étant basée sur l’addition de parcours successifs,
la part SNCB, sur laquelle la réduction peut
s’appliquer, est bien claire. Par contre, une réduction
n’a jamais été d’application sur les suppléments à
payer dans certains trains, comme par exemple les
trains TEE antérieurs entre Bruxelles et Paris.
Pour les trains à grande vitesse, comme Thalys et
Eurostar, les réseaux appliquent des prix «toutcompris»
incluant la réservation de place, le supplément
«grande vitesse», le repas en première classe
(confort 1), le droit de passage (Eurostar — tunnel
sous la manche)...
Afin de pouvoir attirer les différents types de clientèles
— affaire, détente, jeune, senior — une offre tarifaire
est mise en place avec des prix adaptés à chaque
catégorie, mais avec plus ou moins de contraintes au
niveau des possibilités d’échange, de remboursement,
des places disponibles dans un train bien précis, ...
selon le prix que le client paie.
Les ayants droits à une réduction pour raisons
patriotiques sur le réseau SNCB peuvent eux-aussi
profiter de ces tarifs réduits valables pour l’intièreté du
trajet à effectuer. Appliquer une réduction sur la seule
part SNCB n’est pas faisable, mais les tarifs commerciaux
offerts sont intéressants et accessibles à toute la
clientèle.
Er rijst nu een probleem wanneer de exploitant van
de lijn een privaatrechtelijke onderneming is die haar
tarieven vrij bepaalt. Dat is bijvoorbeeld het geval
voor de maatschappij «Westrail International», die de
Thalys-verbindingen exploiteert. Het contract dat de
NMBS met deze maatschappij sloot, voorziet niet in
een korting voor de betrokken reizigers, wat voor hen
uiteraard een nadeel is.
2.
a) Klopt het dat de Staat die kortingen vroeger verplicht
stelde op internationale spoorwegverbindingen
(net zoals op het binnenlandse spoorwegnet)
en de NMBS door een compenserende toelage voor
het geleden verlies werd vergoed
b) Zo ja, kan de Staat geen overeenkomst sluiten met
de maatschappij «Westrail International» om tot
een billijke oplossing te komen Gelet op de zeer
hoge leeftijd van de betrokkenen en, althans voor
de meesten onder hen, hun beperkte mobiliteit zou
dat geen grote uitgaven meebrengen, en bovendien
zou de Staat op die manier zijn vroeger aangegane
verbintenissen nakomen.
Antwoord:
1. Voor de klassieke treinen van de internationale
dienst is de toestand ongewijzigd gebleven en de rechthebbenden
om vaderlandslievende redenen kunnen
van de voorziene korting in Belgische binnenlandse
dienst genieten tot aan het grenspunt met het nabuurland.
Daar de tarifering van de reis gebaseerd is op de
samenvoeging van opeenvolgende trajecten, is het
NMBS-aandeel waarop de korting kan toegepast
worden goed gekend. Op de supplementen te betalen
voor sommige treinen, zoals bijvoorbeeld de vroegere
TEE treinen tussen Brussel en Parijs, is daarentegen
nooit een korting toegepast.
Voor de hogesnelheidstreinen, zoals Thalys en
Eurostar, passen de netten «al in» -prijzen toe, die de
plaatsreservering, het supplement «hoge snelheid», de
maaltijd in eerste klas (comfort 1), het tolrecht (Eurostar
— kanaaltunnel), ... omvatten.
Om de verschillende klantentypes — business, vrijetijd,
jongeren, senior — te kunnen aantrekken is een
tariefaanbod uitgewerkt met prijzen aangepast aan
elke categorie, maar met meer of minder beperkingen
inzake mogelijkheid tot omwisseling, terugbetaling,
beschikbaarheid van plaatsen in een bepaalde trein, ...
naargelang de prijs die de klant betaalt.
De rechthebbenden op een korting op het Belgische
net om vaderlandslievende redenen kunnen ook genieten
van deze kortingtarieven geldig voor het volledig af
te leggen traject. Het toepassen van een korting enkel
op het NMBS-aandeel is niet doenbaar, maar de aangeboden
commerciële tarieven zijn interessant en
beschikbaar voor de gehele cliënteel.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23363
À remarquer que le transport international de voyageurs
doit être géré sur une base commerciale et qu’il
ne peut être subventionné comme l’offre de trains du
service intérieur.
2.
a) L’application de réductions sur les liaisons internationales
classiques est une décision commerciale de
la SNCB qui ne peut être compensée par un
subside.
b) La gamme tarifaire Thalys propose des prix attractifs,
comme le tarif «mini», accessibles à tous, de
telle sorte que les personnes concernées peuvent en
bénéficier et ne doivent pas se considérer comme
étant pénalisées.
Op te merken valt dat het internationaal vervoerreizigerstransport
per spoor op commerciële basis moet
worden beheerd en niet mag worden gesubsidieerd
zoals het treinaanbod van de binnenlandse dienst.
2.
a) De toepassing van kortingen op de klassieke internationale
verbindigen is een commerciële beslissing
van de NMBS waarvoor er geen compenserende
subsidie mag zijn.
b) Het Thalys tariefaanbod omvat aantrekkelijke
prijzen, zoals het tarief «mini», toegankelijk voor
iedereen, zodat de betrokken personen er ook van
kunnen gebruik maken en zij zich niet benadeeld
moeten voelen.
DO 979834759 DO 979834759
Question n o 805 de M. Jo Van Overberghe du 6 octobre
1998 (N.):
SNCB, «De Lijn» et Sabena. — Tarifs réduits.
Certaines catégories d’usagers de la SNCB voyagent
à prix réduit ou gratuitement.
1.
a) Pouvez-vous fournir un aperçu du nombre de
personnes qui voyagent en train à prix réduit. Pour
quelle raison En quelle qualité Quelle réduction
leur est accordée
b) Cette réduction tarifaire est-elle compensée d’une
quelconque manière ou est-elle intégralement
imputée au budget de la SNCB
2.
a) Pouvez-vous fournir un aperçu des personnes qui
voyagent gratuitement en train Pour quelle
raison En quelle qualité
b) Cette gratuité est-elle compensée d’une quelconque
manière ou est-elle intégralement imputée au
budget de la SNCB
3. Des réductions de prix analogues sont-elles
accordées par «De Lijn» et la Sabena
Réponse:
Vraag nr. 805 van de heer Jo Van Overberghe van
6 oktober 1998 (N.):
NMBS, De Lijn en Sabena. — Verminderde tarieven.
Bepaalde categorieën treinreizigers kunnen gratis of
tegen verlaagd tarief gebruik maken van de diensten
van de NMBS.
1.
a) Kan u een overzicht geven van het aantal mensen
dat om welke reden of hoedanigheid tegen welk
verlaagd tarief voor hun verplaatsingen van de
trein gebruik maken
b) Wordt dit verlaagd tarief op een of andere wijze
gecompenseerd of komt dit integraal ten laste van
de begroting van de NMBS
2.
a) Kan u een overzicht geven van het aantal mensen
dat om welke reden of hoedanigheid gratis voor
hun verplaatsingen van de trein gebruik maken
b) Wordt deze gratis dienstverlening op een of andere
manier gecompenseerd of komt dit integraal ten
laste van de begroting van de NMBS
3. Worden analoge prijsverminderingen toegestaan
wat betreft de diensten van De Lijn en Sabena
Antwoord:
1 et 2. 1 en 2.
Les réductions tarifaires et gratuités imposées par
l’État ainsi que le mode de compensation sont définis
aux articles 33 et 34 du contrat de gestion 1997-2001
conclu entre l’État et la SNCB.
Les chiffres relatifs au nombre de personnes qui
utilisent ces réductions ne sont pas disponibles.
3. — 3. —
Het door de Staat opgelegde kosteloze vervoer en
vervoer tegen verminderde prijs en de wijze van
compensatie worden bepaald in de artikelen 33 en 34
van het beheerscontract 1997-2001 tussen de Staat en
de NMBS.
Cijfers over het aantal mensen dat van dat verlaagd
tarief gebruik maakt zijn niet beschikbaar.

23364
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
DO 989900170 DO 989900170
Question n o 835 de M. Bart Laeremans du 12 novembre
1998 (N.):
Services d’exécution dont le rayon d’action couvre
tout le pays. — Ateliers centraux de la SNCB. —
Aéroport national de Zaventem.
Le ministre considère que les ateliers centraux de la
SNCB sont des services locaux. Dans une annexe à un
document parlementaire concernant l’emploi des
langues en matière administrative, ces services ont
toutefois été définis comme étant des services d’exécution
dont le rayon d’action couvre tout le pays. La
position du ministre est dès lors très critiquable d’un
point de vue légal, d’autant que, se fondant sur le
document parlementaire en question, le Conseil d’État
a reconnu l’aéroport national de Zaventem comme un
service d’exécution.
L’article 46, § 6, des lois coordonnées sur l’emploi
des langues en matière administrative prévoit que le
Roi doit, dans les cinq ans, limiter au minimum le
nombre des services d’exécution dont le siège est situé
en dehors de Bruxelles-capitale.
1. Pourquoi n’appliquez-vous pas cette disposition,
qui permettrait de légaliser la question
2. Comptez-vous également considérer l’aéroport
national de Zaventem comme un service local
Réponse: La SNCB a été restructurée au 1 er janvier
1998 et est désormais organisée en centres d’activités,
unités de service et de coordination.
Les ateliers centraux de Malines et de Salzinnes ont
été placés dans une seule et même unité chargée sous
l’égide d’une coordination centrale, d’assurer la maintenance
et la réparation des locomotives, automotrices
et voitures à long terme.
Ce regroupement dans une seule entité favorise une
utilisation économique des moyens de production
(conduite d’un véritable plan d’entreprise s’inscrivant
dans la politique globale de l’entretien, échanges de
know how entre les deux ateliers, développement des
fonctions de marketing pour une activité commune et
clairement identifiable, ...).
Les deux ateliers du centre d’activités utilisent
actuellement les effectifs suivants:
Vraag nr. 835 van de heer Bart Laeremans van
12 november 1998 (N.):
Uitvoeringsdiensten waarvan de werkkring het ganse
land bestrijkt. — Centrale werkplaatsen van de
NMBS. — Nationale luchthaven van Zaventem.
De minister beschouwt de centrale werkplaatsen
van de NMBS als plaatselijke diensten. Nochtans
werden deze diensten in een bijlage van een parlementair
stuk bij de bespreking van het wetsontwerp op het
gebruik der talen in bestuurszaken omschreven als uitvoeringsdiensten,
waarvan de werkkring het ganse
land bestrijkt. Het standpunt van de minister is dus
wettelijk sterk aanvechtbaar, des te meer daar de Raad
van State de «nationale luchthaven te Zaventem» als
uitvoeringsdienst heeft erkend op basis van dat parlementair
document.
Artikel 46, § 6, van de samengeordende wetten op
het gebruik der talen in bestuurszaken bepaalt dat de
Koning het aantal van de uitvoeringsdiensten, met
zetel buiten Brussel-hoofdstad, binnen de vijf jaar tot
een noodzakelijk minimum moet beperken.
1. Waarom maakt u geen gebruik van deze bepaling
Dat zou de zaak legaliseren
2. Zal u dan ook de nationale luchthaven van
Zaventem als plaatselijke dienst aanmerken
Antwoord: De NMBS werd op 1 januari 1998
geherstructureerd en is nu georganiseerd in bedrijfseenheden,
service en coördinatie-eenheden.
De centrale werkplaatsen van Mechelen en Salzinnes
werden geplaatst onder één en dezelfde eenheid
met een centrale coördinatie, die instaat voor het onderhoud
en de herstelling op lange termijn van de
locomotieven, de motorrijtuigen en de rijtuigen.
Deze hergroepering in één enkele entiteit bevordert
een economisch gebruik van de productiemiddelen
(uitwerken van een echt ondernemingsplan dat past in
het globale beleid inzake onderhoud, know-howuitwisselingen
tussen de twee werkplaatsen, ontwikkeling
van de marketingfuncties voor een gemeenschappelijke
en duidelijk identificeerbare activiteit enz.).
De twee werkplaatsen van de bedrijfseenheden
werken nu met volgend effectief:
AC Malines AC Salzinnes CW Mechelen CW Salzinnes
Nombre d’agents .............. 1 347 939 Aantal bedienden .............. 1 347 939
Exprimé en % .................. 59% 41% Uitgedrukt in % ............... 59% 41%
DO 989900172 DO 989900172
Question n o 836 de M. Bart Laeremans du 12 novembre
1998 (N.):
Vraag nr. 836 van de heer Bart Laeremans van
12 november 1998 (N.):
SNCB. — Comptes annuels 1997. NMBS. — Jaarrekeningen 1997.
Les comptes annuels joints au rapport annuel 1997 In de bij het jaarverslag 1997 van de NMBS bijgevoegde
de la SNCB comportent des imprécisions.
jaarrekeningen staan onduidelijkheden.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23365
1. C’est ainsi que le compte de résultats consolidés
mentionne un montant de 87 309 millions représentant
les dépenses du poste «rémunérations, charges sociales
et pensions». Or, l’annexe explicative mentionne un
montant de 87 210 millions.
Comment s’explique cette différence
2. Dans le compte de résultats, le poste XI-A
renvoie aux explications fournies au point XIV-D. Or,
dans les explications, on ne trouve pas trace d’un poste
XIV-D.
Comment expliquez-vous cela
3. Dans les explications, un coût exceptionnel de
230 millions est mentionné sous la rubrique XIV-C à
titre de «dédommagements matériel PBKA», c’est-àdire
les rames Thalys quadricourants.
De quoi s’agit-il
4. Dans les explications, le point VX-C donne une
énumération de la valeur des litiges en souffrance et
d’autres obligations importantes. C’est ainsi que, pour
le contrat IRS, un montant de plus de 37 milliards est
mentionné, alors qu’un montant de plus de 75
milliards est prévu pour les «renting Loyers», plus de
7 milliards étant réservés pour le contrat FRA. Est en
outre inscrite une obligation de l’État vis-à-vis de la
SNCB d’un montant de 4,5 milliards.
De quoi s’agit-il exactement
Réponse: La SNCB me communique les éléments
suivants en réponse aux questions de l’honorable
membre:
1. Les charges de rémunérations, charges sociales et
pensions se chiffrent, en 1997, à 87 309 337 238 francs,
soit:
— 87 210 582 559 francs, pour les entreprises consolidées
par intégration globale (annexe XIV.B.2);
— 82 801 214 francs, pour les entreprises consolidées
par intégration proportionnelle (annexe XIV.B.2);
— 15 953 465 francs, pour du personnel occupé à
l’étranger. Dans l’annexe XIV.B.2 déposée à la
Banque nationale de Belgique, il est question
d’effectif moyen du personnel en Belgique occupé
par les entreprises du groupe et, donc, par analogie
les charges mentionnées ne concernent que
l’effectif en Belgique.
2. L’annexe XIV.D n’a pas été reprise puisque celleci
n’est à compléter que si elle est significative.
3. Les 230 millions de francs de l’annexe XIV.C.2
concernent principalement:
— la prise en charges directement, et non pas étalés
sur la durée des opérations, des frais relatifs à
certaines opérations de financement alternatif
(203 116 246 francs);
1. Zo wordt in de geconsolideerde resultatenrekening
een bedrag van 87 309 miljoen vermeld als uitgaven
voor de post «bezoldigingen, sociale lasten en
pensioenen». In de toelichtende bijlage wordt echter
een bedrag van 87 210 miljoen vermeld.
Hoe wordt dit verschil verklaard
2. In de resultatenrekening wordt in post XI-A verwezen
naar de toelichting onder punt XIV-D. In de
toelichting is er echter geen post XIV-D terug te
vinden.
Hoe verklaart u dit
3. In de toelichting worden onder XIV-C uitzonderlijke
kosten van 230 miljoen vermeld voor
«schadevergoeding materieel PBKA», de vierstroom-
Thalysstellen.
Waar gaat het om
4. In de toelichting wordt onder punt VX-C een
opsomming gegeven van de waarde van hangende
geschillen en andere belangrijke verplichtingen. Zo
wordt voor het contract IRS ruim 37 miljard vermeld;
voor renting Loyers een bedrag van ruim 75 miljard;
voor contract FRA ruim 7 miljard. Er wordt ook een
verplichting van de Staat tegenover de NMBS vermeld
ten belope van 4,5 miljard.
Waarover gaat het eigenlijk
Antwoord: In antwoord op de vragen van het
geachte lid deelt de NMBS mij de volgende antwoorden
mede:
1. De kosten voor bezoldigingen, sociale lasten en
pensioenen bedragen voor 1997, 87 309 337 238 frank,
zijnde:
— 87 210 582 559 frank, voor de integraal geconsolideerde
ondernemingen (bijlage XIV.B.2);
— 82 801 214 frank, voor de evenredig geconsolideerde
ondernemingen (bijlage XIV.B.2);
— 15 953 465 frank, voor personeel benuttigd in het
buitenland. In de bijlage XIV.B.2, neergelegd bij
de Nationale Bank van België, is er sprake van het
gemiddeld effectief van het personeel in België
benuttigd door de ondernemingen van de groep en
dus hebben, naar analogie, de vermelde kosten
slechts betrekking op het effectief in België.
2. De bijlage XIV.D werd niet opgenomen aangezien
deze slechts moet worden ingevuld als ze significant
is.
3. De 230 miljoen frank van de bijlage XIV.C.2
hebben hoofdzakelijk betrekking op:
— het onmiddellijk in last nemen, en niet gespreid
over de hele duur van de operaties, van de onkosten
met betrekking tot bepaalde alternatieve financieringsoperaties
(203 116 246 frank);
2984

23366
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
— les produits à reporter actés antérieurement directement
en produits de l’exercice relatifs aux rames
PBKA achetées au nom de la DB.
4. Les engagements repris à l’annexe XV.C concernent
principalement:
— les montants notionnels des contrats Interest Rate
Swaps conclus dans le cadre de notre endettement
(37 574 892 674 francs);
— les échéances de loyers contractuellement ultérieures
à 1997 relatives à des opérations de financement
alternatif (75 443 621 195 francs);
— les montants notionnels sur lesquels portent les
contrats de Forward Rate Agreement conclus dans
le cadre de notre endettement
(7 674 995 200 francs);
— les montants que l’État s’est engagé à supporter
dans le cadre de certaines opérations de financement
alternatif: articles 45 à 47 du 2 e contrat de
gestion (4 571 407 297 francs);
— la valeur comptable des actifs corporels sur
lesquels la SNCB possède l’usage à long terme et
non la propriété juridique mais pour lesquels la
SNCB a entièrement préparé les loyers et dont le
produit de la vente éventuelle lui revient à terme
(7 171 420 027 francs);
— les prépaiement effectués par la SNCB auprès de
tiers pour des engagements futurs dans le cadre
d’opération de financement alternatif
(3 972 139 097 francs).
— de over te dragen opbrengsten voorheen onmiddellijk
geacteerd in de opbrengsten van het boekjaar
met betrekking tot de PBKA-stellen aangekocht in
naam van de DB.
4. De verbintenissen opgenomen in de bijlage XV.C
hebben hoofdzakelijk betrekking op:
— de notionele bedragen van de Interest Rate Swapscontracten,
gesloten in het kader van onze schuldenlast
(37 574 892 674 frank);
— de huurgelden, contractueel te vervallen na 1997,
met betrekking tot alternatieve financieringsoperaties
(75 443 621 195 frank);
— de notionele bedragen op welke de Forward Rate
Agreement-contracten, gesloten in het kader van
onze schuldenlast, betrekking hebben
(7 674 995 200 frank);
— de bedragen waarvoor de Staat zich heeft verbonden
ze te dragen in het kader van bepaalde alternatieve
financieringsoperaties: artikelen 45 tot 47
van het 2e beheerscontract (4 571 407 297 frank);
— de boekwaarde van de materiële vaste activa over
dewelke de NMBS het gebruiksrecht op lange
termijn beschikt en niet de juridische eigendom,
maar voor welke de NMBS volledig de huur vooruit
heeft betaald en waarvan de opbrengst van de
eventuele verkoop haar op termijn toekomt
(7 171 420 027 frank);
— de vooruitbetalingen door de NMBS verricht aan
derden voor toekomstige verbintenissen in het
kader van alternatieve financieringsoperaties
(3 972 139 097 frank).
DO 989900253 DO 989900253
Question n o 842 de M. Hugo Van Dienderen du
23 novembre 1998 (N.):
SNCB. — Liaisons internationales. — Pays-Bas.
M. Schouppe a déclaré lors d’une interview récente
accordée au journal «De Standaard» que les liaisons
internationales demeuraient prioritaires pour la
SNCB. Ce n’est pas vraiment ce que ressentent les
navetteurs qui prennent le train pour les Pays-Bas. La
liaison avec les Pays-Bas n’a en fait jamais été aussi
mauvaise, tant en ce qui concerne la fréquence des
trains qu’en ce qui concerne les pannes.
a) Lors de la mise en service du Thalys, les liaisons
existantes avec Paris ont été supprimées. Or, le
Thalys n’est pas accessible aux voyageurs ordinaires.
Les abonnements des chemins de fer néerlandais
et de la SNCB ne sont pas valables sur le
Thalys, même en payant un supplément.
Vraag nr. 842 van de heer Hugo Van Dienderen van
23 november 1998 (N.):
NMBS. — Internationale verbindingen. — Nederland.
De heer Schouppe heeft in een recent interview met
De Standaard verklaard dat de internationale verbindingen
prioritair blijven voor de NMBS. Treinpendelaars
naar Nederland merken daar niet veel van. Zij
stellen dat de verbinding met Nederland nog nooit zo
slecht is geweest, met een zo lage frequentie en zovele
defecten.
a) Bij de invoering van de Thalys werden de
bestaande verbindingen met Parijs afgeschaft. De
Thalys is echter niet toegankelijk voor de gewone
reiziger, zoals dat voorheen wel het geval was.
Abonnementen van NS en NMBS zijn niet geldig
op Thalys, ook niet mits betaling van een supplement.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23367
b) Lors de l’instauration des nouveaux horaires, le
1 er mai 1998, la liaison IC Ostende-Gand-
Roosendaal, permettant la correspondance avec la
liaison IC néerlandaise Flessingue-Roosendaal-
Amsterdam, a été supprimée. La fréquence est dès
lors passée de 2 à 3 trains par heure à un seul. Cette
situation est particulièrement ennuyeuse pour les
personnes qui ont d’autres correspondances à
prendre. Les retards chroniques sur toutes les
lignes desservant Anvers se traduisent alors par un
retard d’au moins une heure.
c) La locomotive spéciale tractant le convoi en question,
livrée par la SNCB et adaptée pour circuler
tant sur le réseau néerlandais que sur le réseau
belge, connaît des pannes à répétition. Selon les
navetteurs concernés, les voyageurs ne sont jamais
spontanément informés de ces problèmes. On peut
estimer que plusieurs trains par semaine sont
supprimés à cause de pannes.
d) D’après les navetteurs, le Thalys est peut-être le
train indiqué pour un voyage à Disneyland-Paris
mais il n’est pas adapté aux horaires des hommes
d’affaires et des navetteurs. Le premier train quitte
Paris beaucoup trop tard et n’arrive dès lors à
Rotterdam qu’après 10 heures et à Amsterdam
après 11 heures.
1. Quelles mesures la SNCB envisage-t-elle de prendre
pour rétablir correctement la liaison ferroviaire
entre les Pays-Bas et la Belgique
2. Quelle est, dans ce dossier, la position des
chemins de fer néerlandais, dont les clients et le réseau
sont également pénalisés par cette situation
3. La SNCB envisage-t-elle de porter à nouveau la
fréquence à deux trains par heure, avec correspondance
à Roosendaal
4. Pourquoi la liaison IC Ostende-Gand-Roosendaal,
permettant la correspondance avec la liaison IC
néerlandaise Flessingue-Roosendaal-Amsterdam, a-
t-elle été supprimée
5. Le train L Anvers-Roosendaal pourrait-il assurer
la correspondance avec l’IC Flessingue-Amsterdam, de
manière à ce qu’une correspondance manquée ne se
traduise «que» par une demi-heure de retard
6.
a) Pourquoi le Thalys n’est-il pas accessible aux
navetteurs circulant régulièrement entre les grandes
villes
b) Pourquoi ne prévoit-on pas une formule permettant
aux abonnés d’utiliser le Thalys moyennant le
paiement d’un supplément, surtout lorsque les liaisons
ordinaires sont perturbées
c) Le paiement d’un supplément est-il de mise lorsque
la SNCB est responsable d’un retard empêchant le
voyageur de prendre un train ordinaire
b) Bij de nieuwe uurregeling ingevoerd op 1 mei 1998
werd de bestaande IC verbinding Oostende-Gent-
Roosendaal, die aansloot op de Nederlandse IC
verbinding Vlissingen-Roosendaal-Amsterdam,
afgeschaft. Daardoor is er nog 1 trein per uur
beschikbaar, waar er voorheen 2 à 3 waren. Dit is
een probleem voor diegenen die ook nog andere
verbindingstreinen moeten nemen. De chronische
vertragingen op alle lijnen naar Antwerpen
worden onmiddellijk omgezet in vertragingen van
minstens 1 uur.
c) De speciale locomotief van deze trein, geleverd
door NMBS en aangepast aan het Nederlandse
zowel als het Belgische net, is om de haverklap
defect. Dit wordt volgens de betrokken pendelaars
nooit spontaan meegedeeld aan de reizigers; schattingen
zijn dat er meerdere keren per week een
trein uitvalt wegens defecten.
d) De Thalys kan een uitstekende trein zijn om naar
Disneyland bij Parijs te gaan, maar hij is volgens
de betrokken pendelaars niet bruikbaar voor
zakenverkeer en pendelaars. De eerste trein vertrekt
veel te laat in Parijs, zodat hij pas na 10 uur
(Rotterdam) of 11 uur (Amsterdam) aankomt.
1. Wat zijn de plannen van de NMBS om de ingestorte
spoorverbinding tussen Nederland en België
weer vlot te krijgen
2. Wat is de houding van de Nederlandse Spoorwegen
(NS) in deze zaak, waarvan zijn klanten en zijn net
ook de dupe zijn
3. Wordt de frequentie weer verhoogd tot twee treinen
per uur met overstap in Roosendaal
4. Waarom werd de bestaande IC verbinding
Oostende-Gent-Roosendaal, die aansloot op de
Nederlandse IC verbinding Vlissingen-Roosendaal-
Amsterdam, afgeschaft
5. Kan de L-trein tussen Antwerpen en Roosendaal
aansluiting geven op de IC Vlissingen-Amsterdam,
zodat gemiste verbindingen aanleiding geven tot
«slechts» een half uur vertraging
6.
a) Waarom wordt de huidige Thalys niet opengesteld
voor regelmatig pendelverkeer tussen de grote
steden
b) Waarom is er geen formule waarbij mits bijbetaling
de treinabonnee gebruik kan maken van de
Thalys, vooral als de reguliere verbinding in de
knoop is geraakt
c) Hoeft zo’n bijbetaling wel als de NMBS verantwoordelijk
is voor een vertraging waardoor de
reiziger zijn normale trein niet kan nemen

23368
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Réponse:
1, 2, 3 et 5. Depuis mai 1998, la liaison avec les
Pays-Bas est assurée par la relation horaire Bruxelles-
Amsterdam (Benelux). Jusqu’au 11 janvier 1999, celleci
était complétée par l’IR Namur-Bruxelles-
Roosendaal.
L’ancien IC Ostende-Roosendaal assurait auparavant
la correspondance en direction d’Amsterdam
moyennant une durée de correspondance de quelques
minutes, ce qui pouvait être difficilement considéré
comme une correspondance internationale.
Depuis le 11 janvier 1999, l’IRn Roosendaal-Namur
est limité à Essen afin d’améliorer la régularité de cette
longue relation. Il est actuellement prévu un service
d’autobus de substitution très confortable.
L’absence d’une relation ferroviaire directe entre
Essen et Roosendaal a un caractère temporaire. En
effet, le train L Anvers-Essen sera prolongé jusqu’à
Roosendaal lors de la prochaine adaptation des horaires.
Cette solution n’est pas possible actuellement, vu
que le matériel avec lequel le train L circule ne peut
pas être reçu à Roosendaal.
4. L’IC Ostende-Anvers assure actuellement une
correspondance directe avec le Benelux en direction
des Pays-Bas, au départ d’Anvers-Central. Les restrictions
de capacité à Anvers-Central suite aux travaux
imposent ce service de train.
6.
a) Le Thalys est accessible aux voyageurs du service
intérieur, comme par exemple entre Anvers-
Berchem et Bruxelles-Midi. Une réservation est
obligatoire sur cette liaison, comme c’est également
le cas pour les voyageurs internationaux.
b) Pour voyager en Thalys entre Anvers-Berchem et
Bruxelles-Midi, le voyageur peut acheter un billet
Thalys, réservation comprise, pour un voyage
déterminé à une date bien précise. Il peut toutefois
également voyager sur la base d’un titre de transport
du service intérieur valable pour le voyage
Anvers-Berchem et Bruxelles-Midi, comme par
exemple une carte-train, et acheter une réservation
séparée pour chaque voyage effectué en Thalys sur
cette liaison.
c) L’offre Thalys est un service qui résulte de la collaboration
entre différentes sociétés de chemin de fer
dont la SNCB. Il a été convenu à l’unanimité
qu’une réservation était obligatoire pour ces trains.
Cela implique que les voyageurs n’ont accès, sur la
base d’une réservation, qu’à un Thalys bien déterminé
d’un jour bien déterminé, étant entendu que les places
ne seront attribuées qu’en fonction de la capacité qui
peut être offerte.
Antwoord:
1, 2, 3, en 5. De verbinding met Nederland wordt
sinds mei 1998 verzekerd door de uur-relatie Brussel-
Amsterdam (Benelux). Tot 11 januari 1999 werd deze
met de IR Namen-Brussel-Roosendaal aangevuld.
De vroegere IC Oostende-Roosendaal gaf voorheen
aansluiting richting Amsterdam mits enkele minuten
overstaptijd hetgeen moeilijk als een internationale
aansluiting kon beschouwd worden.
Sinds 11 januari 1999 is de IRn Roosendaal-Namen
beperkt tot Essen teneinde de regelmaat van deze lange
verbinding te verbeteren. Er wordt momenteel in een
vervangende busdienst voorzien met zeer comfortabele
bussen.
Deze situatie waarbij een rechtstreekse treinverbinding
tussen Essen en Roosendaal ontbreekt, is echter
tijdelijk. De L-trein Antwerpen-Essen zal bij de
volgende aanpassing van de uurregeling immers verlengd
worden tot Roosendaal. Deze oplossing is
momenteel niet mogelijk gezien het materieel waarmee
de L-trein rijdt niet kan ontvangen worden in het station
van Roosendaal.
4. De IC Oostende-Antwerpen geeft momenteel
onmiddellijke aansluiting te Antwerpen-Centraal naar
de Benelux richting Nederland. De capaciteitsbeperkingen
te Antwerpen-Centraal ingevolge de werken
noopten tot deze treinregeling.
6.
a) Thalys is wel toegankelijk voor reizigers van de
binnenlandse treindienst, zoals tussen Antwerpen-
Berchem en Brussel-Zuid. Op deze verbinding is
plaatsreservering wel verplicht, zoals dit ook geldt
voor de internationale reizigers.
b) Om met Thalys te reizen tussen Antwerpen-
Berchem en Brussel-Zuid kan de reiziger een
Thalys-biljet kopen, reservering inbegrepen, voor
een bepaalde reis op een bepaalde dag. Hij mag
echter ook reizen op basis van een geldig vervoerbewijs
van de binnenlandse dienst voor de reis
Antwerpen-Berchem en Brussel-Zuid, zoals
bijvoorbeeld een treinkaart, en een afzonderlijke
plaatsreservering kopen voor elke reis met Thalys
op deze verbinding.
c) Het Thalys-aanbod is een dienst die het resultaat is
van de samenwerking tussen verschillende spoorwegmaatschappijen,
waarvan de NMBS. Voor
deze treinen is gemeenschappelijk overeengekomen
dat plaatsreservering verplicht is.
Dit houdt in dat reizigers slechts toegang hebben op
basis van een reservering voor een bepaalde Thalystrein
op een bepaalde dag, met dien verstande dat
slechts plaatsen zullen worden toegewezen in functie
van de plaatscapaciteit die kan gereserveerd worden.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23369
DO 989900268 DO 989900268
Question n o 849 de M. Alfons Borginon du 25 novembre
1998 (N.):
SNCB. — Motrices diesel.
En août 1997, la SNCB a commandé auprès de la
société espagnole GEC Alsthom Transporte 80 autorails
diesel, destinés entre autres aux lignes ferroviaires
non électrifiées Anvers-Neerpelt et Mol-Hasselt. Ces
autorails devraient être mis en service dans le courant
de l’année 1999 et remplacer le matériel dépassé encore
en service actuellement. Or, des rumeurs contradictoires
courent à ce sujet.
1.
a) Quand GEC Alsthom Transporte doit-il livrer —
en différentes phases ou non — les autorails diesel
à la SNCB (clause expressément prévue au
contrat)
b) La livraison des autorails diesel accuse-t-elle déjà
un retard
2. Quand la SNCB utilisera-t-elle les autorails livrés
sur les lignes Anvers-Neerpelt et Mol-Hasselt
3.
a) La mise en service de ces autorails se fera-t-elle par
phases
Vraag nr. 849 van de heer Alfons Borginon van
25 november 1998 (N.):
NMBS. — Dieselmotorstellen.
In augustus 1997 heeft de NMBS 80 dieselmotorstellen
besteld bij het Spaanse GEC Alsthom Transporte
voor nog niet-geëlektrificeerde spoorlijnen, waaronder
de verbindingen Antwerpen-Neerpelt en Mol-Hasselt.
In de loop van 1999 zouden deze treinstellen geleverd
en ingezet worden ter vervanging van het verouderde
materieel, dat momenteel nog gebruikt wordt. Hierover
doen echter tegenstrijdige berichten de ronde.
1.
a) Wanneer moet GEC Alsthom Transporte de dieselmotorstellen,
al dan niet gefaseerd, leveren aan
de NMBS (letterlijke clausule uit het contract)
b) Is er al dan niet een vertraging bij de levering van
de dieselmotorstellen
2. Wanneer zal de NMBS de geleverde treinstellen
inzetten op de verbindingen Antwerpen-Neerpelt en
Mol-Hasselt
3.
a) Gebeurt de ingebruikstelling van de treinstellen al
dan niet gefaseerd
b) Le cas échéant, selon quel schéma b) Zo ja, welk schema wordt gehanteerd
c) Ces autorails seront-ils utilisés sur ces lignes dès le
1 er janvier 1999
Réponse:
1.
a) Suivant le schéma contractuel de livraison, le
premier autorail doit être livré le 30 juin 1999 et les
deux autorails suivants le 31 août 1999. Du
31 août 1999 au 30 juin 2000, du 31 août 2000 au
30 juin 2001, du 31 août 2001 au 30 juin 2002 et du
31 août 2002 au 30 septembre 2002, 2 autorails
doivent être livrés chaque dernier jour de chaque
mois. Du 31 octobre 2002 au 31 décembre 2002,
3 autorails doivent être livrés également chaque
dernier jour de chaque mois. Par livraison, il faut
entendre la sortie des autorails des ateliers de
Barcelone.
Par ailleurs, les premiers autorails devront être
soumis à des tests sur le réseau belge pendant environ
quatre mois.
b) Actuellement, la livraison du premier autorail est
prévue le 30 juillet 1999. En principe, le constructeur
devrait récupérer ce retard assez rapidement.
2. Des autorails seront mis en service sur la relation
Anvers-Neerpelt dès qu’ils seront livrés et opération-
c) Worden de treinstellen reeds vanaf 1 januari 1999
in gebruik genomen op de betrokken NMBSlijnen
Antwoord:
1.
a) Volgens het contractuele leveringsschema moet de
eerste motorwagen worden geleverd op 30 juni
1999 en de twee volgende op 31 augustus 1999.
Van 31 augustus 1999 tot 30 juni 2000, van
31 augustus 2000 tot 30 juni 2001, van 31 augustus
2001 tot 30 juni 2002 en van 31 augustus 2002 tot
30 september 2002 moeten telkens 2 motorwagens
worden geleverd op de laatste dag van iedere
maand. Van 31 oktober 2002 tot 31 december 2002
moeten eveneens 3 motorwagens worden geleverd
op de laatste dag van iedere maand. Onder levering
wordt verstaan dat de motorwagens de werkplaatsen
in Barcelona verlaten.
Anderzijds moeten de eerste motorwagens gedurende
ongeveer vier maanden worden getest op het
Belgisch net.
b) Momenteel is de levering van de eerste motorwagen
gepland voor 30 juli 1999. In principe moet de
constructeur de opgelopen achterstand snel inlopen.
2. De motorwagens zullen op de verbinding
Antwerpen-Neerpelt worden ingelegd zodra ze gele-

23370
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
nels. Suivant les prévisions actuelles, c’est pour la fin
de cette année.
3.
a) et b) Les autorails seront mis en service en fonction
du schéma de livraison dont question ciavant.
c) Non, étant donné que la livraison ne commencera
qu’à partir du 30 juillet 1999.
verd en operationeel zijn. Volgens de huidige vooruitzichten
zal dat eind dit jaar gebeuren.
3.
a) en b) De motorwagens zullen in dienst worden
gesteld volgens het hiervoor genoemde leveringsschema.
c) Neen, aangezien de levering pas van start gaat
vanaf 30 juli 1999.
DO 989900357 DO 989900357
Question n o 861 de M. Hugo Van Dienderen du
14 décembre 1998 (N.):
SNCB. — Plan eurorégional pour la province du
Limbourg.
Une équipe de spécialistes, comprenant notamment
un syndicaliste limbourgeois, a proposé un Plan eurorégional
pour la province du Limbourg et les zones
frontalières avoisinantes des Pays-Bas et de l’Allemagne.
Ce plan fait de Hasselt un nœud ferroviaire à
part entière et permet aux habitants du «Maasland» et
du Nord du Limbourg de sortir de leur isolement. Il
pourrait être financé par la Société limbourgeoise de
reconversion qui prêterait à la SNCB les fonds nécessaires,
que celle-ci rembourserait ultérieurement. Une
description de ce plan a été publiée dans «Het Belang
van Limburg» du 2 décembre 1998.
1. Connaissez-vous ce plan 1. Kent u dit plan
2.
a) Estimez-vous également qu’il serait opportun que
la SNCB l’étudie
b) Lui avez-vous déjà adressé une demande en ce
sens
Vraag nr. 861 van de heer Hugo Van Dienderen van
14 december 1998 (N.):
NMBS. — Euregioplan voor de provincie Limburg.
Een team specialisten met onder andere een
Limburgse vakbondsman heeft het Euregioplan voorgesteld
voor de provincie Limburg en het aanpalende
Nederlandse en Duitse grensgebied. Het plan maakt
van Hasselt een volwaardig spoorknooppunt en haalt
de Maaslanders en de Noord-Limburgers uit hun isolement.
Het zou kunnen gefinancierd worden met geld
van de Limburgse Reconversiemaatschappij. De
NMBS zou het lenen en later terugbetalen. Het plan
wordt onder andere beschreven in Het Belang van
Limburg van 2 december 1998.
2.
a) Is u het ermee eens dat de NMBS dit moet bestuderen
b) Heeft u dit gevraagd
3. La SNCB a-t-elle déjà réagi 3. Is er al een reactie van de NMBS
4. Que pensez-vous du mécanisme de financement
préconisé
5. Envisagez-vous, par analogie avec l’opération
TGV-Fin, de mettre sur pied une opération Lim-Fin au
moyen de fonds provenant de Belgacom et de la vente
des terrains et des bâtiments inaffectés de la SNCB
6. Ce plan pourrait-il être intégré (et, dans l’affirmative,
à quelles conditions) dans la révision du plan
d’investissement prévu jusqu’en 2005
4. Wat denkt u over het voorgestelde financieringsmechanisme
5. Overweegt u om, naar analogie van de HST-Fin,
een Lim-Fin op te richten met gelden van Belgacom en
gelden afkomstig van de verkoop van gronden en
gebouwen van de NMBS die overbodig zijn geworden
6. Is het mogelijk (en zo ja onder welke voorwaarden)
dat dit plan wordt opgenomen in de herziening
van het investeringsplan dat loopt tot 2005
7. Dans la négative, pourquoi pas 7. Zo neen, waarom niet
Réponse: Le contrat de gestion définit les relations
financières entre l’État fédéral et la SNCB pour l’exécution
des tâches de service public relatives au transport
intérieur de voyageurs, d’une part, et à l’acquisition,
la construction, l’entretien, la gestion et l’exploitation
de l’infrastructure, d’autre part.
Antwoord: Het beheerscontract bepaalt de financiële
betrekkingen tussen de federale Staat en de
NMBS voor de uitvoering van de opdrachten van
openbare dienst met betrekking tot het binnenlands
vervoer van reizigers, enerzijds, en het verwerven, de
aanleg, het onderhoud, het beheer en de exploitatie
van de infrastructuur, anderzijds.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23371
C’est dans ce cadre que les dispositions relatives au
financement du projet TGV assuré via la «Financière
TGV» ont été intégrées dans ledit contrat.
Pour rappel, la Financière TGV est un montage juridico-financier
complexe ayant nécessité l’intervention
du législateur et justifié par la nature du projet et l’ampleur
des moyens financiers à mobiliser.
La SNCB n’ayant pas eu connaissance officiellement
du plan présenté ne peut se prononcer sur les mécanismes
de financement évoqués, mais il apparaît des
éléments fournis par l’honorable membre que toute
piste analogue ne peut être retenue dans le cas présent.
Het is in dit kader dat de bepalingen betreffende de
financiering van het HST-project, via «HST-Fin», in
dat contract werden opgenomen.
Er zij aan herinnerd dat HST-Fin een complexe juridisch-financiële
constructie is waarvoor de interventie
van de wetgever vereist was en die gerechtvaardigd is
door de aard van het project en de omvang van de
financiële middelen die moesten worden gemobiliseerd.
Daar de NMBS niet officieel op de hoogte is gesteld
van het voorgestelde plan, kan ze zich niet uitspreken
over de aangehaalde financieringsmechanismen, maar
uit de door het geachte lid verstrekte inlichtingen blijkt
dat geen enkele soortgelijke piste in dit geval in aanmerking
kan worden genomen.
DO 989900413 DO 989900413
Question n o 870 de M. Hugo Van Dienderen du
29 décembre 1998 (N.):
SNCB. — Points d’arrêt avec ou sans installation
sonore.
Certains voyageurs ont souffert plus que d’autres
des péripéties des chemins de fer de ces derniers mois.
Je songe notamment aux navetteurs qui prennent le
train le matin à un arrêt dépourvu de guichet. En général,
ces arrêts ne sont pas pourvus d’une installation
sonore et les voyageurs en attente restant dans
l’incertitude la plus complète quant à l’heure éventuelle
de l’arrivée du train. Il est particulièrement exaspérant
d’avoir à passer de longs moments d’attente
dans le froid, sans avoir la moindre idée des retards à
subir!
Plus consternante encore est la constatation, que j’ai
faite moi-même, à l’instar d’autres voyageurs, que
l’installation sonore, lorsqu’elle existe, n’est pas utilisée
pour annoncer un retard ou la suppression d’un
train.
Autre exemple: il est possible de communiquer ce
genre d’informations d’Asse à Merchtem, mais on
ignore l’arrêt de Mollem, situé entre les deux. Le
câblage existe pourtant, entre Asse et Merchtem, en
passant par Mollem.
Dans maints débats sur les problèmes des chemins
de fer, le manque d’information est dénoncé comme la
principale entrave qui, à mon sens, pourrait cependant
être facilement levée.
1. Quel est le nombre actuel d’arrêts dépourvus
d’installation sonore
2.
a) La SNCB compte-t-elle remédier aux absences de
ce genre d’installation
b) Dans quel délai b) Op welke termijn
Vraag nr. 870 van de heer Hugo Van Dienderen van
29 december 1998 (N.):
NMBS. — Opstapplaatsen met of zonder omroepinstallaties.
Door de diverse treinperikelen van de jongste maanden
hebben sommige mensen meer afgezien dan
andere. Ik denk aan de pendelaars die ’s ochtends opstappen
aan een onbemande halte. Doorgaans is er
geen geluidsinstallatie aanwezig waardoor ze dikwijls
in het ongewisse bleven. Wachten in de kou, zonder te
weten wat: het is zenuwslopend.
Nog ergerlijker is de vaststelling van mezelf en
andere reizigers dat bestaande omroepinstallaties bij
vertraging of zelfs wegvallen van de trein niet worden
gebruikt.
Vanuit Asse kan omgeroepen worden naar Merchtem,
maar niet halverwege in Mollem. De kabels
liggen er, ze lopen er voorbij van Asse naar Merchtem.
In talrijke debatten over de treinperikelen komt de
gebrekkige informatie als grootste struikelblok naar
voor. Het is er een die mijns inziens gemakkelijk kan
worden weggenomen.
1. Hoeveel opstapplaatsen zonder omroepinstallatie
zijn er thans
2.
a) Is de NMBS van plan dit te veranderen

23372
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
3. Pouvez-vous me faire connaître les intentions de
la SNCB concernant chaque point d’arrêt dépourvu
d’une installation sonore
4. Les installations sonores existantes sont-elles
dûment utilisées
5. Comment se fait-il que le point d’arrêt de
Mollem ne dispose pas d’une installation sonore
6. A-t-on effectué des contrôles quant à l’utilisation
des installations sonores existantes aux points d’arrêt
et dans les gares sans personnel
7. Dans l’affirmative, quels enseignements ces
contrôles ont-ils apportés
8. Que fait-on pour remédier aux carences existantes
Réponse:
1, 2 et 3. Parmi les 265 points d’arrêt non gardés,
104 sont actuellement équipés d’un système
d’annonce. 86 autres points d’arrêt non gardés en
seront également équipés. Ces travaux sont programmés
en 1999, 2000 et 2001.
Le projet Star 21 prévoit l’installation d’un système
d’annonce uniquement dans les points d’arrêt où le
nombre de voyageurs qui embarquent s’élève au moins
à 150 par jour ouvrable.
4. Les dispositifs d’annonce sont en général bien
utilisés. Lorsque le trafic ferroviaire est gravement
perturbé à la suite d’incidents imprévus, il n’est cependant
pas possible de calculer toutes les conséquences à
l’avance. Avec l’organisation du transport ferroviaire
en temps réel, il peut arriver parfois que des décisions
ne soient prises qu’au dernier moment en fonction des
informations qui évoluent à tous moments. Nonobstant
tous les moyens disponibles mis en œuvre pour
informer la clientèle le plus vite et le plus correctement
possible, ce n’est pas toujours réalisable en raison de
l’évolution rapide de la situation.
5. Les quatre points d’arrêt non gardés de la ligne
60, dont Mollem, seront équipés cette année d’un
système d’annonce.
6, 7 et 8. Des contrôles sont effectués tant au niveau
de la diffusion des informations à la clientèle via la
sonorisation dans les gares et dans les points d’arrêts
non gardés qu’au niveau des systèmes d’annonces
mêmes.
Par ailleurs, des interventions ponctuelles ont lieu
lorsque des plaintes à ce sujet sont introduites.
3. Kan dit voor elke opstapplaats worden gemeld
die nu nog geen omroepinstallatie heeft
4. Worden de bestaande omroepinstallaties behoorlijk
gebruikt
5. Hoe komt het dat de halte Mollem over geen
omroepinstallatie beschikt
6. Zijn er controles uitgevoerd over het gebruik van
de bestaande omroepinstallaties in onbemande opstapplaatsen
en stations
7. Zo ja, wat leren die
8. Hoe wordt er bijgestuurd
Antwoord:
1, 2 en 3. Van de 265 onbewaakte stopplaatsen zijn
er momenteel 104 stopplaatsen uitgerust met een omroepsysteem.
86 onbewaakte stopplaatsen zullen nog
uitgerust worden. Deze werken zijn gepland voor
1999, 2000 en 2001.
Het project Star 21 voorziet in de installatie van een
omroepsysteem enkel in de stopplaatsen waar het aantal
opstappende reizigers minimum 150 per werkdag
bedraagt.
4. Doorgaans worden de bestaande omroepinstallaties
goed gebruikt. Bij sterk verstoord treinverkeer als
gevolg van onverwachte incidenten is het echter onmogelijk
vooraf alle gevolgen in te calculeren. Bij de organisatie
van het treinverkeer in real time kunnen er
soms, aan de hand van steeds wijzigende informatie,
pas op het laatste moment beslissingen genomen
worden. Niettegenstaande alle mogelijke middelen
dan worden aangewend om de cliënteel zo snel en
correct mogelijk te informeren, is dit, door de snelle
evolutie van de situatie niet altijd realiseerbaar.
5. De vier onbewaakte stopplaatsen van de lijn 60,
waaronder Mollem, zullen dit jaar worden uitgerust
met een omroepsysteem.
6, 7 en 8. Controles worden uitgevoerd zowel op
het gebied van de infoverstrekking aan de cliënteel via
de sonorisatie in de stations en de onbemande stopplaatsen
als op het gebied van de omroepsystemen zelf.
Bovendien wordt punctueel opgetreden indien er
hierover klachten worden ingediend.
DO 989900496 DO 989900496
Question n o 876 de M. Francis Van den Eynde du
13 janvier 1999 (N.):
SNCB. — Choix de l’itinéraire.
Chaque dimanche soir, une jeune étudiante d’Alost
prend le train pour se rendre à la cité universitaire de
Louvain.
Vraag nr. 876 van de heer Francis Van den Eynde van
13 januari 1999 (N.):
NMBS. — Keuze van de reisroute.
Een Aalsterse jonge vrouw die in Leuven studeert,
vertrekt elke zondagavond per trein naar de universiteitsstad.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23373
En l’absence de liaison directe entre ces deux villes
le dimanche, elle avait l’habitude de transiter par
Bruxelles pour y prendre une correspondance, mais
elle perdait une demi-heure dans une des gares de la
jonction Nord-Sud.
Après avoir été sérieusement importunée à deux
reprises dans une gare bruxelloise, elle a décidé de
passer par Gand pour se rendre ensuite à Louvain. La
durée de ce trajet n’est pas plus longue que celle de la
liaison passant par Bruxelles.
Toutefois, un contrôleur lui a récemment fait remarquer
qu’elle ne pouvait pas voyager vers Louvain en
passant par Gand, alors que d’autres contrôleurs de la
SNCB lui avaient dit le contraire.
Peut-il être tenu compte de motifs liés à la sécurité
pour déterminer un itinéraire lorsque celui-ci
n’augmente pas la durée du voyage
Réponse: Afin d’assurer au mieux la sécurité des
voyageurs dans les gares, des rondes sont effectuées
aussi souvent que possible par les services de la police.
Avec une carte train valable entre deux gares, le
voyageur peut emprunter un itinéraire autre que celui
pour lequel il a payé, mais uniquement si celui-ci lui
permet d’atteindre sa destination plus rapidement,
sans qu’il y ait interruption du voyage dans des gares
intermédiaires ni abandon d’une partie du parcours.
Avec une carte train Alost-Louvain, il n’est pas
autorisé de voyager via Gand, parce que dans tous les
cas, la destination Louvain est atteinte plus rapidement
via Denderleeuw et Bruxelles que via Gand.
Daar er op zondag geen rechtstreekse treinverbinding
tussen beide steden is, reisde zij over Brussel waar
ze weliswaar kon overstappen, maar hiervoor een half
uur in één van de stations van de Noord-Zuidverbinding
diende te wachten.
Nadat ze op korte tijd tweemaal in een Brussels station
ernstig lastig gevallen werd, besloot ze voortaan
vanuit Aalst naar Gent te treinen en vervolgens vanuit
de Arteveldestad rechtstreeks naar Leuven. Die rit
duurt niet langer dan de rit over Brussel.
Onlangs kreeg de studente echter een opmerking
van een treincontroleur. Volgens hem zou zij vanuit
Aalst niet over Gent naar Leuven mogen reizen. Ander
controlepersoneel van de NMBS had haar echter
medegedeeld dat dat wel kon.
Mogen veiligheidsoverwegingen in aanmerking
genomen worden om een route uit te stippelen
wanneer de reistijd niet verlengt
Antwoord: Om de veiligheid van de reizigers optimaal
te verzekeren, worden door de politiediensten
zoveel mogelijk rondes uitgevoerd.
Met een treinkaart geldig tussen twee stations mag
men alleen over een andere dan de betaalde reisweg
reizen, als de bestemming vlugger wordt bereikt, en
dit, zonder in de tussenstations de reis te onderbreken
of de reisweg in te korten.
Met een treinkaart Aalst-Leuven mag men niet via
Gent reizen, omdat de bestemming Leuven in alle
gevallen vlugger via Denderleeuw en Brussel dan via
Gent wordt bereikt.
DO 989900574 DO 989900574
Question n o 883 de M. Hugo Van Dienderen du
1 er février 1999 (N.):
SNCB. — Matériel.
Depuis le 10 janvier 1999, les voitures de type I11
ont été remplacées par des voitures M4, plus anciennes,
sur la ligne Anvers-Charleroi. Ces voitures I11
sont actuellement immobilisées sur une voie de garage
à Ostende. Les chemins de fer néerlandais auraient jeté
leur dévolu sur l’ensemble des voitures de type I10 et
K4. Les chemins de fer suisses, quant à eux, voudraient
utiliser les voitures I11 sur la liaison ferroviaire entre la
Suisse et la Belgique, parce qu’elles sont confortables
et supportent des vitesses de 200 km/h. Sur certaines
lignes, des voitures I10 et I11 entrent dans la composition
de trains P. Or, il n’y a pas assez de matériel de
réserve ni de personnel pour remédier à tout moment
aux éventuelles perturbations du trafic ferroviaire.
1. La SNCB dispose-t-elle de suffisamment de matériel
pour assurer un service de transport de voyageurs
fiable
Vraag nr. 883 van de heer Hugo Van Dienderen van
1 februari 1999 (N.):
NMBS. — Materieel.
Sinds 10 januari 1999 werden de I11-rijtuigen op de
relatie Antwerpen-Charleroi vervangen door de
oudere M4-rijtuigen. Deze I11-rijtuigen staan momenteel
ongebruikt in Oostende. De Nederlandse spoorwegen
zouden hun oog hebben laten vallen op alle I10
en K4-rijtuigen. De Zwitserse spoorwegen zouden de
I11-rijtuigen willen inzetten op de verbinding België
-Zwitserland, wegens meer confortabel en geschikt
voor 200 km/uur. Op sommige relaties worden I10 en
I11-rijtuigen ingezet voor P-treinen. Er is onvoldoende
reservematerieel en personeel aanwezig om storingen
in het treinverkeer vlot op te vangen.
1. Heeft de NMBS voldoende materieel om haar
reizigersdienst voldoende betrouwbaar te kunnen uitbaten
2985

23374
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
2. Peut-elle prévoir du matériel de réserve dans les
gares principales et le mettre en service en cas de
retards importants, afin d’éviter les retards en
cascade
2. Kan ze in extra materieel voorzien in de belangrijke
stations dat bij belangrijke vertragingen kan ingezet
worden om een sneeuwbaleffect van vertragingen
te voorkomen
3. La SNCB envisage-t-elle de vendre du matériel 3. Overweegt de NMBS de verkoop van materieel
4.
a) Dans l’affirmative, de quel matériel s’agit-il
4.
a) Zo ja, welk materieel
b) De combien d’exemplaires s’agit-il b) Hoeveel stuks
5. Comment la SNCB compte-t-elle faire face aux
répercussions de cette vente
6. Pourquoi le matériel de type I11 a-t-il été retiré de
la ligne Anvers-Charleroi
5. Hoe denkt de NMBS deze verkoop op te vangen
6. Waarom werd het I11-materieel weggenomen op
de relatie Antwerpen-Charleroi
7. S’agit-il d’une mesure provisoire 7. Is dit een tijdelijke maatregel
8. Le matériel I11 sera-t-il remis en service après la
livraison des locomotives et des postes de conduite
correspondants
9. Sur quelles lignes le matériel I11 est-il actuellement
en service
10. Quand la SNCB prévoit-elle le remplacement
des voitures M2 obsolètes, en service depuis 40 ans
Réponse: Une rame réversible est constituée de
voitures, d’une locomotive à l’une des extrémités et
d’une voiture avec poste de conduite à l’autre extrémité.
L’exploitation de la liaison Anvers-Charleroi implique
l’utilisation de rames réversibles afin d’éviter toute
manœuvre de locomotive dans les gares d’abouts.
Suite à un problème de disponibilité de voitures I11
avec poste de conduite, le matériel I11 a du être retiré
de cette relation car il n’était pas possible d’assurer
l’exploitation réversible de la rame avec une locomotive
en tête et une locomotive en queue de train.
La circulation avec une locomotive de tête et une
locomotive de queue occasionne, en effet, beaucoup de
retard. De plus, le parc de locomotives de la SNCB
doit être utilisé de la manière la plus rationnelle possible.
Les voitures I11 n’ont pas été garées, mais utilisées
en renfort sur certaines relations particulièrement
chargées.
Le matériel devenu excédentaire à la suite du renouvellement
permanent du parc peut être vendu ou loué.
Le remplacement des voitures M2 est déjà prévu
depuis des années et une procédure d’achat de voitures
à deux niveaux M6 a été lancée à cette fin.
8. Wordt het I11-materieel opnieuw ingezet na levering
van de bijhorende locomotieven en stuurstanden
9. Op welke relaties wordt het I11-materieel
momenteel ingezet
10. Wanneer plant de NMBS de vervanging van de
verouderde M2-rijtuigen (reeds 40 jaar oud)
Antwoord: Een trekduwtrein is samengesteld uit
rijtuigen, met aan het ene einde een locomotief en aan
het andere einde een stuurpost.
De uitbating van de verbinding Antwerpen-
Charleroi noodzaakt het gebruik van trekduwtreinen
om elk gemanœuvreer met locomotieven in de stations
te vermijden.
Ingevolge een beschikbaarheidprobleem van I11-
rijtuigen met stuurpost, kon het I11-materieel niet
meer ingezet worden op deze verbinding aangezien het
niet mogelijk was de trekduwdienst te verzekeren met
een locomotief aan kop en staart van de trein.
Het rijden met een locomotief aan kop en staart van
de trein veroorzaakt inderdaad veel vertraging. Bovendien
moet het locomotievenpark van de NMBS zo
rationeel mogelijk worden ingezet.
De I11-rijtuigen staan niet uitgerangeerd maar
worden ingezet als versterking op bijzonder drukke
lijnen.
Het door de permanente vernieuwing van het park
overtollig geworden materieel kan verkocht of verhuurd
worden.
De vervanging van de M2-rijtuigen is reeds jaren
gepland en daartoe werd de aankoopprocedure van de
dubbeldeksrijtuigen M6 gestart.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23375
DO 989900575 DO 989900575
Question n o 884 de M. Hugo Van Dienderen du
1 er février 1999 (N.):
Trains Thalys à destination de Cologne. — Réservations
obligatoires.
Depuis le 24 mai 1998, le nombre de trains classiques
à destination de Cologne a encore été réduit.
Actuellement, si sept trains Thalys effectuent l’allerretour
pour Cologne, les réservations sont indispensables.
Le voyageur est obligé de prendre le train pour
lequel il a réservé, même si un Thalys précédent
démarre alors qu’il est présent dans la gare deux
heures avant le moment du départ. Il n’y a pas de
structure tarifaire intégrée comprenant les déplacements
qui précèdent ou suivent le trajet en Thalys.
Cette situation décourage l’utilisation du train pour
ces déplacements et favorise dès lors le recours à la
voiture. Le TGV ne contribue donc pas à promouvoir
les déplacements en train à l’intérieur du pays.
1. Pourquoi le ticket de train international classique
n’est-il pas valable pour le Thalys
2. Lorsqu’il y a de la place dans le train, pourquoi
ce ticket n’est-il pas valable moyennant un petit
supplément (en contrepartie du gain de temps réduit)
3. Pourquoi ne passe-t-on pas de la «réservation
obligatoire» à une formule de «réservation recommandée»
Le retour pourrait ainsi être effectué à bord
d’un train précédent ou ultérieur (Thalys ou train classique).
4. Pourquoi cette possibilité est-elle offerte sur la
partie allemande du trajet qu’utilisent manifestement
de nombreux navetteurs, et ce sans réservation La
Deutsche Bundesbahn (DB) semble refuser de se
conformer totalement aux exigences de Westrail
(exploitant du Thalys), ce qui explique les possibilités
qu’offre le réseau de la DB par rapport à la SNCB.
5. Pour quelles raisons ne peut-on se procurer les
tickets, par exemple à destination de Bonn et y
compris pour le Thalys, dans toute gare belge
6.
a) Pourquoi existe-t-il trois types de tickets différents
b) Le Thalys n’emprunterait-il plus les voies ferroviaires
belges
Réponse:
1. Dans les trains Thalys qui relient Amsterdam et
Cologne à Paris via Bruxelles, la réservation est obligatoire
afin de pouvoir gérer de manière optimale
l’offre limitée de places (377 places par rame).
En rendant la réservation obligatoire, un seul billet
suffit. Des titres de transport et des titres de réservation
ne doivent pas ainsi être délivrés séparément.
Vraag nr. 884 van de heer Hugo Van Dienderen van
1 februari 1999 (N.):
Thalys-treinen naar Keulen. — Verplichte reservaties.
Sinds 24 mei 1998 werd het aantal klassieke treinen
naar Keulen verder afgebouwd. Er rijden nu wel zeven
Thalys-treinen heen en terug naar Keulen. Voor deze
Thalys-treinen is reserveren echter verplicht. De reiziger
moet zijn gereserveerde trein nemen, zelfs indien
hij twee uur vroeger in het station een vorige Thalys
ziet vertrekken. Er bestaat geen geïntegreerde tariefstructuur
waarin ook de voor- en naverplaatsingen per
trein opgenomen zijn. Hierdoor wordt voor deze verplaatsingen
het gebruik van de trein ontmoedigd en
dat van de auto aangemoedigd. De TGV treedt helemaal
niet op als gangmaker voor de binnenlandse
trein.
1. Waarom is een klassiek internationaal treinbiljet
niet geldig op Thalys
2. Waarom is dit ook niet geldig als er plaats is op
de trein en mits betaling van een klein supplement
(voor de geringe tijdwinst)
3. Waarom schakelt men niet over van «reservatie
verplicht» naar «reservatie aanbevolen» Dit zou
toelaten om met een vroegere of latere trein (Thalys of
klassiek) terug te rijden.
4. Waarom is dit wel mogelijk op het Duitse
gedeelte van het traject, waar vele pendelaars duidelijk
zonder reservatie gebruik maken van Thalys
Deutsche Bundesbahn (DB) weigert zich naar verluidt
volledig te schikken naar de wensen van Westrail (de
uitbater van Thalys), vandaar dat op het DB-net meer
mogelijk is dan op het NMBS-net.
5. Waarom kan er geen ticket gekocht worden vanuit
een willekeurig Belgisch station, Thalys inbegrepen,
naar bijvoorbeeld Bonn
6.
a) Waarom worden er hiervoor drie verschillende
biljetten aangemaakt
b) Is Thalys misschien geen trein meer die over onze
Belgische sporen rijdt
Antwoord:
1. In de Thalys-treinen, die Amsterdam en Keulen
met Parijs verbinden via Brussel, is geopteerd voor de
verplichte reservering om het beperkt plaatsaanbod
(377 plaatsen per stel) optimaal te kunnen beheren.
Door de reservering verplicht te stellen is één biljet
voldoende en moeten geen afzonderlijke reisbiljetten
en reserveringsbewijzen afgeleverd worden.

23376
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
2 et 4. La méthode appliquée au trains Thalys sur la
relation Bruxelles-Cologne est la même pour toutes les
relations Thalys internationales. Le gain de vitesse
actuellement réalisable sur la relation Bruxelles-
Cologne est faible, mais à terme, celui-ci sera
d’environ une heure. Les voyageurs qui se rendent à
Cologne en empruntant la ligne à grande vitesse
Bruxelles-Paris bénéficient quant à eux déjà d’un gain
de temps considérable. Ceci est également le cas pour
la relation Paris-Amsterdam.
Pour certains trajets «intérieurs», le voyage est
autorisé sur base d’un autre titre de transport valable
et moyennant paiement d’un supplément. Ceci est
possible entre Aix-la-Chapelle et Cologne, tout comme
entre Ostende, Bruges, Gand, Anvers, Liège et Bruxelles.
3. La réservation obligatoire permet d’offrir différents
tarifs qui se différencient par leurs conditions
d’utilisation, d’échange et de remboursement. Ce n’est
qu’en contrôlant le nombre de places par type de tarif
via le système de réservation qu’il est possible d’offrir
des tarifs bon marché, comme le tarif «mini». Du
point de vue de la rentabilité, il n’est pas souhaitable
de vendre toutes les places à bord du Thalys à ce tarif
préférentiel. Un système avec réservation optionnelle
rendrait impossible l’offre d’un tel tarif.
Un autre avantage important de la réservation obligatoire
est que le nombre de voyageurs par train
Thalys peut être facilement suivi en fonction du jour et
de l’heure, ce qui n’est pas possible avec un système
«open date» dans lequel l’utilisation du billet n’est pas
liée à un jour ou à un train.
Pour les tarifs préférentiels, les conditions d’échange
et de remboursement sont limitées. Quant aux tarifs
plus élevés, ceux-ci permettent de réserver sur un autre
Thalys. De plus, il est possible de circuler avec un tel
billet valable entre Bruxelles et Cologne à bord d’un
train classique de la même relation. Il est également
possible de voyager à bord du Thalys avec un billet
classique au prix plein, moyennant paiement d’un
supplément Thalys. Le voyageur qui opte pour un tarif
préférentiel à bord du Thalys ne peut toutefois pas
dans ce cas en faire usage.
5. La vente de billets internationaux est limitée aux
gares les plus importantes en raison des connaissances
qui sont exigées du personnel de vente, mais également
en raison de la nécessité d’avoir une vente suffisante
pour mettre régulièrement ces connaissances en pratique.
Un billet Thalys à destination de Bonn ne peut pas
être émis puisque Bonn ne fait pas partie des gares
desservies par le Thalys.
Pour une correspondance comme Cologne-Bonn, un
billet de correspondance doit être délivré.
2 en 4. De werkwijze die voor de Thalys-treinen
wordt toegepast op de verbinding Brussel-Keulen is
voor alle internationale Thalys-verbindingen dezelfde.
De geringe snelheidswinst die vandaag op de verbinding
Brussel-Keulen mogelijk is, zal op termijn oplopen
tot ongeveer één uur tijdswinst, terwijl er voor de
reizigers die zich naar Keulen begeven reeds een grote
tijdswinst is door het rijden over de hogesnelheidslijn
Brussel-Parijs. Het is ook het geval op de verbinding
Parijs-Amsterdam.
Voor sommige «binnenlandse» trajecten, is reizen
op basis van een ander geldig vervoerbewijs aanvaard,
mits betaling van een supplement. Dit is mogelijk tussen
Oostende, Brugge, Gent, Antwerpen, Luik en
Brussel.
3. Door de verplichte reservering is het mogelijk
verschillende tarieven aan te bieden die zich onderscheiden
door de gebruiks-, omwisselings- en terugbetalingsvoorwaarden.
Slechts door het aantal plaatsen
per tariefsoort te controleren via het reserveringssysteem
is het mogelijk om goedkope tarieven zoals
«mini» aan te bieden. Uit rentabiliteitsoogpunt is het
niet wenselijk alle plaatsen in Thalys tegen dit kortingtarief
te verkopen. Een systeem met optioneel reserveren
zou het aanbieden van een dergelijk tarief onmogelijk
maken.
Een groot voordeel van de verplichte reservering is
ook dat het aantal reizigers per Thalys zeer goed kan
opgevolgd worden in functie van dag en uur, wat niet
mogelijk is met een «open date»-systeem waarbij het
gebruik van het biljet niet aan een dag of een trein is
gekoppeld.
Voor de goedkopere tarieven zijn de omwisselingsen
terugbetalingsvoorwaarden beperkt, maar de duurdere
tarieven laten toe om naar een andere Thalys om
te boeken. Bovendien is het mogelijk om met een
dergelijk duurder Thalys-biljet Brussel-Keulen in een
klassieke trein te rijden op deze verbinding. Mits het
betalen van een Thalys-toeslag kan men met een klassiek
biljet tegen volle prijs ook met Thalys reizen. Wie
opteert voor een goedkoop tarief in Thalys kan hier
echter geen gebruik van maken.
5. De verkoop van internationale biljetten is
beperkt tot de grotere stations omwille van de kennis
die hiervoor vereist wordt van het verkopend personeel,
maar ook door de noodzaak voldoende verkoop
te hebben om deze kennis op regelmatige basis in de
praktijk om te zetten.
Een Thalys-biljet voor de bestemming Bonn kan
niet worden uitgegeven aangezien Bonn niet behoort
tot de door Thalys bediende stations.
Voor een aansluitend traject zoals Keulen-Bonn
moet dan een aansluitend biljet worden afgeleverd.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23377
6.
a) Pour le voyage à destination de Bonn, un billet
Thalys Bruxelles-Cologne est requis, ainsi qu’un
billet pour la correspondance jusqu’à Bonn, soit
deux billets.
b) Le Thalys est un train international qui circule
effectivement sur le réseau belge pour une partie de
son trajet, mais qui circule également pour l’autre
partie de son trajet à l’étranger. Par son caractère
international, ce train doit circuler sur une base
commerciale sans faire appel pour cela aux
moyens des autorités nationales. De plus, la SNCB
n’est qu’un des partenaires responsables de
l’exploitation de ce service.
6.
a) Voor de reis naar Bonn is er een Thalys-biljet Brussel-Keulen
vereist, alsook een biljet voor de aansluitende
reis naar Bonn, dit wil zeggen twee biljetten.
b) Thalys is een internationale trein die wel over
Belgische sporen rijdt voor een gedeelte van zijn
rit, maar die een ander gedeelte van zijn reistraject
in het buitenland aflegt. Door zijn internationaal
karakter moet deze trein op commerciële basis
gereden worden zonder hiervoor beroep te doen
op middelen van de nationale overheden. Bovendien
is de NMBS één van de partners die voor de
exploitatie van deze dienst verantwoordelijk is.
DO 989900621 DO 989900621
Question n o 888 de M. Ferdinand Ghesquière du
5 février 1999 (N.):
SNCB. — Problèmes de capacité sur plusieurs lignes
IC.
La mobilité est incontestablement un des grands
défis de l’avenir. Le problème des embouteillages
prend des proportions préoccupantes. La solution
passe, à mon avis, tout d’abord par une optimisation
des flux de transport. Non seulement faut-il tenter d’en
ramener le volume à son niveau le plus rentable du
point de vue économique, mais il importe également
de rechercher la combinaison optimale des différents
modes de transport existants (voie ferrée, route, navigation
intérieure, etc.).
Le choix de la voiture ou du train pour les déplacements
entre le lieu de travail et le domicile dépend de
plusieurs éléments. Il y a bien sûr le coût (qui se
décompose en dépenses directes telles que le prix du
billet ou du carburant, et en coûts immatériels tels que
le temps gagné/perdu), mais le confort est un élément
tout aussi décisif. Il paraît évident que les problèmes
de capacité sur plusieurs lignes IC aux heures de
pointe ont des répercussions fâcheuses sur le confort
du fait de l’insuffisance des places assises. Ces problèmes
ont une influence funeste sur le choix des transports
en commun comme moyen de transport privilégié
pour les déplacements entre le domicile et le lieu de
travail.
1.
a) Disposez-vous d’études indiquant les points
névralgiques en matière de problèmes de capacité
sur le réseau ferroviaire belge
b) Dans l’affirmative, quelles sont les principales
lignes confrontées à des problèmes de capacité
2. À propos de la ligne IC Ostende-Bruges-Gand-
Bruxelles:
Vraag nr. 888 van de heer Ferdinand Ghesquière van
5 februari 1999 (N.):
NMBS. — Capaciteitsproblemen op diverse ICverbindingen.
De mobiliteitsproblematiek wordt steeds meer naar
voren geschoven als één van dé uitdagingen voor de
toekomst. Het fileprobleem neemt inderdaad onrustwekkende
proporties aan. Een eerste deel van de oplossing
bestaat er volgens mij in de vervoersstromen te
optimaliseren. Hierbij moet niet alleen worden geprobeerd
het volume van de vervoersstromen op een economisch
efficiënt niveau te brengen, maar moet men
ook trachten naar de juiste mix te zoeken tussen de
verschillende vervoersmodi (spoor, weg, binnenvaart,
enz.).
De keuze tussen trein en personenwagen voor het
woon-werkverkeer wordt beïnvloed door diverse
factoren. Er zijn niet alleen de kosten (bestaande uit de
directe uitgaven zoals onder meer de prijs van een
ticket en de prijs van brandstof, maar ook uit andere
kosten zoals de tijdskost), maar er is ook het comfort.
De capaciteitsproblemen op diverse IC-verbindingen
gedurende de spitsuren hebben negatieve gevolgen
voor het comfort, zoals het tekort aan zitplaatsen.
Deze problemen zijn nefast voor de keuze voor het
openbaar vervoer als transportmiddel voor het woonwerkverkeer.
1.
a) Beschikt u over studies die de knelpunten qua
capaciteitsproblemen op het Belgisch spoornetwerk
aangeven
b) Zo ja, wat zijn de belangrijkste verbindingen die te
kampen hebben met capaciteitsproblemen
2. Specifiek over de IC-verbinding Oostende-
Brugge-Gent-Brussel:

23378
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
a) Êtes-vous conscient du problème de capacité sur
cette ligne
b) Estimez-vous possible de résoudre ces problèmes,
soit en augmentant la fréquence des trains (plus de
trains par heure), soit en augmentant le nombre de
places assises
Réponse: Les sous (sur)-occupations de trains sur le
réseau SNCB sont renseignés journellement dans les
rapports des chefs-gardes.
Sur les grands axes vers Bruxelles, des suroccupations
sont parfois signalées, surtout pour les
relations IC où le matériel le plus moderne est mis en
service, comme par exemple la relation IC A Ostende -
Bruxelles qui est actuellement desservie par des voitures
I 11.
Les causes en sont de deux ordres: d’une part, un
nombre moins élevé de places assises est offert par
voiture en raison des exigences élevées de confort et,
d’autre part, la préférence est donnée à l’utilisation du
matériel moderne le plus récent.
Dans tous les cas, des solutions sont apportées à ces
problèmes de capacité en organisant, juste avant ou
juste après le départ des trains IC visés, des trains P de
dédoublement composés, il est vrai, d’un matériel plus
ancien.
Certains trains sur la relation Ostende-Bruges-
Gand-Bruxelles sont effectivement suroccupés. Il s’agit
des trains dont l’heure de départ est fixée à 7 h 23 et
8 h 07 à Gand-Saint-Pierre, et le soir au retour à
Bruxelles-Midi à 16 h 26 et 17 h 08 comme stipulé ciavant.
Ces trains sont toujours suivis ou précédés
(dans les 10 minutes) par d’autres trains (surtout entre
Bruxelles et Gand) dans lesquels il reste suffisamment
de places assises (environ 300).
a) Bent u zich bewust van het capaciteitsprobleem op
deze verbinding
b) Ziet u mogelijkheden om deze problemen op te
lossen door bijvoorbeeld de frequentie op te voeren
(met andere woorden meer treinen per uur), of
door bijvoorbeeld het aantal zitplaatsen te verhogen
Antwoord: De over- en onderbezettingen van de
treinen op het NMBS-net worden dagelijks gemeld
door middel van de treinverslagen van de hoofdwachters.
Op de grote aslijnen naar Brussel worden soms
overbezettingen gemeld, vooral voor de ICverbindingen
waar het meest moderne materieel wordt
ingezet, zoals bijvoorbeeld op de IC A-relatie
Oostende - Brussel waar er momenteel met I 11- rijtuigen
gereden wordt.
De oorzaken hiervan zijn tweevoudig; enerzijds
worden per rijtuig minder zitplaatsen aangeboden
omwille van de hoge comforteisen en anderzijds wordt
bij voorkeur gereisd met het nieuwste modern materieel.
In elk geval worden voor deze capaciteitsproblemen
oplossingen geboden door kort vóór of na
bedoelde IC-treinen in ontdubbelingen te voorzien met
piekuurtreinen gereden weliswaar met een ouder
materieeltype.
Enkele treinen op de relatie Oostende-Brugge-Gent-
Brussel zijn inderdaad overbezet. Het gaat hier om de
treinen met vertrekuren te Gent-Sint-Pieters om
7.23 uur en 8.07 uur en ’s avonds bij terugkeer te Brussel-Zuid
om 16.26 uur en 17.08 uur. Zoals hierboven
vermeld worden deze treinen steeds (binnen de
10 minuten) gevolgd of voorafgegaan door andere treinen
(vooral tussen Brussel en Gent) waarop er nog
voldoende zitplaatsen (ongeveer 300) vrij zijn.
DO 989900624 DO 989900624
Question n o 890 de M. Ferdinand Ghesquière du
8 février 1999 (N.):
SNCB. — Liaison TGV Ostende-Paris passant par
Gand et Courtrai.
Sur certains trajets, les liaisons aériennes peuvent
être valablement remplacées par les trains à grande
vitesse (TGV). En outre, le TGV permet à une grande
partie de la population de gagner plus rapidement des
villes comme Paris. Il y a désormais un échange de
touristes entre les villes reliées par le TGV.
Un argument de poids en faveur du TGV est
évidemment la durée plus courte des liaisons ferroviaires.
Toutefois, sur certains trajets, un détour entraîne
une réduction partielle ou totale du gain de temps
Vraag nr. 890 van de heer Ferdinand Ghesquière van
8 februari 1999 (N.):
NMBS. — HST-verbinding Oostende-Parijs, over
Gent en Kortrijk.
De hogesnelheidstreinen (HST) blijken op bepaalde
trajecten een valabel alternatief te bieden voor luchtverbindingen.
Ook brengt de HST steden als Parijs
dichterbij voor een groot deel van de bevolking. Er
treedt een wederzijdse uitwisseling van toeristen op
tussen de steden die onderling door de HST worden
verbonden.
Een belangrijk argument pro de HST is uiteraard de
kortere tijdsduur van de verbinding. Niettemin gaat op
sommige trajecten de tijdswinst gedeeltelijk of volledig
verloren door een omweg. Een voorbeeld is de verbin-

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23379
engrangé. La liaison Ostende-Bruxelles-Paris en est
l’illustration. Si le TGV évitait Bruxelles, le gain de
temps serait bien plus important. Nous songeons à cet
égard aux liaisons TGV ayant leur point de départ à
Namur, Charleroi et Mons. Dans la mesure du possible,
ces liaisons évitent elles aussi Bruxelles.
1.
a) Serait-il possible de faire passer la liaison TGV
Ostende-Paris susvisée par Gand et Courtrai au
lieu de la faire transiter par Bruxelles
b) Cette perspective est-elle déjà l’objet de projets
concrets
c) Dans l’affirmative, lesquels, et quel est le calendrier
fixé
2. Éventuellement, le nombre de ces trains pourrait
être limité dans un premier temps à un ou deux par
jour et augmenté graduellement en cas de succès
commercial.
Qu’en pensez-vous
Réponse: Pour la desserte de la dorsale flamande, la
SNCB a opté en faveur d’une desserte en TGV de l’axe
Ostende-Bruges-Gand-Bruxelles sur la base de deux
allers-retours par jour.
La SNCB a, à cet effet, examiné attentivement les
différentes relations possibles c’est-à-dire via Bruges-
Courtrai, via Bruges-Gand-Courtrai et via Bruxelles.
ding Oostende-Brussel-Parijs. Als de HST Brussel zou
vermijden dan zou de tijdswinst heel wat aanzienlijker
zijn. We verwijzen hier bijvoorbeeld naar de HSTverbindingen
vanuit Namen, Charleroi en Bergen.
Ook daar wordt in de mate van het mogelijke Brussel
vermeden.
1.
a) Zou het mogelijk zijn de bedoelde HSTverbinding,
Oostende-Parijs, over Gent en Kortrijk
te leiden in plaats van over Brussel
b) Bestaan daar al concrete plannen rond
c) Zo ja, welke en wat is de geplande timing
2. Eventueel kan in eerste instantie het aantal van
dergelijke treinen beperkt worden tot één of twee per
dag en in geval van succes het aantal geleidelijk opgevoerd
worden.
Wat is uw mening daarover
Antwoord: Voor de bediening van de Vlaamse as
werd door de NMBS geopteerd voor een HSTbediening
op de as Oostende-Brugge-Gent-Brussel
door middel van dagelijks twee heen- en terugritten.
Hiervoor heeft de NMBS wel degelijk de verschillende
verbindingen overwogen dit wil zeggen via
Brugge-Kortrijk, via Brugge-Gent-Kortrijk en via
Brussel.
DO 989900654 DO 989900654
Question n o 892 de M. Hugo Van Dienderen du
12 février 1999 (N.):
SNCB. — Carte de réduction pour les familles nombreuses.
— Formalités administratives.
Les familles nombreuses qui ont droit à une carte de
réduction mais qui ne sont pas affiliées au «Bond van
Grote en Jonge Gezinnen» doivent remplir de très
nombreuses formalités pour obtenir la carte en question.
Elles doivent en effet:
Vraag nr. 892 van de heer Hugo Van Dienderen van
12 februari 1999 (N.):
NMBS. — Reductiekaart voor leden van grote gezinnen.
— Bureaucratische rompslomp.
Gezinnen die in aanmerking komen voor een reductiekaart
voor leden van grote gezinnen, maar niet aangesloten
zijn bij de Bond van Grote en Jonge Gezinnen
moeten heel wat ondernemen om verminderingskaarten
te verkrijgen. Ze moeten het volgende doen:
a) demander un formulaire à un guichet de gare; a) een formulier aanvragen in een station;
b) compléter le formulaire et le faire authentifier par
l’officier de l’état civil;
b) het formulier invullen en laten bevestigen door de
ambtenaar van de burgerlijke stand;
c) remettre le formulaire au guichet de la gare; c) terugkeren naar het station om het formulier af te
geven;
d) retourner au guichet quinze jours plus tard pour y
retirer et payer les cartes de réduction.
Les parents de familles nombreuses ont droit à une
carte de réduction à vie mais doivent néanmoins la
faire renouveler tous les quatre ans. Toutes ces formalités
font plutôt penser aux anciens régimes d’Europe
de l’Est.
d) de verminderingskaarten gaan afhalen en betalen
veertien dagen na de definitieve aanvraag.
Ouders van grote gezinnen krijgen een verminderingskaart
voor de rest van hun leven, maar moeten ze
wel om de vier jaar vernieuwen. Er komt dus heel wat
bureaucratische rompslomp bij kijken die doet denken
aan de vroegere regimes in Oost-Europa.

23380
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
1. La procédure appliquée par la SNCB n’est-elle
pas complètement dépassée
2.
a) À l’ère de l’informatique, ne serait-il pas possible
de simplifier les formalités
b) Les pouvoirs publics savent quelles familles entrent
en ligne de compte pour l’obtention d’une carte de
réduction.
La SNCB ne pourrait-elle pas dès lors offrir ellemême
la carte à toutes les familles concernées
3. Cette solution n’aurait-elle pas pour effet
d’inciter des familles à utiliser la carte de réduction
pour prendre le train, alors qu’elles n’auraient pas
demandé la carte de leur propre initiative
4. La SNCB pourrait également informer les familles
en question de leurs droits et les amener ainsi à
introduire une demande.
Pourquoi la SNCB n’opte-t-elle pas pour une approche
moins rébarbative
5.
a) Pourquoi les parents de familles nombreuses ayant
droit à une carte de réduction à vie doivent-ils la
renouveler tous les quatre ans
b) Pourquoi impose-t-on toutes ces formalités administratives
Réponse:
1. La SNCB suit une procédure qui lui a été imposée
en 1998 par le ministère des Transports et de
l’Infrastructure, administration du Transport terrestre.
2.
a) Le traitement proprement dit des demandes n’a pas
lieu dans les gares, mais dans un service distinct de
la SNCB (à savoir dans le district où se situe le
domicile du client). Il est impossible de procéder à
cette opération en gare, eu égard aux diverses
tâches déjà exercées par les préposés au guichet.
De plus, dans beaucoup de cas, une enquête
complémentaire approfondie est nécessaire
(contacts avec les administrations communales, les
instances judiciaires, ...).
b) Les cartes «Familles nombreuses» ne représentent
qu’une partie des réductions qui sont imposées par
les pouvoirs publics (outre les réductions à caractère
patriotique, professionnel et social) et pour
lesquelles la SNCB reçoit des compensations. Une
procédure «directe» n’est financièrement pas faisable
pour la société.
3. Il est impossible d’évaluer les effets que pourrait
produire la proposition évoquée.
4. Les demandeurs potentiels sont informés de
l’existence de telles cartes de réduction via «Les conditions
générales pour le transport des voyageurs et des
1. Volgt de NMBS hierbij geen verouderde
bureaucratische procedure
2.
a) Is een vereenvoudiging in het computertijdperk
niet mogelijk
b) De overheid weet uiteraard welke gezinnen in aanmerking
komen en welke niet.
Kan de NMBS dan niet aan alle gezinnen zelf een
reductiekaart aanbieden
3. Heeft het vermelde voorstel niet het voordeel dat
gezinnen die er zelf niet op komen om de trein en de
verminderingskaart te gebruiken dit allicht wel gaan
doen
4. Een variante kan zijn dat de NMBS de gezinnen
in kwestie informeert over hun recht en de gezinnen
per kerende de aanvraag kunnen doen.
Waarom past de NMBS deze klantvriendelijker aanpak
niet toe
5.
a) Waarom moeten ouders van grote gezinnen hun
verminderingskaart waarop ze recht hebben voor
de rest van hun leven om de vier jaar vernieuwen
b) Waarom deze bureaucratische rompslomp
Antwoord:
1. De NMBS volgt een procedure die haar in 1998
werd opgelegd door het ministerie van Verkeer en
Infrastructuur, bestuur van het Vervoer te Land.
2.
a) De eigenlijke verwerking van de aanvragen gebeurt
niet in het station, maar in een afzonderlijke dienst
van de NMBS (namelijk in het district van de
woonplaats van de klant). Het is onmogelijk deze
verwerking op stationsniveau te laten geschieden,
gezien de diverse taken reeds werden uitgevoerd
door de loketbedienden. In vele gevallen is bovendien
een bijkomend diepgaand onderzoek nodig
(contact met gemeentebesturen, gerechtelijke instanties,
...).
b) De kaarten «Grote Gezinnen» zijn slechts een onderdeel
van de reducties die door de overheid
worden opgelegd (naast reducties van vaderlandslievende,
professionele en sociale aard) en waarvoor
de NMBS wordt gecompenseerd. Een
«directe» procedure is voor de maatschappij financieel
niet haalbaar.
3. Het is onmogelijk de respons van het aangehaalde
voorstel in te schatten.
4. De potentiële aanvragers worden van het bestaan
van dergelijke reductiekaarten op de hoogte gebracht
via de «Algemene Voorwaarden voor het vervoer van

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23381
bagages accompagnés». Dans la brochure «Guide du
voyageur», le voyageur en est également informé.
5.
a) et b) Cette décision tombe également sous la
responsabilité du ministère susvisé. La SNCB
exécute cette décision, conformément aux
directives qui lui sont imposées.
reizigers en begeleide bagage». In de brochure «Gids
voor de Reiziger» wordt de reiziger hierover eveneens
ingelicht.
5.
a) en b) Deze beslissing valt eveneens onder de verantwoordelijkheid
van het hierboven vermelde
ministerie. De NMBS voert deze beslissing uit,
volgens de richtlijnen die haar zijn opgedragen.
DO 989900658 DO 989900658
Question n o 893 de M. Hugo Van Dienderen du
15 février 1999 (N.):
SNCB. — Wagons de première classe en surnombre.
— Bicyclettes.
Des voyageurs estiment que les trains qui circulent
sur la ligne 52 qui relie Anvers à Puurs (via Boom)
comportent trop de wagons de première classe. Ces
wagons sont vides. En revanche, il est difficile
d’embarquer des bicyclettes sur les trains. L’été
dernier, la SNCB avait prévu la possibilité d’emporter
aisément des bicyclettes sur la ligne 73 vers La Panne.
Cette expérience a rencontré un grand succès.
1. Ne serait-il pas possible d’aménager les wagons
de première classe de telle sorte qu’il soit aisé d’y
emporter une bicyclette et de la surveiller personnellement
2. Ne pouvait-on s’inspirer, pour ces aménagements,
de la transformation des wagons circulant vers
La Panne
3. Une telle mesure ne contribuerait-elle pas à
promouvoir l’utilisation du train pour les déplacements
touristiques à bicyclette dans la très belle région
arrosée par l’Escaut et le Rupel
Réponse:
1. Actuellement, des trains composés d’automotrices
quadruples (AM4) circulent sur la ligne 52
Anvers-Puurs. Ce type d’automotrice présente un
espace de chargement assez vaste: une dizaine de vélos
peuvent y être placés et 358 places assises sont prévues
dont 302 en deuxième classe et 56 en première classe.
Le nombre de places prévues en première classe dans
ce matériel ne diffère pas de manière significative des
autres types de matériel.
2 et 3. L’expérience menée sur la ligne 73 concerne
un train touristique direct. La perte de temps occasionnée
par le chargement de vélos est, dans un train
direct, réduite au minimum.
Mener la même action avec un train de navetteurs
est difficilement réalisable dans la pratique.
La ligne 52 est plutôt considérée par la SNCB
comme une composante importante de la desserte
Vraag nr. 893 van de heer Hugo Van Dienderen van
15 februari 1999 (N.):
NMBS. — Teveel eerste klasrijtuigen. — Fietsen.
Reizigers stellen vast dat op lijn 52 van Antwerpen
(via Boom) naar Puurs teveel eerste klasrijtuigen zijn
ingeschakeld. Ze worden absoluut niet gebruikt.
Anderzijds kunnen fietsen moeilijk worden meegenomen.
Voorbije zomer heeft de NMBS in rijtuigen op
lijn 73 naar De Panne de mogelijkheid geschapen om
de fiets gemakkelijk mee te nemen. Dit experiment
heeft veel succes gehad.
1. Kunnen de eerste klasrijtuigen niet worden omgevormd
in rijtuigen waarbij de fietser gemakkelijk
zijn fiets kan meenemen en zelf in het oog houden
2. Kan daarbij de aanpassing van de rijtuigen naar
De Panne niet als voorbeeld dienen
3. Zou dit het gebruik van de trein niet bevorderen
voor fietstoerisme in de zeer aantrekkelijke regio met
Schelde en Rupel
Antwoord:
1. Momenteel rijden op lijn 52 Antwerpen-Puurs.
treinen van het type AM4, samengesteld uit vierledige
motorstellen. Dit type trein heeft een redelijk grote
pakruimte waar een 10-tal fietsen kunnen worden
geplaatst. Er zijn 358 zitplaatsen waarvan 302 in
tweede klas en 56 in eerste klas. Het aantal plaatsen in
eerste klas in dit materieel is zeker niet significant verschillend
van andere materieel-types.
2 en 3. Het experiment op lijn 73 betreft een
rechtstreekse toeristentrein. Het tijdsverlies dat
gepaard gaat met het inladen van fietsen is, in een
rechtstreekse trein, tot een minimum beperkt.
Deze toepassing is op een pendeltrein in de praktijk
moeilijk uitvoerbaar.
Lijn 52 wordt door de NMBS ook eerder
beschouwd als een belangrijk onderdeel van de voor-
2986

23382
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
suburbaine d’Anvers en matière de transport de navetteurs.
Des trains touristiques ne sont par ailleurs pas
prévus sur cette ligne.
La SNCB offre bien une B-excursion train + vélo
vers la gare de Puurs. Le prix de ce trajet comprend le
voyage aller-retour, la location d’un vélo à la journée
et une assurance voyage. Le voyageur peut se renseigner
dans la gare au sujet des itinéraires touristiques et
fléchés pour vélos, comme Steendonkroute (39 km), le
Scheldedijkpad (43 km) et l’Aspergepad (44 km).
Le nombre de voitures spécialement équipées pour
le transport de vélos est encore limité pour le moment.
La SNCB met ces voitures en service de préférence là
où une formule train + vélo n’est pas prévue.
stadsbediening rond Antwerpen inzake pendelverkeer.
Op deze lijn zijn overigens geen toeristentrein voorzien.
De NMBS biedt wel een trein + fiets B-dagtrip aan
naar het station Puurs. De prijs voor een dergelijk traject
omvat de heen- en terugreis, de daghuur van een
fiets en een reisverzekering. In het station kan de reiziger
zich informeren over toeristische en bewegwijzerde
fietsroutes, zoals de Steendonkroute (39 km), het
Scheldedijkpad (43 km) en het Aspergepad (44 km).
Het aantal rijtuigen speciaal uitgerust om fietsen te
vervoeren, is op dit moment nog beperkt. De NMBS
zet deze rijtuigen bij voorkeur in op die plaatsen waar
geen trein + fiets formule is voorzien.
DO 989900662 DO 989900662
Question n o 894 de M. Didier Reynders du 15 février
1999 (Fr.):
SNCB. — Emploi des langues.
L’article 36, § 1 er , de la loi du 21 mars 1991 portant
réforme de certaines entreprises publiques économiques
dispose dans son paragraphe premier que les
entreprises publiques autonomes sont soumises aux
dispositions des lois sur l’emploi des langues en
matière administrative, coordonnées le 18 juillet 1966.
Ces lois coordonnées s’appliquent notamment à
l’utilisation des langues pour les annonces dans les
gares et les trains. Au départ de la gare de Comines,
certains voyageurs se plaignent que des communications
sont annoncées uniquement en néerlandais. Si ces
plaintes s’avèrent fondées, cela signifierait que des
agents de l’entreprise publique autonome SNCB ne
respectent pas les dispositions des lois sur l’emploi des
langues en matière administrative. Dans le cas de
Comines, située dans l’arrondissement de Mouscron,
les lois coordonnées du 18 juillet 1966 prévoient un
régime spécial en vue de la protection de la minorité
néerlandophone.
1. Quelles sont les instructions données par les
responsables de la SNCB à son personnel en rapport
avec l’emploi des langues lors de communications aux
voyageurs dans les gares et dans les trains
2. Indépendamment de toute obligation légale en
matière d’emploi des langues, quelles sont les recommandations
de la SNCB à son personnel d’accompagnement
des trains du service intérieur incitant ceux-ci
à utiliser également la deuxième langue nationale, par
analogie avec ce qui prévaut, pour des raisons
commerciales, pour les trains internationaux
Réponse:
1. Les dispositions des lois sur l’emploi des langues
en matière administrative sont reprises dans la réglementation
générale à disposition des agents de la
Vraag nr. 894 van de heer Didier Reynders van
15 februari 1999 (Fr.):
NMBS. — Taalgebruik.
Artikel 36, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende
de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven
bepaalt dat de autonome overheidsbedrijven
«onderworpen zijn aan de bepalingen van de
wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken,
gecoördineerd op 18 juli 1966». Die gecoördineerde
wetten zijn bepaaldelijk toepasselijk op de omgeroepen
aankondigingen en mededelingen in de stations en
de treinen. Reizigers beklagen zich erover dat de mededelingen
in het station Komen enkel in het Nederlands
worden omgeroepen. Als dat waar is, leven de personeelsleden
van het autonome overheidsbedrijf NMBS
de bepalingen van de wetten op het gebruik van de
talen in bestuurszaken niet na. Voor Komen, dat in het
arrondissement Moeskroen ligt, voorzien de gecoördineerde
wetten van 18 juli 1966 in een speciale regeling
ter bescherming van de Nederlandstalige minderheid.
1. Welke instructies geeft de NMBS-directie aan
haar personeel inzake het gebruik van de talen voor de
mededelingen aan de reizigers in de stations en de treinen
2. Welke raadgevingen geeft de NMBS, los van alle
wettelijke verplichtingen inzake taalgebruik, haar
treinbegeleiders in de binnenlandse treindienst mee, en
worden de treinbegeleiders er meer bepaald toe aangezet
zich ook van de tweede landstaal te bedienen, naar
analogie van wat er om commerciële redenen gangbaar
is voor de internationale treinen
Antwoord:
1. De wettelijke bepalingen met betrekking tot het
administratief taalgebruik zijn opgenomen in de algemene
reglementering, die ter beschikking is van het

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23383
SNCB. Ces agents sont tenus de respecter scrupuleusement
la réglementation ainsi que les dispositions
légales.
2. Il est recommandé aux accompagnateurs de train
— dans leur relation avec la clientèle — d’utiliser la
langue de la région et la seconde langue lorsque manifestement
la personne à qui ils s’adressent ne
comprend pas la langue de la région.
personeel van de NMBS. Dit personeel moet de reglementering
alsook de wettelijke bepalingen nauwgezet
naleven.
2. De treinbegeleiders worden aanbevolen om in de
relaties met de cliënteel, vooreerst de taal van het
gebied te gebruiken en de tweede taal indien de aangesprokene
de taal van het gebied blijkbaar niet verstaat.
DO 989900670 DO 989900670
Question n o 895 de M. Thierry Detienne du 22 février
1999 (Fr.):
SNCB. — Voitures-pilotes des convois assurés par
voitures I11.
Voilà de nombreux mois que des convois formés des
nouvelles voitures I11 assurent les relations Cologne-
Ostende et Charleroi-Anvers. Afin de supprimer les
manœuvres de locomotive nécessaires en bout de ligne
pour assurer les trajets de retour, les convois de ces
nouvelles voitures I11 sont dotés d’une voiture-pilote,
théoriquement équipée d’une cabine de pilotage. Un
des avantages évidents, qui n’échappera pas à toute
personne confrontée trop souvent aux retards sur ces
lignes, est aussi de diminuer grandement ces risques de
retard grâce à une plus grande facilité de «remise à
l’heure» des trains en bout de ligne.
Visiblement, ces voitures-pilotes ne sont pas opérationnelles,
puisqu’il est fréquent de voir la locomotive
accouplée à la rame... en étant accrochée à la voiturepilote.
En fait, il semble que ces voitures-pilotes ne sont pas
encore équipées des installations techniques intérieures
complètes nécessaires à remplir le rôle pour lequel
elles ont été conçues et achetées.
1. Cette description de la situation est-elle bien
exacte
2. De quel délai théorique disposent les convois
assurés par les rames I11 pour leur remise à l’heure en
bout de ligne sur les relations Cologne (Eupen)-
Ostende et Anvers-Charleroi
3. Quel délai supplémentaire l’obligation de faire
manœuvrer la locomotive arrivée en bout de ligne
provoque cette situation
4. Quelles sont les raisons qui expliquent que les
voitures ne soient pas à ce jour capables d’assumer
leur fonction
5. Quels sont les moyens pris pour les rendre opérationnelles,
et dans quel délai
6. Le cas échéant, des pénalités de retard de livraison
d’équipements sont-elles prévues envers le fournisseur
Vraag nr. 895 van de heer Thierry Detienne van
22 februari 1999 (Fr.):
NMBS. — Rijtuigen met stuurstand aan treinen
bestaande uit I11-rijtuigen.
Al maanden lang rijden treinen met de nieuwe I11-
rijtuigen op de lijnen Keulen-Oostende en Antwerpen-
Charleroi. Om gemanoeuvreer met de locomotief voor
de krachtvoertuigwisseling op het einde van de lijn te
vermijden, hebben deze treinen een rijtuig met stuurstand,
dat althans in theorie uitgerust is met een stuurcabine.
Een van de grote voordelen van dat systeem,
dat al wie maar al te vaak met vertraging op die lijnen
wordt geconfronteerd, zal appreciëren, is dat het de
vertragingen danig kan beperken, omdat de kopstaartwissel
in het eindstation minder tijd in beslag
neemt.
Alleen zijn die rijtuigen met stuurstand kennelijk
niet operationeel. Heel vaak wordt de locomotief nog
aan de trein gekoppeld... en daarbij vastgehaakt aan
het rijtuig met stuurstand.
Het probleem is naar verluidt dat die rijtuigen met
stuurstand nog niet voorzien zijn van alle technische
installaties die noodzakelijk zijn om de functie waarvoor
ze ontworpen én aangekocht werden, te vervullen.
1. Strookt die situatieschets met de realiteit
2. Hoeveel tijd hebben de uit I11-rijtuigen samengestelde
treinen op de lijnen Keulen (Eupen)-Oostende
en Antwerpen-Charleroi in theorie voor de kopstaartwissel
in het eindstation
3. Hoeveel tijd daar bovenop vergt het gemanoeuvreer
met een locomotief in het kopstation
4. Waarom zijn de rijtuigen met stuurstand nog
steeds niet operationeel
5. Wat wordt er ondernomen om dat te verhelpen,
en wanneer zullen ze daadwerkelijk in dienst zijn
6. Hangt de leverancier gebeurlijk een boete boven
het hoofd omdat hij de toerusting niet tijdig heeft geleverd

23384
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Réponse:
1, 2 et 3. En ce qui concerne la relation Charleroi-
Anvers le problème ne se pose plus. Les voitures I11
ont été remplacées à partir du 10 janvier 1999 par des
voitures M4 réversibles parce que les voitures avec un
poste de conduite pour les I11 ne sont pas encore
opérationnelles.
Ce matériel est réutilisé en 14 minutes à Charleroi et
en 32 minutes à Anvers-Central.
Le temps de réutilisation à Charleroi ainsi que
l’infrastructure actuelle de la gare d’Anvers ne permettent
pas l’utilisation de matériel non réversible qui ne
serait pas encadré par 2 locomotives.
Le matériel utilisé sur l’IC A (voitures I11) est réutilisé
en 1 h 10 à Eupen, en 1 h 28 à Cologne et en
28 minutes à Ostende. Ce délai est largement suffisant
vu qu’une vingtaine de minutes sont nécessaires pour
l’évolution de la locomotive.
4. Les voitures pilotes I11 BDX doivent être équipées
du même pupitre de commande que celui des
locomotives type 13. Les premiers exemplaires de ces
locomotives — avec lesquelles les voitures pilotes I11
BDX vont rouler en rames réversibles — viennent
d’entrer en service commercial.
5. Le montage des pupitres a démarré et la fourniture
des voitures pilotes opérationnelles est prévue
entre mai 1999 et novembre 1999.
6. Le régime des amendes de retard est applicable
en cas de retard dû au constructeur.
Antwoord:
1, 2 en 3. Het probleem doet zich niet meer voor
wat de relatie Antwerpen-Charleroi betreft. De rijtuigen
I11 werden sinds 10 januari 1999 vervangen door
trek-duwrijtuigen van het type M4 omdat de stuurstandrijtuigen
voor de I11 nog niet operationeel zijn.
Dit materieel wordt herbenut te Charleroi op
14 minuten en te Antwerpen op 32 minuten.
De herbenuttigingstijd te Charleroi evenals de huidige
infrastructuur van het station Antwerpen laten
geen gebruik toe van niet-trekduwmaterieel dat niet
omkaderd is door 2 locomotieven.
Het gebruikte materieel op de IC A (rijtuigen I11)
wordt herbenut op 1 u 10 te Eupen, op 1 u 28 te Keulen
en op 28 minuten te Oostende. Deze tijd is ruimschoots
voldoende daar een twintigtal minuten volstaan
voor frontverandering van de locomotief.
4. De stuurrijtuigen I11 BDX moeten worden uitgerust
met dezelfde stuurtafel als de locomotieven van
het type 13. De eerste exemplaren van die locomotieven
— waarmee de stuurrijtuigen I11 BDX als trekduwstellen
zullen rijden — zijn onlangs in de commerciële
dienst ingezet.
5. Men is begonnen met het monteren van de stuurtafels
en de levering van de operationele stuurrijtuigen
is gepland tussen mei 1999 en november 1999.
6. Boeten wegens laattijdige levering gelden voor
vertraging bij de fabrikant.
DO 989900825 DO 989900825
Question n o 900 de M me Martine Schüttringer du
23 mars 1999 (Fr.):
SNCB. — Nouvelles automotrices AM96. — Nettoyage.
Le service IC entre Herstal et Lille est assuré depuis
quelque mois par les nouvelles automotrices AM 96.
Le niveau de confort de ces voitures est évidemment
apprécié par les voyageurs.
Toutefois, on peut craindre, après quelques mois à
peine de service, une dégradation trop rapide de la
qualité de ce matériel (sièges souillés, plafonds en
feutre mal dépoussiérés, ...). D’autre part, il est évident
que certains jours, ces trains sont remis en service sans
avoir pu faire l’objet d’un nettoyage courant.
Or, les horaires sont tels qu’il n’est pas possible
d’immobiliser un train injecté dans un roulement
quotidien en cours de journée: un train non nettoyé en
début de service ne le sera pas avant la nuit.
Vraag nr. 900 van mevrouw Martine Schüttringer van
23 maart 1999 (Fr.):
NMBS. — Nieuwe MR96-treinstellen. — Schoonmaken.
Sinds een paar maanden rijden er nieuwe MR96-
treinstellen op de IC-verbinding tussen Herstal en
Rijsel. De reizigers stellen het comfort in de nieuwe
rijtuigen uiteraard erg op prijs.
Alleen valt te vrezen dat het nieuwe rollend materieel
er na amper enkele maanden dienst al smoezelig
begint uit te zien (vuile zitbanken, onvoldoende ontstofte
vilten plafondbekleding, enz.). Op sommige
dagen kan het ook niet anders of de treinstellen
worden opnieuw in dienst gesteld zonder schoonmaakbeurt.
De huidige dienstregeling is zo afgeregeld dat een op
een bepaalde dagelijkse verbinding ingezette trein
tijdens de dag niet uit de circulatie kan worden genomen:
een trein die bij het begin van de dienst niet
schoongemaakt was, zal ook niet vóór het einde van
de dienst worden schoongemaakt.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23385
Or, il semble qu’à la fois les installations techniques
fixes indispensables à assurer l’entretien courant de ce
matériel équipé de technologies pointues ne sont pas
encore installées partout sur le réseau, et que, d’autre
part, les équipes de nettoyage (pour reprendre
l’exemple de la dorsale wallonne, il semble que les
AM96 sont nettoyées soit à Tournai, soit à Liers) sont
très réduites sinon insuffisantes, ce qui expliquerait en
bonne partie le caractère non systématique du nettoyage
intérieur quotidien des trains.
Pourriez-vous communiquer:
1. un état des lieux précis et détaillé des installations
techniques, destinées au nettoyage et à l’entretien
rapide du matériel voyageurs (en distinguant chaque
implantation sur le réseau belge);
2. un état des lieux des projets d’amélioration (installation
par installation) et un échéancier concernant
chaque projet;
3. une indication précise du nombre d’agents affectés
aux différentes tâches remplies par chacune de ces
installations de nettoyage et d’entretien rapide
Réponse:
1. État des lieux des installations techniques, destinées
au nettoyage et à l’entretien rapide du matériel
voyageurs:
Bovendien zouden de vereiste technische voorzieningen,
meer bepaald de vaste wasinrichtingen waarmee
het gewone onderhoud van dat hoogtechnologisch
materieel wordt uitgevoerd, naar verluidt nog
niet beschikbaar zijn op het hele spoorwegnet en
zouden de schoonmaakploegen erg beperkt of zelfs
onderbemand zijn (op de Waalse as zouden de MR96-
treinstellen naar het schijnt in Doornik of in Liers
gereinigd worden), wat wellicht voor een groot stuk
verklaart waarom de treinen niet elke dag binnenin
worden schoongemaakt.
Kan u mij de volgende gegevens meedelen:
1. een gedetailleerd en nauwkeurig overzicht van de
wasinrichtingen en technische voorzieningen voor een
snelle onderhoudsbeurt van het rollend materieel voor
het reizigersvervoer (met een plaatsbepaling van elke
inrichting op het binnenlandse spoorwegnet);
2. een overzicht van de op stapel staande verbeteringswerkzaamheden
voor elke inrichting en het
geplande tijdschema voor elk project;
3. het precieze aantal personeelsleden dat voor de
onderscheiden taken per was- en onderhoudsinrichting
wordt ingezet
Antwoord:
— Car-wash: — Car-wash:
Forest;
Schaerbeek;
Ostende;
Gand-Saint-Pierre;
Courtrai;
Mons;
Châtelet;
Anvers-Schijnpoort;
Louvain;
Liers.
1. Plaatsbeschrijving van de technische installaties
voor de schoonmaak en het vluchtig onderhoud van
het reizigersmaterieel:
Vorst;
Schaarbeek;
Oostende;
Gent-Sint-Pieters;
Kortrijk;
Bergen;
Châtelet;
Antwerpen-Schijnpoort;
Leuven;
Liers.
— Plate-forme de nettoyage: — Schoonmaakplatform:
Forest (2 plates-formes);
Ostende;
Gand-Saint-Pierre;
Courtrai;
Mons;
Châtelet;
Anvers-Schijnpoort (2 plates-formes);
Vorst (2 platforms);
Oostende;
Gent-Sint-Pieters;
Kortrijk;
Bergen;
Châtelet;
Antwerpen-Schijnpoort (2 platforms);

23386
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Louvain;
Leuven;
Liers.
Liers.
— Installations fixes de vidange WC fermés: — Vaste installaties voor het ledigen van gesloten
WC’s:
Ostende;
Oostende;
Châtelet;
Châtelet;
Anvers-Schijnpoort.
Antwerpen-Schijnpoort.
— Installations mobiles de vidange WC fermés: — Mobiele installaties voor het ledigen van gesloten
WC’s:
Forest;
Vorst;
Schaerbeek;
Schaarbeek;
Ostende;
Oostende;
Gand-Saint-Pierre;
Gent-Sint-Pieters;
Courtrai;
Kortrijk;
Mons;
Bergen;
Châtelet;
Châtelet;
Anvers-Schijnpoort;
Louvain;
Hasselt;
Liers.
Antwerpen-Schijnpoort;
Leuven;
Hasselt;
Liers.
2. Projets d’amélioration actuels: 2. Huidige verbeteringsprojecten:
— Nouveaux car-wash: — Nieuwe car-wash:
Arlon (mise en service début 2000); Aarlen (in dienst begin 2000);
Hasselt (mise en service 2001); Hasselt (in dienst 2001);
Forest (1 supplémentaire) (mise en service Vorst (1 extra) (in dienst 2001).
2001).
— Remplacement de car-wash existants: — Vervanging bestaande car-wash:
Ostende (2001); Oostende (2001);
Courtrai (2002). Kortrijk (2002).
— Modernisation des car-wash existant actuellement:
— Modernisering nu bestaande car-wash:
Châtelet (2000); Châtelet (2000);
Liers (2000); Liers (2000);
Anvers (2000); Antwerpen (2000);
Gand (2000); Gent (2000);
Mons (2001); Bergen (2001);
Louvain (2001). Leuven (2001).
— Nouvelles plates-formes de nettoyage: — Nieuwe schoonmaakplatforms:
Arlon (2000); Aarlen (2000);
Liers (2000); Liers (2000);
Hasselt (2001); Hasselt (2001);

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23387
Forest (2001); Vorst (2001);
Schaerbeek (2001). Schaarbeek (2001).
— Installations fixes de vidange WC fermés: — Vaste installaties voor het ledigen van gesloten
WC’s:
Arlon (2000); Aarlen (2000);
Liers (2000); Liers (2000);
Hasselt (2000); Hasselt (2000);
Forest (2001); Vorst (2001);
Schaerbeek (2001). Schaarbeek (2001).
3. Effectif actuel des agents disponibles pour le
nettoyage:
3. Huidig effectief van de bedienden die zich met de
schoonmaak bezighouden:
Forest 36 Vorst 36
Schaerbeek 92 Schaarbeek 92
Ostende 85 Oostende 85
Bruges 12 Brugge 12
Alost 6 Aalst 6
Gand-Saint-Pierre 37 Gent-Sint-Pieters 37
Courtrai 50 Kortrijk 50
Mons 27 Bergen 27
Châtelet 48 Châtelet 48
Anvers-Schijnpoort 38 Antwerpen-Schijnpoort 38
Louvain 18 Leuven 18
Hasselt 18 Hasselt 18
Liers 24 Liers 24
Liège-Guillemins 9 Luik-Guillemins 9
Welkenraedt 11 Welkenraedt 11
Ronet 17 Ronet 17
Ottignies 12 Ottignies 12
Arlon 8 Aarlen 8
DO 989900826 DO 989900826
Question n o 901 de M me Martine Schüttringer du
23 mars 1999 (Fr.):
SNCB. — Information dans les automotrices AM96.
Les automotrices AM96, tout comme les voitures
I11, sont équipées de panneaux d’indication lumineuse
tant à l’intérieur qu’à l’extérieur des voitures.
Dans les voitures I11 qui assurent les services
Charleroi-Anvers et Cologne/Eupen-Ostende, le
système fonctionne parfaitement, offrant une information
tant sur les panneaux extérieurs que sur les
Vraag nr. 901 van mevrouw Martine Schüttringer van
23 maart 1999 (Fr.):
NMBS. — Informatieverstrekking in de MR96-
treinstellen.
Net als de I11-rijtuigen zijn de MR96-treinstellen
zowel van binnen als van buiten voorzien van displays
waarop mededelingen verschijnen.
Dat systeem werkt perfect bij de I11-rijtuigen op de
lijnen Antwerpen-Charleroi en Oostende-Eupen/
Keulen. Op de binnen- en buitendisplays wordt informatie
verstrekt zonder dat de taalwetgeving met

23388
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
panneaux intérieurs en ménageant les susceptibilités
des voyageurs et les lois linguistiques.
Par contre, dans les convois assurés par automotrices
AM96, seuls les afficheurs intérieurs fonctionnent.
Et à en juger par la très grande diversité des messages
(depuis de messages très complets informant correctement
le voyageur jusqu’à des messages réduits à «nous
vous souhaitons un bon voyage» en passant par des
messages «ce train dessert notamment les gares de...»,
suivi d’une liste incomplète, et donc d’une information
non fiable), les messages relatif au service assuré ne
sont pas programmés, mais sont laissés à la bonne
volonté (ou au temps disponible, ce qui peut poser
problème en cas de retard!) de l’agent d’accompagnement.
1.
a) Pourriez-vous communiquer ce qui explique la
gestion hasardeuse de l’information sur le service
précis assuré par les AM96
b) Est-il prévu, comme pour les I11, qui disposent je
suppose exactement du même équipement, la mise
au point de messages standardisés
2. Pourriez-vous communiquer ce qui explique
l’absence à ce jour de l’affichage d’information sur les
indicateurs extérieurs des AM96
Réponse: Les panneaux d’indication lumineuse des
AM96 sont effectivement de même conception que
ceux des voitures I11 et ne présentent pas de problèmes
particuliers.
Les messages qui apparaissent sont soit des messages
standardisés, soit des messages introduits manuellement
par le personnel d’accompagnement.
Depuis le mois de mars, toutes les automotrices
AM96 sont pourvues de la dernière version du logiciel
transmettant les messages standardisés.
Les voitures I11 n’assurant que peu d’itinéraires
différents, le nombre de messages à programmer est
ainsi limité. Par contre, en ce qui concerne les automotrices
AM96, les itinéraires sont beaucoup plus
nombreux. De plus, il faut tenir compte des accouplements
et désaccouplements.
Quant aux panneaux extérieurs d’indication lumineuse
des automotrices AM96, ceux-ci fonctionnent
correctement. Il n’est toutefois pas exclu qu’une avarie
puisse parfois se produire.
voeten getreden wordt en met inachtneming van de
gevoeligheden van de reizigers.
Bij de MR96-treinstellen daarentegen functioneren
enkel de displays in de rijtuigen. Te oordelen naar de
enorme verscheidenheid van mededelingen (gaande
van een eenvoudig «wij wensen u een aangename
reis» tot zeer volledige en correcte informatie, maar
ook mededelingen in de trant van «deze trein stopt te
...» gevolgd door een onvolledige en dus onbetrouwbare
opsomming van de haltes), zijn die boodschappen
niet voorgeprogrammeerd maar hangt de formulering
grotendeels af van de creativiteit van de betrokken
treinbegeleider (of van de tijd waarover hij beschikt,
en die in geval van vertraging wel eens erg krap wil
uitvallen!).
1.
a) Hoe komt het dat er in de MR96-treinstellen zo
creatief aan informatieverstrekking wordt gedaan
b) Wordt er, net zoals voor de I11-rijtuigen, die neem
ik aan van dezelfde apparatuur voorzien zijn, aan
gestandaardiseerde mededelingen gewerkt
2. Hoe komt het dat de buitendisplays van de
MR96-treinstellen tot op heden niet functioneren
Antwoord: De verlichte displays in de MR96 zijn
inderdaad van hetzelfde concept als die van de rijtuigen
I11 en stellen geen speciale problemen.
De getoonde berichten zijn of standaardberichten,
of door het begeleidend personeel handmatig ingevoerde
berichten.
Sedert maart zijn alle motorstellen MR96 uitgerust
met de laatste softwareversie voor het weergeven van
de standaardberichten.
Aangezien de rijtuigen I11 op weinig afwijkende
trajecten rijden, is het aantal te programmeren berichten
bijgevolg beperkt. De motorstellen MR96 rijden
daarentegen op heel wat meer trajecten. Bovendien
moet er rekening worden gehouden met het koppelen
en ontkoppelen.
De verlichte displays aan de buitenkant van de
motorstellen MR96 werken correct. Dat sluit evenwel
niet uit dat er zich een defect kan voordoen.
DO 989900839 DO 989900839
Question n o 902 de M. Luc Sevenhans du 26 mars 1999
(N.):
SNCB. — Vente de biens immobiliers et investissements
en infrastructure.
Ma question concerne la vente de biens immobiliers
par la SNCB et les investissements en infrastructure.
Vraag nr. 902 van de heer Luc Sevenhans van 26 maart
1999 (N.):
NMBS. — Verkoop van onroerende goederen en de
investeringen in infrastructuur.
Mijn vraag betreft de verkoop van onroerende goederen
van de NMBS en de investeringen in infrastructuur.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23389
1.
a) Quels biens immobiliers ont été vendus au cours
des cinq dernières années et à quel prix l’ont-ils
été
b) Pourriez-vous également communiquer les chiffres
par région
2.
a) Quels investissements ont été réalisés au cours des
cinq dernières années en matière d’infrastructure
ferroviaire et de bâtiments et en ce qui concerne
des facilités pour le personnel (formation, loisirs,
etc.)
b) Pourriez-vous également communiquer les chiffres
par région
Réponse:
1. La SNCB procède régulièrement à la vente de
biens immeubles, lorsqu’elle estime que ceux-ci sont
devenus inutiles ou que les conditions du marché sont
favorables. Cette liberté de décision est la conséquence
de son statut d’entreprise publique. Des ventes sont
conclues avec des sociétés publiques, privées ou avec
des particuliers et concernent plusieurs centaines
d’immeubles et de terrains.
Les ventes de ces biens immeubles se répartissent
comme suit:
Région bruxelloise:
Vente en BEF
1.
a) Welke onroerende goederen zijn er de jongste vijf
jaar verkocht, en voor welke prijs
b) Kan u tevens de cijfers per gewest meedelen
2.
a) Welke investeringen zijn er de jongste vijf jaar
gebeurd, in spoorweginfrastructuur, in gebouwen,
en in faciliteiten voor personeel (opleiding, ontspanning,
enz.)
b) Kan u ook hier de cijfers per gewest meedelen
Antwoord:
1. De NMBS verkoopt geregeld onroerende goederen,
wanneer ze deze niet meer nodig heeft en wanneer
de marktvoorwaarden gunstig zijn. Deze beslissingsvrijheid
vloeit voort uit het statuut van overheidsbedrijf.
Er worden verkoopcontracten gesloten met
openbare en particuliere maatschappijen alsook met
privé-personen. Het gaat om enkele honderden gebouwen
en terreinen.
De verkopen van deze onroerende goederen worden
verdeeld zoals hierna:
Brussels Gewest:
Verkopen in BEF
1994 28 803 182 1994 28 803 182
1995 240 000 1995 240 000
1996 17 870 027 1996 17 870 027
1997 14 877 137 1997 14 877 137
1998 41 629 800 1998 41 629 800
Total ..................................... 103 420 146 Totaal ................................... 103 420 146
Région flamande:
Vlaams Gewest:
Vente en BEF
Verkopen in BEF
1994 113 073 194 1994 113 073 194
1995 110 330 744 1995 110 330 744
1996 98 555 264 1996 98 555 264
1997 58 930 162 1997 58 930 162
1998 70 951 953 1998 70 951 953
Total ..................................... 451 841 317 Totaal ................................... 451 841 317
2987

23390
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Région wallonne:
Waals Gewest:
Vente en BEF
Verkopen in BEF
1994 62 647 109 1994 62 647 109
1995 30 601 007 1995 30 601 007
1996 32 756 934 1996 32 756 934
1997 63 599 066 1997 63 599 066
1998 48 179 746 1998 48 179 746
Total ..................................... 237 783 862 Totaal ................................... 237 783 862
2. Répartition des investissements classiques
d’infrastructures (en millions de francs):
2. Verdeling klassieke investeringen infrastructuur
(in miljoenen frank):
1998 1997 1996 1995 1994
District Centre. — District Centrum ................. 1 822 1 032 1 149 1 292 1 202
District Nord-Est. — District Noordoost .......... 4 984 3 982 2 616 2 021 2 333
District Nord-Ouest. — District Noordwest ..... 2 069 1 645 1 359 1 846 1 482
District Sud-Est. — District Zuidoost ............... 4 314 3 127 2 005 2 022 1 901
District Sud-Ouest. — District Zuidwest .......... 1 404 1 210 1 184 1 237 701
Administration centrale. — Centrale Administratie
...................................................................... 1 794 2 510 1 051 1 129 1 537
Total. — Totaal ............................................... 16 387 13 506 9 364 9 547 9 156
Coûts de formation (en millions de francs):
Kosten voor opleiding (in miljoenen frank):
1994: 1 173; 1994: 1 173;
1995: 1 089; 1995: 1 089;
1996: 1 073; 1996: 1 073;
1997: 1 194; 1997: 1 194;
1998: 1 900. 1998: 1 900.
DO 989900846 DO 989900846
Question n o 903 de M. Hugo Van Dienderen du
26 mars 1999 (N.):
SNCB. — Gare de Bruges. — Parking payant pour
bicyclettes. — Heures d’ouverture.
Il y a peu, j’ai eu l’occasion de constater personnellement
qu’à Bruges, de nombreux voyageurs se
rendent à la gare à bicyclette.
Il serait cependant question d’interdire l’accès au
parking payant (2 500 francs par an) entre 22 h et 6 h,
ce qui empêcherait les voyageurs concernés d’accéder à
leur bicyclette, alors que certains trains arrivent après
22 h, ne fût-ce qu’en raison des retards...
Le projet d’aménagement d’un hangar pour 1 800
bicyclettes placé sous surveillance électronique ne
serait réalisé qu’en 2002, alors que des pourparlers à ce
Vraag nr. 903 van de heer Hugo Van Dienderen van
26 maart 1999 (N.):
NMBS. — Station van Brugge. — Betalende fietsparking.
— Openingsuren.
Onlangs heb ik zelf kunnen vaststellen dat in Brugge
zeer veel mensen met de fiets naar het station komen.
Er zijn nu plannen waardoor de reizigers die
gebruik maken van de betalende fietsparking
(2 500 frank per jaar) tussen 22 uur en 6 uur niet meer
bij hun gestalde fiets kunnen. Toch komen er treinen
later aan, al dan niet wegens vertraging.
Een elektronisch bewaakte stalling voor 1 800 fietsen
zou pas tegen 2002 worden gerealiseerd. Toch
wordt daarover al gesproken met het stadsbestuur

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23391
sujet ont été entamés avec la ville en 1992. Dans
l’intervalle, le parking pour voitures abrite déjà 1 600
véhicules.
De nombreux voyageurs s’irritent de cette situation
— qui a déjà fait l’objet d’une pétition et d’un courrier
— et attendent un geste de bonne volonté de la SNCB.
1. Le parking payant pour bicyclettes ne peut-il
rester ouvert entre le départ du premier train et
l’arrivée du dernier (retard inclus)
2. Le cas échéant, pourquoi 2. Eventueel, waarom
3. Cette mesure restrictive instaurée par la SNCB
est-elle conforme au paragraphe relatif à la complémentarité
entre le train et la bicyclette tel qu’il figure
dans le 2 e contrat de gestion de la SNCB
4. Les projets relatifs à l’aménagement d’un hangar
pour 1 800 vélos, placé sous surveillance électronique,
ne pourraient-ils être accélérés
Réponse:
1, 2 et 3. Les projets visant à fermer le dépôt payant
pour vélos de la gare de Bruges entre 22 h 00 et 6 h 00
à partir du 1 er mai ne seront provisoirement pas mis en
pratique. Une solution garantissant le confort des
voyageurs sera recherchée dans un premier temps. Une
option possible consisterait à équiper le parking
payant pour vélos de systèmes PLS entièrement automatiques
(comme à Malines et à Anvers-Central).
L’étude relative à une telle réalisation a été entamée.
Le parking pour vélos bénéfierait ainsi en permanence
d’une surveillance électronique et serait, via une
porte automatique, accessible 24h/24 aux utilisateurs
possédant un badge personnalisé.
4. Le plan auquel se réfère l’honorable membre va
être soumis tout prochainement à l’approbation de
l’administration communale de Bruges. Le dépôt pour
vélos sous surveillance pourrait ainsi être mis en
service avant 2002.
sinds 1992. Intussen is er al geruime tijd een parkeergarage
voor 1 600 auto’s.
Heel wat reizigers zijn erg misnoegd over deze gang
van zaken. Er is al een petitie georganiseerd en er zijn
hierover brieven geschreven. De reizigers hopen op een
gebaar van goede wil van de NMBS.
1. Kan de betalende fietsstalling niet open blijven
vanaf de eerste tot de laatste trein (eventuele vertraging
inbegrepen)
3. Past deze beperkende NMBS-maatregel binnen
de fietsparagraaf van het tweede beheerscontract die
de complementariteit trein-fiets beschrijft
4. Kunnen de plannen voor een elektronisch
bewaakte stalling voor 1 800 fietsen niet worden versneld
Antwoord:
1, 2 en 3. De plannen om de betalende fietsenstalling
in het station Brugge vanaf 1 mei tussen 22 uur en
6 uur te sluiten zullen voorlopig niet worden doorgevoerd.
Eerst zal een oplossing worden gezocht die het
comfort van de treinreizigers garandeert. Een mogelijke
oplossing is de betalende fietsenparking uit te
rusten met volautomatische PLS-posities (zoals in
Mechelen en Antwerpen-Centraal). De studie voor
dergelijke realisatie werd aangevat.
Op die manier zou de fietsenparking dus permanent
elektronisch worden bewaakt en is deze via een automatische
deur 24 uur op 24 toegankelijk voor de
gebruikers van de parking die in het bezit zijn van een
gepersonaliseerde badge.
4. Het plan waarnaar het geachte lid refereert zal
weldra ter goedkeuring aan het gemeentebestuur van
Brugge voorgelegd worden. De bewaakte fietsenstalling
zou zo vóór 2002 in dienst genomen kunnen
worden.
DO 989900840 DO 989900840
Question n o 905 de M. Claude Eerdekens du 7 avril
1999 (Fr.):
Voitures avec crochet d’attelage.
Depuis le début de cette année, les voitures avec
crochet d’attelage doivent passer chaque année à
l’inspection automobile, quel que soit leur âge, dès
qu’elles sont équipées du crochet (cf. Test-Achats,
n o 419 de mars 1999, p. 25). Mais ce contrôle ne se
limite pas au seul crochet: la voiture est également
inspectée, comme si elle avait quatre ans ou plus.
1. Pourquoi les crochets d’attelage ne pourraient-ils
pas être contrôlés séparément
Vraag nr. 905 van de heer Claude Eerdekens van
7 april 1999 (Fr.):
Wagens met een trekhaak.
Sinds begin dit jaar moeten wagens vanaf het
moment dat een trekhaak op de auto staat en ongeacht
hun leeftijd jaarlijks naar de autokeuring (cf. Test-
Aankoop, nr. 419 van maart 1999, blz. 22). Die controle
beperkt zich echter niet louter tot de trekhaak:
ook de auto wordt onderzocht, alsof het een wagen
van vier jaar of ouder betreft.
1. Waarom kunnen de trekhaken niet afzonderlijk
worden gecontroleerd

23392
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
2. La récente circulaire sur l’inspection automobile
dispense pourtant les diesels de moins d’un an équipés
d’un crochet d’attelage d’inspection la première année.
Pourquoi cette dispense
Réponse:
1. En ce moment, il n’existe pas de dispositions
légales modifiant les nouvelles prescriptions applicables
en matière de contrôle technique des véhicules
équipés d’un crochet d’attelage pour la traction d’une
remorque.
Cependant, une procédure visant à introduire une
modification destinée à alléger la réglementation en la
matière est en cours. Ladite modification porterait sur
la nature du contrôle et sur sa périodicité:
lors de la mise ou remise en circulation des véhicules
visés, le contrôle technique se limiterait à la seule vérification
du dispositif de remorquage à l’exclusion de
tout autre contrôle et donnerait lieu à la délivrance
d’un certificat de visite valable jusqu’au moment où les
véhicules atteignent quatre ans d’âge.
2. Il n’existe pas de dispense de contrôle technique
pour les véhicules diesel de moins d’un an munis d’un
crochet d’attelage. Aucune circulaire, instruction ou
note de service n’a été diffusée à cet effet.
2. Krachtens de recente circulaire betreffende de
autokeuring zijn dieselwagens van nog geen jaar oud
en die met een trekhaak uitgerust het eerste jaar van
keuring vrijgesteld.
Waarom wordt die vrijstelling toegekend
Antwoord:
1. Op dit ogenblik bestaan geen wettelijke beschikkingen
die de nieuwe voorschriften, welke van toepassing
zijn bij de technische keuring van voertuigen, uitgerust
met een trekhaak voor aanhangwagens, aanpassen.
Evenwel is er voor het ogenblik een procedure
lopende, om een versoepeling te bekomen van de reglementering
terzake. Voormelde aanpassing zal van
toepassing zijn op de aard van de controle en de periodiciteit
ervan:
ter gelegenheid van het indienststellen of het opnieuw
in dienst stellen van de beoogde voertuigen, zal
de technische keuring zich louter beperken tot het
nazicht van de koppeling, met uitsluiting van alle
andere keuringen en zal aanleiding geven tot de uitreiking
van een keuringsbewijs dat geldig blijft tot op de
dag dat het voertuig vier jaar oud wordt.
2. Er bestaat geen vrijstelling van autokeuring voor
dieselvoertuigen die nog geen jaar oud zijn en met een
koppelingsinrichting voor aanhangwagens werden uitgerust.
Geen enkele omzendbrief, instructie of dienstnota
werd hierover verspreid.
DO 989900906 DO 989900906
Question n o 908 de M. Olivier Maingain du 22 avril
1999 (Fr.):
Recrutement d’experts-jaugeurs francophones à
l’administration des Affaires maritimes et de la
Navigation.
En réponse à ma question n o 636 du 15 décembre
1997 relative à la qualité et au recrutement d’expertsjaugeurs
au sein de l’administration, vous m’informiez
que l’administration des Affaires maritimes et de la
Navigation examinait différentes options possibles
pour que le jaugeage puisse se faire par des agents
francophones, à savoir soit l’engagement de deux
experts-jaugeurs restants à la Région wallonne, soit
l’établissement d’un accord de coopération avec la
Région wallonne ou encore le recrutement d’agents
francophones auprès de l’Office régulateur de la navigation
intérieure dont les activités seraient à court
terme réduites à cause de la suppression du tour de
rôle (Questions et Réponses, Chambre, 1997-1998,
n o 117, p. 16123).
Vraag nr. 908 van de heer Olivier Maingain van
22 april 1999 (Fr.):
Indienstneming van Franstalige scheepsmeters bij het
bestuur van Maritieme Zaken en van de Scheepvaart.
In antwoord op mijn vraag nr. 636 van 15 december
1997 betreffende de hoedanigheid en de indienstneming
van scheepsmeters bij het bestuur deelde u mee
dat het bestuur van de Maritieme Zaken en van de
Scheepvaart momenteel de verschillende mogelijke
opties onderzoekt opdat de scheepsmeting ook door
Franstalige scheepsmeters zou kunnen worden uitgevoerd.
Dat zou kunnen gebeuren door de aanwerving
van twee nog tot het Waalse Gewest behorende
scheepsmeters of door de opstelling van een samenwerkingsakkoord
met het Waalse Gewest. Ook kan er
nog aan worden gedacht om Franstalige ambtenaren
van de Dienst voor de regeling der binnenvaart aan te
werven, aangezien de activiteiten van de DRB op korte
termijn zullen worden teruggeschroefd, omdat het
toerbeurtstelsel wordt afgeschaft (Vragen en Antwoorden,
Kamer, 1997-1998, nr. 117, blz 16123).

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23393
Or, il me revient que cet engagement serait actuellement
rendu aléatoire par le fait que l’administration
des Affaires maritimes et de la Navigation a pour
projet de fusionner en une seule entité les services de la
police maritime, les services de l’inspection maritime,
et le service de jaugeage, cette fusion étant la conséquence
de l’intégration de la police maritime dans la
gendarmerie (loi du 17 novembre 1998 portant intégration
de la police maritime, de la police aéronautique,
et de la police de chemins de fer dans la gendarmerie).
Quel est le délai dans lequel la procédure de recrutement
précitée sera menée à bien, en vue de se conformer
à la répartition du volume de travail entre la Flandre
et la Wallonie
Réponse: En réponse à la question posée par l’honorable
membre, j’ai l’honneur de lui communiquer ce
qui suit.
Le service de jaugeage est dirigé depuis Bruxelles, où
un agent francophone et un agent néerlandophone
prennent en charge les tâches administratives et techniques.
Le jaugeage proprement dit se fait par huit
jaugeurs, qui sont tous d’anciens agents de l’ex-Régie
des Transports maritimes.
L’assainissement de la flotte intérieure (règlement
européen de déchirage) et l’agrandissement à l’échelle
des navires ont entraîné une diminution du nombre de
jaugeages de sorte que, avec l’effectif actuel, une
intervention suffisamment rapide est garantie. Il est
vrai que le service ne dispose pas encore de jaugeurs
francophones.
Dans la réponse à la question parlementaire n o 636
du 15 décembre 1997, deux possibilités ont été suggérées
en vue du recrutement de deux jaugeurs francophones.
Il ressort des contacts avec les deux anciens
jaugeurs régionaux que ces derniers ne souhaitent pas
exercer la fonction de jaugeur au niveau fédéral. Quant
aux membres francophones du personnel de l’Office
régulateur de la navigation intérieure, je vous renvoie à
la décision du Conseil des ministres du 30 avril 1999 de
dissoudre l’Office régulateur de la navigation intérieure
(ORNI) au plus tard le 1 er janvier 2000 et aux propositions
qui seront formulées, dans le cadre de l’élaboration
du budget de l’an 2000, à propos des tâches dans le
secteur de la navigation intérieure du ministère des
Communications et de l’Infrastructure. Ainsi, il a été
décidé de confier entre-temps aux agents de l’ORNI des
tâches du ministère des Communications et de
l’Infrastructure relevant de la navigation intérieure.
Dans le cadre de cette dernière décision, une solution
pourra rapidement être trouvée pour la désignation des
jaugeurs francophones.
Die indienstneming zou nu onzeker zijn omdat het
bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart
het plan heeft opgevat de diensten van de zeevaartpolitie,
de diensten van de zeevaartinspectie en de
dienst scheepsmeting samen te voegen. Die fusie is het
gevolg van de integratie van de zeevaartpolitie in de
rijkswacht (wet van 17 november 1998 houdende
integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie
en de spoorwegpolitie in de rijkswacht).
Wanneer zal genoemde wervingsprocedure die er
moet toe leiden dat met het respectieve werkvolume in
Vlaanderen en Wallonië rekening wordt gehouden,
zijn afgerond
Antwoord: In antwoord op de door hem gestelde
vraag heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te
delen.
De scheepsmetingsdienst wordt geleid vanuit Brussel,
waar zowel een Nederlandstalige als een Franstalige
ambtenaar belast zijn met de administratieftechnische
taken. De meting zelf gebeurt door acht
scheepsmeters, die allen voormalige ambtenaren zijn
van de Regie voor Maritiem Transport.
Door de sanering van de binnenvloot (Europese
sloopregeling) en de schaalvergroting van de schepen
is het aantal metingen teruggelopen zodat met de huidige
personeelsbezetting een voldoende snelle interventie
kan worden gewaardborgd. Weliswaar beschikt
de dienst nog niet over Franstalige scheepsmeters.
In het antwoord op de parlementaire vraag nr. 636
van 15 december 1997 werden twee mogelijkheden
gesuggereerd met het oog op de aanwerving van twee
Franstalige scheepsmeters. Uit contacten met de twee
gewestelijke ex-scheepsmeters blijkt dat ze geen interesse
hebben om als federale scheepsmeters op te treden.
Wat betreft Franstalige personeelsleden van de Dienst
voor Regeling van de binnenvaart verwijs ik naar de
beslissing van de Ministerraad van 30 april 1999 waarbij
beslist werd om de Dienst voor regeling van de
binnenvaart (DRB) ten laatste op 1 januari 2000 op te
heffen en waarbij in het kader van de opmaak van de
begroting voor het jaar 2000 voorstellen zullen worden
gedaan naar de taken in de sector binnenvaart van het
ministerie van Verkeer en Infrastructuur. Aldus werd
beslist om intussen aan de personeelsleden van de DRB
taken toe te vertrouwen van het ministerie van Verkeer
en Infrastructuur die de binnenvaart aangaan. In het
kader van die laatste beslissing zal spoedig een oplossing
kunnen worden getroffen in verband met de aanstelling
van de Franstalige scheepsmeters.
DO 989900964 DO 989900964
Question n o 910 de M. Didier Reynders du 3 mai 1999
(Fr.):
Roumanie. — Victimes belges du crash de l’Airbus. —
Dossier. — État d’avancement.
Depuis plus de quatre ans les parents et proches des
32 victimes belges du crash du 31 mars 1995 de
Vraag nr. 910 van de heer Didier Reynders van 3 mei
1999 (Fr.):
Roemenië. — Belgische slachtoffers van de Airbuscrash.
— Dossier. — Voortgang.
De nabestaanden van de 32 Belgische slachtoffers
van het ongeval met een Airbus van de Roemeense

23394
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
l’Airbus de la Tarom (ligne aérienne roumaine) restent
dans l’attente d’une réponse concrète à leurs interrogations
sur les origines de l’accident. L’administration de
l’Aéronautique s’est adressée en février dernier à
certaines de ces personnes pour leur annoncer que
l’aviation civile belge attend toujours le rapport final
amendé par les autorités roumaines aussitôt que possible.
Pour mettre un terme définitif à l’incertitude des
parents et proches des victimes confrontées aux articles
de presse évoquant tantôt des défaillances humaines,
tantôt un défaut de conception ou de construction
de l’appareil, il devient urgent de pouvoir disposer du
rapport d’enquête final sur cette catastrophe aérienne.
luchtvaartmaatschappij Tarom, die op 31 maart 1995
neerstortte, wachten nu al meer dan vier jaar op een
concreet antwoord op hun vragen over de oorzaken
van het ongeval. Het bestuur der Luchtvaart heeft een
aantal onder hen in februari jongstleden schriftelijk
meegedeeld dat men nog steeds wacht op het eindverslag,
dat de Roemeense autoriteiten zo spoedig mogelijk
gewijzigd zullen overzenden. Om definitief een
einde te maken aan de onzekerheid van de nabestaanden,
die uit de pers moeten vernemen dat het ongeval
nu eens door een menselijke fout, dan weer door een
constructie- of ontwerpfout aan het toestel veroorzaakt
werd, moet het eindverslag over het onderzoek
naar die vliegtuigramp zonder verder uitstel worden
overgelegd.
1. Quel est l’état d’avancement de ce dossier 1. Wat is de stand van zaken in dat dossier
2. Quels sont les contacts entre l’administration de
l’Aéronautique belge et l’administration roumaine
3. Quels sont les moyens dont dispose la Belgique
pour obtenir de la Roumanie qu’elle lui communique
au plus tôt ce rapport
4. Quelles ont été les démarches récentes de la
Belgique en vue d’un règlement rapide de cette question
Réponse:
1. Aucun avancement concret n’a été enregistré
depuis février 1999.
2. L’administration de l’Aéronautique belge entend
respecter l’indépendance fonctionnelle des instances
chargées des enquêtes d’accident (article 6, paragraphe
1 er de la directive 94/56/CE du Conseil arrêté
royal du 9 décembre 1998).
3. Les moyens manquent étant entendu que le point
6.10 de l’annexe 13 à la Convention de Chicago ne
précise pas le délai de publication après l’échange des
remarques sur le projet de rapport final, outre la
mention «dès que possible».
4. L’administration de l’Aéronautique s’est donc
résolue à collaborer avec le ministère des Affaires
étrangères pour faire opérer encore la première
semaine de ce mois de mai par notre ambassade à
Bucarest une intervention demandant de façon pressante
de procéder à la notification du rapport final de
l’enquête technique sur l’accident.
2. Zijn er contacten tussen het Belgische bestuur der
Luchtvaart en de Roemeense administratie
3. Over welke middelen beschikt België om van
Roemenië gedaan te krijgen dat het verslag in kwestie
ten spoedigste wordt overgelegd
4. Welke demarches heeft België recentelijk gedaan
met het oog op een snelle regeling van die zaak
Antwoord:
1. Sinds februari 1999 is geen enkele concrete vooruitgang
geboekt.
2. Het Belgisch bestuur van de Luchtvaart wenst de
functionele onafhankelijkheid van de instanties belast
met ongevallen-onderzoek in acht te nemen (artikel 6
paragraaf 1 van richtlijn 94/56/EG van de Raad — koninklijk
besluit van 9 december 1998).
3. Middelen ontbreken gelet op punt 6.10 van
bijlage 13 tot de Conventie van Chicago, dat geen
termijn van publicatie preciseert na het uitwisselen van
de opmerkingen op het ontwerp van eindrapport,
behalve de vermelding «zo vlug mogelijk».
4. Het bestuur van de Luchtvaart heeft dus besloten
samen te werken met het ministerie van Buitenlandse
Zaken om nog in de eerste helft van mei met onze
ambassade in Boekarest een tussenkomst te organiseren,
waarbij met aandrang wordt gevraagd het eindrapport
van het technisch onderzoek van het ongeval
uit te brengen.
DO 989900965 DO 989900965
Question n o 911 de M. Bart Laeremans du 3 mai 1999
(N.):
SNCB. — Contrôle.
Lorsque la représentation nationale, qui est du reste
le représentant de l’actionnaire de cette société,
demande des informations afin de contrôler le bon ()
Vraag nr. 911 van de heer Bart Laeremans van 3 mei
1999 (N.):
NMBS. — Controle.
Wanneer de volksvertegenwoordiging, trouwens
vertegenwoordiger van de aandeelhouder van deze
maatschappij, gegevens opvraagt om de goede () gang

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23395
fonctionnement de la SNCB, celle-ci refuse de les lui
communiquer — du moins en ce qui concerne le trafic
international et de marchandises — sous prétexte que
la concurrence (inexistante!) pourrait en tirer profit.
Sur quelle base légale la direction de la SNCB se
fonde-t-elle pour se soustraire au contrôle du Parlement
Réponse: Le trafic de voyageurs en service international
ainsi que le trafic de marchandises de la SNCB
ne relèvent pas des missions de service public imparties
par la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines
entreprises publiques économiques. Elles relèvent de
l’autonomie de la société.
Depuis la mise en place des centres d’activités, des
unités de service et de coordination, et ce conformément
au contrat de gestion entre l’État et la SNCB, la
comptabilité est tenue au niveau central pour chaque
centre, de manière notamment, à pouvoir identifier
sans ambiguïté l’imputation des compensations et
contributions de l’État ainsi que les soutiens financiers
octroyés par l’Union européenne.
van de zaken bij de NMBS na te gaan, beroept de
NMBS zich op de (niet-bestaande!) concurrentie om
deze niet mede te delen, wat betreft de internationale
en de goederentrafiek.
Op welke wettelijke basis baseert de NMBS-directie
zich, om zich aan de controle door het Parlement te
onttrekken
Antwoord: Het internationale reizigersverkeer en
het goederenvervoer van de NMBS behoren niet tot de
opdrachten voor openbare dienstverlening opgelegd
door de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming
van sommige economische overheidsbedrijven.
Zij behoren tot de autonomie van de maatschappij.
Wordt sedert de indienststelling van de bedrijfseenheden,
service en coördinatie-eenheden en overeenkomstig
het beheercontract tussen de Staat en de
NMBS, de boekhouding centraal gevoerd, en wel
zodanig dat de boeking van de compensaties en bijdragen
van de Staat, alsook van de financiële steun
vanwege de Europese Unie zonder dubbelzinnigheid
geïdentificeerd kan worden.
Ministre de la Fonction publique
Minister van Ambtenarenzaken
DO 989900920 DO 989900920
Question n o 330 de M. Luc Goutry du 26 avril 1999
(N.):
Régie des Bâtiments. — Règlement du personnel. —
Application de l’arrêté ministériel.
Le Moniteur belge du 13 septembre 1997 a publié
l’arrêté ministériel du 1 er septembre 1997 portant le
règlement du personnel de la Régie des Bâtiments.
Ce règlement prévoit que les ingénieurs civils et les
ingénieurs industriels sont classés dans deux groupes:
le groupe «construction», d’une part, et le groupe
«électro», d’autre part. Selon cet arrêté, il serait
procédé à la désignation au groupe «construction» ou
«électro» par la voie d’un arrêté de répartition à
établir par le ministre sur proposition du directeur
général. Bien que l’arrêté ministériel susvisé soit entré
en vigueur au 1 er juillet 1997, l’arrêté de répartition n’a
toujours pas été publié.
Quand sera publié l’arrêté de répartition qui mettra
fin à la confusion actuelle
Réponse: En réponse à sa question, j’ai l’honneur
de communiquer ce qui suit à l’honorable membre.
L’arrêté ministériel du 1 er septembre 1997 (Moniteur
belge du 13 septembre 1997) portant le règlement
Vraag nr. 330 van de heer Luc Goutry van 26 april
1999 (N.):
Regie der Gebouwen. — Reglement voor het personeel.
— Uitvoering van het ministerieel besluit.
In het Belgisch Staatsblad van 13 september 1997
verscheen het ministerieel besluit van 1 september
1997 houdende het reglement voor het personeel van
de Regie der Gebouwen.
Dit reglement bepaalt dat de burgerlijk ingenieurs
en de industrieel ingenieurs ingedeeld worden in twee
groepen: de groep «bouw» enerzijds en de groep
«elektro» anderzijds. De aanduiding wie tot welke
groep behoort zou volgens het genoemde besluit
geschieden op basis van een verdelingsbesluit dat door
de minister zou worden opgesteld op voorstel van de
directeur-generaal. Hoewel het bovengenoemde ministerieel
besluit in werking is sedert 1 juli 1997, is het
verdelingsbesluit nog steeds niet verschenen.
Wanneer zal het verdelingsbesluit verschijnen zodat
aan de huidige verwarring een einde zou kunnen
komen
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid de volgende
inlichtingen te verstrekken.
Het ministerieel besluit van 1 september 1997
(Belgisch Staatsblad van 13 september 1997) houdende

23396
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
du personnel de la Régie des Bâtiments prévoit
toujours, en effet, la possibilité de répartir tant les
ingénieurs civils et que les ingénieurs industriels dans
les groupes «construction» et «électro».
La Régie des Bâtiments n’a toutefois pas encore jugé
opportun jusqu’à présent de recourir à cette possibilité.
Ce faisant, la flexibilité et la mobilité du personnel
concerné restent en effet établies, ce qui contribue à
assurer la continuité du service.
Étant donné que le règlement du personnel prévoit
la possibilité de subdiviser, mais n’impose pas cette
subdivision, je n’ai dès lors pas encore pris d’arrêté de
répartition jusqu’à ce jour pour les motifs invoqués cidessus.
het reglement voor het personeel van de Regie der
Gebouwen voorziet inderdaad nog steeds in de mogelijkheid
om zowel de burgerlijke als de industrieel
ingenieurs in te delen in de groepen «bouw» en
«elektro».
De Regie der Gebouwen heeft het echter tot hiertoe
nog niet opportuun gevonden om van die mogelijkheid
gebruik te maken. Hierdoor blijft de flexibiliteit en de
mobiliteit van het betrokken personeel immers
bestaan, wat bijdraagt tot het in stand houden van de
continuïteit van de dienst.
Aangezien het reglement voor het personeel in de
mogelijkheid tot onderverdelen voorziet maar deze
verdeling niet oplegt, heb ik dan ook om voormelde
redenen tot op heden nog geen verdelingsbesluit
terzake genomen.
DO 989900976 DO 989900976
Question n o 332 de M. Dirk Van der Maelen du 3 mai
1999 (N.):
Handicapés. — Emploi. — Ministères fédéraux.
L’arrêté royal du 11 août 1972 stimulant l’emploi
des handicapés dans les administrations de l’État
détermine le nombre de personnes handicapées qui
doivent être employées dans les administrations publiques.
1. Combien de personnes handicapées sont employées
par votre administration
2. Ce nombre permet-il d’atteindre le quota
imposé
Réponse: J’ai l’honneur de porter à la connaissance
de l’honorable membre les informations suivantes:
Nombre de personnes handicapées en fonction:
Vraag nr. 332 van de heer Dirk Van der Maelen van
3 mei 1999 (N.):
Mindervaliden. — Tewerkstelling. — Federale ministeries.
Het koninklijk besluit van 11 augustus 1972 ter
bevordering van de tewerkstelling van mindervaliden
in de rijksbesturen bepaalt het aantal door de rijksbesturen
aan te werven mindervaliden.
1. Hoeveel mindervaliden stelt uw departement
tewerk
2. Wordt met dit aantal het voorgeschreven quotum
bereikt
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid de volgende
gegevens mee te delen:
Aantal tewerkgestelde personen met een handicap:
— Ministère de la Fonction publique: 8. — Ministerie van Ambtenarenzaken: 8.
— Régie des Bâtiments: 39. — Regie der Gebouwen: 39.
Aucun quota n’a été fixé pour l’occupation des
personnes handicapées au sein du ministère de la Fonction
publique ou de la Régie des Bâtiments par l’arrêté
royal du 11 août 1972.
In het koninklijk besluit van 11 augustus 1972 was
geen quotum tewerk te stellen personen met een handicap
opgenomen, noch voor het ministerie van Ambtenarenzaken,
noch voor de Regie der Gebouwen.
DO 989900883 DO 989900883
Question n o 333 de M. Louis Vanvelthoven du 3 mai
1999 (N.):
Dossiers des «réfractaires». — Examen tardif de
dossiers par le service des Victimes de la guerre.
J’apprends que les dossiers des «réfractaires» sont
soumis avec un retard considérable à la commission de
contrôle compétente.
Vraag nr. 333 van de heer Louis Vanvelthoven van
3 mei 1999 (N.):
Dossiers «werkweigeraars». — Laattijdige behandeling
van dossiers door de dienst voor de Oorlogsslachtoffers.
Ik verneem dat de dossiers «werkweigeraars» met
grote vertraging voor de bevoegde controlecommissie
worden gebracht.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23397
Actuellement, les services compétents examineraient Thans worden de aanvragen juni 1995 behandeld.
des demandes introduites en juin 1995.
1. Quelle est la cause de ce retard 1. Waaraan is deze vertraging te wijten
2. Quelles mesures prenez-vous en vue d’y remédier
Réponse: J’ai l’honneur de porter à la connaissance
de l’honorable membre les données suivantes.
1. Suite à la loi du 5 avril 1995 rouvrant les délais
pour l’introduction de demandes de reconnaissance de
déporté et de réfractaire, près de 20 000 demandes ont
été introduites.
En 1995, lorsque fut votée la loi, le service des Victimes
de la Guerre fonctionnait avec un personnel réduit
au minimum: le volume de nombreuses tâches avait
certes diminué mais vu les restrictions générales en
personnel à l’État, le service avait perdu, en quelques
années, environ la moitié de son personnel. Le service
n’était donc nullement préparé à la charge de travail
supplémentaire entraînée par cette loi; la loi a
d’ailleurs été votée suite à une initiative parlementaire;
l’administration a donc été confrontée d’une manière
inattendue, à une augmentation soudaine et importante
de son volume de travail.
D’une part, il n’y avait donc pas de personnel disponible
pour l’exécution de la loi; d’autre part, le traitement
des dossiers n’est pas simple. La législation applicable
est l’ancienne législation détaillée, datant de peu
après la guerre et il est logique qu’il en soit encore
ainsi: le réfractaire qui est reconnu comme tel
aujourd’hui doit toujours être traité de la même façon
que le réfractaire qui a obtenu sa reconnaissance au
début des années cinquante.
La constitution des dossiers est souvent très difficile;
plus de 50 ans après la guerre se posent beaucoup de
problèmes de preuve, certainement lors du traitement
des demandes de reconnaissance en tant que réfractaire
pour lesquelles la preuve d’une période
d’illégalité dans les années 1940-1945 est très difficile à
apporter.
Une longue procédure est prévue par la loi avec
nombre de notifications et de possibilités d’appel qui
doivent garantir les droits de la défense; en principe,
tous les dossiers doivent être soumis à des commissions
de contrôle pour décision.
Les demandes devaient être introduites endéans le
délai d’un an; la majorité des demandes a été introduite
en mai-juin 1995.
Il en résulte que, bien qu’actuellement plus de la
moitié des demandes de reconnaissance comme
déporté ou réfractaire ait été traitée, il reste toujours
des demandes, introduites en 1995, à traiter. Les
demandes de reconnaissance en tant que réfractaire ne
peuvent, en outre, souvent être traitées qu’après
l’examen concernant une éventuelle déportation.
2. De nombreuses mesures ont déjà été prises afin
de permettre un traitement plus rapide des dossiers:
2. Welke maatregelen worden getroffen om dat te
verhelpen
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid volgende
gegevens mee te delen.
1. Ingevolge de wet van 5 april 1995 tot heropening
van de termijnen voor het indienen van aanvragen tot
erkenning als weggevoerde en werkweigeraar, werden
vrijwel 20 000 aanvragen ingediend.
In 1995, toen de wet gestemd werd, functioneerde de
dienst voor de Oorlogsslachtoffers met een minimum
aantal personeelsleden: vele taken waren weliswaar in
omvang verminderd, maar, ingevolge algemene personeelsbezuinigingen
van de Staat, was het personeel van
de dienst in enkele jaren vrijwel gehalveerd. De dienst
was dan ook geenszins voorbereid op de werklast die
de betreffende wet met zich bracht; de wet werd trouwens
gestemd ingevolge een parlementair initiatief; de
administratie werd dus onverwacht met een plotse
omvangrijke toename van het werkvolume geconfronteerd.
Enerzijds was er voor de uitvoering van de wet dus
geen personeel bechikbaar; anderzijds is de afhandeling
van de dossiers niet eenvoudig. De oude uitgebreide
wetgeving van kort na de oorlog is van toepassing
en dat moet logischerwijze zo behouden blijven:
de werkweigeraar die vandaag alsdusdanig erkend
wordt, moet immers op dezelfde wijze beoordeeld
worden als de werkweigeraar die in het begin van de
jaren vijftig zijn erkenning bekwam.
De samenstelling van de dossiers is vaak erg moeilijk:
meer dan 50 jaar na de oorlog stellen zich vele
bewijsproblemen, zeker bij het behandelen van aanvragen
tot erkenning als werkweigeraar waarbij een
illegaliteitsperiode in de jaren 1940-1945 zeer moeilijk
aan te tonen is.
Wettelijk is een lange proceduriële weg voorzien
met tal van betekeningen en beroepsmogelijkheden die
de rechten van de verdediging moeten waarborgen; in
principe moeten alle dossiers aan controlecommissies
ter beslissing worden voorgelegd.
De aanvragen moesten binnen de tijdspanne van één
jaar worden ingediend; het merendeel van de aanvragen
werd in mei-juni 1995 ingediend.
Vandaar dat, alhoewel momenteel reeds meer dan
de helft van de aanvragen tot erkenning als weggevoerde
en werkweigeraar werden afgehandeld, er nog
steeds aanvragen, ingediend in 1995 te behandelen blijven.
Aanvragen tot erkenning als werkweigeraar
kunnen bovendien vaak pas afgehandeld worden na
het onderzoek omtrent een eventuele deportatie.
2. Er werden reeds heel wat maatregelen genomen
om de dossierbehandeling vlotter te doen verlopen:
2988

23398
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
— 12 contractuels en vue de répondre à des besoins
exceptionnels et temporaires ont été engagés;
— la possibilité de traiter les dossiers clairs par décision
ministérielle, donc, sans intervention des
commissions de contrôles, a été introduite (cf. article
46 de la loi du 18 mai 1998 et arrêté de délégation
du 19 octobre 1998);
— la composition des commissions a été assouplie (cf.
article 6 de la loi du 16 juin 1998);
— le service a obtenu un accès automatisé au Registre
national afin de simplifier la composition des
dossiers (cf. arrêté royal du 28 janvier 1997);
— le service a reçu les archives de la Caisse centrale
de répartition qui se trouvaient auparavant à la
Tour du Midi et qui permettent de vérifier immédiatement
si quelqu’un a travaillé volontairement
pour le compte d’une firme allemande;
— le service imprime dorénavant lui-même les cartes
de réduction sur les transports en commun;
— pour permettre un traitement plus rapide de l’information,
le service a été largement automatisé: il
fonctionne en réseau local depuis 1998.
— 12 contractuelen voor uitzonderlijke en tijdelijke
behoeften werden ingezet;
— de mogelijkheid van de afhandeling van klare
dossiers per ministeriële beslissing — dus zonder
tussenkomst van de controlecommissies — werd
ingevoerd (cf. artikel 46 van de wet van 18 mei
1998 en het delegatiebesluit van 19 oktober 1998);
— de samenstelling van de commissies werd versoepeld
(cf. artikel 6 van de wet van 16 juni 1998);
— de dienst kreeg een automatische toegang tot het
Rijksregister om de samenstelling van de dossiers
te vergemakkelijken (cf. koninklijk besluit van
28 januari 1997);
— de dienst nam de archieven van de Centrale Repartitiekas,
die zich in de Zuidertoren bevonden, over
om onmiddellijk te kunnen nagaan of betrokkene
niet vrijwillig voor rekening van de bezetter
arbeidde;
— de dienst begon zelf de verminderingskaarten voor
het openbaar vervoer te drukken;
— om de informatie vlugger te kunnen behandelen,
werd de dienst op vele vlakken geïnformatiseerd:
sinds 1998 functioneert er een lokaal netwerk.
Ministre de la Justice
Minister van Justitie
DO 979834787 DO 979834787
Question n o 950 de M. Olivier Maingain du 9 octobre
1998 (Fr.):
Brigade de police judiciaire de l’arrondissement
Bruxelles-Hal-Vilvorde. — Répartition linguistique.
En réponse à ma question n o 593 du 23 mai 1997
relative aux cadres linguistiques existant au sein de la
police judiciaire, vous m’aviez affirmé que les dispositions
relatives aux cadres linguistiques des lois coordonnées
n’étaient pas applicables à la police judiciaire
et qu’en outre ni la loi du 7 avril 1919 instituant des
officiers et agents judiciaires, ni la loi du 15 juin 1935
concernant l’emploi des langues en matière judiciaire
ne réglaient la connaissance linguistique du personnel
de la police judiciaire (Questions et Réponses, Chambre,
1996-1997, n o 96, p. 13076).
Les brigades de police judiciaire sont organisées par
arrondissement judiciaire. Il existe donc une brigade
pour l’arrondissement judiciaire Bruxelles-Hal-
Vilvorde.
Si aucune disposition des lois précitées ne fait état
d’une répartition linguistique au sein des unités de
police judiciaire, il n’en demeure pas moins que des
Vraag nr. 950 van de heer Olivier Maingain van
9 oktober 1998 (Fr.):
Brigade van de gerechtelijke politie van het arrondissement
Brussel-Halle-Vilvoorde. — Taalverdeling.
Op mijn vraag nr. 593 van 23 mei 1997 over de taalkaders
bij de gerechtelijke politie antwoordde u dat de
bepalingen van de gecoördineerde wetten die betrekking
hebben op de taalkaders, niet toepasselijk zijn op
de gerechtelijke politie en dat bovendien noch de wet
van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren
en agenten noch de wet van 15 juni 1935 betreffende
het gebruik van talen in gerechtszaken de taalkennis
van het personeel van de gerechtelijke politie
regelen (Vragen en Antwoorden, Kamer, 1996-1997,
nr. 96, blz 13076).
De brigades van de gerechtelijke politie zijn per
gerechtelijk arrondissement georganiseerd. Er is dus
een brigade voor het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Dat geen enkele bepaling van de genoemde wetten
naar een taalverdeling bij de eenheden van de gerechtelijke
politie verwijst, betekent nog niet dat de perso-

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23399
statistiques relatives à la répartition linguistique du
personnel des brigades de police judiciaire doivent être
établies par les services du personnel.
Pourriez-vous communiquer, pour l’arrondissement
judiciaire précité, la répartition linguistique actuelle au
sein de chaque service de cette brigade, en distinguant
les officiers des autres membres du personnel
Réponse: La disponibilité des candidats inscrits
dans les réserves de recrutement et le rôle linguistique
des candidats à une promotion ou à une mutation en
province influencent notablement l’évolution des effectifs
de la brigade de Bruxelles.
La première tâche du commissaire en chef commandant
la brigade est de veiller à ce que les missions
soient exécutées avec un maximum de cohérence et
d’efficacité.
Dans ce but, il répartit le personnel des deux rôles
linguistiques en tenant compte des effectifs disponibles,
des connaissances personnelles, des besoins spécifiques
des sections et de leurs missions judiciaires, tout
en veillant à ce que francophones et néerlandophones
soient partagés au mieux.
Chaque enquête peut nécessiter la participation
d’inspecteurs des deux rôles linguistiques mais le
personnel n’est pas obligatoirement bilingue.
Par ailleurs, la brigade de Bruxelles est une plaque
tournante des mutations et des recrutements. Dès lors,
son personnel change constamment et cela, dans une
proportion correspondant chaque année à 10 % au
moins du cadre réel.
Le 15 octobre 1998, l’effectif comprenait 57 % de
francophones et 43 % de néerlandophones, répartis
comme suit entre les différents services:
neelsdiensten geen statistieken van de taalverdeling
van het personeel van de brigades van de gerechtelijke
politie moeten bijhouden.
Kan u voor het genoemde gerechtelijk arrondissement
de huidige taalverdeling in elke dienst van die
brigade meedelen en daarbij een onderscheid maken
tussen de officieren en de overige personeelsleden
Antwoord: De beschikbaarheid van de kandidaten
uit bestaande wervingsreserves en de taalrol van de
kandidaten voor de promotiebetrekkingen evenals van
deze die wensen te muteren naar de provincies zijn
factoren die een belangrijke rol spelen bij de evolutie
van het personeelsbestand bij de brigade te Brussel.
De hoofdcommissaris die het bevel voert over de
brigade, heeft als taak de uitvoering van de opdrachten
zo optimaal en coherent mogelijk te laten verlopen.
Met dit doel verdeelt hij het personeel van de twee
taalrollen in functie van de personeelsbezetting, de
persoonlijke kennis, de bijzondere noden van de afdelingen
en de gerechtelijke opdrachten die hen worden
toegewezen, erop toeziend dat de verdeling hiervan
onder de Franstaligen en Nederlandstaligen zo optimaal
mogelijk gebeurt.
Ieder onderzoek kan de eventuele deelname van inspecteurs
van de twee taalrollen vereisen maar de
tweetaligheid van de personeelsleden is niet verplicht.
Bovendien is de brigade Brussel een draaischijf van
mutaties en nieuwe aanwervingen; het personeel is
daardoor in constante beweging en dat in een jaarlijkse
verhouding van minstens 10 % van het werkelijk
personeelsbestand.
Op 15 oktober 1998 bestond het personeelsbestand
uit 57 % Franstaligen en 43 % Nederlandstaligen verdeeld
over de verschillende diensten als volgt:
Off.
ND
Off.
FR
Insp.
ND
Insp.
FR
Total
—
Totaal
ND
Total
—
Totaal
FR
Direction. — Directie ............................................. 1 2 2 — 3 2
Section centrale/Jeunesse. — Centrale Afdeling/
Jeugd ..................................................................... 2 6 15 22 17 28
Bureau Affaires spéciales. — Bureau Bijzondere
Zaken .................................................................... 1 1 — 1 1 2
Computer Crime Unit. — Computer Crime Unit ... — — 2 5 2 5
Section criminelle. — Criminele Afdeling ............... 6 — 10 17 16 17
Services généraux. — Algemene diensten ............... — — — 1 — 1
Analyse criminelle. — Criminele Analyse ............... — 2 — — — 2
Section financière — FIN I. — Financiële afdeling —
FIN I ...................................................................... 5 5 16 19 21 24
Section financière — FIN II. — Financiële afdeling
— FIN II ................................................................ 6 1 6 7 12 8
Service de permanence. — Permanentie Dienst ...... — — 6 6 6 6
ROTOR. — ROTOR ............................................ — 1 4 6 4 7
Direction garage. — Directie garage ...................... — — 1 — 1 —
Groupe de recherche et d’intervention. — Opsporings-
en Interventie-eenheid .................................. — 4 4 6 4 10

23400
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Off.
ND
Off.
FR
Insp.
ND
Insp.
FR
Total
—
Totaal
ND
Total
—
Totaal
FR
Laboratoire de police scientifique. — Laboratorium
van Wetenschappelijke Politie ................................ 1 2 10 16 11 18
Personnel détaché de la brigade ou en mission. —
Personeel gedetacheerd uit de brigade of met opdracht
.................................................................... 4 13 17 14 21 27
Total. — Totaal .................................................... 26 37 93 120 119 157
DO 989900211 DO 989900211
Question n o 971 de M me Alexandra Colen du
17 novembre 1998 (N.):
Naturalisation avec assimilation du séjour à
l’étranger.
Le «séjour à l’étranger» peut, dans certains cas, être
assimilé à un séjour dans notre pays, en vue de
l’obtention de la naturalisation. Des sportifs ont déjà
pu bénéficier d’une telle mesure. Ainsi il arrive que
l’on accorde en un rien de temps la nationalité belge à
un athlète doué afin qu’il puisse participer à des
compétitions internationales pour le compte de la
Belgique.
1. Combien de personnes ont été naturalisées Belges
au cours des cinq dernières années au terme d’une
procédure où leur séjour à l’étranger a été assimilé à
un séjour en Belgique
2. À quels critères doit-on satisfaire pour pouvoir
bénéficier de cette assimilation
Réponse:
1. L’honorable membre voudra bien trouver cidessous
un tableau reprenant, pour les années 1994 à
1998, le nombre de personnes ayant acquis la nationalité
belge par naturalisation avec assimilation de leur
résidence à l’étranger à la résidence en Belgique (article
19, alinéa 2, du Code de la nationalité belge, ciaprès
CNB). Dans ce tableau, le nombre total de naturalisations
octroyées est également mentionné. Il
convient, à cet égard, de noter que les chiffres établis
par mes services se basent sur les dates des lois de naturalisation
et non pas sur les dates de leur publication
au Moniteur belge.
Vraag nr. 971 van mevrouw Alexandra Colen van
17 november 1998 (N.):
Naturalisatie met gelijkstelling van verblijf in het buitenland.
In sommige gevallen kan om een naturalisatie tot
Belg te verkrijgen het «verblijf in het buitenland»
worden gelijkgesteld met een verblijf in België. Dit
gebeurt soms met sportmensen wanneer een begaafd
voetballer of atleet in een mum van tijd tot Belg wordt
omgetoverd om hem aldus onder de Belgische vlag te
kunnen laten deelnemen aan internationale competities.
1. Hoeveel mensen werden de voorbije vijf jaar tot
Belg genaturaliseerd na een procedure waarbij hun
verblijf in het buitenland gelijkgesteld werd met een
verblijf in België
2. Wat zijn de criteria waaraan men moet voldoen
om op deze gelijkstelling een beroep te kunnen doen
Antwoord:
1. Het geachte lid gelieve hierna een tabel te willen
vinden voor de jaren 1994 tot 1998 betreffende het aantal
personen die de Belgische nationaliteit verkregen
door naturalisatie, waarbij hun verblijf in het buitenland
met verblijf in België werd gelijkgesteld (artikel
19, tweede lid, van het Wetboek van de Belgische
nationaliteit, hierna WBN). In deze tabel is eveneens
het totale aantal verleende naturalisaties opgenomen.
Er dient hierbij opgemerkt te worden dat de statistieken
gehouden door mijn diensten, gebaseerd zijn op de
datum van de wetten die de naturalisaties verlenen en
niet op de datum van hun bekendmaking in het
Belgisch Staatsblad.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23401
Art. 19,
al. 2
CNB
Nombre total
de
naturalisations
Art. 19,
tweede lid,
WBN
Totale
aantal
naturalisaties
1994 ................................. 63 4 028 1994 ................................. 63 4 028
1995 ................................. 69 6 164 1995 ................................. 69 6 164
1996 ................................. 81 6 605 1996 ................................. 81 6 605
1997 ................................. 218 10 536 1997 ................................. 218 10 536
1998 ................................. 147 12 498 1998 ................................. 147 12 498
2. Pour pouvoir demander la naturalisation, le
demandeur, entre autres conditions, doit avoir fixé sa
résidence principale en Belgique depuis cinq ans au
moins. Ce délai est réduit à trois ans pour l’étranger
dont la qualité de réfugié ou d’apatride a été reconnue
en Belgique en vertu des conventions internationales
qui y sont en vigueur ou en vertu de l’article 57 de la
loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le
séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers.
Peut être assimilée à la résidence en Belgique, la résidence
à l’étranger lorsque le demandeur prouve qu’il a
eu, pendant la durée requise, des attaches véritables
avec la Belgique (article 19 CNB).
La notion d’«attaches véritables avec la Belgique»
n’a pas été précisée par le Code de la nationalité belge.
L’examen des travaux préparatoires de la loi du
28 juin 1984 relative à certains aspects de la condition
des étrangers et instituant le Code de la nationalité
belge montre que le législateur a préféré que le requérant
prouve qu’il a conservé des attaches véritables
avec la Belgique plutôt que d’énumérer dans la loi les
cas d’assimilation à une résidence en Belgique (Doc.
parl., Chambre, 1983-1984, n o 756/21, rapport fait au
nom de la commission de la Justice par M. De Decker,
1 er mars 1984, pp. 112-113).
D’autres articles du Code de la nationalité belge se
réfèrent également à la notion d’«attaches véritables
avec la Belgique»: l’article 14 CNB (acquisition de la
nationalité belge par option) et l’article 16 CNB
(acquisition de la nationalité belge par le conjoint
étranger d’une personne belge). La jurisprudence relative
à ces acquisitions de nationalité et la doctrine
montrent que les attaches avec la Belgique peuvent être
fort diverses:
2. Om een naturalisatie te kunnen aanvragen, dient
de aanvrager, naast het vervullen van andere voorwaarden,
zijn hoofdverblijf in België hebben gevestigd
sedert tenminste vijf jaar. Deze termijn wordt tot drie
jaar verminderd door de vreemdeling wiens hoedanigheid
van vluchteling of van staatloze in België is
erkend krachtens de er vigerende internationale overeenkomsten
of krachtens artikel 57 van de wet van
15 december 1980 betreffende de toegang tot het
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering
van vreemdelingen. Verblijf in het buitenland kan
met verblijf in België worden gelijkgesteld, wanneer de
aanvrager bewijst dat hij gedurende de vereiste periode
door een werkelijke band met België verbonden is
geweest (artikel 19 WBN).
De notie «werkelijke band met België» wordt niet
nader omschreven door het Wetboek van de Belgische
nationaliteit. Het onderzoek van de voorbereidende
werken van de wet van 28 juni 1984 betreffende
sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen
en houdende invoering van het Wetboek van de
Belgische nationaliteit toont aan dat de wetgever er de
voorkeur aangaf om het over te laten aan de aanvrager
om de werkelijke band met België te bewijzen, dan wel
in de wet de gevallen op te sommen van gelijkstelling
met een verblijf in België (Gedr. St., Kamer, 1983-
1984, nr. 756/21, verslag namens de commissie voor de
Justitie uitgebracht door de heer De Decker, 1 maart
1984, blz. 112-113).
Andere artikelen van het Wetboek van de Belgische
nationaliteit verwijzen eveneens naar de notie
«werkelijke band met België»: artikel 14 WBN (verkrijging
van de Belgische nationaliteit door nationaliteitskeuze)
en artikel 16 (verkrijging van de Belgische
nationaliteit door de vreemde echtgenoot van een
Belg). De rechtspraak met betrekking tot deze nationaliteitsverkrijgingen
en de rechtsleer tonen aan dat de
band met België zeer verschillend kan zijn:
— fréquents séjours en Belgique; — veelvuldige verblijven in België;
— exercice de fonctions au service du gouvernement
belge ou d’une société de droit belge;
— uitoefening van functies in dienst van de Belgische
regering of een vennootschap naar Belgisch recht;
— études effectuées en Belgique; — studies in België volbracht;
— biens immeubles possédés en Belgique; — onroerende goederen in bezit in België;
— exercice d’activités commerciales, scientifiques,
culturelles ou artistiques importantes en Belgique
ou avec la Belgique;
— uitoefening van belangrijke commerciële, wetenschappelijke,
culturele of artistieke activiteiten in
of met België;

23402
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
— membres de la famille proche résidant en Belgique; — naaste familieleden wonend in België;
— etc. — enz.
Par ailleurs, ces attaches doivent être «véritables»,
c’est-à-dire réelles et non ténues ou simulées.
En matière de naturalisation, la Chambre des représentants
est seule compétente pour apprécier souverainement
si le requérant a conservé ou non des attaches
véritables avec la Belgique.
Bovendien dient deze band «werkelijk» te zijn, dit
wil zeggen reëel en niet vluchtig of geveinsd.
Inzake naturalisaties is uitsluitend de Kamer van
volksvertegenwoordigers bevoegd om souverein te
oordelen of de aanvrager al dan niet verbonden is
geweest door een werkelijke band met België.
DO 989900806 DO 989900806
Question n o 1042 de M. Jo Vandeurzen du 19 mars
1999 (N.):
Cours d’appel. — Nouvel arriéré judiciaire.
Les actions visant à réduire l’arriéré judiciaire au
niveau des cours d’appel sont actuellement mises en
œuvre. Des progrès seraient effectivement constatés
auprès des différentes cours d’appel.
Toutefois, la résorption de l’arriéré judiciaire existant
pourrait comporter le risque de voir se créer un
nouvel arriéré au niveau des nouvelles instances introduites.
Vraag nr. 1042 van de heer Jo Vandeurzen van
19 maart 1999 (N.):
Hoven van beroep. — Nieuwe achterstand.
De acties om de achterstand op het niveau van de
hoven van beroep terug te dringen, zijn nu al enige tijd
in volle uitvoering. Naar verluidt zullen in de verschillende
hoven van beroep inderdaad resultaten geboekt
worden.
Naar verluidt zou er een reëel risico bestaan dat
door het wegwerken van de bestaande achterstand er,
wat betreft de nieuw ingestroomde zaken, een nieuwe
achterstand wordt gecreëerd.
1. Ce risque a-t-il été signalé au ministre 1. Is dit risico aan de minister gesignaleerd
2. Comment convient-il d’y réagir 2. Hoe moet erop gereageerd worden
Réponse: Les chiffres actuellement disponibles révèlent
qu’entre-temps les effets de la loi du 9 juillet 1997
ont commencé à se faire sentir et qu’un certain nombre
d’affaires attribuées aux chambres supplémentaires
ont d’ores et déjà été mises en délibéré.
Conformément à l’article 109ter de la loi du 9 juillet
1997 «les causes pour lesquelles, soit une fixation a été
accordée pour une date éloignée de plus d’un an de la
date de mise en vigueur du présent article (en
l’occurrence le 13 février 1998), soit aucune fixation
n’a été accordée alors qu’elle a été demandée» ont été
attribuées à ces chambres supplémentaires.
Dans sa question, l’honorable membre fait probablement
allusion à la pénurie de candidats à la fonction
de conseiller suppléant et au fait que la plupart
des conseillers suppléants sont avocats. Ces facteurs
imposent de faire appel à des magistrats effectifs pour
assurer la présidence de chambres supplémentaires.
Afin de remédier à cette situation on a également
procédé à une extension de cadre pour les cours
d’appel.
En outre, sur différents plans, des mesures ont
complété celles prises dans le cadre de la loi du 9 juillet
1997:
Antwoord: Uit de thans beschikbare cijfergegevens
blijkt dat de wet van 9 juli 1997 inmiddels reeds effect
heeft gesorteerd en dat een aantal zaken die werden
toebedeeld aan de aanvullende kamers inmiddels in
beraad werden genomen.
Overeenkomstig artikel 109ter van de wet van 9 juli
1997 werden «de zaken waarvoor een rechtsdag is
bepaald die meer dan een jaar verwijderd is van de
datum van inwerkingtreding van dit artikel (in dit
geval op 13 februari 1998) of waarvoor op voornoemde
datum geen rechtsdag is bepaald, hoewel die
was aangevraagd» aan deze aanvullende kamers toebedeeld.
Mogelijk verwijst het geachte lid in zijn vraag naar
het gebrek aan kandidaturen voor plaatsvervangend
raadsheer en naar het feit dat het merendeel van de
plaatsvervangende raadsheren advocaat is. Deze factoren
hebben tot gevolg dat er een beroep moet worden
gedaan op een effectief magistraat om een aanvullende
kamer voor te zitten.
Daaraan wordt tegemoetgekomen door de kaderuitbreiding
waartoe ook is overgegaan van de hoven
van beroep.
De maatregelen van de wet van 9 juli 1997 werden
gekoppeld aan maatregelen op verschillende vlakken:

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23403
— la loi du 20 juillet 1998 élargit le cadre du personnel
de façon sensible;
— la loi du 22 décembre 1998 règle certaines dispositions
concernant le Conseil supérieur de la Justice
ainsi que la nomination et la désignation de magistrats
et instaure une synthèse d’évaluation pour les
magistrats;
— la loi du 24 mars 1999 règle la désignation des
juristes de parquet et des référendaires;
— la loi du 10 février 1998 complète le Code judiciaire
en ce qui concerne la nomination de juges de
complément.
— bij wet van 20 juli 1998 werd het personeelskader
aanzienlijk uitgebreid;
— bij wet van 22 december 1998 worden een aantal
aangelegenheden geregeld met betrekking tot de
Hoge Raad voor de Justitie evenals de benoeming
en aanwijzing van magistraten en de invoering van
een evaluatiesysteem voor magistraten;
— bij wet van 24 maart 1999 wordt de aanstelling van
parketjuristen en referendarissen geregeld;
— bij wet van 10 februari 1998 worden aanvullingen
aan het Gerechtelijk Wetboek voorzien betreffende
de benoeming van toegevoegde rechters.
DO 989900866 DO 989900866
Question n o 1049 de M. Thierry Detienne du 31 mars
1999 (Fr.):
Droit d’auteur. — Droit de location et de prêt. —
Rémunérations. — Calcul et perception.
L’article 40 de la loi du 30 juin 1994 relative au droit
d’auteur et aux droits voisins prévoit qu’une rémunération
équitable est due aux artistes-interprètes et
exécutants pour la location commerciale des supports
(cd ou vidéos) sur lesquels sont fixés leurs prestations.
Cet article 40 transpose ainsi en droit belge les principes
posés par la directive 92/100/CEE relative au
droit de location et de prêt et à certains droits voisins
du droit d’auteur dans le domaine de la propriété intellectuelle.
Contrairement à ce qui a été prévu pour d’autres
types de rémunérations équitables, l’article 40 de la loi
précitée du 30 juin 1994 ne fixe pas les modalités pratiques
de calcul et de perception de cette rémunération.
1. En l’absence de modalités pratiques, doit-on
déduire des principes généraux de la loi du 30 juin
1994 relative au droit d’auteur et aux droits voisins
que cette rémunération doit être négociée sur base
conventionnelle entre les artistes-interprètes ou la
société de gestion collective qui les représente et les
usagers
2. À défaut, comment peuvent s’effectuer le calcul
et la perception de la rémunération susdite
Réponse: En réponse à sa question, j’ai l’honneur
de préciser ce qui suit à l’honorable membre, sous
réserve de l’appréciation des cours et tribunaux.
1 et 2. L’article 40 de la loi du 30 juin 1994 relative
au droit d’auteur et aux droits voisins prévoit que:
«L’artiste interprète ou exécutant qui transfère ou cède
son droit de location sur un programme ou sur une
Vraag nr. 1049 van de heer Thierry Detienne van
31 maart 1999 (Fr.):
Auteursrecht. — Verhuur- of uitleenrecht. — Vergoeding.
— Berekening en inning.
Artikel 40 van de wet van 30 juni 1994 betreffende
het auteursrecht en de naburige rechten bepaalt dat de
uitvoerend kunstenaar recht heeft op een billijke vergoeding
voor de verhuring van de dragers (CD’s of
video’s) waarop zijn prestatie is vastgelegd.
Met dat artikel 40 worden de principes van de Europese
richtlijn 92/100/EEG betreffende de verhuur- en
uitleenrechten en bepaalde naburige rechten van het
auteursrecht op het gebied van de intellectuele eigendom,
in Belgisch recht omgezet.
In tegenstelling tot wat elders wordt geregeld voor
andere billijke vergoedingen, worden de regels voor de
berekening en de inning van de vergoeding niet
bepaald in artikel 40 van de wet van 30 juni 1994.
1. Dient men uit de algemene principes van de wet
van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de
naburige rechten af te leiden dat de billijke vergoeding,
bij ontstentenis van praktische regels, dan maar door
onderhandeling vastgesteld moet worden in een overeenkomst
tussen de uitvoerende kunstenaars of de
collectieve beheersvennootschap die hen vertegenwoordigt
en de gebruikers
2. Zo neen, hoe kan de vergoeding worden berekend
en ingevorderd
Antwoord: In antwoord op zijn vraag, en onder
voorbehoud van de interpretatie van de hoven en
rechtbanken, heb ik de eer het geachte lid het volgende
mede te delen.
1 en 2. In artikel 40 van de wet van 30 juni 1994
betreffende het auteursrecht en de naburige rechten
wordt het volgende gesteld: «De uitvoerend kunstenaar
die zijn recht betreffende de verhuring van een

23404
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
première fixation d’un film conserve le droit à une
rémunération équitable au titre de la location.
Ce droit ne peut faire l’objet d’une renonciation.»
Cette disposition transpose en droit belge l’article 4
de la directive 92/100/CEE du Conseil, du
19 novembre 1992, relative au droit de location et de
prêt et à certains droits voisins du droit d’auteur dans
le domaine de la propriété intellectuelle (JOCE
n o L/346 du 27 novembre 1992).
L’article 4, § 1 er à § 3, de la directive précitée du
19 novembre 1992, est libellé comme suit:
«1. Lorsqu’un auteur ou un artiste interprète ou
exécutant a transféré ou cédé son droit de location en
ce qui concerne un phonogramme ou l’original ou une
copie d’un film à un producteur de phonogrammes ou
de films, il conserve le droit d’obtenir une rémunération
équitable au titre de la location.
2. Le droit d’obtenir une rémunération équitable au
titre de la location ne peut pas faire l’objet d’une
renonciation de la part des auteurs ou artistes interprètes
ou exécutants.
3. La gestion du droit d’obtenir une rémunération
équitable peut être confiée à des sociétés de gestion
collective représentant des auteurs ou des artistes interprètes
ou exécutants.»
Le considérant n o 16 de la directive précitée du
19 novembre 1992 précise, en ce qui concerne cette
rémunération équitable, qu’elle «peut être acquittée
sur la base d’un ou de plusieurs paiements à tout
moment, lors de la conclusion du contrat ou ultérieurement».
Le considérant n o 17 de la même directive
indique quant à lui que la rémunération équitable
«doit tenir compte de l’importance de la contribution
apportée au phonogramme et au film par les auteurs et
les artistes interprètes ou exécutants concernés».
Conformément à la jurisprudence de la Cour de
Justice des Communautés européennes (CJCE,
10 avril 1984 [Colson et Kamann], 14/83, Rec. CJCE,
p. 1891), l’article 40 précité de la loi du 30 juin 1994
doit être interprété à la lumière du texte et de la finalité
de la directive.
Il y a dès lors lieu d’en déduire que la rémunération
devra être négociée sur base conventionnelle entre les
artistes-interprètes ou exécutants, ou les sociétés de
gestion collective qui les représentent, et les usagers, en
respectant les principes de la directive et les dispositions
de la loi précitée du 30 juin 1994. Ainsi, en vertu
de l’article 35, § 1 er , alinéa 2, et § 2, alinéa 1 er , de
ladite loi du 30 juin 1994, le droit d’autoriser la location
ou le prêt de sa prestation appartient exclusivement
à l’artiste-interprète ou exécutant, et tous les
contrats se prouvent par écrit à son égard.
fonogram of van een eerste vastlegging van een film
overdraagt of afstaat, behoudt het recht op een billijke
vergoeding voor de verhuring.
Van dat recht kan geen afstand worden gedaan.»
Op grond van die bepaling wordt artikel 4 van
richtlijn 92/100/EEG van de Raad, van 19 november
1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en
bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele
eigendom (PBEG nr. L/346 van 27 november
1992) in Belgisch recht omgezet.
Artikel 4, § 1 tot § 3, van voornoemde richtlijn van
19 november 1992, luidt als volgt:
«1. Wanneer een auteur of een uitvoerend kunstenaar
zijn verhuurrecht betreffende een fonogram of
betreffende het origineel dan wel een kopie van een
film heeft overgedragen of afgestaan aan een fonogram-
of filmproducent, behoudt hij het recht op een
billijke vergoeding voor de verhuur.
2. Het recht op een billijke vergoeding voor verhuur
is niet vatbaar voor afstand door de auteurs of
uitvoerende kunstenaars.
3. Het beheer van het recht op een billijke vergoeding
kan worden toevertrouwd aan maatschappijen
voor collectieve belangenbehartiging die auteurs of
uitvoerende kunstenaars vertegenwoordigen.»
In considerans nr. 16 van voornoemde richtlijn van
19 november 1992 is nader bepaald dat «deze billijke
vergoeding uitgekeerd kan worden op basis van een of
meer betalingen op ongeacht welk moment, bij het
sluiten van een contract of later». In considerans
nr. 17 van dezelfde richtlijn wordt gesteld dat «bij
deze billijke vergoeding rekening dient te worden
gehouden met het belang van de bijdrage van de
betrokken auteurs en uitvoerende kunstenaars aan de
productie en de exploitatie van het fonogram of de
film».
Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen (EHJ,
10 april 1984 [Colson en Kamann], 14/83, Verz. EHJ,
blz. 1891) dient bij de interpretatie van artikel 40 van
de wet van 30 juni 1994 rekening te worden gehouden
met de tekst en de doelstelling van de richtlijn.
Daaruit kan worden afgeleid dat de vergoeding
moet worden vastgesteld op grond van een overeenkomst
tussen de uitvoerende kunstenaars of de
vennootschappen voor het beheer van de rechten die
hen vertegenwoordigen en de gebruikers, waarbij de
beginselen van de richtlijn en de bepalingen van voornoemde
wet van 30 juni 1994 in acht moeten worden
genomen. Krachtens artikel 35, § 1, tweede lid, en § 2,
eerste lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994
hebben alleen uitvoerende kunstenaars het recht om de
verhuring of de uitlening van hun prestatie toe te staan
en moeten alle contracten ten aanzien van hen schriftelijk
worden bewezen.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23405
La possibilité d’un paiement unique lors de la
conclusion du contrat, énoncée au considérant n o 16
de la directive précitée, implique en outre qu’une
rémunération forfaitaire ou proportionnelle peut être
convenue (Th. Desurmont, «Chronique de la Communauté
européenne», RIDA, 1993, p. 103). La rémunération,
même lorsqu’elle est forfaitaire, doit tenir
compte de l’importance de la contribution apportée au
phonogramme ou au film par l’artiste-interprète ou
exécutant concerné (considérant n o 17).
De mogelijkheid van eenmalige betaling bij het sluiten
van het contract, vermeld in considerans nr. 16 van
voornoemde richtlijn, brengt bovendien mee dat een
forfaitaire of proportionele vergoeding kan worden
overeengekomen (Th. Desurmont, «Chronique de la
Communauté européenne», RIDA, 1993, blz. 103). Bij
de vergoeding, zelfs die van forfaitaire aard, dient
rekening te worden gehouden met het belang van de
bijdrage die de betrokken uitvoerende kunstenaar aan
de productie en de exploitatie van het fonogram of de
film heeft geleverd (considerans nr. 17).
Ministre des Finances
Minister van Financiën
DO 989900535 DO 989900535
Question n o 1628 de M me Ingrid van Kessel du 20 janvier
1999 (N.):
Chefs d’entreprise. — Investissements et petites dépenses
réalisés pour un logement privé au détriment de
la société.
Dans la pratique, il arrive que des chefs d’entreprise
et/ou leurs parents réalisent, au détriment de la
société, des investissements et de petites dépenses sous
la forme de meubles et d’éléments de ménage, d’objets
d’art, d’effets scolaires et de combustibles qui, en
réalité, sont utilisés ou entreposés dans leur habitation
privée et ne courent donc pas réellement le risque
professionnel de l’entreprise.
La facture est rédigée par le fournisseur, qui effectue
une description globale et vague, et payée par la
personne morale, alors que le bon de livraison,
s’agissant du lieu de livraison, porte l’adresse privée
du chef d’entreprise.
Il me revient qu’en matière de contributions directes
aussi bien qu’en matière de TVA, les conséquences
fiscales que peut avoir cette méthode sont l’objet d’une
controverse constante.
1.
a) Dans quelle mesure une dépréciation fiscale au
sens des articles 49, premier alinéa, 52, 6 o , 61,
premier alinéa, et 183 du Code des impôts sur les
revenus 1992 peut-elle être admise pour des
éléments d’actifs qui, à la suite d’une facturation et
d’un paiement, sont et demeurent en principe, juridiquement,
la propriété de la personne morale
b) D’éventuels amortissements non professionnels et
d’éventuels excédents d’amortissement pour cause
d’amortissement excessif doivent-ils, en matière
d’impôt sur les sociétés, être considérés respectivement
comme une «dépense rejetée» et comme un
Vraag nr. 1628 van mevrouw Ingrid van Kessel van
20 januari 1999 (N.):
Bedrijfsleiders. — Aanschaffen van investeringen en
kleine uitgaven op kosten van de vennootschap voor
de private woning.
In de praktijk valt het voor dat bedrijfsleiders en/of
hun familieleden op kosten van de vennootschap
investeringen en kleine uitgaven onder de vorm van
meubelen en huisraad, kunstvoorwerpen, schoolgerief
en brandstoffen aanschaffen die in werkelijkheid in
hun private woonst worden aangewend of opgesteld
en derhalve het beroepsrisico van de onderneming niet
daadwerkelijk ondergaan.
De factuur wordt door de leverancier met een globale
en vage omschrijving opgesteld en betaald door
de rechtspersoon, terwijl de leveringsbon en de leveringsplaats
spreekt op het privaat adres van de bedrijfsleider.
Naar verluidt bestaat er zowel inzake directe belastingen
als inzake BTW blijvende discussie over de
mogelijke fiscale gevolgen die deze handelwijze kan
hebben.
1.
a) In welke mate kan op activabestanddelen die ingevolge
factuur en betaling in principe juridisch
eigendom zijn en blijven van de rechtspersoon een
fiscale waardevermindering worden aangenomen
in de zin van de artikelen 49, eerste lid, 52, 6 o , 61,
eerste lid, en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
1992
b) Moeten inzake vennootschapsbelasting eventuele
niet-beroepsmatige afschrijvingen én mogelijke
afschrijvingsexcedenten wegens overdreven afschrijving
respectievelijk als een «verworpen uitgave»
en als een «reservebestanddeel» worden
2989

23406
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
«élément de réserve» Dans l’affirmative, sur la
base de quels motifs et dans le cadre de quelle
mesure concrète
2.
a) Dans quelle mesure exacte peut-il être question
simultanément, en matière d’impôt des personnes
physiques, à concurrence du prix d’acquisition
(TVA comprise) ou à concurrence de la dépréciation
ou de l’amortissement enregistré à charge du
compte de résultats, et en matière de TVA non
déductible, d’un enrichissement personnel ou d’un
avantage imposable de toute nature au sens des
articles 30, 2 o , 32 et 36, premier alinéa, du Code
des impôts sur les revenus 1992
b) La taxation spéciale de 300 % visée à l’article 219
du Code des impôts sur les revenus 1992, en
connexité avec l’article 57, 2 o , du même code, estelle
bien toujours, du point de vue fiscal, automatiquement
justifiée et applicable
c) À partir de quel moment précis un éventuel
«caractère imposable» naît-il en matière d’impôts
des personnes physiques Est-ce à la date du bilan
de la société, qui a lieu ou non définitivement le
31 décembre, à la date de la facture ou à la date du
paiement
d) Dans quelle mesure et à partir de quel moment un
précompte professionnel sur l’avantage de toute
nature (TVA comprise) est-il encore dû le cas
échéant et comment le non-prélèvement au nom de
la société et au nom du chef d’entreprise concerné
doit-il être traité fiscalement
3. Dans quelle mesure la TVA sur de telles acquisitions
et petites dépenses est-elle récupérable en matière
de contributions indirectes
4. Dans quelle mesure et à quel moment la TVA
éventuellement non déductible sur ces investissements
et ces dépenses peut-elle être considérée, en matière
d’impôt des sociétés, comme frais professionnel au
sens des articles 49, 62 et 183 du Code des impôts sur
les revenus 1992
5. Pourriez-vous, point par point, nous faire part de
votre conception générale à la lumière des dispositions
de la Constitution, du Code des impôts sur les revenus
1992 et du Code de la TVA
Réponse:
En matière d’impôts directs
Les données sommaires fournies par l’honorable
membre dans sa question concernent manifestement
un ou plusieurs cas concrets et ne me permettent pas,
en l’absence des éléments d’appréciation nécessaires,
de prendre, en connaissance de cause, une position
univoque et définitive sur les problèmes posés. Je suis
cependant disposé à faire procéder à un examen approfondi
si l’identité et l’adresse des contribuables
aangemerkt Zo ja, op grond van welke motieven
en in welke concrete mate
2.
a) In welke precieze mate kan er terzelfdertijd inzake
personenbelasting ten belope van de aanschaffingsprijs
(BTW-inclusief) of ten belope van de ten laste
van de resultatenrekening geboekte waardevermindering
of afschrijving en de niet-aftrekbare BTW,
sprake zijn van een persoonlijke verrijking of van
een belastbaar voordeel van alle aard in de zin van
de artikelen 30, 2 o , 32 en 36, eerste lid, van het
Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
b) Is de bijzondere aanslag van 300 % waarvan
sprake in artikel 219 van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 in samenlezing met
artikel 57, 2 o , van ditzelfde wetboek wel steeds
meteen fiscaal verantwoord en toepasselijk
c) Vanaf welk precies tijdstip ontstaat er eventueel
«belastbaarheid» inzake personenbelasting Is het
op de balansdatum van de vennootschap al dan
niet afsluitend per 31 december, op de datum van
de factuur of op de datum van betaling
d) In welke mate en vanaf welk tijdstip is er eventueel
nog bedrijfsvoorheffing op het voordeel van alle
aard (BTW-inclusief) verschuldigd en hoe dient de
niet-inhouding ten name van de vennootschap en
ten name van de betrokken bedrijfsleider fiscaal te
worden behandeld
3. In welke mate is de BTW op dergelijke aanwervingen
en kleine uitgaven recupereerbaar inzake indirecte
belastingen
4. In welke mate en op welk tijdstip kan inzake
vennootschapsbelasting de eventueel niet-aftrekbare
BTW op die investeringen en die uitgaven als een beroepskost
worden aangemerkt in de zin van de artikelen
49, 62 en 183 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
1992
5. Kan u, puntsgewijze, uw algemene zienswijze
meedelen in het licht van de bepalingen van de Grondwet,
het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
en van het BTW-Wetboek
Antwoord:
Inzake directe belastingen
De door het geachte lid in haar vraag verstrekte
summiere gegevens betreffen klaarblijkelijk één of
meerdere concrete gevallen en laten mij, wegens het
ontbreken van de noodzakelijke beoordelingselementen,
niet toe met kennis van zaken een eenduidig
en definitief standpunt in te nemen omtrent de gestelde
problematiek. Ik ben evenwel bereid een grondig onderzoek
te laten instellen indien mij de naam en het

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23407
concernés ainsi que les éléments d’appréciation nécessaires
me sont communiqués.
Toutefois, j’estime devoir conclure qu’eu égard au
second alinéa de la question, les cas d’espèce selon
lesquels les investissements et les petites dépenses sont
mis entièrement à charge de la société concernée,
doivent être d’autant plus considérés comme des cas
d’abus manifestes, dont le but exclusif est d’éviter ou
d’éluder l’impôt, que le lieu de livraison desdits investissements
et biens ainsi que leurs utilisateurs ou bénéficiaires
finaux sont dissimulés. Ces abus devront dès
lors être réprimés par les services de taxation de mon
administration par l’application des sanctions prévues
par le Code des impôts sur les revenus 1992 (CIR 92).
Sans prendre une position définitive en la matière, je
peux cependant affirmer que la livraison d’éléments
d’actif et de biens évoqués dans la question au dirigeant
d’entreprise de la société pourrait, en principe,
donner lieu à la taxation d’un avantage de toute nature
dans le chef de ce dirigeant d’entreprise (application de
l’article 32, alinéa 2, 2 o , CIR 92). L’examen de chaque
cas concret doit déterminer, à la lumière des circonstances
de droit et de fait dans lesquelles s’effectuent
finalement les opérations visées, s’il en est ainsi.
En effet, il résulte de la portée générale de l’article
32, alinéa 2, 2 o , CIR 92 que les rémunérations
imposables des dirigeants d’entreprise comprennent
notamment, quelles qu’en soient la qualification et les
modalités de détermination ou d’octroi, les avantages
de toute nature obtenus en raison ou à l’occasion de
l’exercice d’une activité professionnelle. Pour que les
avantages obtenus par un contribuable dirigeant d’entreprise
constituent des revenus professionnels imposables,
il est nécessaire mais suffisant que ces avantages
proviennent de l’exercice de l’activité professionnelle
du bénéficiaire ou y trouvent leur source, c’est-à-dire
qu’ils se rattachent à cette activité et qu’ils en constituent
un produit direct ou indirect, principal ou accessoire
ou, en d’autres termes, qu’il existe un lien causal
entre l’exercice de l’activité professionnelle et
l’obtention des avantages. À cet égard, il est sans
importance que les avantages précités soient accordés
directement ou indirectement aux membres de la
famille ou aux membres du ménage de fait du dirigeant
d’entreprise concerné.
Le montant imposable des avantages de toute nature
est fixé conformément aux dispositions de l’article 36,
CIR 92 et doit être mentionné aux fiches individuelles
et au relevé récapitulatif en vertu de l’article 57,
CIR 92. Lorsque de tels avantages ne sont pas justifiés
de la manière indiquée à l’article 57, CIR 92, ils sont
soumis à l’impôt des sociétés à la cotisation spéciale
distincte visée à l’article 219, CIR 92.
adres van de betrokken belastingplichtigen, alsmede
de noodzakelijke beoordelingselementen worden
medegedeeld.
Evenwel, gelet op het tweede lid van de vraag, meen
ik te moeten besluiten dat terzake gevallen van manifeste
misbruiken worden beoogd met als uitsluitend
doel belastingen te ontwijken of te ontduiken, te meer
daar de leveringsplaats van de desbetreffende investeringen
of goederen, alsmede de uiteindelijke gebruikers
of genieters ervan verborgen worden gehouden,
door die investeringen en kleine uitgaven volledig ten
laste van de betrokken vennootschap te leggen. Die
misbruiken zullen dan ook door de taxatiediensten
van mijn administratie worden beteugeld door toepassing
te maken van de in het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) voorziene strafbepalingen.
Zonder een definitief standpunt in te nemen kan ik
evenwel mededelen dat de levering van de in de vraag
bedoelde activa en goederen aan de bedrijfsleider van
de vennootschap in beginsel aanleiding zou kunnen
geven tot het belasten van een voordeel van alle aard
ten name van die bedrijfsleider (toepassing van artikel
32, lid 2, 2 o , WIB 92). Of dit het geval is dient voor
elk concreet geval te worden onderzocht aan de hand
van de feitelijke en juridische omstandigheden waarin
de bedoelde verrichtingen uiteindelijk plaatsvinden.
Immers, uit de algemene draagwijdte van artikel 32,
tweede lid, 2 o , WIB 92, volgt dat de belastbare bezoldigingen
van bedrijfsleiders inzonderheid de voordelen
van alle aard omvatten die, ongeacht de benaming
ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld of
toegekend, uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen
van een beroepswerkzaamheid zijn verkregen.
Opdat de door een belastingplichtige-bedrijfsleider
verkregen voordelen als belastbare beroepsinkomsten
worden aangemerkt, is het immers enkel nodig — en
volstaat het — dat deze voordelen voortspruiten uit de
uitoefening van de beroepswerkzaamheid door de verkrijger
of dat ze daarin hun oorsprong vinden, dat wil
zeggen dat ze op de werkzaamheid betrekking hebben
en dat ze een rechtstreekse of onrechtstreekse, wezenlijke
of bijkomstige opbrengst ervan uitmaken of met
andere woorden dat er een oorzakelijk verband
bestaat tussen het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid
en het verkrijgen van voordelen. Het is daarbij
zonder belang dat de voormelde voordelen rechtstreeks
of onrechtstreeks zouden zijn toegekend aan de
familieleden of aan de leden van het feitelijke gezin
van de desbetreffende bedrijfsleider.
Het belastbare bedrag van de voordelen van alle
aard moet overeenkomstig de bepalingen van artikel
36, WIB 92 worden vastgesteld en dat bedrag moet
met toepassing van artikel 57, WIB 92, worden vermeld
op individuele fiches en een samenvattende opgave.
Wanneer dergelijke voordelen niet op de in artikel
57, WIB 92, gestelde wijze zijn verantwoord,
worden zij in de vennootschapsbelasting onderworpen
aan de afzonderlijke bijzondere aanslag als bedoeld in
artikel 219, WIB 92.

23408
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
En matière de TVA
Conformément à l’article 45, § 1 er , du Code de la
TVA et à l’article 1 er de l’arrêté royal n o 3 du
10 décembre 1969, n’est pas déductible la taxe ayant
grevé un bien ou un service lorsque, dès le départ, il est
connu que, eu égard aux pratiques habituelles au sein
de l’entreprise concernée, ce bien ou ce service est
destiné à l’usage privé du dirigeant d’entreprise ou des
membres de sa famille, à l’usage privé du personnel
ou, plus généralement, à des fins autres que celles qui
relèvent de l’activité économique, ou encore que ce
bien ou ce service sera offert gratuitement, à moins
qu’il ne s’agisse d’un échantillon commercial ou d’un
cadeau commercial de faible valeur.
D’autre part, pour pouvoir exercer son droit à
déduction, l’assujetti doit, conformément à l’article 3,
§1 er , 1 o , de l’arrêté royal susmentionné, détenir une
facture régulière délivrée par le fournisseur ou le prestataire
de service et établie selon les prescriptions de
l’article 5 de l’arrêté royal n o 1 du 29 décembre 1992.
La facture doit notamment mentionner le nom et
l’adresse du cocontractant, ainsi que tous les éléments
nécessaires pour déterminer l’opération et le taux de la
taxe due, en particulier la dénomination usuelle des
biens livrés et des services fournis et leur quantité ainsi
que l’objet des services.
Une facture sur laquelle les données mentionnées à
l’alinéa précédent font défaut ou sont incomplètes ne
peut par conséquent pas servir de justification à l’exercice
de la déduction (voir n o 37 de la circulaire n o 5/
1976). En outre, à moins que l’infraction puisse être
considérée comme purement accidentelle, il est
encouru individuellement par le fournisseur ou le prestataire
de service et son cocontractant une amende
égale au double de la taxe due sur l’opération, sans
que cette amende puisse être inférieure à deux mille
francs (Code de la TVA, article 70, § 2).
Enfin, je souhaite attirer l’attention de l’honorable
membre sur le fait que la taxe ayant grevé l’achat
d’œuvres d’art originales, acquises par un assujetti
sans intention des les revendre mais à titre de placement,
et dont la valeur ne diminue pas à l’usage, ne
peut être déduite parce que ces œuvres d’art ne
peuvent être considérées ni comme des biens
d’investissement visés à l’article 6 de l’arrêté royal n o 3
précité ni plus généralement comme des biens destinés
à être utilisés pour l’exécution d’opérations visées à
l’article 45, § 1 er , du Code de la TVA (voir question
n o 88 du 12 décembre 1984, du sénateur de Clippele;
Questions et Réponses, Sénat, 1984-1985, n o 16,
pp. 667-668).
Inzake BTW
Op grond van artikel 45, § 1, van het BTW-
Wetboek en artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 3
van 10 december 1969, mag de belastingplichtige de
aftrek van de BTW die van een goed of een dienst
werd geheven niet verrichten wanneer bij voorbaat is
geweten dat, volgens de normale gang van zaken in de
betrokken onderneming, dat goed of die dienst is
bestemd voor de privé-doeleinden van de bedrijfsleider
of zijn familieleden, voor de privé-doeleinden van zijn
personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden
dan die van de economische activiteit of nog, dat het
goed of de dienst om niet zal worden verstrekt, tenzij
het gaat om een handelsmonster of een handelsgeschenk
van geringe waarde.
Anderzijds moet de belastingplichtige krachtens
artikel 3, § 1, 1 o , van bovengenoemd koninklijk
besluit, om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen,
in het bezit zijn van een door de leverancier of dienstverrichter
uitgereikte regelmatige factuur, die is opgemaakt
overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk
besluit nr. 1 van 29 december 1992.
Zo moet de factuur onder meer de naam en het
adres van de medecontractant vermelden, alsmede al
de gegevens die nodig zijn om de handeling te determineren
en om het tarief van de verschuldigde belasting
vast te stellen, inzonderheid de gebruikelijke benaming
van de geleverde goederen en van de verstrekte diensten
en hun hoeveelheid alsook het voorwerp van de
diensten.
Een factuur waarin de in het vorige lid bedoelde
gegevens ontbreken of op onvoldoende wijze zijn vermeld,
kan bijgevolg niet dienen om de uitoefening van
de aftrek te rechtvaardigen (zie nr. 37 van de aanschrijving
nr. 5/1976). Bovendien, behoudens wanneer
de overtreding als louter toevallig kan worden aangemerkt,
wordt individueel lastens de leverancier of
dienstverrichter en zijn medecontractant een geldboete
opgelegd gelijk aan het dubbel van de op de handeling
verschuldigde belasting, zonder dat ze minder mag
bedragen dan tweeduizend frank (BTW-Wetboek, artikel
70, § 2).
Tenslotte wens ik het geachte lid erop te wijzen dat
de BTW geheven van de aankoop van originele kunstwerken
die door een belastingplichtige worden verkregen
zonder de bedoeling deze door te verkopen maar
als belegging en waarvan de waarde niet door het
gebruik vermindert niet voor aftrek in aanmerking
komt omdat deze noch als bedrijfsmiddelen als
bedoeld in artikel 6 van bovengenoemd koninklijk
besluit nr. 3, noch, meer algemeen, als goederen die
bestemd zijn om te worden gebruikt voor het verrichten
van handelingen bedoeld in artikel 45, § 1, van het
BTW-Wetboek kunnen worden aangemerkt (zie vraag
nr. 88 van 12 december 1984, van senator de Clippele;
Vragen en Antwoorden, Senaat, 1984-1985, nr. 16,
blz. 667-668).

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23409
DO 989900655 DO 989900655
Question n o 1645 de M. Jef Tavernier du 12 février
1999 (N.):
Agence de la dette. — Personnel.
Le ministère des Finances a procédé l’année dernière
à la création de l’Agence de la dette.
Combien de personnes issues des services publics,
de la Banque nationale, du Fonds des rentes, du ministère
des Finances et du secteur privé ont été recrutées
afin de pourvoir en personnel l’Agence de la dette
Réponse: Je prie l’honorable membre de bien
vouloir trouver ci-après une réponse à ses questions.
Comme le mentionne l’honorable membre, une
Agence de la dette est devenue opérationnelle le
1 er octobre 1998 au sein de l’administration de la
Trésorerie de mon département.
La constitution d’une Agence de la dette, chargée de
la gestion opérationnelle de la dette publique dans le
cadre du nouvel environnement résultant de la
3 e phase de l’Union économique et monétaire, fait
suite à la décision du Conseil des ministres du 25 mai
1997 à ce sujet.
Cette décision prévoyait notamment qu’à côté des
dépenses de fonctionnement de l’Agence qui resteraient
à charge du budget de l’État, il serait fait appel à
la faculté offerte par la loi organique du Fonds des
rentes «d’apporter son concours à la gestion de la
dette de l’État» (article 2, alinéa 1, 2 o , de l’arrêté-loi
du 18 mai 1945 portant création d’un Fonds des
rentes) en vue de garantir une gestion des ressources
humaines à la mesure des défis posés par le nouvel
environnement de l’euro. Ainsi, du personnel pourrait
être mis à la disposition de l’Agence par le Fonds des
rentes qui serait, d’une part, du personnel recruté par
le Fonds des rentes par contrat dans le marché et,
d’autre part, du personnel statutaire expérimenté en
matière de gestion de la dette qui serait chargé d’une
mission auprès du Fonds des rentes, sur base des
dispositions de l’arrêté royal du 13 novembre 1967
fixant la situation administrative des agents de l’État
chargés d’une mission.
Les cadres du personnel du Fonds des rentes mis à la
disposition de l’Agence de la dette prévoient
44 personnes maximum répartis également entre les
deux rôles linguistiques et dont 4 doivent appartenir
au cadre bilingue.
Au 1 er février 1999, le personnel mis à la disposition
de l’Agence s’élève à 40 personnes (20 au cadre français
et 20 au cadre néerlandais) dont 10 recrutés dans
le marché (contrat de travail à durée indéterminée) et
30 sont des agents de l’État en mission appartenant au
Vraag nr. 1645 van de heer Jef Tavernier van
12 februari 1999 (N.):
Agentschap van de schuld. — Personeel.
Vorig jaar werd door het ministerie van Financiën
een Agentschap van de schuld opgericht.
Hoeveel mensen werden voor het Agentschap van
de schuld aangeworven komende uit de openbare
dienst, de Nationale Bank, het Rentenfonds, het ministerie
van Financiën en de privé-sector
Antwoord: Het geachte lid gelieve hierna een
antwoord op zijn vraag te willen vinden.
Zoals het geachte lid reeds vermeldt, is er op
1 oktober 1998 binnen de administratie der Thesaurie
van mijn departement, een Agentschap van de schuld
operationeel geworden.
De oprichting van een Agentschap van de schuld,
belast met het operationeel beheer van de staatsschuld
in het kader van de nieuwe context als gevolg van de
3e fase van de Economische en Monetaire Unie, vloeit
voort uit een beslissing ter zake van de Ministerraad
van 25 mei 1997.
Deze beslissing voorzag in het bijzonder dat, naast
de werkingsuitgaven van het Agentschap, die ten laste
zouden blijven van de staatsbegroting, men een beroep
zou doen op de mogelijkheid geboden door de organieke
wet van het Rentefonds «om zijn medewerking
te verlenen bij het beheer van de staatsschuld» (artikel
2, 1e lid, 2 o , van de besluitwet van 18 mei 1945 tot
oprichting van een Rentenfonds) met het oog op het
waarborgen van een beheer inzake menselijk potentieel
in functie van de uitdagingen van de nieuwe eurocontext.
Vandaar dat het Rentenfonds personeel kan
ter beschikking stellen van het Agentschap van de
schuld. Dit personeel zou enerzijds bestaan uit personeel
dat door het Rentenfonds contractueel gerecruteerd
wordt op de arbeidsmarkt en anderzijds uit statutair
personeel dat ervaring heeft op het vlak van het
beheer van de staatsschuld en dat bij het Rentenfonds
met een opdracht zou worden belast op basis van de
bepalingen van het koninklijk besluit van
13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve
toestand van de rijksambtenaren die met een opdracht
worden belast.
Het personeelskader van het Rentenfonds dat ter
beschikking van het Agentschap van de schuld wordt
gesteld, bestaat uit maximum 44 personen, gelijk verdeeld
over de twee taalrollen waarbij 4 personen
dienen te behoren tot het tweetalig kader.
Op 1 februari 1999 zijn er 40 personen (20 behorende
tot het Franstalige kader en 20 behorende tot het
Nederlandstalige kader) ter beschikking gesteld van
het Agentschap van de schuld. Van deze personeelsleden
werden er 10 gerecruteerd op de arbeidsmarkt

23410
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
ministère des Finances (administration de la Trésorerie).
(arbeidscontract van onbepaalde duur) en 30 zijn rijksambtenaar
in opdracht behorende tot het ministerie
van Financiën (administratie der Thesaurie).
DO 989900820 DO 989900820
Question n o 1696 de M. Renaat Landuyt du 23 mars
1999 (N.):
Ministère des Finances. — Discrimination d’une catégorie
de vérificateurs.
L’article 25, § 2, de l’arrêté royal du 26 juillet 1996
portant diverses dispositions pécuniaires en faveur de
certains agents du ministère des Finances appartenant
aux niveaux 2+, 2, 3 et 4 instaure une disposition de
transition qui, pour l’application de l’échelle de traitement
H, établit une distinction entre, d’une part, les
fonctionnaires devenus titulaires du grade de vérificateur
au 1 er juillet 1995 (R26) et, d’autre part, les fonctionnaires
qui n’ont accédé à ce grade qu’après cette
date. Contrairement aux fonctionnaires appartenant à
ce dernier groupe, qui ne peuvent bénéficier de
l’échelle de traitement 26H qu’après 9 ans d’ancienneté
de grade, les fonctionnaires devenus titulaires du grade
de vérificateur au plus tard le 1 er juillet 1995 peuvent
déjà bénéficier de cette échelle de traitement 26H après
12 ans d’ancienneté de niveau.
Cette réglementation exclut une série de fonctionnaires
entrés dans l’administration depuis bien plus de
12 ans mais qui, en raison de circonstances indépendantes
de leur volonté, ont été nommés au grade de
vérificateur après le 1 er juillet 1995. Actuellement, ces
personnes portent le titre de vérificateur et exercent
toutes les obligations liées à cette fonction sans en retirer
le moindre avantage pécuniaire.
C’est ainsi qu’il existe un groupe de fonctionnaires
ayant suivi, bien avant l’arrêté royal du 10 juillet 1996,
une formation professionnelle en vue de se préparer à
l’examen de vérificateur adjoint (niveau 2, rang 22) (à
ce propos, voir notamment une circulaire interne du
30 décembre 1993 n o circ. Co87.1/947). L’examen,
initialement fixé fin juin 1994, a été reporté une
première fois à décembre 1994 et a finalement été organisé
en janvier 1995.
Les lauréats de cet examen ont été, sur la base du
nouveau système, nommés automatiquement au grade
de vérificateur, sans bénéficier des avantages pécuniaires
liés à cette nomination, même s’ils avaient plus de
12 années d’ancienneté.
En outre, cette situation a pour conséquence que
certaines personnes ayant bénéficié d’une «promotion»
ont vu leur traitement diminuer ou gagnent
moins que certains de leurs collègues occupant un
niveau inférieur.
Les intéressés font valoir qu’ils auraient refusé la
promotion s’ils avaient su que la date du 1 er juillet
Vraag nr. 1696 van de heer Renaat Landuyt van
23 maart 1999 (N.):
Ministerie van Financiën. — Ongelijke behandeling
van een categorie verificateurs.
Artikel 25, § 2, van het koninklijk besluit van 26 juli
1996 houdende diverse geldelijke bepalingen ten voordele
van sommige ambtenaren van het ministerie van
Financiën behorende tot de niveaus 2+, 2, 3 en 4 voorziet
in een overgangsregeling waarbij voor de toepassing
van de weddenschaal 26H een onderscheid wordt
gemaakt tussen enerzijds ambtenaren die op 1 juli
1995 titularis worden van de graad van verificateur
(R26) en anderzijds de ambtenaren die pas na deze
datum in de graad van verificateur worden benoemd.
In tegenstelling tot ambtenaren van deze laatste groep,
die slechts de weddenschaal 26H kunnen genieten na
9 jaar graadanciënniteit, kunnen de ambtenaren die
ten laatste op 1 juli 1995 titularis werden van de graad
van verificateur, ook reeds genieten van de weddenschaal
26H na 12 jaar niveauanciënniteit.
Deze regeling sluit een aantal ambtenaren uit die
reeds veel langer dan 12 jaar aan de administratie verbonden
zijn, maar die door omstandigheden buiten
hun wil om benoemd werden tot verificateur na 1 juli
1995. Deze mensen dragen nu enkel de titel van verificateur,
met alle verplichtingen hieraan verbonden,
maar zonder enig voordeel.
Zo bestaat er een groep ambtenaren die reeds lang
voor het koninklijk besluit van 10 juli 1996 een cursus
voor beroepsopleiding hebben gevolgd als voorbereiding
tot het examen van adjunct-verificateur (niveau 2,
rang 22) (zie hierover bijvoorbeeld een interne circulaire
van 30 december 1993 nr. circ. Co87.1/947). De
geplande datum van dit examen was aanvankelijk
einde juni 1994, later december 1994 en uiteindelijk
januari 1995.
De mensen die voor dit examen geslaagd zijn,
werden uiteindelijk op grond van het nieuwe systeem
automatisch benoemd tot verificateur, maar konden
niet van de financiële voordelen ervan genieten, ook al
hadden ze meer dan 12 jaar niveauanciënniteit.
Bovendien heeft dit tot gevolg dat bepaalde mensen
die «bevorderd» werden nu minder verdienen dan
vóór hun «promotie» en/of dat ze minder verdienen
dan collega’s van een lager niveau.
Betrokkenen stellen dat ze de «bevordering»
zouden geweigerd hebben als ze op voorhand zouden

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23411
1995 vaudrait comme date ultime de nomination. Nul
n’avait en effet été informé au préalable de la date de
référence.
1. A-t-il été tenu compte, dans le cadre de la révision
générale des barèmes, de l’existence d’un groupe
de fonctionnaires (des personnes qui travaillent dans
l’administration depuis de longues années et y sont
entrées avant l’âge de 23 ans) qui, en raison de circonstances
indépendantes de leur volonté (notamment le
report répété de l’examen), ont été nommées en qualité
de vérificateur après le 1 er juillet 1995 et n’ont à
présent de vérificateur que le titre — en s’acquittant de
toutes les obligations liées à ce titre — sans en retirer le
moindre avantage
2. Pourquoi n’a-t-on pas prévu, dans le cadre de la
révision générale des barèmes, une réglementation de
transition pour les lauréats de l’examen organisé avant
le 1 er juillet 1995 qui n’ont été nommés qu’ultérieurement
3. Quelle est la raison précise du choix de la date du
1 er juillet 1995, alors que l’arrêté royal date d’un an
plus tard
4.
a) Pourquoi les fonctionnaires n’ont-ils pas été informés
au préalable de la date du 1 er juillet 1995
b) Pourquoi l’arrêté royal du 7 avril 1995 fixant le
cadre du personnel n’a-t-il pas précisé les conditions
régissant le bénéfice de l’échelle de traitement
26H
c) Pourquoi les brochures d’information de
l’Administration centrale et du Secrétariat général
ne font-elles état à aucun moment de la date du
1 er juillet 1995 (voir Fininfo 1995/4, 1996/2 et 4)
5. Pourquoi l’Administration centrale a-t-elle omis
d’avertir les lauréats au préalable ou de les nommer
avant le 1 er juillet 1995, pour qu’ils puissent encore
bénéficier de l’échelle de traitement 26H
6. Pourquoi l’article 10 de l’arrêté royal du 10 juillet
1996 portant simplification de la carrière de
certains agents du ministère des Finances appartenant
aux niveaux 2+, 2, 3 et 4 prévoit-il une exception pour
la date d’entrée en vigueur (le 1 er juillet 1995 au lieu du
1 er janvier 1994) pour une série de grades spécifiques,
dont celui de vérificateur
Réponse: L’honorable membre trouvera ci-après les
réponses aux différents points, mais il y a lieu de signaler
préalablement que la réglementation actuellement
d’application ne permet pas à un agent promu de
gagner moins que dans son cadre précédent en comptant
un nombre égal d’années de service. Il y a également
lieu de préciser que les agents ont à tout moment
le droit d’être rétrogradés et même, comme c’est le cas
ici, rétroactivement.
1. Il est injuste de prétendre qu’aucun avantage
n’est lié à la nomination au grade de vérificateur. Ce
geweten hebben dat 1 juli 1995 als ultieme datum van
benoeming werd weerhouden. Over die datum was
niemand op voorhand op de hoogte.
1. Werd bij de algemene weddenherziening rekening
gehouden met het gegeven dat er een groep
ambtenaren bestaat (mensen die reeds jaren aan de
administratie verbonden zijn en die binnengekomen
zijn voor hun 23e jaar) die door omstandigheden buiten
hun wil om (bijvoorbeeld het voortdurende uitstel
van het examen), benoemd werden tot verificateur na
1 juli 1995, en die nu enkel de titel verificateur dragen,
met alle verplichtingen hieraan verbonden, zonder
enig voordeel
2. Waarom werd in de algemene baremaherziening
in geen overgangsregeling voorzien voor de laureaten
van het examen dat plaatshad vóór 1 juli 1995, maar
waarvan de benoeming pas later gebeurde
3. Wat is de precieze reden van het vastleggen van
de datum van 1 juli 1995 in het koninklijk besluit dat
dateert van één jaar later
4.
a) Waarom werden de ambtenaren niet op voorhand
ingelicht over de datum van 1 juli 1995
b) Waarom wordt in het koninklijk besluit van
7 april 1995 tot vaststelling van de personeelsformatie
geen vermelding gemaakt van de voorwaarden
om de weddenschaal 26H te kunnen genieten
c) Waarom werd door de informatiebrochures van
het Hoofdbestuur en het Algemeen Secretariaat
nooit melding gemaakt van de datum van 1 juli
1995 (zie Fininfo 1995/4, 1996/2 en 4)
5. Waarom verzuimde het Hoofdbestuur de laureaten
van voor 1995 te verwittigen of ze te laten benoemen
voor 1 juli 1995, zodat zij nog zouden kunnen
genieten van weddenschaal 26H
6. Waarom wordt in artikel 10 van het koninklijk
besluit van 10 juli 1996 ter vereenvoudiging van de
loopbaan van sommige ambtenaren van het ministerie
van Financiën behorende tot de niveaus 2+, 2, 3 en 4
in een uitzondering voorzien voor de datum van inwerkingtreding
voor een aantal specifieke graden,
waaronder verificateurs (1 juli 1995 in plaats van 1 januari
1994)
Antwoord: Het geachte lid gelieve hierna de
antwoorden te vinden op de respectieve punten, maar
vooraf kan worden meegedeeld dat de geldende reglementering
het onmogelijk maakt dat een ambtenaar
die bevorderd wordt minder verdient dan in zijn
vorige graad met een gelijk aantal jaren dienst. Ook
weze opgemerkt dat de ambtenaren ten allen tijde het
recht hebben om teruggezet te worden in graad en in
dit specifieke geval zelfs met terugwerkende kracht.
1. Het is onterecht te beweren dat aan de benoeming
tot verificateur geen voordeel is verbonden. Deze

23412
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
grade ouvre la voie à de meilleures possibilités de
carrière dont l’octroi de l’échelle barémique 26H après
9 années d’ancienneté de grade au moins, dans les limites
des emplois vacants. Cela implique une augmentation
de traitement d’environ 90 000 francs par an (en
début d’échelle barémique), à 115 000 francs (en fin
d’échelle barémique), soit l’augmentation la plus
importante dans le cadre de la révision générale des
barêmes.
2. Il existe, au ministère des Finances, un grand
nombre d’agents qui sont, depuis des années, lauréats
d’un examen donnant accès au grade de vérificateur.
Pour toutes sortes de raisons, parmi lesquelles le changement
de résidence, ces agents ne souhaitent pas être
nommés. Cela rend difficilement défendable la prise de
mesures transitoires pour les agents ayant réussi
l’examen clôturé en 1995.
3. Les grades du niveau 2+ ont été repris au cadre
du ministère des Finances par l’arrêté royal du 7 avril
1995 fixant le cadre organique du ministère des Finances,
publié au Moniteur belge le 30 juin 1995. D’après
l’article 26, l’arrêté royal en question entrait en
vigueur «le premier jour du mois suivant celui de sa
publication au Moniteur belge», à savoir le 1 er juillet
1995.
4.
a) Il était impossible de renseigner préalablement les
candidats étant donné que ce n’est que dans
l’arrêté royal du 10 juillet 1996 portant simplification
de la carrière de certains agents du ministère
des Finances appartenant aux niveaux 2+, 2, 3 et 4
(Moniteur belge du 27 juillet 1996) qui crée les
grades du niveau 2+, qu’il a été stipulé que les
dispositions relatives au grade de vérificateur (...)
produisent leurs effets le 1 er juillet 1995. Cet arrêté
aurait normalement dû produire ses effets le
1 er janvier 1994.
b) L’arrêté royal du 7 avril 1995 fixant le cadre organique
du ministère des Finances ne détermine que
le nombre d’emplois d’un grade du niveau 2+ dont
peut disposer le ministère des Finances. Les conditions
d’octroi d’une échelle barémique ne sont pas
précisées dans un arrêté relatif au cadre mais bien
dans un arrêté relatif au statut pécuniaire.
L’honorable membre ne trouvera en effet aucune
référence à une échelle barémique dans l’arrêté
royal du 7 avril 1995.
c), 5 et 6
Ce n’est que lors de la soumission des
projets d’arrêtés, entre autres de la nouvelle
carrière dans le niveau 2+, que le ministre
de la Fonction publique a déterminé que
toutes les mesures relatives aux rangs du
niveau 2+ devaient produire leurs effets au
graad biedt uitzicht op betere loopbaanmogelijkheden,
waaronder een toekenning van de weddenschaal 26H
na tenminste 9 jaar graadanciënniteit en binnen de
perken van de openstaande betrekkingen. Dit staat
voor een weddenverhoging van ongeveer 90 000 frank
per jaar (begin weddenschaal) tot 115 000 frank (einde
weddenschaal), de grootste verhoging in het raam van
de algemene baremaherziening.
2. Bij het ministerie van Financiën zijn er een groot
aantal ambtenaren die sinds jaren laureaat zijn van een
examen dat toegang geeft tot de graad van verificateur.
Omwille van allerlei redenen, waaronder standplaatsverandering,
wensen deze ambtenaren niet benoemd te
worden. Dit maakt het nemen van een overgangsmaatregel
voor ambtenaren die geslaagd zijn voor het
examen dat in 1995 werd afgesloten, moeilijk verdedigbaar.
3. De graden van niveau 2+ werden bij het ministerie
van Financiën in de personeelsinformatie opgenomen
bij het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot
vaststelling van de personeelsformatie van het ministerie
van Financiën, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad
op 30 juni 1995. Luidens het artikel 26 trad het
bedoelde koninklijk besluit in werking «de eerste dag
van de maand volgende op die gedurende dewelke het
in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt», met
name 1 juli 1995.
4.
a) Het was onmogelijk om de kandidaten vooraf in te
lichten, aangezien pas in het koninklijk besluit van
10 juli 1996 ter vereenvoudiging van de loopbaan
van sommige ambtenaren van het ministerie van
Financiën behorende tot de niveaus 2+, 2, 3 en 4
(Belgisch Staatsblad van 27 juli 1996) dat de
graden van niveau 2+ opricht, werd bepaald dat de
bepalingen betreffende de graden van verificateur
(...) uitwerking hebben met ingang van 1 juli 1995.
Normaal diende het in te gaan op 1 januari 1994.
b) Het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot vaststelling
van de personeelsformatie van het ministerie
van Financiën bepaalt enkel het aantal betrekkingen
van een graad van niveau 2+ waarover het
ministerie van Financiën mag beschikken. De
voorwaarden tot toekenning van een weddenschaal
worden niet bepaald in een besluit betreffende
de personeelsformatie, maar wel in een
besluit betreffende de bezoldigingsregeling. Het
geachte lid zal trouwens in het koninklijk besluit
van 7 april 1995 nergens een verwijzing naar een
weddenschaal vinden.
c), 5 en 6 Het is pas bij de voorlegging van de ontwerpbesluiten
van onder andere de nieuwe
loopbaan in niveau 2+ dat de minister van
Ambtenarenzaken bepaald heeft dat alle
maatregelen in verband met de rangen van
niveau 2+ uitwerking hebben op het

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23413
moment de l’entrée en vigueur du nouveau
cadre organique (voir 3), au lieu du
1 er janvier 1994 comme prévu initialement.
Dans ces conditions, tant l’Administration
centrale que le Secrétariat général se trouvaient
dans l’impossibilité d’anticiper ces
mesures.
ogenblik van het van kracht worden van de
nieuwe personeelsformaties (zie 3), in
plaats van 1 januari 1994 zoals oorspronkelijk
was voorzien. In dergelijke omstandigheden
waren zowel het Hoofdbestuur als
het Algemeen Secretariaat in de onmogelijkheid
op deze maatregelen te anticiperen.
DO 989900827 DO 989900827
Question n o 1697 de M. Thierry Detienne du 23 mars
1999 (Fr.):
Agences locales pour l’emploi. — Prestations. —
Réduction d’impôt.
Lors de la refonte de la réglementation sur les agences
locales pour l’emploi (ALE), le gouvernement a
introduit la possibilité, pour les bénéficiaires des prestations,
de déduire les sommes consacrées au paiement
par chèques ALE, et ce à concurrence de 80 000 francs
par an. Compte tenu de l’individualisation de cette
disposition, un ménage peut donc déduire annuellement
la somme de 160 000 francs, ce qui constitue un
avantage fiscal important dont il convient d’évaluer
l’impact.
En réponse à la question écrite n o 305 du 12 septembre
1997, du sénateur Boutmans, le ministre des Finances
a précisé que pour les revenus des années 1994 et
1995 (exercices d’imposition 1995 et 1996), respectivement
3 195 000 francs et 122 702 000 francs ont été
accordés à titre de réduction d’impôt pour des prestations
dans le cadre de agences locales pour l’emploi
(Questions et Réponses, Sénat, 1997-1998, n o 1-58,
p. 2960).
1. Quelles sont les moins-values fiscales, liées à la
réduction d’impôt susdite, qui ont été enregistrées en
1996 et 1997
2. Quelle est la répartition de la déduction fiscale
des chèques ALE entre les différentes catégories de
revenus
Réponse: Au préalable, je souhaite attirer
l’attention de l’honorable membre sur le fait que lorsque
la cotisation à l’impôt des personnes physiques est
établie au nom des deux conjoints, l’article 145 23 du
Code des impôts sur les revenus 1992 prévoit que les
dépenses payées pour des prestations fournies par un
chômeur dans le cadre des agences locales pour
l’emploi limitées à 80 000 francs (montant après indexation)
sont réparties, suivant la règle proportionnelle,
sur la quote-part des revenus de chaque conjoint. En
effet, ces dépenses sont réparties proportionnellement
entre les deux conjoints sur la base de l’ensemble des
revenus nets de chacun, c’est-à-dire les revenus imposables
globalement tels qu’ils sont déterminés avant
déduction des dépenses visées à l’article 104 dudit
Code.
Vraag nr. 1697 van de heer Thierry Detienne van
23 maart 1999 (Fr.):
Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. — Prestaties.
— Belastingvermindering.
Bij de herziening van de regelgeving in verband met
de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen
(PWA’s) werd voor de gebruikers van de prestaties de
mogelijkheid ingevoerd het aan de betaling van de
PWA-cheques bestede bedrag tot 80 000 frank per jaar
af te trekken. Aangezien die bepaling individueel van
toepassing is, kan een gezin jaarlijks 160 000 frank in
mindering brengen, en dat is een aanmerkelijk fiscaal
voordeel waarvan de impact moet worden geëvalueerd.
In antwoord op de schriftelijke vraag nr. 305 van
12 september 1997 van senator Boutmans preciseerde
de minister van Financiën dat voor de inkomsten van
de jaren 1994 en 1995 (aanslagjaren 1995 en 1996)
respectievelijk 3 195 000 frank en 122 702 000 frank
als belastingverlaging voor prestaties in het kader van
de PWA’s werd toegekend (Vragen en Antwoorden,
Senaat, 1997-1998, nr. 1-58, blz. 2960).
1. Hoeveel bedroegen in 1996 en 1997 de fiscale
minderontvangsten die door bedoelde belastingvermindering
werden veroorzaakt
2. Hoe is de belastingvermindering van de PWAcheques
over de onderscheiden inkomstencategorieën
gespreid
Antwoord: Vooraf wens ik de aandacht van het
geachte lid erop te vestigen dat wanneer de aanslag in
de personenbelasting op naam van beide echtgenoten
wordt gevestigd, artikel 145 23 van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat de uitgaven
beperkt tot 80 000 frank (bedrag na indexering), die
worden betaald voor prestaties verricht door een
werkloze in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen,
evenredig op het inkomensdeel
van iedere echtgenoot worden omgedeeld. Die uitgaven
worden inderdaad evenredig omgedeeld tussen
beide echtgenoten op basis van het totale nettoinkomen
van elke echtgenoot, dat wil zeggen het gezamenlijk
belastbare inkomen zoals het is vastgesteld
vóór aftrek van de bestedingen bedoeld in artikel 104
van voormeld Wetboek.
2990

23414
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
Cela étant, l’honorable membre voudra bien trouver
ci-après les réponses à ses questions.
1. En ce qui concerne les revenus de l’année 1996
(exercice d’imposition 1997), 258 990 000 francs ont
été accordés à titre de réduction d’impôt pour les
dépenses payées pour des prestations dans le cadre des
agences locales pour l’emploi.
En revanche, le montant de l’année 1997 (exercice
d’imposition 1998) ne sera disponible qu’à la fin du
délai ordinaire d’imposition visé à l’article 359 du
Code des impôts sur les revenus 1992, c’est-à-dire au
30 juin 1999.
2. L’honorable membre trouvera, dans le tableau
ci-après, la ventilation du montant afférent à l’exercice
d’imposition 1997 selon les différentes tranches du
revenu imposable globalement du ménage.
Exercice d’imposition 1997
(situation au 30 juin 1998)
Dat gezegd zijnde, gelieve het geachte lid hierna de
antwoorden op zijn vragen te vinden.
1. Wat de inkomsten van het jaar 1996 (aanslagjaar
1997) betreft, werd er 258 990 000 frank belastingvermindering
verleend voor uitgaven betaald voor prestaties
in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.
Het bedrag voor het jaar 1997 (aanslagjaar 1998) zal
daarentegen slechts op het einde van de gewone aanslagtermijn
(artikel 359 van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992) dit wil zeggen op 30 juni
1999 beschikbaar zijn.
2. In de tabel hierna vindt het geachte lid de spreiding
van het bedrag voor het aanslagjaar 1997 over de
verschillende inkomstenschijven van het gezamenlijk
belastbare inkomen van het gezin.
Aanslagjaar 1997
(toestand op 30 juni 1998)
Tranche du revenu
imposable globalement
du ménage (en francs)
Montant de la
réduction d’impôt
(en milliers de francs)
Schijf
van het gezamenlijk
belastbare inkomen
van het gezin
(in frank)
Bedrag van
de belastingvermindering
(in duizenden franken)
0-198 000 0 0-198 000 0
198 001-300 000 951 198 001-300 000 951
300 001-400 000 3 443 300 001-400 000 3 443
400 001-500 000 8 491 400 001-500 000 8 491
500 001-600 000 10 827 500 001-600 000 10 827
600 001-700 000 11 579 600 001-700 000 11 579
700 001-800 000 10 974 700 001-800 000 10 974
800 001-900 000 11 672 800 001-900 000 11 672
0-900 000 57 944 0-900 000 57 944
900 001-1 000 000 11 629 900 001-1 000 000 11 629
1 000 001-1 100 000 11 657 1 000 001-1 100 000 11 657
1 100 001-1 200 000 10 189 1 100 001-1 200 000 10 189
1 200 001-1 300 000 10 725 1 200 001-1 300 000 10 725
1 300 001-1 400 000 10 992 1 300 001-1 400 000 10 992
1 400 001-1 500 000 10 567 1 400 001-1 500 000 10 567
1 500 001-1 600 000 10 628 1 500 001-1 600 000 10 628
1 600 001-1 700 000 10 896 1 600 001-1 700 000 10 896
1 700 001-1 800 000 10 075 1 700 001-1 800 000 10 075
900 001-1 800 000 97 365 900 001-1 800 000 97 365
1 800 001-1 900 000 8 955 1 800 001-1 900 000 8 955
1 900 001-2 000 000 9 395 1 900 001-2 000 000 9 395
2 000 001-3 000 000 57 464 2 000 001-3 000 000 57 464
3 000 001-4 000 000 17 308 3 000 001-4 000 000 17 308
4 000 001-5 000 000 5 135 4 000 001-5 000 000 5 135
5 000 001-10 000 000 4 914 5 000 001-10 000 000 4 914
10 000 001 et plus 501 10 000 001 en meer 501
1 800 001 et plus 103 679 1 800 001 en meer 103 679
Total général .................. 258 990 Algemeen totaal .............. 258 990

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23415
DO 989900833 DO 989900833
Question n o 1698 de M. Jacques Simonet du 24 mars
1999 (Fr.):
Impôts. — Indemnités.
La présente question a trait au taux de l’impôt
applicable aux indemnités conventionnelles réparant
une perte totale et temporaire de revenus professionnels
en cas de paiement tardif par l’assureur desdites
indemnités.
Ainsi, lorsqu’un contribuable souscrit une police
d’assurance de type «revenus professionnels garantis»,
qu’il tombe en incapacité de travail totale et temporaire
pendant l’année N, que l’assureur refuse de
respecter le contrat, que le contribuable est contraint
d’ester en justice, qu’il obtient enfin satisfaction, puis
paiement des indemnités, pendant l’année N + X, à
quel taux d’impôt des personnes physiques (IPP) sont
imposées les indemnités
L’intérêt de la situation exposée réside dans le fait
que les revenus professionnels du contribuable qui
étaient tombés à zéro pendant l’année N, sont en principe
plus élevés pendant l’année N + X (dès lors qu’il a
repris ses activités), et ce alors que le retard de X
années dans l’encaissement des indemnités est dû au
fait d’un tiers (l’assureur).
Quelle est votre position par rapport à ces remarques
Réponse: Les indemnités versées par une compagnie
d’assurance dans le cadre d’une police d’assurance du
type «revenus professionnels garantis» qui compensent
totalement ou partiellement une perte temporaire
de revenus sont imposables, en principe, sur pied des
articles 25, 6 o , b), 27, alinéa 2, 4 o , b), 28, alinéa 1 er , 3 o ,
b), 31, alinéa 2, 4 o et 32, alinéa 2, 2 o , du Code des
impôts sur les revenus 1992.
Si les indemnités visées dans la question posée par
l’honorable membre compensent totalement ou
partiellement une perte de rémunérations de travailleurs
et qu’elles sont liquidées, en raison de l’existence
d’un litige, après l’expiration de la période imposable
à laquelle elles se rapportent effectivement, elles sont
imposables distinctement au taux moyen afférent à
l’ensemble des revenus imposables de la dernière
année antérieure pendant laquelle le bénéficiaire
desdits revenus a eu une activité professionnelle
normale sur pied de l’article 171, 5 o , b), dudit code,
sauf si la taxation globale s’avère plus favorable.
Si, par contre, lesdites indemnités compensent totalement
ou partiellement une perte temporaire de rémunérations
de dirigeant d’entreprise, de bénéfices ou de
profits, elles sont imposables globalement au tarif
progressif du régime ordinaire et donnent lieu à la
réduction d’impôt pour revenus de remplacement visée
aux articles 146 et suivants, CIR 1992.
Vraag nr. 1698 van de heer Jacques Simonet van
24 maart 1999 (Fr.):
Belastingen. — Vergoedingen.
Mijn vraag heeft betrekking op het belastingtarief
dat toegepast wordt op de bedongen vergoedingen
voor volledige en tijdelijke derving van beroepsinkomsten
wanneer de verzekeringsinstelling de vergoeding
te laat uitbetaalt.
Gesteld dat een belastingplichtige een verzekering
«gewaarborgd beroepsinkomen» sluit en gedurende
het jaar N volledig en tijdelijk arbeidsongeschikt
wordt verklaard, dat de verzekeraar het contract weigert
na te leven, dat de belastingplichtige genoodzaakt
is een geding aan te spannen, zijn zaak ook wint en de
betaling van de vergoeding verkrijgt gedurende het
jaar N + X, tegen welk tarief wordt die vergoeding
dan belast in de personenbelasting
Het punt is dat het beroepsinkomen van de belastingplichtige,
dat tot nul was teruggezakt tijdens het
jaar N, in principe hoger is in het jaar N + X (voor
zover betrokkene het werk heeft hervat), terwijl de vertraging
ten belope van X jaar bij de inning van de vergoeding
geheel aan een derde (de verzekeraar) is toe te
schrijven.
Wat is uw standpunt terzake
Antwoord: De vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk
herstel van een tijdelijke derving van inkomsten
uitgekeerd door een verzekeringsmaatschappij in het
kader van een verzekering «gewaarborgde beroepsinkomsten»,
zijn in principe belastbaar overeenkomstig
de artikelen 25, 6 o , b), 27, 2e lid, 4 o , b), 28, 1e lid, 3 o ,
b), 31, 2e lid, 4 o en 32, 2e lid, 2 o , van het Wetboek van
de inkomstenbelastingen 1992.
Indien de vergoedingen bedoeld in de vraag van het
geachte lid volledig of gedeeltelijk een derving van
bezoldigingen van werknemers herstellen en zij,
wegens het bestaan van een geschil worden uitgekeerd
na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop
zij daadwerkelijk betrekking hebben, zijn zij, overeenkomstig
artikel 171, 5 o , b), van voormeld wetboek,
afzonderlijk belastbaar tegen de gemiddelde aanslagvoet
met betrekking tot het geheel van de belastbare
inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de verkrijger
van die inkomsten een normale beroepswerkzaamheid
heeft gehad, behalve indien het stelsel van de
volledige samentelling voordeliger zou zijn.
Indien de bedoelde vergoedingen daarentegen geheel
of gedeeltelijk een tijdelijke derving van bezoldigingen
van bedrijfsleiders, van winst of van baten herstellen,
zijn zij gezamenlijk belastbaar tegen het progressieve
tarief en geven zij recht op de in de artikelen 146 en
volgende van het WIB 1992 bedoelde belastingvermindering
voor vervangingsinkomsten.

23416
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
DO 989900789 DO 989900789
Question n o 1719 de M. Rudy Demotte du 20 avril
1999 (Fr.):
Régime fiscal des travailleurs frontaliers.
L’arrêt «Verast» de la cour d’appel de Liège a
décidé que les frontaliers belges travaillant en France
pouvaient choisir de payer leurs impôts dans l’un ou
l’autre des deux pays.
En réponse à une intervention du député Arens, à
l’occasion des questions orales en séance plénière de la
Chambre, le ministre des Finances a dit que ce régime
optionnel serait d’application jusqu’au 31 décembre
1998 et abandonné après cette date.
L’arrêt «Vasseur Gilles» du 16 octobre 1998 de la
cour d’appel de Mons dit que les frontaliers belges
travaillant en France sont toujours imposables en
Belgique en application de la convention belgofrançaise.
Cet arrêt n’a pas fait l’objet d’un recours en
cassation.
1. Comment envisagez-vous d’appliquer de deux
façons différentes et diamétralement opposées un
même texte légal en fonction d’une date fixée arbitrairement
Si le texte ne subit aucune modification, une
des deux modalités d’application sera forcément erronée
et illégale.
2. Suite à la nouvelle jurisprudence, quelle est votre
position définitive à ce sujet
Réponse: Ainsi que je l’ai indiqué précédemment,
j’ai en effet prié l’administration de se conformer à
l’arrêt de la Cour de cassation du 27 octobre 1994, luimême
confirmé par l’arrêt du 14 janvier 1998 de la
cour d’appel de Liège agissant comme cour de renvoi
(arrêts «Verast-Folens»).
Selon cette jurisprudence, l’application du régime
frontalier défini à l’article 11, 2, c, de la Convention
franco-belge préventive de la double imposition
conclue le 10 mars 1964 présente un caractère optionnel,
laissant ainsi aux travailleurs concernés la faculté
de choisir leur État — Belgique ou France —
d’assujettissement aux impôts.
À cet égard, il semble judicieux de préciser que la
portée des arrêts «Verrast-Folens» doit de toute
manière être interprétée restrictivement. En effet, toute
référence à cette juridsprudence implique que les
personnes concernées ne peuvent, en aucun cas, avoir
souscrit préalablement une déclaration de travailleur
frontalier. Une lecture attentive de ces arrêts apporte,
en l’occurrence, toute la clarté nécessaire.
Compte tenu des conséquences dommageables de
ces arrêts pour les finances publiques belges, une solution
a cependant été recherchée avec les autorités françaises
compétentes, lesquelles ne s’estimaient nullement
liées par la jurisprudence évoquée ci-avant.
Vraag nr. 1719 van de heer Rudy Demotte van 20 april
1999 (Fr.):
Belastingregeling voor grensarbeiders.
Uit hoofde van het arrest-Verast van het hof van
beroep van Luik kunnen Belgische grensarbeiders die
in Frankrijk werken, kiezen in welk land ze belasting
wensen te betalen.
In zijn antwoord op een vraag van kamerlid Arens
tijdens het vragenuurtje in de plenaire vergadering verklaarde
de minister van Financiën dat die optionele
regeling nog tot 31 december 1998 zou gelden en
daarna zou worden opgeheven.
In zijn arrest-Vasseur Gilles van 16 oktober 1998
zegt het hof van beroep van Bergen evenwel dat Belgische
grensarbeiders die in Frankrijk werken, krachtens
de Belgisch-Franse overeenkomst onverkort in België
belastbaar blijven. Tegen dat arrest werd geen beroep
in cassatie ingesteld.
1. Hoe denkt u op grond van een willekeurig vastgestelde
datum eenzelfde wettekst op twee verschillende
en eigenlijk geheel haaks op elkaar staande
manieren toe te passen Als de tekst niet wordt gewijzigd,
zal een van beide toepassingen onvermijdelijk
onjuist en dus onwettig zijn.
2. Wat is in het licht van de nieuwe jurisprudentie
uw definitief standpunt ter zake
Antwoord: Zoals ik reeds voorheen heb gesteld,
heb ik de administratie verzocht zich te richten naar
het arrest van het Hof van Cassatie van 27 oktober
1994, dat werd bevestigd door het arrest van
14 januari 1998 van het hof van beroep te Luik handelend
als hof van verwijzing (arresten «Verast-Folens»).
Volgens deze rechtspraak heeft de toepassing van de
grensarbeidsersregeling zoals deze is bepaald in artikel
11, 2, c, van het Belgisch-Frans Verdrag tot het vermijden
van dubbele belasting gesloten op 10 maart
1964 een optioneel karakter, die aan de betrokken
werknemers de mogelijkheid laat om zelf de Staat
— België of Frankrijk — te kiezen waar zij onderworpen
zijn aan belastingen.
In dit opzicht lijkt het nuttig om te verduidelijken
dat de draagwijdte van de arresten «Verrast-Folens»
in elk geval beperkend dient te worden uitgelegd.
Immers, elke verwijzing naar deze rechtspraak impliceert
dat de betrokken personen in geen enkel geval
voorheen een grensarbeidersverklaring mogen hebben
onderschreven. Een aandachtige lezing van deze arresten
brengt in dit geval alle nodige verduidelijkingen.
Rekening houdend met de nadelige gevolgen van
deze arresten voor de Belgische publieke financiën,
werd evenwel een oplossing gezocht met de bevoegde
Franse autoriteiten, die zich op generlei wijze gebonden
achtten door voormelde rechtspraak.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23417
Un accord est dès lors intervenu en décembre 1998
sur un Avenant à la convention précitée, en exécution
duquel les revenus payés ou attribués à partir du
1 er janvier 1999 aux travailleurs frontaliers seront
désormais exclusivement imposables dans l’État de
résidence du bénéficiaire, sans possibilité aucune
d’option.
Contrairement à ce que prétend l’honorable
membre, la date du 31 décembre 1998 n’est nullement
arbitraire mais résulte au contraire d’un acte juridique
relevant du droit international, négocié et conclu entre
États souverains.
Quant à l’arrêt rendu le 16 octobre 1998 par la cour
d’appel de Mons, je me dois de souligner qu’il s’inscrit
dans un contexte sensiblement différent. Si les décisions
prises par la Cour de cassation et la cour d’appel
de Liège tranchent un grief fondé sur les démarches à
accomplir pour être, ou non, considéré comme travailleur
frontalier au sens de la Convention franco-belge,
la cour d’appel de Mons, en revanche, a avant tout à
connaître de la disposition conventionnelle applicable
aux revenus professionnels de l’appelant et ce, eu
égard aux spécificités de son employeur.
Dientengevolge is in december 1998 een akkoord tot
stand gekomen in de vorm van een Avenant aan het
voormelde verdrag; in uitvoering van dat Avenant zijn
de vanaf 1 januari 1999 aan grensarbeiders betaalde of
toegekende inkomsten uitsluitend, zonder enige keuzemogelijkheid,
belastbaar in de woonplaatsstaat van de
genieter.
In tegenstelling met wat het geachte lid beweerd is
de datum van 31 december 1998 zeker niet willekeurig,
maar vloeit hij integendeel voort uit een juridische
akte, onderhandeld en gesloten tussen twee soevereine
Staten, en die tot het internationaal recht behoort.
Wat betreft het arrest uitgesproken op 16 oktober
1998 door het hof van beroep te Bergen moet ik aanstippen
dat dit zich in een heel andere context situeert.
Daar waar de beslissingen genomen door het Hof van
Cassatie en het hof van beroep te Luik uitspraak doen
over een grief met betrekking tot de te nemen stappen
om al dan niet beschouwd te worden als een grensarbeider
in de zin van het Belgisch-Frans Verdrag, heeft
het hof van beroep te Bergen daarentegen, vóór alles,
uitspraak gedaan over de verdragsbepaling die van
toepassing is op de beroepsinkomsten van de betrokkene
en dit, rekening houdend met de specifieke hoedanigheid
van zijn werkgever.
DO 989900927 DO 989900927
Question n o 1726 de M. Richard Fournaux du 27 avril
1999 (Fr.):
Taxe de circulation. — Contrôles par l’administration
des Douanes.
Le vendredi 12 mars 1999 vers 8 heures du matin,
des fonctionnaires de l’administration des Douanes
ont arrêté toutes les voitures de société immatriculées
au Grand-Duché de Luxembourg et qui venaient déposer
des enfants à une école d’Arlon. Ceci a eu pour
conséquence des retards importants pour les personnes
contrôlées qui devaient être présentes chez leur employeur
à Luxembourg et la présence d’agents en
uniforme effrayant les enfants qui croient que leurs
parents ont commis un horrible crime.
Sur base de quelle disposition légale en vigueur au
moment des faits, votre administration contrôlait-elle
l’application de la taxe de circulation alors que le
conducteur présentait immédiatement et spontanément
l’attestation émise en application de la circulaire
administrative n o 9 du 13 juin 1995 de l’administration
de la TVA et une copie du contrat d’emploi
Réponse: L’honorable membre trouvera ci-après la
réponse à sa question.
Le contrôle du vendredi 12 mars 1999 effectué par
les agents de la brigade motorisée d’Arlon concernait
Vraag nr. 1726 van de heer Richard Fournaux van
27 april 1999 (Fr.):
Verkeersbelasting. — Controle door de douaneadministratie.
Ambtenaren van de administratie der Douane en
Accijnzen hielden op vrijdag 12 maart 1999, rond
8 uur ’s morgens, alle bedrijfswagens met Luxemburgse
nummerplaat tegen waarmee kinderen werden
afgezet bij een school in Aarlen. De gecontroleerde
personen werden daardoor danig opgehouden en arriveerden
dan ook met de nodige vertraging bij hun
werkgever in Luxemburg. Bovendien was de aanwezigheid
van geüniformeerde beambten een behoorlijk
angstaanjagende ervaring voor de kinderen, die de
indruk hadden dat hun ouders een of andere vreselijke
misdaad hadden begaan.
Op grond van welke op dat moment geldende wetsbepaling
controleerde uw administratie de betaling
van de verkeersbelasting, ook al liet de gecontroleerde
chauffeur onmiddellijk en spontaan het attest zien dat
verstrekt wordt overeenkomstig de bestuurscirculaire
nr. 9 van 13 juni 1995 van de BTW-administratie,
evenals een kopie van zijn arbeidsovereenkomst
Antwoord: Het geachte lid vindt hierna het
antwoord op zijn vraag.
De controle van vrijdag 12 maart 1999, uitgevoerd
door de ambtenaren van de motorbrigade van Aarlen,

23418
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
trois véhicules immatriculés au grand-duché de
Luxembourg. Deux de ces véhicules étaient conduits
par des personnes travaillant à Luxembourg.
L’opération a duré tout au plus cinq minutes. Ce
n’est donc pas ce contrôle qui aurait pu causer un
retard important pour les personnes contrôlées.
J’ajoute que les agents sont confrontés quasi quotidiennement
à la présence d’enfants dans des véhicules
contrôlés et qu’ils se doivent d’agir avec tact.
C’est en vertu de l’article 14 de l’arrêté royal du
8 juillet 1970 portant règlement général des taxes assimilées
aux impôts sur les revenus (Moniteur belge du
15 septembre 1970) que les fonctionnaires et employés
de l’administration des Contributions directes, de l’administration
des Douanes et Accises, de l’administration
du Cadastre, les fonctionnaires et agents communaux
assermentés, les gendarmes, les agents judiciaires
près les parquets, les contrôleurs spéciaux adjoints à
l’administration des Transports et les membres du
personnel de surveillance du Comité supérieur de
contrôle sont qualifiés sur l’ensemble du territoire
pour rechercher les infractions et dresser, même seuls,
les procès-verbaux en matière de taxes assimilées aux
impôts sur les revenus parmi lesquels figure la taxe de
circulation sur les véhicules automobiles (TC).
Les agents de la brigade motorisée d’Arlon n’ont fait
que leur devoir.
betrof drie voertuigen die ingeschreven waren in het
groothertogdom Luxemburg. Twee van deze voertuigen
werden bestuurd door in Luxemburg werkende
personen.
De operatie heeft hoogstens vijf minuten geduurd.
Het is dus niet deze controle die een belangrijke vertraging
zou kunnen hebben veroorzaakt voor de gecontroleerde
personen.
Daar komt nog bij dat de ambtenaren bijna dagelijks
worden geconfronteerd met de aanwezigheid van
kinderen in de gecontroleerde voertuigen en dat ze het
aan zichzelf verplicht zijn tactvol te handelen.
Krachtens artikel 14 van het koninklijk besluit van
8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende
de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde
belastingen (Belgisch Staatsblad van 15 september
1970), zijn de ambtenaren en beambten van de administratie
der Directe Belastingen, van de administratie
der Douanen en Accijnzen, van de administratie van
het Kadaster, de beëdigde gemeenteambtenaren en
-beambten, de rijkswacht, de gerechtelijke agenten bij
de parketten, de speciale controleurs van de administratie
van het Vervoer en de leden van het toezichtspersoneel
van het Hoog Comité van toezicht bevoegd
om over het ganse grondgebied de overtredingen op te
sporen en om, zelfs alleen, de processen-verbaal inzake
de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen,
waaronder de verkeersbelasting op de autovoertuigen
(VB), op te stellen.
De ambtenaren van de motorbrigade van Aarlen
hebben slechts hun plicht gedaan.
DO 989900931 DO 989900931
Question n o 1730 de M. Richard Fournaux du 27 avril
1999 (Fr.):
TVA. — Déclaration des opérations exemptées.
1. L’assujetti qui effectue à la fois des opérations
taxées et d’autres opérations exemptées en application
de l’article 44 du Code de la TVA doit-il émettre des
factures pour toutes les livraisons de biens ou prestations
de services qu’il fournit à d’autres assujettis ou
personnes morales
2. Si non, quels sont les critères pour pouvoir bénéficier
d’une tolérance administrative
3. À quel grille de la déclaration périodique à la
TVA cet assujetti doit-il mentionner les opérations
exemptées sur la base de l’article 44 du Code de la
TVA
Réponse:
1 à 2. Les règles relatives à l’obligation de délivrer
facture, en matière de taxe sur la valeur ajoutée, plus
Vraag nr. 1730 van de heer Richard Fournaux van
27 april 1999 (Fr.):
BTW. — Aangifte van vrijgestelde verrichtingen.
1. Moet de BTW-plichtige die belaste en andere, in
uitvoering van artikel 44 van het BTW-wetboek vrijgestelde
verrichtingen uitvoert, facturen opmaken
voor alle goederen of diensten die hij aan andere
BTW-plichtigen of rechtspersonen levert
2. Indien dat niet het geval is, welke zijn de criteria
om op enige verdraagzaamheid vanwege de administratie
te kunnen rekenen
3. In welk vakje van de periodieke BTW-aangifte
moet deze BTW-plichtige de op grond van artikel 44
van het BTW-wetboek vrijgestelde verrichtingen aangeven
Antwoord:
1 en 2. De regels met betrekking tot de verplichting
tot uitreiking van een factuur, op het stuk van de

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23419
particulièrement lorsqu’un assujetti effectue à la fois
des opérations taxées et des opérations exemptées en
application de l’article 44 du Code de la TVA, ont déjà
été communiquées en réponse à une précédente question
de l’honorable membre à laquelle, dès lors, je me
réfère (question n o 727 du 28 janvier 1997, Questions
et Réponses, Chambre, 1996-1997, n o 79, pp. 10842-
10844).
Je me limite donc à confirmer que, sous réserve de la
dispense instaurée à l’article 1 er , § 2, de l’arrêté royal
n o 1, du 29 décembre 1992 relatif aux mesures tendant
à assurer le paiement de la taxe sur la valeur ajoutée,
l’assujetti qui effectue à la fois des opérations effectivement
imposées à la TVA et des opérations exemptées
par l’article 44 précité, est tenu, strictement, de délivrer
facture pour toutes les opérations qu’il effectue
dans l’exercice de son activité économique, y compris
donc pour les opérations exemptées qu’il effectue.
Par mesure de tolérance, l’administration a toutefois
décidé de dispenser l’assujetti de son obligation de
délivrer facture, dans le seul cas où les opérations
exemptées sont des opérations de location immobilière
visées à l’article 44, § 3, 2 o , du Code précité et pour
autant que les deux conditions suivantes soient simultanément
remplies. D’une part, ces opérations ne
peuvent pas relever d’une activité économique spécifique
à caractère immobilier dans le chef de l’assujetti
et, d’autre part, elles doivent être constatées par un
contrat de bail enregistré.
3. Il est renvoyé à ce qui est dit au point 2 de la
réponse à la précédente question de l’honorable
membre.
belasting over de toegevoegde waarde, in het bijzonder
wanneer een belastingplichtige zowel belaste handelingen
als handelingen die zijn vrijgesteld door artikel 44
van het BTW-Wetboek verricht, werden reeds medegedeeld
in antwoord op een vorige vraag van het
geachte lid waarnaar ik dientengevolge verwijs (vraag
nr. 727 van 28 januari 1997, Vragen en Antwoorden,
Kamer, 1996-1997, nr. 79, blz. 10842-10844).
Ik beperk me derhalve te bevestigen dat, onder voorbehoud
van de ontheffing ingesteld door artikel 1, § 2,
van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992
met betrekking tot de regeling voor de voldoening van
de belasting over de toegevoegde waarde, een belastingplichtige
die zowel handelingen die daadwerkelijk
aan de BTW zijn onderworpen als door het voormeld
artikel 44 vrijgestelde handelingen verricht, strikt
gehouden is een factuur uit te reiken voor alle handelingen
die hij verricht in de uitoefening van zijn economische
activiteit, met inbegrip dus van de door hem
verrichte vrijgestelde handelingen.
Bij wijze van tolerantie heeft de administratie evenwel
beslist om de belastingplichtige te ontheffen van
zijn verplichting een factuur uit te reiken in het enig
geval waarin de vrijgestelde handelingen, handelingen
van onroerende verhuur zijn zoals beoogd in artikel
44, § 3, 2 o , van het voormeld wetboek en voor
zover de twee volgende voorwaarden gelijktijdig zijn
vervuld. Enerzijds, mogen deze handelingen niet
wijzen op een specifieke economische activiteit in
hoofde van de belastingplichtige en, anderzijds,
moeten zij door een geregistreerd huurcontract
worden vastgesteld.
3. Er wordt verwezen naar wat er werd gezegd in
punt 2 van het antwoord op de voormelde vraag van
het geachte lid.
DO 989900932 DO 989900932
Question n o 1731 de M. Richard Fournaux du 27 avril
1999 (Fr.):
Ventes en chaîne. — Identification à la TVA en Belgique.
1. Lorsqu’une société belge A expédie directement
des marchandises à une adresse en Allemagne (C),
mais qu’elle adresse une facture à un assujetti B identifié
en Allemagne qui lui communique son numéro de
TVA allemand, cette société belge A peut-elle facturer
la livraison en exemption de TVA belge dans la
mesure où elle dispose d’une preuve que le transport
vers l’Allemagne a bien eu lieu sur ordre du client final
C
2. Lorsqu’une société belge A expédie directement
des marchandises à une adresse en Allemagne (C),
mais qu’elle adresse une facture à un assujetti B identifié
aux Pays-Bas qui lui communique son numéro de
Vraag nr. 1731 van de heer Richard Fournaux van
27 april 1999 (Fr.):
Getrapte verkoop. — Identificatie voor BTWdoeleinden
in België.
1. Een Belgische vennootschap A verzendt goederen
rechtstreeks naar een adres in Duitsland (C) maar
stuurt de factuur aan een in Duitsland geïdentificeerde
BTW-plichtige B die haar zijn Duits BTW-nummer
meedeelt. Kan die Belgische vennootschap A de levering
factureren met vrijstelling van de Belgische BTW
als zij kan bewijzen dat het transport naar Duitsland
lastens de uiteindelijke klant C gebeurt
2. Een Belgische vennootschap A verzendt goederen
rechtstreeks naar een adres in Duitsland (C) maar
stuurt de factuur aan een in Nederland geïdentificeerde
BTW-plichtige B die haar zijn Nederlands BTW-

23420
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
TVA néerlandais, cette société belge A peut-elle facturer
la livraison en exemption de TVA belge dans la
mesure où elle dispose d’une preuve que le transport
vers l’Allemagne a bien eu lieu sur ordre du client final
C
Réponse: Pour analyser en matière de TVA les
opérations décrites par l’honorable membre, il faut
déterminer dans quelle relation a lieu le transport des
biens de chez le fournisseur (A) chez l’acheteur final
(C). Il faut en effet remarquer que pour les ventes en
chaîne, une seule livraison est une livraison avec transport.
Le transport se situe dès lors soit dans la relation
A-B, soit dans la relation B-C.
Lorsque le transport est effectué par C ou pour son
compte, il ne fait en principe aucun doute que le transport
se situe dans la relation B-C.
Dans ce cas, les deux livraisons doivent être
analysées de la manière suivante en supposant que A,
B et C sont des assujettis à la TVA agissant en tant que
tels.
A effectue une livraison sans transport qui, conformément
à l’article 15, § 2, alinéa 1 er , du Code de la
TVA, est réputée se situer à l’endroit où le bien est mis
à la disposition de l’acquéreur, c’est-à-dire en Belgique.
Cette livraison doit être soumise à la TVA belge.
B, par contre, effectue une livraison avec transport
qui conformément à l’article 15, § 2, alinéa 2, 1 o , du
Code de la TVA est réputée se situer à l’endroit où
commence l’expédition ou le transport à destination
de l’acquéreur, c’est-à-dire en Belgique.
Cette livraison peut être exemptée de la TVA belge
sur la base de l’article 39bis du Code de la TVA pour
cause de livraison intracommunautaire de biens puisque
C est tenu de soumettre à la TVA en Allemagne
son acquisition intracommunautaire.
B a dans cette situation l’obligation de se faire identifier
à la TVA en Belgique (éventuellement via un
représentant responsable).
C enfin effectue une acquisition intracommunautaire
en Allemagne qui est soumise à la TVA allemande.
Le fait que B soit identifié à la TVA aux Pays-Bas
plutôt qu’en Allemagne n’exerce aucune influence sur
l’analyse du lieu des opérations.
Il y a lieu de remarquer que les mesures de simplification
prévues en matière d’opérations triangulaires
lorsque les opérateurs sont établis dans trois États
membres différents ne peuvent être envisagées que
lorsque le transport est situé dans la relation A-B.
L’impossibilité d’appliquer des mesures de simplification
lorsque le transport se situe dans la relation B-C
a été expressément énoncée dans la circulaire adminis-
nummer meedeelt. Kan die Belgische vennootschap A
de levering factureren met vrijstelling van de Belgische
BTW als zij kan bewijzen dat het transport naar Duitsland
lastens de uiteindelijke klant C gebeurt
Antwoord: Om de door het geachte lid beschreven
handelingen op het vlak van de BTW te analyseren,
dient men uit te maken in welke relatie het vervoer van
de goederen van bij de leverancier (A) tot bij de uiteindelijke
koper (C) plaatsvindt. Er dient inderdaad te
worden opgemerkt dat bij kettingverkopen slechts één
enkele levering een levering met vervoer is. Het vervoer
vindt bijgevolg plaats hetzij in de relatie A-B,
hetzij in de relatie B-C.
Wanneer het vervoer wordt verricht door C of voor
zijn rekening lijdt het in beginsel geen enkele twijfel
dat het vervoer plaatsvindt in de relatie B-C.
In dit geval dienen beide handelingen als volgt te
worden geanalyseerd, waarbij er wordt verondersteld
dat A, B en C als zodanig handelende BTW-belastingplichtigen
zijn.
A verricht een levering zonder vervoer die, overeenkomstig
artikel 15, § 2, eerste lid, van het BTW-wetboek,
geacht wordt plaats te vinden daar waar het
goed ter beschikking van de verkrijger wordt gesteld,
dit is in België. Deze levering dient te worden onderworpen
aan de Belgische BTW.
B daarentegen verricht een levering met vervoer die
overeenkomstig artikel 15, § 2, tweede lid, 1 o , van het
BTW-wetboek geacht wordt plaats te vinden daar
waar de verzending of het vervoer ter bestemming van
de verkrijger aanvangt, dit is in België.
Deze levering kan worden vrijgesteld van de Belgische
BTW op grond van artikel 39bis van het BTWwetboek
wegens intracommunautaire levering van
goederen aangezien C er toe gehouden is zijn
intracommunautaire verwerving in Duitsland aan de
BTW te onderwerpen.
B is er in deze situatie toe gehouden zich te laten
identificeren in België (eventueel via een aansprakelijk
vertegenwoordiger).
C tenslotte verricht in Duitsland een intracommunautaire
verwerving die aan de Duitse BTW is onderworpen.
Het feit dat B in Nederland en niet in Duitsland
voor BTW-doeleinden zou zijn geïdentificeerd heeft
geen invloed op de plaatsbepaling van de handelingen.
Er dient te worden opgemerkt dat de vereenvoudigingsmaatregelen
waarin inzake driehoeksverkeer is
voorzien wanneer de marktdeelnemers in drie verschillende
lidstaten gevestigd zijn slechts van toepassing
zijn wanneer het vervoer plaatsvindt in de relatie A-B.
De onmogelijkheid om de vereenvoudigingsmaatregelen
toe te passen wanneer het vervoer plaatsvindt in
de relatie B-C werd uitdrukkelijk gesteld in de admi-

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23421
trative n o 13, du 13 juillet 1993 de l’administration de
la TVA, de l’Enregistrement et des Domaines et a
encore été confirmée dans le cadre d’un récent comité
TVA.
Il ne peut cependant être exclu totalement dans la
situation où le transport est effectué par C qu’après
examen approfondi des contrats et conditions générales
de vente, il apparaisse que C effectue le transport
pour le compte de son vendeur B agissant en tant
qu’acheteur de A. Dans ce dernier cas, en pratique très
rare, le transport sera considéré comme effectué dans
la relation A-B.
Si tel devait être le cas, les opérations seraient
analysées de la manière suivante.
A effectue en Belgique une livraison intracommunautaire
avec transport exemptée de la TVA sur la
base de l’article 39bis du Code de la TVA.
Lorsqu’il est identifié à la TVA en Allemagne, B
effectue en Allemagne une acquisition intracommunautaire
de biens suivie d’une livraison interne qui
rend la TVA allemande exigible.
Dans la situation où B est uniquement identifié aux
Pays-Bas, les mesures de simplification prévues pour
les opérations triangulaires intracommunautaires
pourraient s’appliquer et permettre ainsi à B de ne pas
se faire identifier à la TVA en Allemagne.
Il incombe bien évidemment dans cette situation au
fournisseur belge A d’apporter la preuve que la livraison
avec transport a bien eu lieu dans la relation A-B.
Cette preuve devra être apportée entre autres par une
copie des contrats conclus entre B et C rédigés de
manière telle qu’ils permettent d’établir que l’acheteur
final C effectue le transport pour le compte de son
vendeur de sorte que le transport soit considéré
comme effectué dans la relation A-B.
nistratieve aanschrijving nr. 13, van 13 juli 1993 van
de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen
en werd nog bevestigd in het kader van een recent
BTW-comité.
Er kan evenwel niet volledig worden uitgesloten dat
in de situatie waarin het vervoer door C wordt verricht
na grondig onderzoek van de contracten en algemene
verkoopsvoorwaarden, zou blijken dat C handelt voor
rekening van zijn verkoper B die optreedt als koper
van A. In dit laatste in praktijk zeer zeldzame geval,
kan het vervoer aangemerkt worden als plaatsvindend
in de relatie A-B.
Indien dit het geval is, dienen de handelingen als
volgt te worden geanalyseerd.
A verricht in België een intracommunautaire levering
met vervoer die vrijgesteld is van de BTW op
grond van artikel 39bis van het BTW-wetboek.
Wanneer hij voor BTW-doeleinden geïdentificeerd
is in Duitsland, verricht B in Duitsland een intracommunautaire
verwerving van goederen die wordt
gevolgd door een interne levering die de Duitse BTW
opeisbaar maakt.
In de situatie waarin B enkel in Nederland is
geïdentificeerd, kunnen de vereenvoudigingsmaatregelen
waarin is voorzien in geval van intracommunautair
driehoeksverkeer worden toegepast en zodoende B
toelaten zich niet voor BTW-doeleinden te laten identificeren
in Duitsland.
Het is in deze situatie vanzelfsprekend aan de Belgische
leverancier A om het bewijs te leveren dat de levering
met vervoer wel degelijk plaats heeft gehad in de
relatie A-B. Dit bewijs kan onder meer worden geleverd
door een afschrift van de tussen B en C gesloten
overeenkomsten die zodanig zijn opgesteld dat zij toelaten
aan te tonen dat de uiteindelijke koper C het vervoer
verricht voor rekening van zijn verkoper zodat
het vervoer geacht wordt te zijn verricht in de relatie
A-B.
DO 989900958 DO 989900958
Question n o 1740 de M. Richard Fournaux du 30 avril
1999 (Fr.):
TVA. — Nouvelle procédure fiscale.
1. Dans le cadre de la nouvelle procédure fiscale, de
combien d’années l’Administration dispose-t-elle pour
réclamer à un assujetti la TVA qui a été déduite à tort
ou qui n’a pas été acquittée
2. De combien d’années l’assujetti dispose-t-il pour
obtenir la déduction de la TVA qu’il n’a pas déduite à
la suite d’une erreur ou qui lui a été facturée à la suite
d’un contrôle effectué chez son fournisseur
3. Dans le cadre de la nouvelle procédure, endéans
quel délai les assujettis étrangers pourront-ils intro-
Vraag nr. 1740 van de heer Richard Fournaux van
30 april 1999 (Fr.):
BTW. — Nieuwe fiscale procedure.
1. Hoeveel jaar heeft de administratie met de
nieuwe fiscale procedure om bij een BTW-plichtige de
betaling van onrechtmatig in mindering gebrachte of
niet afgedane BTW te vorderen
2. Binnen hoeveel jaar kan een BTW-plichtige
alsnog de aftrek bekomen van de BTW die hij per vergissing
niet afgetrokken had of die hem na een controle
bij zijn leverancier werd aangerekend
3. Binnen welke termijn kunnen buitenlandse
BTW-plichtigen in het kader van de nieuwe procedure
2991

23422
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
duire une demande de remboursement de la TVA
supportée en Belgique
Réponse: Les trois questions que l’honorable
membre pose, ont toutes trait à l’application de la loi,
du 15 mars 1999, relative au contentieux en matière
fiscale (Moniteur belge du 27 mars 1999).
La réponse à ces trois questions appelle les précisions
et distinctions que voici.
1. Dispositions utiles 1. Nuttige bepalingen
Les articles 52, 53, 54 et 55 de la loi, précitée, du
15 mars 1999 insèrent respectivement de nouveaux
articles 81, 81bis, 82 et 82bis dans le Code de la taxe
sur la valeur ajoutée.
Les articles 81 et 81bis, nouveaux, de ce code, régissent
désormais la prescription de l’action en recouvrement
de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales.
Les articles 82 et 82bis, nouveaux, du même code,
régissent, de leur côté, la prescription de l’action en
restitution de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales.
En vertu de l’article 97, alinéa 7, de la loi, déjà citée,
du 15 mars 1999, ces articles 81, 81bis, 82 et 82bis,
nouveaux, sont applicables aux actions en recouvrement
et aux actions en restitution de la taxe, des intérêts
et des amendes fiscales, qui sont nées après le
31 décembre 1998.
een aanvraag tot terugbetaling van de in België
betaalde BTW indienen
Antwoord: De drie vragen die het geachte lid stelt,
hebben alle betrekking op de toepassing van de wet
van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van
fiscale geschillen (Belgisch Staatsblad van 27 maart
1999).
Het antwoord op die drie vragen roept de volgende
verduidelijkingen en onderscheiden op.
De artikelen 52, 53, 54 en 55 van de voornoemde
wet van 15 maart 1999 hebben respectievelijk de
nieuwe artikelen 81, 81bis, 82 en 82bis in het Wetboek
van de belasting over de toegevoegde waarde ingevoegd.
De nieuwe artikelen 81 en 81bis van dit wetboek
regelen voortaan de verjaring van de vordering tot
voldoening van de belasting, van de intresten en van
de administratieve geldboeten.
De nieuwe artikelen 82 en 82bis van hetzelfde
wetboek regelen van hun kant de verjaring van de
vordering tot teruggaaf van de belasting, van de intresten
en van de administratieve geldboeten.
Krachtens artikel 97, lid 7, van de reeds genoemde
wet van 15 maart 1999, zijn die nieuwe artikelen 81,
81bis, 82 en 82bis van toepassing op de vorderingen tot
voldoening en de vorderingen tot teruggaaf van de
belasting, van de intresten en van de administratieve
geldboeten die zijn ontstaan na 31 december 1998.
2. Exercice de l’action en recouvrement de la taxe 2. Uitoefening van de vordering tot voldoening van
de belasting
L’article 81, nouveau, du Code de la taxe sur la
valeur ajoutée dispose, cela étant, que l’action en
recouvrement de la taxe commence à se prescrire dès le
jour où cette action naît.
L’article 81bis, § 1 er , nouveau, de ce code dispose,
pour sa part, que la prescription de l’action en recouvrement
de la taxe est, en règle, acquise à l’expiration
de la troisième année civile qui suit celle durant
laquelle la cause d’exigibilité de cette taxe est intervenue.
Cette prescription est toutefois acquise à
l’expiration de la cinquième année civile qui suit celle
durant laquelle la cause d’exigibilité de la taxe est
intervenue, dès lors que l’infraction visée aux articles
70 ou 71 a été commise dans une intention frauduleuse
ou à dessein de nuire.
Cette prescription est en outre acquise à l’expiration
de la septième année civile qui suit celle durant
laquelle la cause d’exigibilité est intervenue, lorsque:
Het nieuwe artikel 81 van het Wetboek van de
belasting over de toegevoegde waarde bepaalt in dat
geval dat de vordering tot voldoening van de belasting
begint te verjaren vanaf de dag dat deze vordering ontstaat.
Het nieuwe artikel 81bis, § 1, van dit wetboek
bepaalt van zijn kant dat er in principe verjaring is van
de vordering tot voldoening van de belasting na het
verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat
waarin de oorzaak van opeisbaarheid van die belasting
zich heeft voorgedaan.
Er is evenwel verjaring na het verstrijken van het
vijfde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak
van opeisbaarheid van de belasting zich heeft voorgedaan,
zodra de overtreding bedoeld in de artikelen 70
of 71 begaan is met bedrieglijk opzet of met het
oogmerk te schaden.
Die verjaring is er bovendien na het verstrijken van
het zevende kalenderjaar volgend op dat waarin de
oorzaak van opeisbaarheid zich heeft voorgedaan,
wanneer:

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23423
1 o un renseignement, une enquête ou un contrôle,
communiqué, effectués ou requis soit par un autre
État membre de l’Union européenne selon les
règles établies en la matière par le Code de la TVA
ou par la législation de cette Union, soit par une
autorité compétente de tout pays avec lequel la
Belgique a conclu une convention préventive de la
double imposition et se rapportant à l’impôt visé
par cette convention, font apparaître que des
opérations imposables n’ont pas été déclarées en
Belgique ou que des déductions de la taxe y ont été
opérées à tort;
2 o une action judiciaire fait apparaître que des opérations
imposables n’ont pas été déclarées ou que des
déductions de la taxe ont été opérées, en Belgique,
en violation des dispositions légales et réglementaires
qui leur sont applicables;
3 o des éléments probants, venus à la connaissance de
l’administration, font apparaître que des opérations
imposables n’ont pas été déclarées en Belgique
ou que des déductions de la taxe y ont été
opérées en infraction aux dispositions légales et
réglementaires qui régissent la matière.
1 o een inlichting, een onderzoek of een controle aantoont
dat belastbare handelingen niet werden aangegeven
in België of dat er onrechtmatige belastingaftrekken
werden toegepast en de inlichting
werd medegedeeld of verzocht of het onderzoek of
de controle werd uitgevoerd of verzocht door
hetzij een andere lidstaat van de Europese Unie,
overeenkomstig de regels daartoe bepaald in het
Wetboek van de BTW of in de regelgeving van
deze Unie, hetzij een bevoegde overheid van enig
ander land waarmee België een overeenkomst heeft
gesloten tot het vermijden van dubbele belasting,
in verband met de belasting waarop die overeenkomst
van toepassing is;
2 o een rechtsvordering aantoont dat, in België, belastbare
handelingen niet werden aangegeven of belastingaftrekken
werden toegepast met overtreding
van de wettelijke en verordeningsbepalingen die
erop van toepassing zijn;
3 o bewijskrachtige gegevens, waarvan de administratie
kennis heeft gekregen, aantonen dat belastbare
handelingen niet werden aangegeven in België of
dat er belastingaftrekken werden toegepast met
overtreding van de wettelijke en verordeningsbepalingen
die daarop van toepassing zijn.
3. Exercice de l’action en restitution de la taxe 3. Uitoefening van de vordering tot teruggaaf van
de belasting
L’article 82, nouveau, du Code de la TVA dispose,
par ailleurs, que l’action en restitution de la taxe
commence à se prescrire dès le jour où cette action
naît.
L’article 82bis, nouveau, de ce code dispose, quant à
lui que la prescription de l’action en restitution de la
taxe est acquise à l’expiration de la troisième année
civile qui suit celle durant laquelle la cause de restitution
de cette taxe est intervenue.
Het nieuwe artikel 82 van het Wetboek van de BTW
bepaalt bovendien dat de vordering tot teruggaaf van
de belasting begint te verjaren vanaf de dag dat deze
vordering ontstaat.
Het nieuwe artikel 82bis van dit wetboek bepaalt
van zijn kant dat er verjaring is van de vordering tot
teruggaaf van de belasting na het verstrijken van het
derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak
van teruggaaf van die belasting zich heeft voorgedaan.
4. Situation de l’assujetti visé 4. Toestand van de beoogde belastingplichtige
Ainsi que l’honorable membre le rappelle à juste
titre, l’assujetti établi à l’étranger et qui ne dispose, en
Belgique, ni d’un établissement stable, ni d’un représentant
fiscal au sens de l’article 55 du Code de la
TVA, peut, dans la mesure où elles satisfont aux
conditions exprimées par les articles 45 à 48 de ce
code, récupérer par voie de restitution les taxes ayant
grevé les biens et les services qui lui ont été fournis,
ainsi que les taxes ayant grevé les importations et les
acquisitions intracommunautaires qu’il a effectuées.
La circonstance implique — et sans doute est-ce là le
souci majeur de l’honorable membre — que la durée
d’exercice du droit à la déduction des taxes en amont
soit, en toute hypothèse, ramenée, elle aussi, à une
période de trois ans.
L’exposé des motifs de la loi du 15 mars 1999 le
prévoit. Il précise même que «le résultat peut être
obtenu moyennant modification en ce sens de l’arti-
Zoals het geachte lid terecht in herinnering brengt,
kan de in het buitenland gevestigde belastingplichtige
die in België noch over een vaste inrichting noch over
een fiscale vertegenwoordiger beschikt in de zin van
artikel 55 van het Wetboek van de BTW, bij wijze van
teruggaaf de belasting recupereren geheven van de aan
hem geleverde goederen en verleende diensten, alsook
de belasting geheven van de door hem gedane invoeren
en intracommunautaire verwervingen, in de mate dat
die belastingen voldoen aan de voorwaarden uitgedrukt
in de artikelen 45 tot 48 van dit wetboek.
Die situatie brengt mee — en waarschijnlijk is dit de
hoofdbekommernis van het geachte lid — dat de duur
van de uitoefening van het recht op aftrek van de voorbelastingen
in alle gevallen eveneens zou worden
teruggebracht tot een periode van drie jaar.
De memorie van toelichting op de wet van 15 maart
1999 heeft dit voorzien. Er wordt zelfs in gepreciseerd
dat «zulks kan gerealiseerd worden door een wijziging

23424
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
cle 4 de l’arrêté royal n o 3», relatif aux déductions
pour l’application de la taxe sur la valeur ajoutée
(Doc. parl., Chambre, 1997-1998, n o 1341/1, pp. 19-
20). Cette modification est en cours de rédaction.
in die zin van artikel 4 van het koninklijk besluit
nr. 3», met betrekking tot de aftrekregeling voor de
toepassing van de belasting over de toegevoegde
waarde (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1341/1,
blz. 19-20). Die wijziging is in opmaak.
Secrétaire d’État à la Sécurité,
à l’Intégration sociale
et à l’Environnement
Staatssecretaris voor Veiligheid,
Maatschappelijke Integratie
en Leefmilieu
Intégration sociale
Maatschappelijke Integratie
DO 989900908 DO 989900908
Question n o 184 de M. Didier Reynders du 22 avril
1999 (Fr.):
Brochure explicative publiée en mars 1999 par le
Service de la politique des handicapés.
Le Service de la politique des handicapés (direction
d’administration des prestations aux handicapés de
l’administration de l’Intégration sociale) vient de
publier en mars 1999 une brochure explicative intitulée
«Mise au travail et allocations aux handicapés».
Pourriez-vous confirmer le contenu du point 1.
«Pour une période de six mois au moins (du chapitre
III). Mise au travail» de cette brochure et plus particulièrement
les phrases qui précisent que «la mise au
travail de six mois au moins peut être renouvelée
chaque année» et que «la durée de six mois est appréciée
sur base d’une année civile, elle peut donc être
scindée en plusieurs périodes plus courtes» et enfin
que «si la période totale des activités professionnelles
est inférieure à six mois par année civile, aucune révision
n’est effectuée, même si les revenus ont augmenté
de 20%»
Les personnes handicapées qui souhaitent se réintégrer
dans la vie professionnelle souhaiteraient pouvoir
obtenir confirmation de ces informations d’une importance
particulière pour elles.
Réponse: J’ai l’honneur de confirmer à l’honorable
membre ce qui suit.
1. Une mise au travail de la personne handicapée
pour une période de six mois ou moins n’entraîne pas
de révision d’office du droit aux allocations aux
handicapés. Si la personne handicapée exerce année
par année une activité professionnelle durant moins de
six mois par année civile, cette mise au travail ne
donnera pas lieu à une révision du droit à l’allocation.
2. Si, durant une année civile, la mise au travail est
répartie sur plusieurs périodes de moins de six mois
Vraag nr. 184 van de heer Didier Reynders van
22 april 1999 (Fr.):
Brochure uitgegeven door de Bestuursdirectie van de
uitkeringen aan gehandicapten.
In maart 1999 is een verklarende brochure getiteld
«Tewerkstelling van en uitkeringen aan gehandicapten»
van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan
gehandicapten van het bestuur van de Maatschappelijke
Integratie verschenen.
Zou u mij de inhoud van punt 1. «Voor een periode
van ten minste zes maanden (van hoofdstuk III).
Tewerkstelling» van die brochure kunnen bevestigen,
en meer bepaald de zinnen die het volgende preciseren:
«de tewerkstelling van ten minste zes maanden
kan elk jaar hernieuwd worden», en: « de duur van
zes maanden wordt beoordeeld op basis van een kalenderjaar,
hij kan dus gesplitst worden in meerdere korte
perioden», en ten slotte: «indien de totale periode van
beroepsactiviteit minder dan zes maanden per kalenderjaar
bedraagt, heeft geen enkele herziening plaats,
zelfs al zijn de inkomsten met 20% toegenomen»
Bevestigt u de bovenstaande informatie, die van het
grootste belang is voor de gehandicapten die opnieuw
een beroepsactiviteit willen uitoefenen
Antwoord: Ik heb de eer het geachte lid het
volgende mede te delen.
1. Een tewerkstelling van een gehandicapte persoon
voor een periode van zes maanden of minder leidt niet
tot een ambtshalve herziening van het recht op tegemoetkomingen.
Indien de gehandicapte persoon jaar
na jaar gedurende minder dan zes maanden per kalenderjaar
een beroepsactiviteit uitoefent, zal deze
tewerkstelling geen aanleiding geven tot herziening
van het recht op de tegemoetkoming.
2. Indien, tijdens een kalenderjaar, de tewerkstelling
verdeeld is over verschillende periodes van minder

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23425
chacune, mais dont le total est supérieur à six mois, il
sera procédé d’office à une révision du droit à
l’allocation.
3. Si la période totale des activités professionnelles
est inférieure à six mois par année civile, aucune révision
n’est effectuée, même si les revenus ont augmenté
de 20%.
dan zes maanden elk, maar het totaal hoger is dan zes
maanden, zal tot een ambtshalve herziening van het
recht op de tegemoetkoming worden overgegaan.
3. Indien de totale periode van beroepsactiviteit
lager ligt dan zes maanden per kalenderjaar, wordt
geen enkele herziening uitgevoerd, zelfs als het inkomen
met 20% is gestegen.

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23427
CA
DO
SOMMAIRE PAR OBJET — INHOUDSOPGAVE
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Page
Blz.
Premier ministre
Eerste minister
1 989900969 3- 5-1999 218 Geert Bourgeois Arrêt Agusta-Dassault. — Dommages subis par
l’État belge. — Procédure.
Agusta-Dassault-arrest. — Schade geleden door de
Belgische Staat. — Procedure.
23321
Vice-premier ministre et ministre de l’Économie et des Télécommunications, chargé du Commerce extérieur
Vice-eerste minister en minister van Economie en Telecommunicatie, belast met Buitenlandse Handel
Économie — Economie
1 989900950 30- 4-1999 427 Claude Eerdekens Locations de voiture. — Tarifs. — Différences de
prix.
Autoverhuur. — Tarieven. — Prijsverschillen.
1 989900970 3- 5-1999 430 Claude Eerdekens Crédit à la consommation. — Publicité.
Consumentenkrediet. — Reclame.
23322
23323
Vice-premier ministre et ministre de l’Intérieur
Vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
1 989900414 29-12-1998 955 M me Colette
Burgeon
Candidats réfugiés politiques. — L’accueil en Belgique.
Kandidaat-politieke vluchtelingen. — Opvang in
België.
1 989900361 29- 1-1999 975 Geert Bourgeois Problème du passage à l’an 2000 au niveau européen
dans les domaines de l’énergie et de l’armement
nucléaires.
Europese millenniumproblematiek op het gebied
van atoomenergie en kernwapens.
1 989900766 8- 3-1999 997 Olivier Maingain Gendarmerie. — Rassemblement antifasciste à
Bruxelles du 7 novembre 1998. — Emploi des
langues.
Rijkswacht. — Antifascistische bijeenkomst te Brussel
op 7 november 1998. — Gebruik van de
talen.
23324
23325
23327
Vice-premier ministre et ministre de la Défense nationale, chargé de l’Énergie
Vice-eerste minister en minister van Landsverdediging, belast met Energie
Énergie — Energie
1 989900821 23- 3-1999 27 Jean-Pierre Viseur Construction de la centrale électrique de Charleroi
(Marchienne-au-Pont).
Bouw van een elektrische centrale te Charleroi
(Marchienne-au-Pont).
23328

23428
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
CA
DO
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Ministre de la Santé publique et des Pensions
Minister van Volksgezondheid en Pensioenen
Page
Blz.
Santé publique — Volksgezondheid
1 989900429 30-12-1998 623 Tony Smets Importation de «bois russe».
Invoer van zogenaamd «Russisch hout».
1 989900841 26- 3-1999 661 Filip Anthuenis Cité administrative de l’État. — Services du département
de la Santé publique. — Amiante.
Rijksadministratief Centrum. — Diensten van
Volksgezondheid. — Asbest.
23330
23331
1 989900863 30- 3-1999 663 M me Colette
Burgeon
Études sur la qualité du traitement de l’infarctus.
Studies over de kwaliteit van de behandeling van
infarcten.
23332
1 989900726 14- 4-1999 667 Claude Eerdekens Étiquetage de certaines pâtisseries vendues en grandes
surfaces.
Etikettering van gebak in supermarkten.
1 989900727 15- 4-1999 668 Claude Eerdekens Emballages des produits alimentaires. — Étiquetage.
Verpakking van voedingsmiddelen. — Etikettering.
1 989900914 23- 4-1999 672 Claude Eerdekens Bains de bouche. — Accidents.
Mondspoelingen. — Ongevallen.
1 989900915 23- 4-1999 673 Claude Eerdekens Dépressions saisonnières ou hivernales. —
Photothérapie.
Seizoengebonden of winterdepressies. — Lichttherapie.
1 989900706 28- 4-1999 674 Thierry Detienne Étiquetage des produits alimentaires. — Présentation
des informations alimentaires.
Etikettering van voedingsmiddelen. — Wijze
waarop de informatie over de voeding wordt
verstrekt.
1 989900944 30- 4-1999 677 Didier Reynders Fonds d’aide médicale urgente (FAMU). — Comptabilité.
Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening
(FDGH). — Boekhouding.
23333
23334
23335
23336
23338
23339
Pensions — Pensioenen
1 989900976 3- 5-1999 151 Dirk Van der
Maelen
Handicapés. — Emploi. — Ministères fédéraux.
Mindervaliden. — Tewerkstelling. — Federale
ministeries.
23339
Ministre des Affaires étrangères
Minister van Buitenlandse Zaken
1 989900894 19- 4-1999 441 Geert Bourgeois Rapports imposés par la loi.
Bij wet opgelegde verslagen.
23340

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23429
CA
DO
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Ministre des Affaires sociales
Minister van Sociale Zaken
Page
Blz.
1 989900882 15- 4-1999 751 Thierry Detienne Enquêtes effectuées par l’ONSS au domicile de
veuves bénéficiaires d’allocations familiales
majorées. — La présence éventuelle d’une tierce
personne.
Enquêtes van de RKW ten huize van weduwen die
een verhoogde kinderbijslag genieten. — Eventuele
aanwezigheid van een derde.
1 989900892 16- 4-1999 753 Thierry Detienne Pension de survie. — Cumul avec des revenus
professionnels. — Incapacité de travail.
Overlevingspensioen. — Cumulatie met beroepsinkomen.
— Arbeidsongeschiktheid.
1 989900894 19- 4-1999 754 Geert Bourgeois Rapports imposés par la loi.
De bij wet opgelegde verslagen.
1 989900899 20- 4-1999 755 Geert Bourgeois Recours des intérimaires et de l’organisme assureur
en matière d’accidents de travail contre
l’utilisateur.
Verhaal van de uitzendkracht en de arbeidsongevallenverzekeraar
tegen de gebruiker.
1 989900916 23- 4-1999 756 Claude Eerdekens Dépressions saisonnières ou hivernales. —
Photothérapie.
Seizoengebonden of winterdepressies. — Lichttherapie.
1 989900935 28- 4-1999 757 Hubert Brouns Centres de revalidation.
Revalidatiecentra.
23342
23343
23344
23348
23350
23350
1 989900947 30- 4-1999 758 Mw. Annemie Van
de Casteele
Pharmaciens. — Statut INAMI.
Apothekers. — RIZIV-statuut.
23351
Ministre des Transports
Minister van Vervoer
1 979803393 26- 1-1998 663 Maurice Didden Transport ferroviaire de marchandises dans le
Limbourg.
Goederenverkeer per spoor in Limburg.
23353
1 979814267 15- 6-1998 749 Hugo Van
Dienderen
1 979814295 19- 6-1998 753 Ferdinand
Ghesquière
1 979824301 23- 6-1998 754 Hugo Van
Dienderen
1 979824362 3- 7-1998 762 Hugo Van
Dienderen
SNCB. — Trains à destination de Roosendaal et
train IR Anvers-Louvain.
NMBS. — Treinen tot Roosendaal en IR-trein
Antwerpen-Leuven.
SNCB. — TGV en Belgique après l’accident
survenu au ICE en Allemagne.
NMBS. — HST in ons land na het ongeval met de
ICE in Duitsland.
SNCB. — Ligne 25 à Hove. — Abattage d’essences
indigènes de valeur.
NMBS. — Spoorlijn 25 in Hove. — Kappen van
waardevolle inlandse bomen.
SNCB. — Obligations en matière de temps de
travail et de repos.
NMBS. — Verplichtingen inzake arbeids- en rusttijden.
23354
23356
23357
23358
2992

23430
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
CA
DO
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Page
Blz.
1 979824416 16- 7-1998 772 Alfons Borginon SNCB. — Achat d’une société d’expédition. —
Concurrence déloyale.
NMBS. — Overname expeditiebedrijf. — Oneerlijke
concurrentie.
1 979824618 7- 9-1998 785 Maurice Didden TGV. — Liaison entre Liège et Cologne et Aix.
HST. — Verbinding tussen Luik en Keulen en
Aken.
1 979834721 30- 9-1998 801 M me Colette
Burgeon
SNCB. — Réductions accordées sur le réseau ferroviaire
aux titulaires d’une pension ou d’un statut
à caractère patriotique.
NMBS. — Kortingen op het spoorwegnet voor
houders van een pensioen of van een vaderlands
statuut.
1 979834759 6-10-1998 805 Jo Van Overberghe SNCB, «De Lijn» et Sabena. — Tarifs réduits.
NMBS, De Lijn en Sabena. — Verminderde tarieven.
1 989900170 12-11-1998 835 Bart Laeremans Services d’exécution dont le rayon d’action couvre
tout le pays. — Ateliers centraux de la SNCB. —
Aéroport national de Zaventem.
Uitvoeringsdiensten waarvan de werkkring het
ganse land bestrijkt. — Centrale werkplaatsen
van de NMBS. — Nationale luchthaven van
Zaventem.
1 989900172 12-11-1998 836 Bart Laeremans SNCB. — Comptes annuels 1997.
NMBS. — Jaarrekeningen 1997.
1 989900253 23-11-1998 842 Hugo Van
Dienderen
SNCB. — Liaisons internationales. — Pays-Bas.
NMBS. — Internationale verbindingen. —
Nederland.
1 989900268 25-11-1998 849 Alfons Borginon SNCB. — Motrices diesel.
NMBS. — Dieselmotorstellen.
1 989900357 14-12-1998 861 Hugo Van
Dienderen
1 989900413 29-12-1998 870 Hugo Van
Dienderen
1 989900496 13- 1-1999 876 Francis Van den
Eynde
1 989900574 1- 2-1999 883 Hugo Van
Dienderen
1 989900575 1- 2-1999 884 Hugo Van
Dienderen
1 989900621 5- 2-1999 888 Ferdinand
Ghesquière
1 989900624 8- 2-1999 890 Ferdinand
Ghesquière
SNCB. — Plan eurorégional pour la province du
Limbourg.
NMBS. — Euregioplan voor de provincie Limburg.
SNCB. — Points d’arrêt avec ou sans installation
sonore.
NMBS. — Opstapplaatsen met of zonder omroepinstallaties.
SNCB. — Choix de l’itinéraire.
NMBS. — Keuze van de reisroute.
SNCB. — Matériel.
NMBS. — Materieel.
Trains Thalys à destination de Cologne. — Réservations
obligatoires.
Thalys-treinen naar Keulen. — Verplichte reservaties.
SNCB. — Problèmes de capacité sur plusieurs lignes
IC.
NMBS. — Capaciteitsproblemen op diverse ICverbindingen.
SNCB. — Liaison TGV Ostende-Paris passant par
Gand et Courtrai.
NMBS. — HST-verbinding Oostende-Parijs, over
Gent en Kortrijk.
23359
23360
23361
23363
23364
23364
23366
23369
23370
23371
23372
23373
23375
23377
23378

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23431
CA
DO
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Page
Blz.
1 989900654 12- 2-1999 892 Hugo Van
Dienderen
1 989900658 15- 2-1999 893 Hugo Van
Dienderen
SNCB. — Carte de réduction pour les familles
nombreuses. — Formalités administratives.
NMBS. — Reductiekaart voor leden van grote
gezinnen. — Bureaucratische rompslomp.
SNCB. — Wagons de première classe en surnombre.
— Bicyclettes.
NMBS. — Teveel eerste klasrijtuigen. — Fietsen.
1 989900662 15- 2-1999 894 Didier Reynders SNCB. — Emploi des langues.
NMBS. — Taalgebruik.
1 989900670 22- 2-1999 895 Thierry Detienne SNCB. — Voitures-pilotes des convois assurés par
voitures I11.
NMBS. — Rijtuigen met stuurstand aan treinen bestaande
uit I11-rijtuigen.
1 989900825 23- 3-1999 900 M me Martine
Schüttringer
1 989900826 23- 3-1999 901 M me Martine
Schüttringer
SNCB. — Nouvelles automotrices AM96. — Nettoyage.
NMBS. — Nieuwe MR96-treinstellen. — Schoonmaken.
SNCB. — Information dans les automotrices
AM96.
NMBS. — Informatieverstrekking in de MR96-
treinstellen.
1 989900839 26- 3-1999 902 Luc Sevenhans SNCB. — Vente de biens immobiliers et investissements
en infrastructure.
NMBS. — Verkoop van onroerende goederen en de
investeringen in infrastructuur.
1 989900846 26- 3-1999 903 Hugo Van
Dienderen
SNCB. — Gare de Bruges. — Parking payant pour
bicyclettes. — Heures d’ouverture.
NMBS. — Station van Brugge. — Betalende fietsparking.
— Openingsuren.
1 989900840 7- 4-1999 905 Claude Eerdekens Voitures avec crochet d’attelage.
Wagens met een trekhaak.
1 989900906 22- 4-1999 908 Olivier Maingain Recrutement d’experts-jaugeurs francophones à
l’administration des Affaires maritimes et de la
Navigation.
Indienstneming van Franstalige scheepsmeters bij
het bestuur van Maritieme Zaken en van de
Scheepvaart.
1 989900964 3- 5-1999 910 Didier Reynders Roumanie. — Victimes belges du crash de l’Airbus.
— Dossier. — État d’avancement.
Roemenië. — Belgische slachtoffers van de Airbuscrash.
— Dossier. — Voortgang.
1 989900965 3- 5-1999 911 Bart Laeremans SNCB. — Contrôle.
NMBS. — Controle.
23379
23381
23382
23383
23384
23387
23388
23390
23391
23392
23393
23394
Ministre de la Fonction publique
Minister van Ambtenarenzaken
1 989900920 26- 4-1999 330 Luc Goutry Régie des Bâtiments. — Règlement du personnel. —
Application de l’arrêté ministériel.
Regie der Gebouwen. — Reglement voor het personeel.
— Uitvoering van het ministerieel besluit.
1 989900976 3- 5-1999 332 Dirk Van der
Maelen
Handicapés. — Emploi. — Ministères fédéraux.
Mindervaliden. — Tewerkstelling. — Federale
ministeries.
23395
23396

23432
Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
CA
DO
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Page
Blz.
1 989900883 3- 5-1999 333 Louis Vanvelthoven Dossiers des «réfractaires». — Examen tardif de
dossiers par le service des Victimes de la guerre.
Dossiers «werkweigeraars». — Laattijdige behandeling
van dossiers door de dienst voor de
Oorlogsslachtoffers.
23396
Ministre de la Justice
Minister van Justitie
1 979834787 9-10-1998 950 Olivier Maingain Brigade de police judiciaire de l’arrondissement
Bruxelles-Hal-Vilvorde. — Répartition linguistique.
Brigade van de gerechtelijke politie van het arrondissement
Brussel-Halle-Vilvoorde. — Taalverdeling.
1 989900211 17-11-1998 971 Mw. Alexandra
Colen
Naturalisation avec assimilation du séjour à
l’étranger.
Naturalisatie met gelijkstelling van verblijf in het
buitenland.
1 989900806 19- 3-1999 1042 Jo Vandeurzen Cours d’appel. — Nouvel arriéré judiciaire.
Hoven van beroep. — Nieuwe achterstand.
1 989900866 31- 3-1999 1049 Thierry Detienne Droit d’auteur. — Droit de location et de prêt. —
Rémunérations. — Calcul et perception.
Auteursrecht. — Verhuur- of uitleenrecht. —
Vergoeding. — Berekening en inning.
23398
23400
23402
23403
Ministre des Finances
Minister van Financiën
1 989900535 20- 1-1999 1628 Mw. Ingrid van
Kessel
Chefs d’entreprise. — Investissements et petites
dépenses réalisés pour un logement privé au
détriment de la société.
Bedrijfsleiders. — Aanschaffen van investeringen en
kleine uitgaven op kosten van de vennootschap
voor de private woning.
1 989900655 12- 2-1999 1645 Jef Tavernier Agence de la dette. — Personnel.
Agentschap van de schuld. — Personeel.
1 989900820 23- 3-1999 1696 Renaat Landuyt Ministère des Finances. — Discrimination d’une
catégorie de vérificateurs.
Ministerie van Financiën. — Ongelijke behandeling
van een categorie verificateurs.
1 989900827 23- 3-1999 1697 Thierry Detienne Agences locales pour l’emploi. — Prestations. —
Réduction d’impôt.
Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. —
Prestaties. — Belastingvermindering.
1 989900833 24- 3-1999 1698 Jacques Simonet Impôts. — Indemnités.
Belastingen. — Vergoedingen.
1 989900789 20- 4-1999 1719 Rudy Demotte Régime fiscal des travailleurs frontaliers.
Belastingregeling voor grensarbeiders.
1 989900927 27- 4-1999 1726 Richard Fournaux Taxe de circulation. — Contrôles par
l’administration des Douanes.
Verkeersbelasting. — Controle door de douaneadministratie.
23405
23409
23410
23413
23415
23416
23417

Chambre des représentants de Belgique
Questions et Réponses (SO 1998-1999)
—(176)—
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers
Vragen en Antwoorden (GZ 1998-1999)
23433
CA
DO
Date
Datum
Question n o
Vraag nr.
Auteur
Objet
Voorwerp
* Question sans réponse * Vraag zonder antwoord
Page
Blz.
1 989900931 27- 4-1999 1730 Richard Fournaux TVA. — Déclaration des opérations exemptées.
BTW. — Aangifte van vrijgestelde verrichtingen.
1 989900932 27- 4-1999 1731 Richard Fournaux Ventes en chaîne. — Identification à la TVA en
Belgique.
Getrapte verkoop. — Identificatie voor BTWdoeleinden
in België.
1 989900958 30- 4-1999 1740 Richard Fournaux TVA. — Nouvelle procédure fiscale.
BTW. — Nieuwe fiscale procedure.
23418
23419
23421
Secrétaire d’État à la Sécurité, à l’Intégration sociale et à l’Environnement
Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu
Intégration sociale — Maatschappelijke Integratie
1 989900908 22- 4-1999 184 Didier Reynders Brochure explicative publiée en mars 1999 par le
Service de la politique des handicapés.
Brochure uitgegeven door de Bestuursdirectie van de
uitkeringen aan gehandicapten.
23424