28 <strong>Seizoener</strong>
Ik denk... dus ik TEKST: DÉSANNE VAN BREDERODE | BEELD: MARITGEN MATTER ESSAY herschik De vrije wil en zelfopvoeding Sommige fenomenen laten zich pas kennen waar ze schitteren door afwezigheid. Wat vrede betekent ontdekken welvarende westerlingen meestal pas echt in al die gebieden waar angst, haat en oorlog, of de trauma’s ervan, de dienst uitmaken. Met de vrije wil is het wellicht eender gesteld. Hier, in het vrije, ontwikkelde westen, kunnen mensen het bestaan ervan eenvoudig ontkennen, juist omdát er vrijheid is. Het is een wetmatigheid uit de fotografie: zwarte kleding valt weg tegen een zwarte achtergrond. Maar bij een foto beseft iedereen dat achtergrond en jurk hun zwartheid met elkaar gemeen kunnen hebben, waardoor het inderdaad lijkt alsof ze één geheel vormen, terwijl materiaal, vorm en textuur toch zo verschillend zijn dat niemand het in zijn hoofd zal halen om het scherm voor een jurk te houden en omgekeerd. Helaas. Aangezien zowel ‘vrijheid’ als ‘de vrije wil’ geen fysieke substantie kennen, en niet ruimtelijk zijn afgebakend, kan de opvatting ontstaan dat de vrije wil, als de verpersoonlijkte manifestatie van vrijheid, een illusie is. Zoals het ook een illusie is te denken dat de lucht die we in- en uitademen eigenlijk blauw is, omdat de hemel dat tenslotte ook is. In dit vrije deel van de wereld kunnen mensen, dankzij alle aangeboden keuzemogelijkheden, hun levens grotendeels naar eigen goeddunken inrichten. Maar wie hieruit een individuele, immateriële vrije wil afleidt, begaat een grove denkfout. Althans, volgens de exacte wetenschappen. Misschien terechte kritiek. Zo heb ik jarenlang beweerd dat ik rookte uit vrije wil. Voor dit ongezonde, vieze, soms asociale gedrag, wilde ik volledig verantwoordelijkheid dragen. Verontwaardigd las ik over longpatiënten in de VS, die tabaksindustrieën aanklaagden voor geleden schade. Hoe hypocriet! Ikzelf wist prima wat de gezondheidsrisico’s wa - ren en ben nooit misleid, of door anderen gedwongen tot roken. Volkomen wakker zag ik toe hoe halfzware shag en sigaretten tot eerste levensbehoeften werden. Geen vrije haar op mijn vrije hoofd die daar spijt van had. Of maakte mijn eigen brein me dat wijs? Het gegeven dat ik sinds mijn geboorte dagelijks ben blootgesteld aan mijn moeders nicotinedampen, sterker, zelfs als foetus al mocht meegenieten, zegt genoeg. Tel daarbij op dat men in mijn moeders familie zeer verslavingsgevoelig is, waardoor ik al meteen een zwakke plek kende – het was hooguit een kwestie van tijd eer ik me, net als Doornroosje, aan het vervloekte spinnenwiel zou prikken. En ook dit moment was voorspelbaar: ik ging roken in mijn puberteit, toen het nog onvolgroeide brein continu ten prooi was aan kolkende hormonen. Kortom, voor materialisten het ultieme bewijs dat ik gepredestineerd was om te gaan roken. Begin dertig was ik, toen ik bij een lezing hoorde dat roken pas na het veertigste levensjaar onomkeerbare gezondheidschade aanricht. Tijdens die gelegenheid besloot ik dat ik op mijn veertigste zou stoppen. En daar bleef ik bij. Pas in de periode rondom het stopmoment, ontdekte ik hoe onvrij ik werkelijk was (geweest). Hoeveel treinen had ik niet voorbij laten suizen, omwille van een paar stevige trekken? Klappertandend had ik op winderige balkons gestaan, of me ongezellig onder de afzuigkap teruggetrokken. Ik was dagelijkse blaffend en rochelend ontwaakt, soms met het heldhaftige gevoel dat ik eigenlijk topsport bedreef. Ja ja. De zelfkennis die je opdoet wanneer je afrekent met een verslaving, kan kwellender zijn dan de ontwenningsverschijnselen zelf. En het gevecht dat je uit vrije wil levert ter bevrijding van jezelf, lijkt geregeld zinloos, of allang beslecht. “Eens onvrij, altijd onvrij,” nietwaar? Wat wil je zulk zogenaamd realistisch doemdenken in een stopperiode graag geloven! Wie bewust breekt met een deels door onbewust krachten aangedreven gewoonte, en met de leugentjes en zelfmislei- <strong>Seizoener</strong> 29