BOVENBOUW 20 <strong>Seizoener</strong> re hoogte zijn aan te leren, stelt Van Os. Hij spreekt dan ook niet van niet-muzikaal, maar van muzikaal niet-vaardig. Als een van zijn studenten moeite heeft met zingen en de klas een liedje moet leren, raadt hij bijvoorbeeld aan de melodie te fluiten en de tekst op bord te schrijven. “De belangrijkste vraag die je je als leraar moet stellen is: hoe leer ik het de kinderen? Dat is een kwestie van didactische ervarenheid. Ikzelf vind schilderen een ramp, maar ik zou wel schilderles kunnen geven zolang ik maar niet zelf een penseel hoef te hanteren. Als student moet je de zekerheid krijgen dat je processen kunt leiden. Soms kan het zelfs effectiever zijn als je ergens niet zo vaardig in bent, dan leg je het leerproces bij de kinderen.” Waar het uiteindelijk om gaat, benadrukt hij, is niet zozeer het zingen, als wel het creëren van een ‘muzikale stroom’ in een klas. “Het kan zijn dat in een kleuterklas niet gezongen wordt, maar dat er een ongelofelijke muzikale stroom is die onder andere te maken heeft met bijvoorbeeld het zeggen van vingerversjes en rijmpjes - ritmisch spreken. Ook kan de muzikale stroom zitten in de afwisseling van activiteiten, in het oog en oor hebben voor de ‘ademhaling’ in de dag. Ik geef altijd het voorbeeld van de kleuterjuf van mijn vier kinderen. Zij kon niet goed zingen, toch werd in haar klas altijd gezongen, alle liedjes waren bekend.” Muziek kan ‘emoties in een enorme diversiteit vormgeven’, aldus Van Os. Een van de belangrijkste aspecten van muziek maken met kinderen vindt hij dan ook dat het hen handvatten biedt om met het emotionele leven om te gaan, zeker in de bovenbouw. Van Os, die in 1981 als muziekdocent en koordirigent begon op de IJsselschool in Zutphen, weet echter uit ervaring dat vooral jongens in de puberteit en soms al aan het eind van de onderbouw vaak niet meer willen zingen. “Het wordt een manier van uiten die wat dichtbij komt. Er is ook een fase dat ze er moeite mee hebben, vooral in klas 8 en 9 als de stembreuk optreedt. Dus als een negende klas niet uit volle borst meedoet: prima. Dan zing je een tijdje niet driestemmig, of je pakt de djembé en gaat alleen ritme oefenen. Toen ik vroeger klas 9 tot en met 12 koor gaf zei ik tegen de twaalfde klas: ‘ik duw van voren, duwen jullie van achteren’. Hoewel het geen doel is maar een middel, hebben we met elkaar prachtige kooruitvoeringen gegeven, waarvoor de basis al gelegd was in de kleuterklas.” Carmina Burana Koorzang is helaas niet meer op alle bovenbouwen een vast onderdeel van het curriculum. Ludwika Kowalewska, dochter van Poolse ouders en sinds 2005 muziekdocent en koordirigent op het Geert Groote College Amsterdam waar ze ooit zelf les heeft gehad, verbaast dat niet: “Een school moet het faciliteren en het zo roosteren dat het niet aan het eind van de dag is. Als er niet voldoende draagvlak is is een koor draaien behoorlijk zwaar en eenzaam. Elke bovenbouw heeft een eigen profiel en moet daarin keuzes maken. Als vrijeschool zitten we in een spagaat: de overheid vraagt van alles en tegelijk bieden wij veel kunstvakken aan. Bij ons is er op dit moment een discussie over de vraag wat we een vmbot-leerling die in de tiende klas weggaat willen meegeven. Koorzang als gemeenschapsvorming is een van de pijlers hier op school.” Dat is niet altijd zo geweest. Toen Kowalewska zeven jaar geleden begon op de Amsterdamse bovenbouw bleek er ‘na een paar wisselingen van de wacht niet veel over’ van de muzieksectie. “Ik heb me gefocust op het opbouwen van de koren. De school was enorm gegroeid, maar ik vond het heel fragmentarisch. Mijn ideaal was meer ‘wij’ te worden. Ik wilde dat iedereen een keer de magische kracht van muziek zou voelen. In mijn tweede jaar heb ik alle 550 bovenbouwleerlingen in de Westerkerk laten zingen, dat heeft destijds veel voor de school als gemeenschap betekend.” Inmiddels hebben de klassen 7 tot en met 11 weer koorzang en vorig jaar durfde ze het naar haar zeggen voor het eerst aan alle tiende klassen het Requiem van Mozart te laten uitvoeren, <strong>compleet</strong> met door tiendeklassers gezongen solo’s en een groot orkest waaraan veel ouders, van beroep musicus, uit professionele orkesten meespeelden. Dit jaar hebben Kowalewska en haar collega, muziekdocent Monique Vis, gekozen voor de Carmina Burana van Carl Orff. In de school hangen aankondigingen van de uitvoering in de Vredeskerk in de Amsterdamse Pijp. Er is nog een week te gaan voor het zover is. Vandaag is een span- Vrijeschoolrepertoire Er zijn drie liedbundels die tezamen een overzicht bieden van het repertoire dat globaal in de onder- en bovenbouw aan bod komt. De Gouden Poort, liedjes voor peuters en kleuters bevat zogenoemde pentatonische liedjes. Marcel van Os: “De sfeer van de pentatoniek past bij het kleine kind. Ze eindigen vaak open en in het ritmische zijn ze vaak heel vrij. Ze zijn niet ‘leuk’ zoals populaire liedjes die direct bij de leefwereld of de actuele omgeving aansluiten, maar ze sluiten wel aan bij de belevingswereld van het jonge kind en die is veel rijker dan de leefwereld. Men vindt ze soms zweverig of vaag, daarom klinken in de kleuterklas ook lekkere grondtoonliedjes waarbij bewogen en gedanst wordt.” Voor het kind in klas 1, 2 en 3 wordt de vervolgbundel Ik ben een zeemanskind gebruikt. De liedjes, deels nog in de pentatonische toonsoort en deels al meer met een grondtoon, komen uit verschillende culturen en hangen samen met de vertelstof in de eerste drie klassen. Vanaf klas 4 wordt gewerkt met de bundel Over de stroom. Marcel van Os: “Dit repertoire, zoals canons en meerstemmige liederen, is voor iedereen toegankelijk. Ook op de bovenbouw kun je er dingen uit doen.” De genoemde liedbundels zijn uitgegeven door Christofoor
Monique Vis Ludwika Kowalewska <strong>Seizoener</strong> 21