De securitisatie van KFN - Stibbe
De securitisatie van KFN - Stibbe
De securitisatie van KFN - Stibbe
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
omslag.qxd 16-10-2006 17:50 Pagina 1<br />
72<br />
O nderneming & F inanciering<br />
Onderneming & Financiering<br />
Prof. mr. D.F.M.M. Zaman<br />
‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’ 3<br />
C orporate Finance<br />
Mr. E.F. Renes<br />
Financiële steunverlening 27<br />
oktober 2006<br />
Mr. drs. A.C.P. Bobeldijk<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde 8<br />
vorderingen<br />
Prof. dr. J.J.M. Jansen<br />
<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk<br />
beleggingsinstrument 16<br />
Mr. M.A. de Jager<br />
Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële<br />
besluiten 22<br />
Prof. mr. M.L. Lennarts<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging<br />
<strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV 32<br />
J. den Otter, M. de Bruin, R.P. Raas<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> 44<br />
Corporate Finance<br />
72
‘Never give up. Never give up. Never give up.’ Blijkens een op 16 september<br />
jl. gepubliceerd interview in het Financieel Dagblad heeft John Paulson<br />
<strong>van</strong> hedgefonds Paulson & Co dit adagium <strong>van</strong> Winston Churchill overgenomen.<br />
Zou dit ook het adagium kunnen (moeten?) zijn <strong>van</strong> juristen en fiscalisten<br />
die verschaffers <strong>van</strong> vreemd en eigen vermogen aan Nederlandse<br />
rechtspersonen adviseren? Het kost vaak veel creativiteit en moeite om bij<br />
een oprichting, herstructurering, herfinanciering of overname <strong>van</strong> een BV<br />
niet in botsing te komen met dwingende regels <strong>van</strong> kapitaalbescherming.<br />
Vanuit de praktijk is veelvuldig geklaagd over het knellen <strong>van</strong> dergelijke<br />
regelgeving.Tot voor kort had de wetgever hier weinig oor voor en bood de<br />
Hoge Raad alleen voor bepaalde gevallen (zie het Rabobank/Muller-arrest)<br />
de helpende hand.<br />
Never give up!<br />
Uit onverwachte hoek kwam er hulp, het Europese Hof wees het Inspire<br />
Art-arrest waardoor duidelijk werd dat aan formeel buitenlandse vennootschappen<br />
uit EU-lidstaten (bijvoorbeeld een Ltd die in Engeland wordt<br />
opgericht maar uitsluitend in Nederland activiteiten ontplooit) door de<br />
Nederlandse wetgever geen verplichtingen mogen worden opgelegd die de<br />
vestigingsvrijheid belemmeren.Toen zag de Nederlandse wetgever in dat de<br />
BV bij de concurrentiestrijd met vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen<br />
voldoende flexibel moet zijn om aantrekkelijk te blijven.<br />
Het gevolg is dat nu drie tranches conceptwetgeving liggen met aanpassingsvoorstellen<br />
om de BV flexibeler te maken. Daarbij wordt - zoals Renes<br />
beschrijft - ook het door financiers verfoeide artikel 2:207c BW geschrapt.<br />
<strong>De</strong>ze tranches bevatten nog veel meer nieuws zoals de afschaffing <strong>van</strong> het<br />
minimumkapitaal en de Nachgründungsregeling voor de BV. Dat aan deze<br />
voorstellen nog wel wat te schaven valt blijkt onder meer uit de bijdragen<br />
<strong>van</strong> Lennarts en Zaman. Indien dit geschiedt komt er uiteindelijk toch nog<br />
een fraaie flexibele regelgeving voor de BV.<br />
Never give up!<br />
Dit geldt ook voor de juristen en fiscalisten die een securitisation <strong>van</strong><br />
hypothecaire vorderingen willen vormgeven die voldoet aan de eisen om<br />
daaraan een AAA-rating toe te kennen en tegelijkertijd voldoende flexibel is<br />
om gewenste wijzigingen in de betrokken onroerendgoedportefeuille te<br />
kunnen doorvoeren. Dit blijkt uit de bijdrage <strong>van</strong> <strong>De</strong>n Otter, <strong>De</strong> Bruin en<br />
Raas. <strong>De</strong> Jager legt in zijn bijdrage uit hoe er door de wetgever, rechter en<br />
de praktijk wordt omgegaan met het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
bij financiële besluiten.<br />
Dat ook de nodige hobbels moeten worden genomen om te profiteren<br />
<strong>van</strong> de fiscale voordelen <strong>van</strong> de film-CV wordt duidelijk uit het artikel <strong>van</strong><br />
Jansen over de commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrumenten.Volgens<br />
hem is dit een schoolvoorbeeld <strong>van</strong> disproportioneel<br />
ingewikkelde regelgeving.<br />
Bobeldijk betoogt dat met de in 2005 ingevoerde regeling <strong>van</strong> afgewaardeerde<br />
vorderingen nog niet alle problemen onder<strong>van</strong>gen zijn. Hij constateert<br />
onder meer dat veel interne herstructureringen bij concerns zullen<br />
leiden tot vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserves dan wel dat dergelijke herbw<br />
26254 18-10-2006 12:02 Pagina 1<br />
Aanbevolen citeertitel<br />
O&F, 2006, nr. 72<br />
Onderneming en Financiering<br />
verschijnt 5 x per jaar.<br />
Redactie<br />
Prof. dr. J.N. Bouwman<br />
Mr. R.B. Gerretsen<br />
Prof. mr. J.B. Huizink<br />
Prof. mr.W.J. Oostwouder<br />
Prof.mr. H.M.Vletter-<strong>van</strong> Dort<br />
Prof. mr. J.B.Wezeman<br />
Medewerkers aan deze uitgave<br />
Mr. drs.A.C.P. Bobeldijk<br />
M. de Bruin<br />
Mr. M.A. de Jager<br />
Prof. dr. J.J.M. Jansen<br />
Prof. mr. M.L. Lennarts<br />
J. den Otter<br />
R.P. Raas<br />
Mr. E.F. Renes<br />
Prof. mr. D.F.M.M. Zaman<br />
Uitgever<br />
Reed Business Information bv<br />
Redactiesecretariaat<br />
Mr.Anatoli <strong>van</strong> der Krans,<br />
tel. 030-2536686<br />
a.<strong>van</strong>derkrans@law.uu.nl<br />
Abonnementen<br />
<strong>De</strong> abonnementsprijzen voor 2006 zijn<br />
als volgt:Tijdschrift + digitaal archief<br />
€ 203,96 incl. btw.Alleen digitaal<br />
archief € 203,96 incl. btw.Alleen tijdschrift<br />
€ 163,37 incl. btw. Los nummer<br />
€ 47,41 incl. btw. Studentenabonnement<br />
€ 101,45 incl. btw. Nieuwe abonnementen<br />
kunnen op elk gewenst<br />
moment ingaan. Een nieuw abonnement<br />
is inclusief de reeds verschenen<br />
nummers <strong>van</strong> de desbetreffende jaargang.Abonnementen<br />
kunnen uiterlijk<br />
1november <strong>van</strong> het lopende abonnementsjaar<br />
schriftelijk worden opgezegd.<br />
Bij niet-tijdige opzegging wordt het<br />
abonnement automatisch verlengd.<br />
Abonnementenadministratie<br />
Reed Business Information bv<br />
Postbus 808, 7000 AV Doetinchem<br />
tel. (0314) 358 358, fax (0314) 349 048<br />
E-mail: klantenservice@reedbusiness.nl<br />
Uw opgegeven gegevens kunnen worden<br />
gebruikt voor het toezenden <strong>van</strong><br />
informatie en/of speciale aanbiedingen<br />
door Reed Business Information en<br />
speciaal geselecteerde bedrijven. Indien<br />
u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een<br />
briefje naar Reed Business Information<br />
bv, t.a.v.Adresregistratie, Postbus 808,<br />
7000 AV Doetinchem.<br />
Advertenties<br />
Reed Business Information bv<br />
Postbus 16500, 2500 BM ‘s-Gravenhage<br />
tel. (070) 441 51 80, fax (070) 441 59 19<br />
Basisvormgeving<br />
Philip Stroomberg,Amsterdam<br />
© Auteursrecht voorbehouden<br />
ISSN 1570-1247<br />
Woord vooraf<br />
1<br />
O & F<br />
Nr. 72 / oktober 2006
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 2<br />
Woord vooraf<br />
structureringen onnodig worden belemmerd. Never give up! blijkt dus ook het credo voor civilisten en fiscalisten.<br />
Dit geldt zowel voor hun pogingen om voor hun cliënten juridisch en fiscaal gunstige oplossingen te<br />
vinden als voor hun lobby voor niet al te gecompliceerde en evenwichtige wetgeving.<br />
<strong>De</strong> redactie gaat er <strong>van</strong>uit dat dit Corporate Finance-nummer de inzet <strong>van</strong> juristen en fiscalisten op dit<br />
gebied ondersteunt.<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
2
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 3<br />
PROF. MR. D.F.M.M. ZAMAN<br />
‘Kapitaalbescherming:<br />
afschaffing inbrengcontrole’<br />
<strong>De</strong> door de ministeries <strong>van</strong> Justitie en Economische<br />
Zaken geïnitieerde operatie tot vereenvoudiging<br />
en flexibilisering <strong>van</strong> het<br />
Nederlandse BV-recht heeft inmiddels tot een drietal<br />
ambtelijke voorontwerpen geleid in de vorm <strong>van</strong><br />
consultatiedocumenten. 1 Eén <strong>van</strong> de uitgangspunten<br />
<strong>van</strong> het project Vereenvoudiging BV-recht is dat het<br />
huidige kapitaalbeschermingsrecht niet effectief<br />
wordt geacht om crediteuren te beschermen. 2 Op 4<br />
april 2006 is de derde tranche <strong>van</strong> de ambtelijke<br />
voorontwerpen getiteld:‘Kapitaal- en schuldeisersbescherming’<br />
ter consultatie aangeboden 3 (het ‘Voorontwerp<br />
<strong>De</strong>rde Tranche’). Het Voorontwerp <strong>De</strong>rde<br />
Tranche is gebaseerd op de aanbevelingen <strong>van</strong> de<br />
door beide ministeries ingestelde Expertgroep, die op<br />
6 mei 2004 haar eindrapport heeft gepubliceerd, 4 het<br />
door de Rijksuniversiteit Groningen opgestelde rapport<br />
versoepeling BV-kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong><br />
31 maart 2004 5 (‘Onderzoeksrapport I’) en ten slotte<br />
het <strong>van</strong> het Instituut voor Ondernemingsrecht Groningen<br />
op 18 augustus 2005 gepubliceerde eindrapport<br />
getiteld ‘Alternatieve systemen voor kapitaalbescherming’<br />
(‘Onderzoeksrapport II’). Bij het laatstbedoelde<br />
rapport is ingegaan op het recht in Australië<br />
en <strong>De</strong>laware en op de Revised Model Business Corporation<br />
Act.Aangezien het streven <strong>van</strong> de Nederlandse<br />
Regering is om het rechtspersonenrecht op de<br />
Nederlandse Antillen en in Nederland waar mogelijk<br />
te harmoniseren is, met het oog op de daartoe ingestelde<br />
concordantie werkgroep rechtspersonenrecht<br />
bij het opstellen <strong>van</strong> de ambtelijke voorontwerpen<br />
bijzondere aandacht besteed aan het Antilliaanse<br />
recht. Een diepgaande behandeling <strong>van</strong> de drie ambtelijke<br />
voorontwerpen is aan de orde gekomen in het<br />
preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging Handelsrecht 2006,<br />
zoals besproken tijdens de vergadering <strong>van</strong> die vereniging<br />
op 20 juni 2006. 6<br />
In onderhavig artikel zal door mij aandacht worden<br />
besteed aan een drietal onderdelen <strong>van</strong> de voorgestelde<br />
wijzigingen voor het BV-recht met betrekking<br />
tot kapitaalbescherming, te weten:<br />
• de afschaffing <strong>van</strong> de inbrengcontrole bij storting<br />
in geld;<br />
• de schrapping <strong>van</strong> het verbod tot inbreng <strong>van</strong> het<br />
verrichten <strong>van</strong> werk of diensten; en<br />
• de beperking <strong>van</strong> de inbrengcontrole bij storting<br />
in natura.<br />
Afschaffing inbreng controle bij storting<br />
in geld<br />
Naar huidig recht vindt een inbrengcontrole bij<br />
storting in geld alleen plaats bij oprichting <strong>van</strong> een<br />
BV.Artikel 2:203a lid 1 BW bepaalt dat uit een bankverklaring<br />
moet blijken dat het bedrag dat op de bij<br />
de oprichting te plaatsen aandelen moet worden<br />
gestort hetzij terstond na de oprichting ter beschikking<br />
<strong>van</strong> de vennootschap zal staan (de ‘a-verklaring’,<br />
die in feite niet meer is dan een garantie <strong>van</strong> de bank<br />
dat er zal worden gestort) of hooguit 5 maanden voor<br />
de oprichting op een rekening moet zijn gestort die<br />
ná de oprichting ter beschikking <strong>van</strong> de vennootschap<br />
staat (de ‘b-verklaring’). In onderzoeksrapport<br />
3<br />
O & F<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
1 Zie www.justitie.nl/themas/wetgeving/dossiers/BV recht/Vereenvoudiging_bv_recht.asp.<br />
2 Zie de in voetnoot 1 bedoelde website onder het kopje: knelpunten en lacunes.<br />
3 Zie de onder voetnoot 1 bedoelde website onder het kopje ‘consultatie derde tranche’.<br />
4 Zie bovenbedoelde website onder het kopje ‘expert bijeenkomsten’.<br />
5 Zie bovenbedoelde website onder het kopje ‘onderzoek kapitaalbescherming’.<br />
6 Vgl. Preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging ‘Handelsrecht’ 2006, de vereenvoudigde BV,<strong>van</strong> T.P. <strong>van</strong> Duuren, H.J. Portengen, E.P.M.Vermeulen<br />
en B. Bier, Kluwer 2006.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 4<br />
‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
4<br />
I 7 concluderen Lennarts/Schutte-Veenstra dat de<br />
bankverklaring kan worden afgeschaft. Hun voornaamste<br />
argument is dat, gebaseerd op jurisprudentie<br />
(waaronder begrepen het Bas-C-arrest), 8 een geldige<br />
bankverklaring nog niet betekent dat er ook daadwerkelijk<br />
is voldaan aan de stortingsplicht op de aandelen.<br />
Ook staat niet zonder meer vast, althans niet<br />
zonder nader onderzoek - op grond <strong>van</strong> een bankverklaring<br />
- of de bedragen ‘ten titel <strong>van</strong> storting op<br />
de aandelen’ zijn betaald. Bier voegt hier – terecht –<br />
aan toe dat de waarborg voor schuldeisers die uitgaan<br />
<strong>van</strong> een daadwerkelijk geplaatst en gestort kapitaal<br />
betrekkelijk is omdat over een storting na oprichting<br />
ook geen bankverklaring is vereist (zie Bier, Preadvies<br />
2006, pag. 228-229). Hieraan kan ik nog toevoegen<br />
dat er ook geen formele waarborg is bij de door velen<br />
als storting in geld beschouwde storting door verrekening<br />
met een vordering op de BV. Ook de Expertgroep<br />
heeft aanbevolen de verplichte bankverklaring<br />
af te schaffen. Hetgeen nu dus aldus geschiedt doordat<br />
artikel 2:203a in het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche<br />
komt te vervallen. In de toekomst zal er dus zowel bij<br />
oprichting als ná oprichting geen wettelijke inbrengcontrole<br />
bij storting in geld meer zijn. Ook de thans<br />
nog ná oprichting vereiste verklaring <strong>van</strong> de bank<br />
met betrekking tot de wisselkoers bij storting in<br />
vreemd geld komt te vervallen (artikel 2:203a, lid 6<br />
BW).Tot zover de door velen gewenste wettelijke<br />
vereenvoudiging (zowel voor de BV, de bank als de<br />
notaris, althans zo lijkt het).<br />
Ook al vervalt de inbrengcontrole bij storting in<br />
geld, de stortingsplicht op aandelen (los <strong>van</strong> de vraag<br />
of deze ook het agio omvat) bij of na oprichting blijft<br />
wel bestaan (artikel 2:191 BW). Het bestuur is ervoor<br />
verantwoordelijk dat uiterlijk bij de oprichting aan<br />
de stortingsplicht in geld is voldaan. Bij inbreng in<br />
natura mag deze storting overigens ‘onverwijld’<br />
geschieden na het nemen <strong>van</strong> aandelen of latere<br />
opvraging bij niet-volgestorte aandelen (artikel<br />
2:191b, lid 2 BW). <strong>De</strong> vraag is of het bestuur de notaris<br />
(die verantwoordelijk is voor de akte <strong>van</strong> oprichting<br />
of de akte <strong>van</strong> uitgifte <strong>van</strong> aandelen) niet ook<br />
een zorgplicht heeft tot controle <strong>van</strong> de storting in<br />
geld. Rust deze controle thans niet ook reeds op de<br />
notaris? In een akte <strong>van</strong> uitgifte zal toch immers ook<br />
een verklaring <strong>van</strong> de aandeelhouder staan dat er<br />
gestort is met daarbij een kwijting door de vennootschap<br />
voor de betaling dan wel, indien overeengekomen,<br />
dat, en zo ja op welke wijze, er volgestort zal<br />
worden? <strong>De</strong> notaris zal er dan ook goed aan doen<br />
zowel bij oprichting als na oprichting een ‘stortingsbewijs’<br />
te vragen dan wel in de akte op te nemen op<br />
wat voor wijze storting plaatsvindt. <strong>De</strong>rgelijk bewijs<br />
werd door de notaris ook veelal gevraagd in de periode<br />
vóór invoering <strong>van</strong> artikel 2:203a BW (per 20<br />
januari 1986).<br />
Verjaringstermijn<br />
Indien de notaris niet of niet voldoende zou kunnen<br />
controleren of aan de stortingsplicht is voldaan<br />
(dan wel een te lage waarde in natura is ingebracht,<br />
zie hierna onder ‘Afschaffing controle bij inbreng in<br />
natura’), is denkbaar dat bij of na de oprichting in het<br />
geheel niet of slechts ten dele is gestort op de genomen<br />
aandelen.Aan de orde is dan vraag naar de verjaringstermijn<br />
voor vorderingen tot nakoming <strong>van</strong> de<br />
stortingsplicht. Door de Expertgroep is aanbevolen<br />
om deze termijn vast te stellen op 20 jaar. In aansluiting<br />
op de jurisprudentie 9 heeft de wetgever er in het<br />
Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche voor gekozen dat de<br />
verjaringstermijn <strong>van</strong> 5 jaar blijft gelden. Indien aldus<br />
achteraf blijkt dat niet of niet volledig aan de stortingsplicht<br />
is voldaan, zal alsnog (bij)storting door de<br />
vennootschap opgevraagd moeten worden. Met de<br />
verkorte verjaringstermijn is ook afgeweken <strong>van</strong> de<br />
aanbeveling <strong>van</strong> Lennarts/Schutte-Veenstra in Onderzoeksrapport<br />
I. Nu het aandeelhouder zijn mijns<br />
inziens niet afhankelijk is <strong>van</strong> het voldoen <strong>van</strong> de<br />
stortingsplicht, 10 kan men aandeelhouder worden en<br />
blijven zonder dat men aan zijn stortingsplicht voldoet.<br />
Zowel bij als na de oprichting is een uitgifte<br />
geldig zonder nakoming <strong>van</strong> de stortingsplicht.<br />
Indien er ná 5 jaar geen nakoming is gevorderd bij de<br />
aandeelhouder zal in het geheel niet aan de stortingsplicht<br />
zijn voldaan. Nu gekozen wordt voor de<br />
verjaringstermijn <strong>van</strong> 5 jaar zou mijns inziens (zie<br />
ook Lennarts/Schutte-Veenstra) 11 overwogen moeten<br />
worden om wettelijk of statutair een sanctie in te<br />
bouwen voor het geval niet of niet volledig aan de<br />
stortingsplicht wordt voldaan. Daarbij is te denken<br />
7 Zie Onderzoeksrapport I, pag. 21. Zie verder: Over storting (in geld) bij de BV,‘vestzak-broekzakconstructies’,‘sigaren uit<br />
eigen doos’ en ‘kasrondjes’ onder huidig en toekomstig recht:W.J. Oostwouder, TVOB 2006/3<br />
8 HR 11 juli 2003, JOR 2003, pag. 193; zie ook het WTN-arrest (HR 24 maart 2000, NJ 2000, 354 m.nt. Ma).<br />
9 HR 17 oktober 2003, JOR 2003, 176 m.nt. C.J. Groffen<br />
10 Zie ook Preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging Handelsrecht 1994. Nieuwe bepalingen omtrent uitgifte levering <strong>van</strong> aandelen op<br />
naam, <strong>van</strong> Olffen en Zaman, pag. 33 en Handboek, pag. 219.<br />
11 Zie Onderzoeksrapport I, pag. 18.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 5<br />
‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />
aan een opschorting <strong>van</strong> aandeelhoudersrechten<br />
(zoals die bijvoorbeeld in België voorkomt), een wettelijk<br />
pandrecht (zoals die bijvoorbeeld in het Verenigd<br />
Koninkrijk voorkomt) of zelfs de in Duitsland<br />
wettelijk geregelde vervallenverklaring <strong>van</strong> de<br />
betrokken aandelen (zie paragraaf 21 GmbH Gesetz),<br />
zolang een aandeelhouder in gebreke blijft aan zijn<br />
stortingsplicht te voldoen.<br />
Schrapping <strong>van</strong> het verbod op inbreng<br />
<strong>van</strong> het verrichten <strong>van</strong> werk of diensten<br />
In afwijking <strong>van</strong> de aanbevelingen in het Onderzoeksrapport<br />
I en de Expertgroep kiest de wetgever<br />
er in het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche voor om het<br />
verbod op inbreng <strong>van</strong> het verrichten <strong>van</strong> werk of<br />
diensten te schrappen (artikel 2:191b, tweede<br />
volzin). 12 Lennarts/Schutte-Veenstra constateren dat<br />
een afschaffing <strong>van</strong> het verbod tot het inbrengen <strong>van</strong><br />
een recht op het verrichten <strong>van</strong> werk of diensten het<br />
BV-recht flexibeler maakt. Gezien echter de waarderingsproblemen<br />
constateren zij verder dat daardoor<br />
het BV-recht niet wordt vereenvoudigd. Naar mijn<br />
mening is dit, zoals overigens ook voor vele andere<br />
voorbeelden geldt, een typisch voorbeeld <strong>van</strong> het<br />
spanningsveld tussen de wens tot flexibilisering enerzijds<br />
en vereenvoudiging anderzijds. Flexibilisering<br />
betekent in een aantal gevallen absoluut geen vereenvoudiging.<br />
In casu zal immers de waardering <strong>van</strong> een<br />
dergelijke inbreng op ‘economische maatstaven’ reeds<br />
op problemen stuiten. Daarnaast bestaat het risico dat<br />
uiteindelijk de diensten of de arbeid niet of slechts<br />
ten dele worden verricht door de inbrenger. 13 Bijvoorbeeld<br />
de werknemer die de aandelen heeft genomen<br />
vertrekt voortijdig of de aandeelhouder die het<br />
werk moet verrichten gaat failliet of voldoet anderszins<br />
niet aan zijn verplichtingen. Maar ook indien het<br />
werk uiteindelijk wel wordt verricht, ontstaan er<br />
nieuwe aandelen waarop bij het nemen daar<strong>van</strong> nog<br />
niet is gestort. Er is sprake <strong>van</strong> niet-volgestorte aandelen,<br />
die geleidelijk worden volgestort. Hoe waardeert<br />
men de inbreng respectievelijk de ‘storting’ naar<br />
‘economische maatstaven’? Op basis <strong>van</strong> de contante<br />
waarde? Bruto/netto? Komt de storting bij inbreng<br />
<strong>van</strong> arbeid in plaats <strong>van</strong> het salaris (hetgeen fiscaal<br />
misschien niet ongunstig is)?<br />
In de praktijk bestaat er mijns inziens ook geen<br />
behoefte aan inbreng <strong>van</strong> een recht op het verrichten<br />
<strong>van</strong> werk of diensten. Dit betekent natuurlijk nog<br />
niet dat wetstechnisch het verbod niet zou kunnen<br />
worden opgeheven, maar de vraag is natuurlijk wel of<br />
(anders dan bij een storting in geld of in natura <strong>van</strong><br />
een goed) een reële storing in casu sowieso wel te<br />
verwachten is. <strong>De</strong> behoefte aan opheffing <strong>van</strong> het<br />
verbod wordt wel verklaard door een link te leggen<br />
met de inbreng <strong>van</strong> arbeid of diensten bij een personenvennootschap.<br />
Mijns inziens gaat deze vergelijking<br />
mank. Bij inbreng <strong>van</strong> arbeid in de personenvennootschap<br />
wordt er immers niet op aandelen<br />
gestort. Er wordt geen vermogen bijeengebracht<br />
want er is geen sprake <strong>van</strong> een kapitaalvennootschap<br />
(met beperkte aansprakelijkheid) waarbij bovendien<br />
de aandeelhouder – in beginsel – niet persoonlijk<br />
aansprakelijk is voor hetgeen in naam <strong>van</strong> de vennootschap<br />
wordt verricht. Ook de motivering in de<br />
Memorie <strong>van</strong> Toelichting bij het Voorontwerp <strong>De</strong>rde<br />
Tranche 14 overtuigt niet. Kennelijk zou het zo zijn<br />
dat het vooral bij niet-volgroeide bedrijven in innovatieve<br />
sectoren wenselijk kan zijn om op deze wijze<br />
oprichters of medewerkers een aandeel in de waarde<br />
<strong>van</strong> de onderneming toe te kennen. In de praktijk is<br />
het mijns inziens zo dat in dat geval tegen een stortingsplicht<br />
<strong>van</strong> euro 0,01 per (certificaat <strong>van</strong>) aandeel<br />
(eventueel <strong>van</strong> een bijzondere soort), een met derhalve<br />
een uiterst geringe stortingsplicht in geld, hetzelfde<br />
kan worden bereikt zonder dat daar tegenover<br />
andere, hiervoor beschreven, stortings- en waarderingsproblemen<br />
ontstaan.<br />
Afschaffing controle bij inbreng in natura<br />
Anders dan bij storting in geld waar enkel bij<br />
oprichting een inbrengcontrole in de vorm <strong>van</strong> een<br />
bankverklaring vereist is, is een wettelijke controle<br />
wel voorgeschreven - zowel bij als na de oprichting -<br />
bij inbreng in natura. <strong>De</strong>ze controle bestaat uit een<br />
door de oprichters/bestuurders opgemaakte beschrijving<br />
met waardering waarop een accountant een<br />
zogenoemde ‘tenminste verklaring’ aflegt (artikelen<br />
2:204a en 2:204b). <strong>De</strong> aanbeveling <strong>van</strong> de Expertgroep<br />
dat de verplichte accountantsverklaring bij<br />
inbreng in natura kan worden afgeschaft is door de<br />
wetgever gevolgd onder handhaving <strong>van</strong> het voorschrift<br />
dat een beschrijving <strong>van</strong> hetgeen wordt ingebracht<br />
moet worden opgemaakt door de oprichters<br />
casu quo het bestuur. <strong>De</strong> accountantsverklaring heeft<br />
echter een beperkte waarde, zeker in het geval dat er<br />
sprake is <strong>van</strong> een inbreng <strong>van</strong> een onderneming<br />
5<br />
O & F<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
12 Vgl. Onderzoeksrapport I, pag. 23 en rapport Expertgroep, pag. 90.<br />
13 Zie ook het rapport <strong>van</strong> de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht <strong>van</strong> de Nederlandse Orde <strong>van</strong> Advocaten en<br />
Koninklijke Beroeps Organisatie <strong>van</strong> 2 juni 2006.<br />
14 Zie Memorie <strong>van</strong> Toelichting pag. 17.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 6<br />
‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
6<br />
waarbij slechts één aandeel met een lage nominale<br />
waarde wordt uitgegeven en de meerwaarde wordt<br />
geboekt als agio. <strong>De</strong> accountant behoeft bij de BV in<br />
een dergelijk geval zijn ‘tenminste verklaring’ slechts<br />
af te geven over de nominale waarde <strong>van</strong> het aandeel<br />
nu het agio (tenzij uitdrukkelijk overeengekomen)<br />
anders dan bij de NV, niet onder de stortingsplicht<br />
valt.Voor de andere argumenten tot afschaffing <strong>van</strong><br />
de accountantsverklaring verwijs ik naar Onderzoeksrapport<br />
I en het rapport <strong>van</strong> de Expertgroep. 15<br />
<strong>De</strong> gedachte tot verlenging <strong>van</strong> de geldigheidsduur<br />
<strong>van</strong> de beschrijving kan ik <strong>van</strong>uit technisch<br />
oogpunt volledig ondersteunen, <strong>van</strong>wege het in de<br />
Memorie <strong>van</strong> Toelichting genoemde knelpunt bij een<br />
juridische splitsing, 16 maar de vraag is of de wetgever<br />
hierin op deze wijze is geslaagd.Waar het in feite om<br />
gaat is de bij een juridische splitsing vereiste inbrengverklaring<br />
in de zin <strong>van</strong> artikel 2:204a/204b ten aanzien<br />
<strong>van</strong> de verkrijgende vennootschap (artikel<br />
2:334bb, lid 1 BW). <strong>De</strong> verkrijgende vennootschap<br />
kent bij de juridische splitsing aandelen toe in ruil<br />
voor het deel <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de splitsende<br />
vennootschap dat krachtens de splitsing op haar overgaat.Teneinde<br />
te waarborgen dat de waarde <strong>van</strong> dit<br />
vermogen ten minste gelijk is aan het bedrag dat op<br />
de toegekende aandelen moet worden gestort is een<br />
overeenkomstige regeling <strong>van</strong> toepassing als de<br />
inbreng op aandelen in natura. <strong>De</strong> vereiste beschrijving<br />
<strong>van</strong> de inbreng wordt in het voorstel tot splitsing<br />
opgenomen (artikel 2:334f lid 2 BW) terwijl, naar<br />
huidig recht, de accountantsverklaring gelijktijdig<br />
moet worden gepubliceerd.Volgens artikel 2:204a/<br />
204b BW zou de beschrijving slechts mogen zien op<br />
een datum die gelegen is niet meer dan 5 maanden<br />
voor de oprichting/uitgifte. <strong>De</strong>ze periode wordt in<br />
het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche verlengd <strong>van</strong> 5 tot 6<br />
maanden. Maar daarmee zijn we er niet. Het gevolg<br />
<strong>van</strong> de verlenging <strong>van</strong> 5 tot 6 maanden is alleen dat<br />
bij de deponering <strong>van</strong> het voorstel tot splitsing nog<br />
uitgegaan mag worden <strong>van</strong> de jaarrekening <strong>van</strong> het<br />
afgelopen boekjaar (vgl. artikel 2:394g BW). Maar dit<br />
betekent nog niet dat <strong>van</strong> deze zelfde beschrijving/-<br />
jaarrekening uitgegaan mag worden bij het tekenen<br />
<strong>van</strong> de splitsingsakte, anders gezegd bij oprichting<br />
<strong>van</strong> de verkrijgende vennootschap casu quo de toekenning<br />
<strong>van</strong> de aandelen. <strong>De</strong>ze splitsingsakte kan<br />
immers worden verleden tot 6 maanden na aankondiging<br />
<strong>van</strong> de deponering <strong>van</strong> het voorstel tot splitsing<br />
(artikel 2:334n BW). Op dat moment is de<br />
beschrijving maximaal 11 maanden oud. In de literatuur<br />
is hierover discussie ontstaan. 17 Indien <strong>van</strong> de<br />
letterlijke toepassing <strong>van</strong> artikel 2:204a/204b BW<br />
moet blijven worden uitgegaan zal in veel gevallen op<br />
het moment <strong>van</strong> het tekenen <strong>van</strong> de splitsingsakte<br />
een tweede beschrijving vereist zijn. Uit de wet zou<br />
derhalve, teneinde dit probleem op te lossen, moeten<br />
blijken dat de publicatie <strong>van</strong> het splitsingsvoorstel<br />
bepalend is voor de vraag of de beschrijving maximaal<br />
6 (thans 5) maanden oud is. Hiertoe is het beter<br />
artikel 2:334bb aan te passen in die zin en de verwijzingen<br />
naar artikel 2:204a en 204b wat betreft de termijnen<br />
te laten vervallen.<br />
Uit andere dan wetstechnische overwegingen heb<br />
ik echter ook bezwaar tegen de 5/6-maandstermijn<br />
als peildatum voor de beschrijving en waardering.<br />
Wat is immers de betekenis <strong>van</strong> deze termijn? Een<br />
BV kan worden opgericht dan wel er kunnen nieuwe<br />
aandelen worden uitgegeven na oprichting tot 5/6<br />
maanden na een specifieke beschrijvings-/balansdatum<br />
waarbij de waarde per de peildatum bepalend is<br />
voor de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de storting. Maar dit betekent<br />
natuurlijk nog niet dat de storting realiter plaatsvindt.<br />
<strong>De</strong> beschrijving met vermelding <strong>van</strong> de daarin toegekende<br />
waarde en <strong>van</strong> de toegepaste waarderingsmethoden<br />
geeft geen enkele waarborg dat deze waarde<br />
op het moment <strong>van</strong> daadwerkelijke inbreng nog juist<br />
is. 18 Is het om die reden dat de wetgever, kennelijk op<br />
advies <strong>van</strong> de Commissie Vennootschapsrecht, de<br />
regeling voor inbreng in natura heeft aangevuld met<br />
de verplichting voor de aandeelhouder om het<br />
waardeverschil ‘onverwijld ten titel <strong>van</strong> storting in<br />
geld’ te voldoen (zie artikel 2:204a, lid 2 Voorontwerp<br />
<strong>De</strong>rde Tranche)? Ontstaat deze bijstortingsplicht echter<br />
alleen indien achteraf blijkt dat er een te hoge<br />
waarde is toegekend door de oprichters/bestuurders<br />
per beschrijvingsdatum of ook indien er een waardedaling<br />
heeft plaatsgevonden tussen de beschrijvingsdatum<br />
en de inbrengdatum als gevolg waar<strong>van</strong> niet<br />
aan de stortingsplicht is voldaan? Ik zou menen dat<br />
indien bij een storting in geld uitgegaan wordt <strong>van</strong><br />
een vereiste reële storting (zie de jurisprudentie hieromtrent)<br />
– er is immers ook geen bankverklaring<br />
meer vereist waaruit storting blijkt – ook bij een<br />
inbreng in natura uitgegaan zou moeten worden <strong>van</strong><br />
een voldoening aan de stortingsplicht op basis <strong>van</strong> de<br />
waarde per het moment <strong>van</strong> daadwerkelijke inbreng.<br />
<strong>De</strong> ‘bevestiging’ dat de waarde tussen de peildatum en<br />
de inbrengdatum niet is gedaald zou dan, op basis <strong>van</strong><br />
15 Vgl. Memorie <strong>van</strong> Toelichting pag. 91 ev.<br />
16 Zie Memorie <strong>van</strong> Toelichting, pag. 18.<br />
17 Zie onder meer Dortmond, <strong>De</strong> NV 1998, pag. 36 en Zaman, Tijdschrift voor Insolventierecht, 2003, pag. 252.<br />
18 Zie ook Bier, t.a.p., pag. 232 e.v.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 7<br />
‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />
een tweede beschrijving later moeten volgen, bijvoorbeeld<br />
uiterlijk zes maanden ná de inbrengdatum.<br />
Bij een waardeverschil zal bijstorting vereist zijn.<br />
Maar men kan zich dan ook afvragen wat dan nog de<br />
zin is <strong>van</strong> de eerste beschrijving, indien het uiteindelijk<br />
er toch om gaat wat op de datum <strong>van</strong> daadwerkelijke<br />
inbreng wordt gestort en tegen welke waarde.<br />
Een reeds door Bier naar voren gebracht kritiekpunt<br />
op de nieuwe regeling is dat alleen het waardeverschil<br />
door middel <strong>van</strong> een storting in geld kan<br />
worden voldaan. Ik ben het met haar eens dat er geen<br />
enkele reden is om ook niet een bijstorting in natura<br />
toe te staan, mits de vennootschap daar dan wel mee<br />
instemt. 19 Een andere vraag die Bier opwerpt is of de<br />
stortingsplicht op de opvolgende aandeelhouder<br />
overgaat. 20 Zij meent <strong>van</strong> niet.Alleen de oorspronkelijke<br />
aandeelhouder zou deze plicht hebben. In deze<br />
opvatting kan ik mij niet vinden.Anders dan Bier zou<br />
ik menen dat de stortingsplicht verbonden blijft aan<br />
het aandeel. Er is sprake <strong>van</strong> een kwalitatieve verbintenis<br />
die derhalve met het aandeel overgaat op de<br />
opvolgende aandeelhouder, met dien verstande dat de<br />
oorspronkelijke aandeelhouder in beginsel hoofdelijk<br />
aansprakelijk blijft tot betaling (vgl. artikel 2:199<br />
BW). <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> de wet zou duidelijkheid moeten<br />
verschaffen wie er tot bijstorting verplicht is. <strong>De</strong> tekst<br />
<strong>van</strong> het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche biedt deze duidelijkheid<br />
niet.<br />
Conclusie<br />
<strong>De</strong> afschaffing <strong>van</strong> de inbrengcontrole bij en na<br />
oprichting <strong>van</strong> een BV is toe te juichen. Waar de<br />
notaris zich naar huidig recht – terecht of niet – bij<br />
storting in geld kan baseren op de vereiste bankverklaring,<br />
zal in de toekomst zijn zorgplicht ten aanzien<br />
<strong>van</strong> het voldoen aan de stortingsplicht er niet minder<br />
om worden. Hij zal een bewijs <strong>van</strong> storting moeten<br />
zien en een eventuele afspraak omtrent latere storting<br />
(boven 25%) in de akte moeten opnemen. Aan het<br />
afschaffen <strong>van</strong> het verbod tot het inbrengen <strong>van</strong> een<br />
recht op werken of diensten (artikel 2:191b BW)<br />
bestaat in de praktijk niet alleen geen behoefte, maar<br />
deze afschaffing vereenvoudigt het BV-recht bovendien<br />
zeker niet. Dit geldt wel voor het vervallen <strong>van</strong><br />
de accountantsverklaring (de ‘tenminste verklaring’)<br />
bij inbreng in natura (artikelen 2:204 a/204b).Wenselijk<br />
zou zijn dat in de wet wordt opgenomen dat<br />
ook bij inbreng in natura de stortingsplicht reëel<br />
dient te zijn. Om die reden zou uit de wet moeten<br />
blijken dat indien er uitgegaan mag worden <strong>van</strong> een<br />
peildatum die 5/6 maanden voor de daadwerkelijke<br />
inbrengdatum ligt een bijstortingsplicht (in geld of in<br />
natura) ontstaat indien er op basis <strong>van</strong> een tweede<br />
beschrijving (of tussentijdse vermogensopstelling)<br />
daadwerkelijk op de inbrengdatum minder blijkt te<br />
zijn ingebracht dan de stortingsplicht vereist.<br />
Prof. mr. D.F.M.M. Zaman is notaris te Rotterdam en<br />
bijzonder hoogleraar Notarieel Ondernemingsrecht aan<br />
de Universiteit Utrecht.<br />
7<br />
O & F<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
19 Zie Bier, Preadvies 2006, pag. 240 en rapport <strong>van</strong> de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht, pag. 6 en 7.<br />
20 Zie Bier, t.a.p., pag. 240.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 8<br />
MR. DRS. A.C.P. BOBELDIJK<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de<br />
omzetting <strong>van</strong><br />
afgewaardeerde vorderingen<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
8<br />
In deze bijdrage staat de per 9 december 2005<br />
ingevoerde regeling ten aanzien <strong>van</strong> de omzetting<br />
<strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen centraal. 1 Kern<br />
<strong>van</strong> de problematiek bij de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde<br />
vorderingen is dat – zonder nadere maatregelen<br />
- een afwaardering ten laste <strong>van</strong> het fiscale<br />
resultaat gebracht kan worden, terwijl na een omzetting<br />
in aandelenkapitaal de waardetoename onbelast<br />
onder de deelnemingsvrijstelling genoten wordt. <strong>De</strong><br />
nieuw ingevoerde regeling behelst in feite een terugkeer<br />
naar de systematiek zoals we die vóór 2001 kenden,<br />
zij het met enkele belangrijke wijzigingen ten<br />
opzichte <strong>van</strong> de toenmalige regeling. <strong>De</strong> praktijk<br />
heeft lange tijd moeten wachten op de nieuwe regeling<br />
voor afgewaardeerde vorderingen. Reeds in<br />
december 2002 heeft de Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën<br />
toegezegd de regeling te zullen aanpassen. 2 Vervolgens<br />
heeft het tot december 2005 geduurd voordat<br />
een nieuwe regeling <strong>van</strong> kracht werd.<br />
In deze bijdrage zal ik allereerst de kern <strong>van</strong> de<br />
problematiek <strong>van</strong> de afgewaardeerde vorderingen uitleggen,<br />
te weten de overgang <strong>van</strong> de belaste naar de<br />
onbelaste sfeer.Vervolgens zal kort nagegaan worden<br />
hoe de wetgever deze problematiek eerder heeft aangepakt,<br />
waarna uitgebreid wordt ingegaan op de huidige<br />
regeling. Daarna worden de verzachtingsmaatregel<br />
en het overgangsrecht behandeld. Ik sluit af met<br />
een puntsgewijze samenvatting.<br />
<strong>De</strong> problematiek <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong><br />
afgewaardeerde vorderingen<br />
Indien een deelneming wordt gefinancierd met<br />
een lening, spelen waardefluctuaties <strong>van</strong> de lening<br />
zich af in de belaste sfeer. Een waardedaling <strong>van</strong> de<br />
vordering kan ten laste <strong>van</strong> het fiscale resultaat worden<br />
gebracht, terwijl bij een latere waardestijging de<br />
vordering weer (belast) opgewaardeerd dient te worden.<br />
Echter, indien een deelneming wordt gefinancierd<br />
door middel <strong>van</strong> een kapitaalverstrekking<br />
(eigen vermogen), behoren de waardeveranderingen<br />
op grond <strong>van</strong> de deelnemingsvrijstelling 3 niet tot de<br />
belastbare winst. Om te voorkomen dat een vordering<br />
die ten laste <strong>van</strong> de fiscale winst was afgewaardeerd<br />
in betere tijden weer belast zou moeten<br />
worden opgewaardeerd, kon de belastingplichtige de<br />
lening omzetten in aandelenkapitaal en de latere<br />
waardestijging onbelast onder de deelnemingsvrijstelling<br />
genieten. <strong>De</strong> fiscus heeft eerst getracht deze<br />
onevenwichtigheid aan de zijde <strong>van</strong> de crediteur te<br />
bestrijden, doch zonder succes. <strong>De</strong> Hoge Raad<br />
besliste in 1969 dat de verrekening <strong>van</strong> een onvolwaardige<br />
vordering met de schuld uit hoofde <strong>van</strong> de<br />
1 Wet <strong>van</strong> 1 december 2005, houdende wijziging <strong>van</strong> enkele belastingwetten in verband met een herziening <strong>van</strong> de behandeling<br />
<strong>van</strong> de omzetting en kwijtschelding <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen en een aanpassing <strong>van</strong> de regeling voor afwaarderingsverliezen<br />
<strong>van</strong> deelnemingen, Stb. 2005, 613. In deze wet zijn ook enkele aanpassingen opgenomen voor de regeling voor tijdelijke<br />
afwaarderingsverliezen op deelnemingen (artikel 13ca Wet Vpb 1969), welke regeling overigens per 1 januari 2006 is ingetrokken.<br />
2 Kamerstukken II 2002/03, 27 505, nr. 5<br />
3 <strong>De</strong> deelnemingsvrijstelling is <strong>van</strong> toepassing indien – kort samengevat – aan de volgende voorwaarden is voldaan: (1) de<br />
belastingplichtige is aandeelhouder <strong>van</strong> ten minste 5% <strong>van</strong> het nominale gestorte kapitaal, (2) de aandelen worden niet als voorraad<br />
gehouden, en in geval sprake is <strong>van</strong> een buitenlandse deelneming (3) de aandelen worden niet als beleggingen gehouden en<br />
(4) de deelneming is onderworpen aan een belasting naar de winst.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 9<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
stortingsplicht (omzetting) niet tot een winst leidt bij<br />
de debiteur. 4 Ook de poging om dan winst bij de<br />
schuldeiser te constateren in geval <strong>van</strong> een omzetting<br />
mislukte. In 1973 oordeelde de Hoge Raad dat ook<br />
bij de crediteur fiscaal geen winst valt te constateren. 5<br />
Het heeft vervolgens tot 1990 geduurd voor de wetgever<br />
ingreep.<br />
<strong>De</strong> aanpak <strong>van</strong> de problematiek in het<br />
verleden<br />
<strong>De</strong> regeling tot en met het jaar 2000: aanpak bij de<br />
crediteur<br />
Bij de herziening <strong>van</strong> de deelnemingsvrijstelling<br />
in 1990 werd voor het eerst een regeling in de Wet<br />
Vpb 1969 opgenomen om de onevenwichtigheid ten<br />
aanzien <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen op te lossen.<br />
<strong>De</strong> regeling behelsde een terugname ineens <strong>van</strong> het<br />
door de crediteur genoten afwaarderingsverlies voor<br />
de situaties dat als gevolg <strong>van</strong> een sfeerovergang of<br />
anderszins de heffing over een latere waardestijging<br />
illusoir gemaakt werd. <strong>De</strong> regeling, opgenomen in<br />
artikel 13b (oud) Wet Vpb 1969 zag op de volgende<br />
situaties:<br />
• omzetting <strong>van</strong> de vordering in aandelenkapitaal;<br />
• prijsgeven <strong>van</strong> de vordering;<br />
• vervreemding <strong>van</strong> de vordering aan een verbonden<br />
lichaam of verbonden natuurlijk persoon;<br />
• overbrenging <strong>van</strong> de vordering naar een buitenlands<br />
deel <strong>van</strong> de onderneming; of<br />
• verkoop <strong>van</strong> de onderneming door de schuldenaar<br />
aan de belastingplichtige of een met hem verbonden<br />
lichaam.<br />
Indien de schuldeiser of een daarmee verbonden<br />
lichaam 6 ten tijde <strong>van</strong> de omzetting nog geen deelneming<br />
had in de schuldenaar of indien de vordering<br />
tezamen met de aandelen in de schuldenaar werd<br />
overgedragen aan een derde, die vervolgens de vordering<br />
omzette in aandelenkapitaal, bleef de sanctie <strong>van</strong><br />
artikel 13b (oud) Wet Vpb 1969 buiten werking.<br />
Reden genoeg voor de staatssecretaris om zich te<br />
heroriënteren op deze problematiek en met ingang<br />
<strong>van</strong> 2001 een nieuwe regeling in te voeren.<br />
<strong>De</strong> regeling in de jaren 2001 tot en met 9 december 2005:<br />
aanpak bij de debiteur<br />
Met ingang <strong>van</strong> 2001 werd een nieuwe regeling<br />
voor afgewaardeerde vorderingen ingevoerd die over<br />
een drietal artikelen werd verdeeld, namelijk artikel<br />
12, 13b en 13ba Wet Vpb 1969. <strong>De</strong> staatssecretaris<br />
wenste de problematiek voortaan aan te pakken op<br />
het niveau <strong>van</strong> de schuldenaar. Daarvoor had hij twee<br />
redenen. In de eerste plaats was hij <strong>van</strong> mening dat<br />
omzetting <strong>van</strong> een vordering (economisch) gelijkgesteld<br />
konden worden met een kwijtschelding. In de<br />
tweede plaats wenste hij een sluitend systeem op te<br />
zetten om vormen <strong>van</strong> misbruik te voorkomen.<br />
Artikel 12 Wet Vpb 1969 zag voortaan op de<br />
omzetting danwel het gaan functioneren als eigen<br />
vermogen <strong>van</strong> een schuld en had als uitgangspunt dat<br />
de schuldenaar bij omzetting <strong>van</strong> zijn schuld waar<strong>van</strong><br />
de boekwaarde hoger is dan de waarde in het economische<br />
verkeer <strong>van</strong> de daarmee corresponderende<br />
schuldvordering winst in aanmerking moet nemen<br />
voor het verschil. Een voorbeeld ter verduidelijking.<br />
Indien een schuld met een nominale waarde <strong>van</strong><br />
EUR 1000 werd omgezet in aandelenkapitaal terwijl<br />
de waarde in het economisch verkeer <strong>van</strong> de corresponderende<br />
vordering op dat moment 600 7 bedroeg,<br />
leidde de omzetting tot een fiscale winst <strong>van</strong> 400 bij<br />
de schuldenaar. 8<br />
Met ingang <strong>van</strong> 2001 zag artikel 13b Wet Vpb<br />
1969 alleen nog op de vervreemding en overbrenging<br />
naar een buitenlands ondernemingsvermogen <strong>van</strong><br />
9<br />
O & F<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
4 HR 25 juni 1969, BNB 1969/202. In HR 10 maart 1993, nr 28 508, BNB 1993/237 werd beslist dat ook ingeval geen sprake<br />
is <strong>van</strong> een formele, maar een zogenaamde informele kapitaalstorting (bevoordeling <strong>van</strong> de dochtermaatschappij zonder storting op<br />
aandelen) evenals bij de formele kapitaalstorting geen fiscale winst geconstateerd kan worden.<br />
5 HR 26 april 1978, BNB 1978/140.<br />
6 Een lichaam is op grond <strong>van</strong> artikel 10a, lid 4 Wet Vpb met de belastingplichtige verbonden indien (a) de belastingplichtige<br />
voor ten minste een derde gedeelte belang in dat lichaam heeft,<br />
(b) dat lichaam voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige; of<br />
(c) een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in dat lichaam, terwijl die derde ook voor ten minste een derde<br />
gedeelte belang heeft in de belastingplichtige.<br />
7 Bijvoorbeeld als gevolg <strong>van</strong> daling <strong>van</strong> de creditrating <strong>van</strong> de schuldenaar of rente- of valutawijzigingen.<br />
8 <strong>De</strong>ze winst kon door de schuldenaar verrekend worden met eventueel aanwezige verliezen. In geval <strong>van</strong> een zakelijke kwijtschelding<br />
kan een schuldenaar een beroep doen op de kwijtscheldingsfaciliteit <strong>van</strong> artikel 3.13 Wet IB 2001 juncto artikel 8 Wet<br />
Vpb 1969, hetgeen betekent dat voor zover het voordeel <strong>van</strong> de kwijtschelding uitgaat boven de aanwezige verliezen, dit niet tot<br />
de fiscale winst wordt gerekend en derhalve geen belasting is verschuldigd.Vreemd genoeg werd een dergelijke tegemoetkoming<br />
niet getroffen voor de situatie <strong>van</strong> een omzetting, ondanks dat dit naar de mening <strong>van</strong> de staatssecretaris materieel gelijk te stellen<br />
was aan een kwijtschelding.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 10<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
10<br />
afgewaardeerde vorderingen alsmede het door de<br />
debiteur vervreemden <strong>van</strong> (een deel <strong>van</strong>) de onderneming.<br />
<strong>De</strong> omzetting in aandelenkapitaal, het prijsgeven<br />
<strong>van</strong> schuldvorderingen en het als eigen vermogen<br />
gaan functioneren <strong>van</strong> de schuldvorderingen<br />
waren immers ondergebracht in artikel 12 Wet Vpb<br />
1969.<br />
Om een sluitend systeem op te zetten werd artikel<br />
13ba Wet Vpb 1969 geïntroduceerd.Artikel 13ba Wet<br />
Vpb 1969 zag op die situaties waar de schuldenaar in<br />
het buitenland was gevestigd of de schuld tot een<br />
buitenlands ondernemingsvermogen moest worden<br />
gerekend. In die situaties kon het afwaarderingsverlies<br />
namelijk niet bij de schuldenaar worden teruggenomen<br />
en werd derhalve de sanctie op het niveau <strong>van</strong><br />
de schuldeiser toegepast.<br />
Met ingang <strong>van</strong> 2002 werd, in samenhang met de<br />
invoering <strong>van</strong> een regeling voor zogenaamde hybride<br />
leningen 9 ,artikel 13bb Wet Vpb 1969 geïntroduceerd.<br />
Hybride vorderingen worden onder omstandigheden<br />
onder een deelneming begrepen, zodat terzake de<br />
deelnemingsvrijstelling <strong>van</strong> toepassing is. Artikel<br />
13bb Wet Vpb 1969 sluit de deelnemingsvrijstelling<br />
uit indien de hybride vordering ten laste <strong>van</strong> het fiscale<br />
resultaat is afgewaardeerd.<br />
Knelpunten regeling die aanknoopt bij debiteur<br />
Reeds tijdens de parlementaire behandeling voorafgaand<br />
aan de in 2001 ingevoerde regeling werd<br />
gewezen op diverse problemen die een aanpak op het<br />
niveau <strong>van</strong> de schuldenaar zou geven. <strong>De</strong>ze problemen<br />
bleken zich inderdaad voor te doen, hetgeen<br />
eind vorig jaar heeft geleid tot het opnieuw terugkeren<br />
naar een regeling met een aanpak aan de kant <strong>van</strong><br />
de schuldeiser. Het belangrijkste probleem was dat<br />
artikel 12 Wet Vpb 1969 daadwerkelijk een belemmering<br />
vormde bij financiële herstructureringen. Indien<br />
de winst die op grond <strong>van</strong> artikel 12 Wet Vpb 1969 in<br />
aanmerking moest worden genomen bij de conversie<br />
<strong>van</strong> leningen in aandelenkapitaal hoger was dan de<br />
aanwezige fiscale verliezen 10 , leidde de conversie tot<br />
een belastingschuld. <strong>De</strong>ze problematiek speelde<br />
onder andere bij UPC,Versatel en Getronics. 11 Daarnaast<br />
waren er nog andere knelpunten, zoals bijvoorbeeld<br />
het feit dat dubbele heffing kon optreden als de<br />
schuldeiser geen deelneming had in de schuldenaar 12 ,<br />
alsmede het feit dat de regeling getroffen in artikel<br />
13ba Wet Vpb 1969 ten aanzien <strong>van</strong> vorderingen op<br />
buitenlandse deelnemingen mogelijk strijdig was met<br />
het EG-recht. 13<br />
Huidige regeling<br />
Algemeen<br />
<strong>De</strong> ultimo 2005 ingevoerde regeling pakt de problematiek<br />
<strong>van</strong> de afgewaardeerde vorderingen opnieuw<br />
aan de zijde <strong>van</strong> de schuldeiser aan. Het argument<br />
daarvoor is dat de bestrijding moet aangrijpen<br />
waar het ongewenste gebruik zich voordoet en dat is<br />
bij de schuldeiser. Een heffing bij de schuldenaar is<br />
minder wenselijk, omdat het niet de schuldenaar<br />
maar de schuldeiser is die profiteert <strong>van</strong> de sfeerovergang.<br />
14 Artikel 12 Wet Vpb 1969 is afgeschaft.<br />
Artikel 13ba Wet Vpb richt zich op de situaties dat als<br />
gevolg <strong>van</strong> bepaalde ‘besmette rechtshandelingen‘ ten<br />
aanzien <strong>van</strong> een afgewaardeerde vordering een sfeerovergang<br />
ontstaat, waardoor de latere waardestijging<br />
door de belastingplichtige (schuldeiser) onder de<br />
deelnemingsvrijstelling genoten zou kunnen worden.<br />
Indien zich een <strong>van</strong> de zogenaamde ‘besmette rechtshandelingen’<br />
voordoet, behoeft de belastingplichtige<br />
het genoten afwaarderingsverlies niet ineens terug te<br />
nemen, maar al naargelang de deelneming in de<br />
schuldenaar in waarde stijgt. Het afwaarderingsverlies<br />
dient ook terug genomen te worden indien het niet<br />
de belastingplichte zelf is, maar een met hem verbonden<br />
lichaam aan wie de waardestijging <strong>van</strong> de deelneming<br />
in de schuldenaar onbelast ten goede komt. <strong>De</strong><br />
terugname <strong>van</strong> het afwaarderingsverlies wordt gerealiseerd<br />
doordat de belastingplichtige een opwaarderingsreserve<br />
moet vormen op het moment dat zich<br />
een besmette rechtshandeling voordoet, welke<br />
reserve vervolgens ten gunste <strong>van</strong> de winst vrijvalt<br />
naargelang de deelneming in waarde stijgt.<br />
<strong>De</strong> artikelen 13b en 13bb Wet Vpb 1969 zijn op<br />
hoofdlijnen ongewijzigd gebleven.Artikel 13b Wet<br />
9 In artikel 10, lid 1, onderdeel d Wet Vpb 1969 is geregeld in welke situaties sprake is <strong>van</strong> zogenaamde hybride vorderingen.<br />
10 <strong>De</strong> fiscale verliezen kunnen lager zijn dan de commerciële verliezen omdat bijvoorbeeld afwaarderingen <strong>van</strong> deelnemingen in<br />
beginsel niet ten laste <strong>van</strong> het fiscale resultaat gebracht kunnen worden.Volstrekt ten onrechte ging de staatssecretaris er bij de<br />
invoering dan ook <strong>van</strong>uit dat bij omzetting er altijd wel voldoende verliezen aanwezig zouden zijn.<br />
11 Zie o.a. het Financieele Dagblad, 30 november 2005.<br />
12 Zie over de knelpunten <strong>van</strong> artikel 12 Wet Vpb 1969 onder anderen R.P.C. Cornelisse en M.D. Bosch, Onvolwaardige vorderingen;<br />
last voor crediteur of lust voor debiteur, WFR 2000/1681.<br />
13 Zie ook W.F.E.M. Egelie, <strong>De</strong> (on)verenigbaarheid <strong>van</strong> artikel 13b en 13ba Wet Vpb 1969 met het EG-verdrag, WFR 2001/907.<br />
14 Kamerstukken II, 2003/04, 29 686, nr 3, blz. 4.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 11<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
Vpb 1969 blijft zich richten tegen de situaties dat een<br />
afgewaardeerde vordering wordt vervreemd binnen<br />
concern, wordt overgebracht naar buitenlands ondernemingsvermogen<br />
of de onderneming door de debiteur<br />
binnen concern wordt verkocht. Artikel 13bb<br />
Wet Vpb 1969 richt zich op de specifieke situatie <strong>van</strong><br />
de afgewaardeerde hybride vordering waarop de<br />
deelnemingsvrijstelling <strong>van</strong> toepassing is geworden.<br />
Hierna wordt de nieuwe regeling <strong>van</strong> artikel 13ba<br />
Wet Vpb 1969 meer in detail besproken.<br />
Toepassingsbereik artikel 13ba en vorming<br />
opwaarderingsreserve<br />
Artikel 13ba Wet Vpb 1969 is <strong>van</strong> toepassing<br />
indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is<br />
voldaan:<br />
1 <strong>De</strong> belastingplichtige heeft een schuldvordering 15<br />
op een lichaam (schuldenaar).<br />
2 <strong>De</strong> schuldvordering is afgewaardeerd ten laste <strong>van</strong><br />
de in Nederland belastbare winst of <strong>van</strong> een met<br />
hem verbonden lichaam of ten laste <strong>van</strong> het in<br />
Nederland belastbare resultaat uit overige werkzaamheden<br />
in de zin <strong>van</strong> de Wet IB 2001 <strong>van</strong> een<br />
met hem verbonden natuurlijke persoon.<br />
3 Er is sprake <strong>van</strong> een besmette rechtshandeling,<br />
waar<strong>van</strong> – kort samengevat – sprake is in geval <strong>van</strong><br />
omzetting in aandelenkapitaal, het prijsgeven <strong>van</strong><br />
de vordering of het gaan functioneren <strong>van</strong> de<br />
schuld als eigen vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />
4 <strong>De</strong> belastingplichtige of een met hem verbonden<br />
lichaam heeft een deelneming in de schuldenaar<br />
of verkrijgt in verband met de besmette rechtshandeling<br />
een deelneming in de schuldenaar.<br />
Indien aan de hiervoor genoemde voorwaarden is<br />
voldaan dient de belastingplichtige een bedrag gelijk<br />
aan het eerder genoten afwaarderingsverlies tot zijn<br />
winst te rekenen. Hij mag echter gelijktijdig ten laste<br />
<strong>van</strong> de winst een even groot bedrag doteren aan de<br />
zogenaamde opwaarderingsreserve. 16 Bij een dotatie<br />
aan de opwaarderingsreserve, leidt de toepassing <strong>van</strong><br />
artikel 13ba Wet Vpb 1969 ten tijde <strong>van</strong> de besmette<br />
rechtshandeling per saldo dus niet tot een belastingeffect.<br />
<strong>De</strong> dotatie aan de opwaarderingsreserve is een keuzemogelijkheid.<br />
In zijn algemeenheid zal het de voorkeur<br />
hebben om te doteren aan de opwaarderingsreserve.<br />
<strong>De</strong>ze reserve valt vervolgens vrij al naargelang<br />
de waarde <strong>van</strong> de deelneming stijgt. Indien echter<br />
nog compensabele verliezen aanwezig zijn die op<br />
afzienbare termijn niet verrekenbaar meer zullen<br />
zijn 17 ,verdient het overweging om niet te doteren<br />
aan de opwaarderingsreserve.<br />
<strong>De</strong> vordering moet zijn afgewaardeerd<br />
Zoals hiervoor is aangegeven, is een <strong>van</strong> de voorwaarden<br />
voor toepassing <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb<br />
1969 dat de schuldvordering door de belastingplichtige<br />
of een met hem verbonden lichaam is afgewaardeerd.<br />
Een lagere waardering <strong>van</strong> de vordering<br />
zal zich voordoen als de solvabiliteit <strong>van</strong> de debiteur<br />
afneemt. Maar ook in de volgende situaties kan de<br />
vordering lager gewaardeerd zijn dan de nominale<br />
waarde en is derhalve sprake <strong>van</strong> een afwaardering in<br />
de zin <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969:<br />
• <strong>De</strong> vordering luidt in vreemde valuta en de koers<br />
<strong>van</strong> de betreffende valuta is gedaald.<br />
• <strong>De</strong> vordering heeft een vaste rente en de marktrente<br />
voor dergelijke leningen is gestegen.<br />
• <strong>De</strong> vordering is winstdelend en de winstverwachtingen<br />
<strong>van</strong> de debiteur worden neerwaarts bijgesteld.<br />
• <strong>De</strong> terugbetaling <strong>van</strong> de lening is gekoppeld aan<br />
bepaalde activa (limited recourse) en de waarde<br />
daar<strong>van</strong> is gedaald.<br />
Belangrijk om te constateren is dat indien een<br />
vordering wordt overgenomen <strong>van</strong> een niet-gelieerde<br />
partij voor een bedrag onder de nominale waarde,<br />
deze vordering vervolgens kan worden omgezet zonder<br />
dat artikel 13ba Wet Vpb 1969 <strong>van</strong> toepassing is.<br />
Indien de vordering niet wordt omgezet, en de vordering<br />
in waarde stijgt - bijvoorbeeld als gevolg <strong>van</strong><br />
verbeterde solvabiliteit - zal uiterlijk bij aflossing <strong>van</strong><br />
de lening het verschil met de kostprijs in de<br />
belastingheffing worden betrokken. Door omzetting<br />
<strong>van</strong> de vordering in aandelenkapitaal kan de<br />
waardestijging onbelast onder de deelnemingsvrijstelling<br />
worden gerealiseerd.<br />
O & F<br />
11<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
15 Onder het begrip schuldvorderingen worden ook zogenaamde hybride schuldvorderingen in de zin <strong>van</strong> artikel 10, lid 1,<br />
onderdeel d Wet Vpb begrepen.<br />
16 <strong>De</strong> opwaarderingsreserve is een zogenaamde extracomptabele reserve, komt derhalve niet op de fiscale balans en heeft dus<br />
geen effect op de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het fiscale vermogen.<br />
17 Dit kan zich bijvoorbeeld het geval zijn als gevolg <strong>van</strong> toepassing <strong>van</strong> de artikelen 20, lid 4 Wet Vpb (beperking verliesverrekening<br />
voor holdingvennootschappen) of artikel 20a Wet Vpb 1969 (beperking verliesverrekening in geval <strong>van</strong> aanmerkelijke aandeelhouderswisseling).<br />
In het op 24 mei gepubliceerde wetsvoorstel Werken aan Winst is voorgesteld de verliesverrekeningstermijn<br />
te beperken (maximaal 9 jaar voorwaartse verliesverrekening) zodat dan ter voorkoming <strong>van</strong> verliesverdamping onder<br />
omstandigheden dotatie beter achterwege kan blijven.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 12<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
12<br />
Er moet sprake zijn <strong>van</strong> een deelneming in de schuldenaar<br />
Artikel 13ba Wet Vpb 1969 vindt alleen toepassing,<br />
zo blijkt uit de hiervoor weergegeven voorwaarden,<br />
indien de belastingplichtige of een met hem<br />
verbonden lichaam een deelneming in de schuldenaar<br />
heeft of in verband met de besmette rechtshandeling<br />
een deelneming verkrijgt. Indien het belang in<br />
de schuldenaar door de belastingplichtige of het verbonden<br />
lichaam wordt gehouden via een buitenlandse<br />
tussenhoudster, zal naar Nederlandse maatstaven<br />
beoordeeld moeten worden of het belang in de<br />
schuldenaar als deelneming kwalificeert. 18 <strong>De</strong> kwalificatie<br />
<strong>van</strong> het belang in de schuldenaar door de buitenlandse<br />
belastingwetgeving is niet rele<strong>van</strong>t. Indien<br />
de waardestijging <strong>van</strong> het belang in de schuldenaar<br />
bij de tussenhoudster in de belastingheffing wordt<br />
betrokken en tevens naar Nederlandse maatstaven<br />
sprake is <strong>van</strong> een deelneming, betrekken beide landen<br />
de waardestijging in de belastingheffing: dubbele<br />
belastingheffing derhalve. Het omgekeerde is ook<br />
mogelijk: geen heffing in het buitenland <strong>van</strong>wege een<br />
regeling vergelijkbaar met de deelnemingsvrijstelling<br />
en geen opwaarderingreserve in Nederland omdat<br />
het belang naar Nederlandse maatstaven niet als deelneming<br />
kwalificeert.<br />
<strong>De</strong> besmette handelingen<br />
In het tweede lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969<br />
worden de besmette rechtshandelingen beschreven.<br />
Het betreft de volgende rechtshandelingen:<br />
• de voldoening <strong>van</strong> de met de schuldvordering<br />
corresponderende schuld door de schuldenaar<br />
door het uitgeven <strong>van</strong> aandelen, winstbewijzen,<br />
lidmaatschapsrechten of bewijzen <strong>van</strong> gerechtigheid<br />
(omzetting);<br />
• het gaan functioneren als eigen vermogen <strong>van</strong> de<br />
schuldenaar <strong>van</strong> de met de schuldvordering corresponderende<br />
schuld zonder dat de schuldenaar<br />
daartoe aandelen uitgeeft 19 , en de schuldvordering<br />
hierdoor bij de belastingplichtige onder een deelneming<br />
wordt begrepen;<br />
• het geheel of gedeeltelijk prijsgeven <strong>van</strong> de vordering.<br />
Naar mijn mening valt het voldoen <strong>van</strong> de met de<br />
schuldvordering corresponderende schuld door de<br />
uitgifte <strong>van</strong> rechten op aandelen, zoals opties of warrants,<br />
niet onder het begrip omzetting. Ondanks het<br />
advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State 20 om ook de rechten op<br />
aandelen expliciet onder het begrip omzetting te<br />
brengen, heeft de staatssecretaris dat niet gedaan. Het<br />
risico dat artikel 13ba Wet Vpb te omzeilen blijkt,<br />
heeft de wetgever daarmee bewust genomen.<br />
Anticumulatiebepalingen<br />
In geval <strong>van</strong> een zakelijke kwijtschelding <strong>van</strong> een<br />
vordering zal de vrijval <strong>van</strong> de schuld bij de (Nederlandse)<br />
debiteur tot de belastbare winst gerekend<br />
moeten worden, althans in ieder geval voor zover er<br />
compensabele verliezen aanwezig zijn. In dat geval<br />
zou het onevenwichtig zijn om ook nog via de<br />
opwaarderingsreserve een latente claim bij de crediteur<br />
te vestigen.Vandaar dat er een anticumulatieregeling<br />
in artikel 13ba, lid 4 Wet Vpb is getroffen.<br />
Indien en voor zover de kwijtschelding bij de debiteur<br />
tot in Nederland belastbare winst leidt danwel in<br />
geval <strong>van</strong> een buitenlandse debiteur de kwijtschelding<br />
leidt tot winst die wordt betrokken in de<br />
belastingheffing tegen een naar Nederlandse maatstaven<br />
redelijk tarief, blijft de sanctie <strong>van</strong> het eerste lid<br />
<strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 buiten toepassing. <strong>De</strong><br />
tegemoetkoming geldt alleen voor de situatie <strong>van</strong> een<br />
kwijtschelding en niet voor de situatie <strong>van</strong> een<br />
omzetting of het gaan functioneren als eigen vermogen<br />
<strong>van</strong> de schuld. Bij een in Nederland gevestigde<br />
debiteur leiden de twee laatstgenoemde omstandigheden<br />
niet tot fiscale winst, maar bij een in het buitenland<br />
gevestigde debiteur is dat mogelijk wel het<br />
geval. In een dergelijke situatie zal dan dubbele heffing<br />
ontstaan, omdat ook Nederland via de<br />
opwaarderingsreserve zijn claim behoudt.<br />
In artikel 13ba, lid 3 Wet Vpb is een regeling<br />
getroffen voor een mogelijke samenloop met artikel<br />
13b Wet Vpb 1969 of een volgtijdige toepassing <strong>van</strong><br />
artikel 13ba Wet Vpb 1969 zelf. <strong>De</strong> eerstbedoelde<br />
samenloop doet zich voor als een afgewaardeerde<br />
vordering binnen concern wordt overgedragen en<br />
vervolgens wordt omgezet in aandelenkapitaal. <strong>De</strong><br />
overdracht leidt tot de sanctie <strong>van</strong> artikel 13b Wet<br />
Vpb 1969 en – zonder de samenloopregeling – zou<br />
de omzetting vervolgens tot toepassing <strong>van</strong> artikel<br />
13ba Wet Vpb 1969 leiden. <strong>De</strong> volgtijdige toepassing<br />
<strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 doet zich voor als de<br />
leningsvoorwaarden <strong>van</strong> de lening zodanig worden<br />
aangepast dat de schuld gaat functioneren als eigen<br />
vermogen, hetgeen tot toepassing <strong>van</strong> artikel 13ba<br />
Wet Vpb 1969, leidt en daarna de vordering alsnog<br />
18 Zie ook Kamerstukken I 2004/2005, C, blz 3.<br />
19 Hoewel het niet expliciet uit de wettekst blijkt, blijkt mijns inziens duidelijk uit de parlementaire behandeling dat het hier<br />
gaat om het gaan functioneren als eigen vermogen zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, onderdeel d Wet Vpb 1969.<br />
20 Advies Raad <strong>van</strong> State en nader rapport, Kamerstukken II 2003/04, 29 686, nr. 4, blz. 4.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 13<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
wordt omgezet, hetgeen opnieuw tot toepassing <strong>van</strong><br />
artikel 13ba Wet Vpb 1969 zou leiden. <strong>De</strong> regeling in<br />
artikel 13ba, lid 3 Wet Vpb 1969 zorgt ervoor dat de<br />
sanctie <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 geen toepassing<br />
vindt voor zover op grond <strong>van</strong> artikel 13b of<br />
13ba Wet Vpb reeds winstneming heeft plaatsgevonden.<br />
<strong>De</strong> belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
<strong>De</strong> hoofdregel ten aanzien <strong>van</strong> de belaste vrijval<br />
<strong>van</strong> de reserve is in het vijfde lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet<br />
Vpb 1969 neergelegd en houdt in dat de opwaarderingsreserve<br />
jaarlijks tot het bedrag <strong>van</strong> de waardestijging<br />
<strong>van</strong> de deelneming in dat jaar wordt toegevoegd<br />
aan de winst. Hiermee wordt zo nauwkeurig mogelijk<br />
aangesloten bij de waardestijging die de omgezette<br />
vordering zou hebben ondergaan als de omzetting<br />
niet zou hebben plaatsgevonden. 21 Door een<br />
tussentijdse dividenduitkering kan de waarde in het<br />
economisch verkeer aan het einde <strong>van</strong> een jaar worden<br />
verlaagd en zodoende de vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
worden beïnvloed.<br />
Artikel 13ba Wet Vpb wordt op concernniveau<br />
toegepast. Dit is vormgegeven door deelnemingen in<br />
de schuldenaar die worden gehouden door een met<br />
de belastingplichtige verbonden lichaam voor de toepassing<br />
<strong>van</strong> dit artikel aan hem toe te rekenen. Ook<br />
indien derhalve de waardestijging <strong>van</strong> de schuldenaar<br />
aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam<br />
ten goede komt, leidt dit tot vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
bij de belastingplichtige. 22 Door de toerekening<br />
<strong>van</strong> het vijfde lid heeft de overdracht <strong>van</strong><br />
een deelneming aan een verbonden lichaam geen<br />
gevolgen voor de opwaarderingsreserve en leidt dat<br />
niet tot toevoeging <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve aan<br />
de winst.<br />
Bij de bepaling <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de vrijval <strong>van</strong><br />
de opwaarderingsreserve in enig jaar wordt aangesloten<br />
bij de waarde in het economisch verkeer <strong>van</strong> de<br />
deelneming. Dit brengt mee dat waardetoenames en<br />
-afnames die het gevolg zijn <strong>van</strong> vervreemdingen aan<br />
of verkrijgingen <strong>van</strong> niet-verbonden lichamen, dienen<br />
te worden geëlimineerd. <strong>De</strong>ze eliminatie wordt<br />
door het zesde lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969<br />
bewerkstelligd. Een voorbeeld ter illustratie 23 :<br />
Voorbeeld<br />
Belastingplichtige X heeft een vordering op vennootschap<br />
Y <strong>van</strong> nominaal 1000 afgewaardeerd tot<br />
100. Na omzetting <strong>van</strong> deze afgewaardeerde vordering<br />
in jaar 1 houdt belastingplichtige een deelneming<br />
in Y <strong>van</strong> 40%. <strong>De</strong> waarde in het economische<br />
verkeer (WEV) <strong>van</strong> deze deelneming bedraagt vlak<br />
na omzetting 100. Belastingplichtige heeft een<br />
opwaarderingsreserve gevormd <strong>van</strong> 900. Per einde<br />
jaar 1 bedraagt de WEV <strong>van</strong> de deelneming nog<br />
steeds 100. Halverwege jaar 2 verkoopt X de helft <strong>van</strong><br />
zijn aandelen in Y aan een niet-verbonden lichaam<br />
voor een bedrag <strong>van</strong> 300. Stel per einde jaar 2<br />
bedraagt de actuele WEV <strong>van</strong> zijn resterende 20%<br />
deelneming 350.Voor de toepassing <strong>van</strong> het vijfde lid<br />
wordt dit bedrag verhoogd met de vervreemdingsopbrengst<br />
<strong>van</strong> 300 tot 650. <strong>De</strong> opwaarderingsreserve<br />
wordt in jaar 2 dus voor 650 -/- 100 = 550 toegevoegd<br />
aan de winst. In jaar 3 verkrijgt X door een<br />
emissie <strong>van</strong> Y additionele aandelen in Y. Zijn belang<br />
groeit daardoor tot 60% waarvoor X een bedrag <strong>van</strong><br />
800 als kapitaal stort in Y. Per einde <strong>van</strong> jaar 3<br />
bedraagt de actuele WEV <strong>van</strong> zijn 60% deelneming<br />
1300. Om de belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
in jaar 3 te bepalen, wordt de actuele WEV <strong>van</strong><br />
1300 vermeerderd met de in jaar 2 genoten<br />
opbrengst (300) en verminderd met het voor de verkregen<br />
aandelen opgeofferde bedrag (800). <strong>De</strong> gecorrigeerde<br />
actuele WEV bedraagt dan 1300 + 300 -/-<br />
800 = 800. <strong>De</strong> opwaarderingsreserve wordt in jaar 3<br />
dus voor (800 -/- 100) -/- 550 (de vrijval <strong>van</strong> jaar 2)<br />
= 150 toegevoegd aan de winst. Er resteert een<br />
opwaarderingsreserve <strong>van</strong> 200.<br />
Onbelaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
Indien noch de belastingplichtige noch een met<br />
hem verbonden lichaam meer een deelneming in de<br />
schuldenaar heeft, valt de opwaarderingsreserve op<br />
grond <strong>van</strong> artikel 13ba, lid 8 Wet Vpb onbelast vrij.<br />
Dit doet zich bijvoorbeeld voor in geval <strong>van</strong> verkoop<br />
<strong>van</strong> de deelneming in de schuldenaar, in welk geval<br />
het verlies op de (inmiddels omgezette) vordering<br />
door de belastingplichtige definitief wordt geleden.<br />
Wel wordt voorafgaand aan het moment dat er geen<br />
deelneming meer is nog één keer de deelneming op<br />
O & F<br />
13<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
21 MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29 686, nr. 3, blz. 12.<br />
22 In het zevende lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 is een regeling getroffen voor de situatie dat een belastingplichtige aandelen<br />
in de schuldenaar heeft die niet als deelneming kwalificeren en de belastingplichtige toch een opwaarderingsreserve moet vormen<br />
omdat een met hem verbonden lichaam wel een deelneming heeft.Voor zover de waardestijging <strong>van</strong> de aandelen in de schuldenaar<br />
bij de belastingplichtige in de heffing wordt betrokken omdat de deelnemingsvrijstelling niet <strong>van</strong> toepassing is, valt de<br />
opwaarderingsreserve onbelast vrij.<br />
23 Ontleend aan de memorie <strong>van</strong> toelichting, Kamerstukken II, 2003/04, 29 686, nr. 3, blz 14.
<strong>De</strong> verzachtingsregeling en het<br />
overgangsrecht<br />
Na grote druk tijdens het wetgevingsproces is de<br />
staatssecretaris uiteindelijk tijdens de derde Nota <strong>van</strong><br />
wijziging 28 gekomen met een verzachtingsregeling<br />
voor die bedrijven die door de toepassing <strong>van</strong> artikel<br />
12 Wet Vpb 1969 daadwerkelijk belasting hebben<br />
betaald. In zekere zin is hiermee alsnog een regeling<br />
getroffen analoog aan de kwijtscheldingsfaciliteit die<br />
<strong>van</strong> toepassing is in geval <strong>van</strong> zakelijke kwijtschelding<br />
<strong>van</strong> schulden: het voordeel wordt niet tot de winst<br />
gerekend voor zover dit de aanwezige compensabele<br />
verliezen te boven gaat. In zekere zin, want er is geen<br />
volledige gelijkschakeling. Zo is een belangrijk verschil<br />
dat de verzachtingsregeling alleen geldt als de<br />
schuldeiser de vordering niet ten laste <strong>van</strong> in Nederland<br />
belastbare winst heeft afgewaardeerd, terwijl die<br />
voorwaarde niet wordt gesteld bij de kwijtscheldingsbw<br />
26254 18-10-2006 12:02 Pagina 14<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
14<br />
de werkelijke waarde gewaardeerd, zodat dan voor<br />
het laatst een belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
plaatsvindt.<br />
<strong>De</strong> wetgever wenst uiteraard te voorkomen dat<br />
belastingplichtigen kunstmatig de situatie creëren dat<br />
geen sprake meer is <strong>van</strong> een deelneming teneinde op<br />
die manier een belastingvrije vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
te bereiken. <strong>De</strong> onbelaste vrijval <strong>van</strong><br />
de opwaarderingsreserve <strong>van</strong> het achtste lid <strong>van</strong> artikel<br />
13ba Wet Vpb 1969 is dan ook niet <strong>van</strong> toepassing<br />
indien de omstandigheid die tot die onbelaste vrijval<br />
leidt in overwegende mate is gericht op het realiseren<br />
<strong>van</strong> een onbelaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve,<br />
aldus artikel 13ba, lid 9 Wet Vpb 1969. Indien<br />
de belastingplichtige of een met hem verbonden<br />
lichaam binnen drie jaar na de omstandigheid waardoor<br />
niet langer een deelneming aanwezig was<br />
opnieuw een deelneming in de schuldenaar verkrijgt,<br />
wordt aangenomen dat die omstandigheid in overwegende<br />
mate gericht was op het realiseren <strong>van</strong> de<br />
onbelaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve. <strong>De</strong><br />
belastingplichtige heeft de mogelijkheid tegenbewijs<br />
te leveren.<br />
Belaste vrijval in specifieke situaties<br />
Het tiende lid ziet op situaties waarin het niet langer<br />
mogelijk is om een belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
te realiseren. Daarom wordt, indien<br />
zich een <strong>van</strong> de volgende omstandigheden voordoet,<br />
onmiddellijk daaraan voorafgaand de gehele opwaarderingsreserve<br />
aan de winst toegevoegd:<br />
a<br />
<strong>De</strong> onderneming of een gedeelte <strong>van</strong> de onderneming<br />
<strong>van</strong> de schuldenaar wordt vervreemd aan de<br />
belastingplichtige of een met hem verbonden<br />
lichaam of natuurlijk persoon.<br />
b <strong>De</strong> deelneming of een gedeelte <strong>van</strong> de deelneming<br />
wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige<br />
verbonden natuurlijk persoon. 24<br />
c<br />
<strong>De</strong> schuldenaar gaat als dochtermaatschappij deel<br />
uitmaken <strong>van</strong> een fiscale eenheid als bedoeld in<br />
artikel 15 Wet Vpb.<br />
Met name onderdeel a dreigt in de praktijk tot<br />
ongewenste overkill te leiden. Een voorbeeld ter<br />
illustratie. Een moedermaatschappij M heeft een<br />
afgewaardeerde vordering op haar 80% deelneming<br />
D omgezet in aandelenkapitaal. <strong>De</strong> dochtermaatschappij<br />
D wenst in het kader <strong>van</strong> een rationalisatie<br />
<strong>van</strong> haar juridische structuur haar onderneming of<br />
een gedeelte daar<strong>van</strong> over te dragen aan haar (nieuw<br />
opgerichte)100%-dochtermaatschappij KD. In dat<br />
geval is onderdeel a <strong>van</strong> artikel 13ba, lid 10 Wet Vpb<br />
1969 <strong>van</strong> toepassing en zal de moedermaatschappij M<br />
ineens haar opwaarderingsreserve aan de winst moeten<br />
toevoegen. Ook indien de dochtermaatschappij<br />
D de overdracht aan de dochtermaatschappij KD<br />
vormgeeft door een overdracht binnen fiscale eenheid,<br />
danwel een juridische (af)splitsing, is de sanctie<br />
<strong>van</strong> toepassing. Een fiscale eenheid heeft namelijk<br />
geen derdenwerking 25 , zodat er <strong>van</strong>uit M bezien nog<br />
steeds sprake is <strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong> (een deel <strong>van</strong>)<br />
de onderneming en bij een juridische (af)splitsing is<br />
fiscaalrechtelijk geen sprake <strong>van</strong> een overgang onder<br />
algemene titel maar een overdracht <strong>van</strong> de betreffende<br />
vermogensbestanddelen. 26<br />
Uit de parlementaire behandeling blijkt verder dat<br />
zelfs de overdracht <strong>van</strong> een enkel activum onder<br />
omstandigheden al gekwalificeerd kan worden als een<br />
gedeelte <strong>van</strong> een onderneming. Dat zal zich voordoen<br />
indien sprake is <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> winstcapaciteit.<br />
27 Omdat de volledige vrijval <strong>van</strong> de<br />
opwaarderingsreserve in het geding is, kan een dergelijke<br />
vage bepaling tot forse discussies met de<br />
Belastingdienst aanleiding zijn.<br />
24 In dit geval valt de opwaarderingsreserve slechts pro rata vrij, zie de tweede volzin <strong>van</strong> artikel 13ba, lid 9 Wet Vpb 1969.<br />
25 Kamerstukken I 2001/02, 26 854, nr. 45d, blz 2-3 en Kamerstukken I, 2004/05, 29 686, C, blz 4.<br />
26 Artikel 14a, lid 1 Wet Vpb.<br />
27 Kamerstukken II 2005/05, 29 686, nr. 6, blz 17 en Kamerstukken I, 2004/2005, 29 686, C, blz 11.<br />
28 Kamerstukken II 2004/05, 29 686, nr. 9.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 15<br />
Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
faciliteit. 29 Naar mijn mening was het juister geweest,<br />
gezien de ratio <strong>van</strong> het inmiddels vervallen artikel 12,<br />
om deze voorwaarde niet te stellen.<br />
Voor het geval artikel 12 reeds toepassing heeft<br />
gevonden ten aanzien <strong>van</strong> een vordering is een overgangsregeling<br />
getroffen, inhoudende dat in zoverre<br />
ten aanzien <strong>van</strong> die vordering artikel 13ba Wet Vpb<br />
1969 30 buiten toepassing blijft. 31<br />
Samenvatting<br />
Ik vat mijn bijdrage hierna puntsgewijs samen:<br />
• <strong>De</strong> problematiek <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />
wordt sinds 9 december 2005 opnieuw aan de<br />
zijde <strong>van</strong> de crediteur aangepakt.<br />
• Indien aan de voorwaarden voor toepassing <strong>van</strong><br />
artikel 13ba Wet Vpb 1969 is voldaan, dient het<br />
afwaarderingsverlies teruggenomen te worden<br />
doch kan tegelijkertijd aan de opwaarderingsreserve<br />
worden gedoteerd. In de meeste gevallen zal<br />
dotatie de voorkeur hebben, echter niet altijd.<br />
• Of de belastingplichtige of een met hem verbonden<br />
lichaam een deelneming in de schuldenaar<br />
heeft, dient naar Nederlandse maatstaven te worden<br />
beoordeeld. Dit kan in bepaalde gevallen leiden<br />
tot geen belastingheffing of tot dubbele<br />
belastingheffing.<br />
• Indien een afgewaardeerde vordering op een deelneming<br />
is overgenomen <strong>van</strong> een niet-verbonden<br />
lichaam, kan omzetting plaatsvinden zonder dat<br />
dit leidt tot vorming <strong>van</strong> een opwaarderingsreserve.<br />
Heffing over de toekomstige waardestijging<br />
kan zo worden voorkomen.<br />
• Het voldoen <strong>van</strong> de schuld door middel <strong>van</strong> rechten<br />
op aandelen valt naar mijn mening niet onder<br />
het begrip omzetting, zodat artikel 13ba Wet Vpb<br />
1969 toepassing mist.<br />
• In geval <strong>van</strong> een kwijtschelding blijft de toepassing<br />
<strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 achterwege voor<br />
zover er sprake is <strong>van</strong> compenserende heffing bij<br />
de schuldenaar. Bij een omzetting in aandelenkapitaal<br />
of het gaan functioneren <strong>van</strong> de lening als<br />
eigen vermogen vindt artikel 13ba Wet Vpb 1969<br />
zelfs toepassing als sprake is <strong>van</strong> een compenserende<br />
heffing bij de schuldenaar.<br />
• <strong>De</strong> vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve vindt<br />
plaats al naargelang de deelneming in waarde<br />
stijgt. Doordat wordt aangesloten bij de waarde in<br />
het economische verkeer ultimo <strong>van</strong> enig jaar, kan<br />
door middel <strong>van</strong> (interim) dividenduitkeringen<br />
die waarde neerwaarts worden beïnvloed.<br />
• Indien noch de belastingplichtige noch een met<br />
hem verbonden lichaam meer een deelneming in<br />
de schuldenaar houdt, valt de opwaarderingsreserve<br />
onbelast vrij.<br />
• In bepaalde (misbruik)situaties dient de opwaarderingsreserve<br />
ineens vrij te vallen. Eén <strong>van</strong> deze<br />
situaties is de overdracht <strong>van</strong> (een gedeelte) <strong>van</strong> de<br />
onderneming door de schuldenaar aan een verbonden<br />
lichaam. Dit heeft in mijn ogen het ongewenste<br />
effect dat veel interne herstructureringen<br />
zullen leiden tot vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />
danwel dat dergelijke herstructureringen<br />
onnodig worden belemmerd.<br />
• Voor de ondernemingen die daadwerkelijk<br />
belasting hebben betaald zijn als gevolg <strong>van</strong> de<br />
toepassing <strong>van</strong> artikel 12 Wet Vpb 1969 is een verzachtingsmaatregel<br />
getroffen, enigszins vergelijkbaar<br />
met de kwijtscheldingsfaciliteit.Ten onrechte<br />
is mijns inziens de voorwaarde gesteld dat de<br />
schuldeiser de vordering niet mag hebben afgewaardeerd.<br />
Mr. drs. A.C.P. Bobeldijk is werkzaam als belastingadviseur<br />
bij Loyens & Loeff NV te Amsterdam en als<br />
docent verbonden aan de fiscale disciplinegroep <strong>van</strong> de<br />
Universiteit Utrecht.<br />
O & F<br />
15<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
29 Voor een uitgebreide bespreking <strong>van</strong> de verzachtingsmaatregel, zie J.A.R. <strong>van</strong> Eijsden, <strong>De</strong> omzetting <strong>van</strong> onvolwaardige vorderingen<br />
in aandelenkapitaal: het zuur is eruit!, WFR 2005/921.<br />
30 Alsmede de artikelen 13b en 13bb Wet Vpb 1969.<br />
31 Artikel IV <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 1 december 2005.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 16<br />
PROF. DR. J.J.M. JANSEN<br />
<strong>De</strong> commanditaire<br />
vennootschap als fiscaal<br />
vriendelijk<br />
beleggingsinstrument<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
16<br />
Bij de totstandkoming <strong>van</strong> de Wet inkomstenbelasting<br />
2001 (hierna:Wet IB 2001) is veel<br />
discussie gevoerd over de fiscale positie <strong>van</strong> de<br />
commanditaire vennoot. In het oorspronkelijke wetsvoorstel<br />
werd de commanditaire vennoot gelijkgesteld<br />
met een belegger. <strong>De</strong> voornaamste reden hiervoor<br />
was dat volgens de wetgever de maatschappelijke<br />
en economische positie <strong>van</strong> participanten in een<br />
CV vergelijkbaar is met die <strong>van</strong> beleggers. Na forse<br />
kritiek <strong>van</strong> onder meer de Raad <strong>van</strong> State heeft de<br />
wetgever hier uiteindelijk niet voor gekozen. Bij<br />
nader inzien vreesde de wetgever dat door middel<br />
<strong>van</strong> een commanditaire vennootschap (hierna: CV)<br />
op grote schaal belastingarbitrage zou optreden. Met<br />
behulp <strong>van</strong> een CV zouden progressief belaste inkomsten<br />
immers gemakkelijk kunnen worden omgezet<br />
in beleggingsinkomsten, die in box 3 tegen een<br />
aanzienlijk lager tarief worden belast. Als aan<br />
bepaalde voorwaarden is voldaan, heeft de commanditaire<br />
vennoot daarom de verplichte status <strong>van</strong><br />
quasi-ondernemer. Dat wil zeggen dat een dergelijke<br />
commanditaire vennoot progressief belaste winst uit<br />
onderneming geniet (artikel 3.3, lid 1, onderdeel a,<br />
Wet IB 2001), maar niet in aanmerking komt voor de<br />
ondernemersfaciliteiten zoals de stakingsaftrek en de<br />
zelfstandigenaftrek. <strong>De</strong> commanditaire vennoot<br />
quasi-ondernemer komt slechts in aanmerking voor<br />
de ondernemersfaciliteiten die investeringsgerelateerd<br />
zijn, zoals de willekeurige afschrijving en de<br />
investeringsaftrek. Hij neemt daarmee fiscaal een tussenpositie<br />
in tussen een ‘echte’ ondernemer en een<br />
belegger.<br />
Omdat de commanditaire vennoot quasi-ondernemer<br />
niet in aanmerking komt voor alle ondernemersfaciliteiten<br />
heeft de CV bij de invoering <strong>van</strong> de<br />
Wet IB 2001 veel <strong>van</strong> zijn fiscale glans verloren.<br />
Vooral het feit dat de commanditaire vennoot quasiondernemer<br />
bij de verkoop <strong>van</strong> zijn participatie niet<br />
meer in aanmerking komt voor de stakingsaftrek<br />
(onder de Wet IB 1964 maximaal: € 20.420) heeft de<br />
CV als beleggingsvehikel aanzienlijk minder aantrekkelijk<br />
gemaakt. <strong>De</strong>sondanks is de CV een beleggingsinstrument<br />
waar nog steeds veel belangstelling voor<br />
bestaat. Zo wordt in een rapport uit 2005 <strong>van</strong> de<br />
AFM over Vastgoed-CV’s en maatschappen geschat<br />
dat er tussen de 30.000 en 60.000 beleggers zijn die<br />
in publiek aangeboden vastgoed-CV’s hebben<br />
belegd. <strong>De</strong> gemiddelde inleg per belegger varieert<br />
tussen 25.000 en 50.000 euro. In hetzelfde rapport<br />
wordt melding gemaakt <strong>van</strong> een toenemende groei<br />
<strong>van</strong> het aantal publiek aangeboden vastgoed-CV’s.<br />
Na een aantal algemene fiscale opmerkingen ga ik<br />
in deze bijdrage in het bijzonder in op de fiscale<br />
aspecten vastgoed-CV’s en de film-CV’s. <strong>De</strong> particuliere<br />
belegger staat daarbij centraal. Ik besteed geen<br />
aandacht aan beleggende ondernemers.<br />
Fiscale positie <strong>van</strong> de commanditaire<br />
vennoot<br />
Voor de fiscale positie <strong>van</strong> een commanditaire<br />
vennoot is het <strong>van</strong> groot belang of de CV als open of<br />
besloten moet worden aangemerkt. Indien sprake is<br />
<strong>van</strong> een besloten CV is de CV fiscaal transparant. Dat<br />
wil zeggen dat niet de CV belastingplichtig is, maar<br />
dat de resultaten <strong>van</strong> de CV rechtsreeks worden toegerekend<br />
aan de participanten. Indien de CV als open
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 17<br />
<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />
moet worden aangemerkt, is de CV belastingplichtig<br />
voor de vennootschapsbelasting en worden de participanten<br />
als aandeelhouders beschouwd (artikel 2, lid<br />
3, onderdeel f, AWR). Een CV wordt als open<br />
beschouwd als buiten het geval <strong>van</strong> vererving of<br />
legaat, toetreding of ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> commanditaire<br />
vennoten kan plaatshebben zonder toestemming <strong>van</strong><br />
alle vennoten, beherende zowel als commanditaire<br />
(artikel 2, lid 2, onderdeel c,AWR). In een besluit <strong>van</strong><br />
28 februari 2006, nr. CPP2005/2530M, V-N<br />
2006/18.7, heeft de Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën<br />
uiteengezet hoe naar zijn mening het toestemmingsvereiste<br />
moet worden uitgelegd. Om het besloten<br />
karakter <strong>van</strong> een CV te waarborgen, moeten volgens<br />
de staatssecretaris alle vennoten, zowel de beherende<br />
als de commanditaire, afzonderlijk toestemming verlenen,<br />
waarbij het verlenen <strong>van</strong> een volmacht aan de<br />
beherende vennoot onvoldoende is. Tevens moet<br />
actief toestemming worden verleend; het stilzwijgend<br />
instemmen met een wijziging voldoet hier niet aan.<br />
Ten slotte vereist iedere wijziging, ook de ver<strong>van</strong>ging<br />
<strong>van</strong> vennoten waarbij de participaties binnen de<br />
kring <strong>van</strong> bestaande vennoten blijven, de toestemming<br />
<strong>van</strong> alle vennoten, tenzij de onderlinge verhouding<br />
niet wijzigt. Het besloten karakter <strong>van</strong> de commanditaire<br />
vennoot moet zowel blijken uit de statutaire<br />
bepalingen als uit de feitelijke gedragingen. Bij<br />
de totstandkoming <strong>van</strong> een CV leidt het standpunt<br />
<strong>van</strong> de staatssecretaris tot praktische problemen. Participaties<br />
zullen immers niet gelijktijdig worden geplaatst<br />
waardoor de commanditaire vennoten niet<br />
gelijktijdig toetreden. Voor deze situatie heeft de<br />
staatssecretaris een goedkeuring gegeven.Wanneer de<br />
participaties binnen zes maanden na de totstandkoming<br />
<strong>van</strong> de CV bij derden worden geplaatst, hoeven<br />
de zittende commanditaire vennoten daarvoor geen<br />
toestemming te verlenen. <strong>De</strong>ze participaties mogen<br />
dan alleen door de initiatiefnemer worden gehouden<br />
en geplaatst. Het standpunt <strong>van</strong> de staatssecretaris dat<br />
alle commanditaire vennoten toestemming moeten<br />
verlenen, is niet onomstreden. In de fiscale literatuur<br />
wordt wel verdedigd dat niet kan worden geëist dat<br />
alle vennoten toestemming moeten verlenen. Tot<br />
rechtspraak <strong>van</strong> de Hoge Raad heeft dit echter nog<br />
niet geleid, omdat de praktijk er kennelijk voor kiest<br />
bij twijfel de CV-akte voor te leggen aan de<br />
Belastingdienst.<br />
Het toestemmingsvereiste wordt in de praktijk als<br />
belangrijk nadeel <strong>van</strong> de CV ervaren.Vooral als het<br />
een CV betreft met honderden participanten, is het<br />
praktisch heel bewerkelijk toestemming <strong>van</strong> elke<br />
vennoot te krijgen. Een ander praktisch nadeel <strong>van</strong><br />
het toestemmingsvereiste is dat de particuliere belegger<br />
minder flexibiliteit heeft. Hij kan immers zijn<br />
participatie tussentijds alleen maar vervreemden met<br />
toestemming <strong>van</strong> de overige participanten. In de<br />
praktijk betekent dit vaak dat de belegger instapt<br />
voor de gehele looptijd <strong>van</strong> de CV. Dit zogenoemde<br />
lock-in risico vormt een grote risicofactor.<br />
Als eenmaal vaststaat dat sprake is <strong>van</strong> een besloten<br />
CV wordt de commanditaire vennoot als quasiondernemer<br />
aangemerkt als cumulatief aan de volgende<br />
drie voorwaarden is voldaan.<br />
1 <strong>De</strong> CV drijft een onderneming.<br />
2 <strong>De</strong> commanditaire vennoot heeft de intentie om<br />
quasi-ondernemer te zijn. In de jurisprudentie is<br />
dit criterium uitgelegd als rechtstreeks gerechtigd<br />
zijn tot de winst <strong>van</strong> de CV.<br />
3 <strong>De</strong> commanditaire vennoot is gerechtigd tot de<br />
winst en/of het liquidatiesaldo.<br />
Het vereiste dat sprake moet zijn <strong>van</strong> een onderneming<br />
kan problemen opleveren bij een vastgoed-<br />
CV.Wordt alleen maar belegd in vastgoed dan is er<br />
geen onderneming in fiscale zin. Dat kan anders worden<br />
als de CV ook aan projectontwikkeling doet,<br />
want dan schuiven de activiteiten meer in de richting<br />
<strong>van</strong> ondernemen. <strong>De</strong> overige twee vereisten leveren<br />
in de praktijk meestal geen problemen op.<br />
Het grote civielrechtelijke voordeel voor een<br />
commanditaire vennoot is dat zijn aansprakelijkheid<br />
is gemaximeerd tot de inbreng. <strong>De</strong> fiscale tegenhanger<br />
<strong>van</strong> deze beperkte aansprakelijkheid is neergelegd<br />
in artikel 3.9 Wet IB 2001. Grofweg komt deze regeling<br />
er op neer dat de commanditaire vennoot fiscaal<br />
niet meer verlies kan nemen dan het bedrag <strong>van</strong> zijn<br />
inleg. Ook deze regeling is omstreden, omdat veel<br />
schrijvers <strong>van</strong> mening zijn dat dit in feite een overbodige<br />
bepaling is.<br />
Tot slot noem ik nog de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek<br />
(KIA). <strong>De</strong> commanditaire vennoot heeft<br />
in beginsel recht op KIA. Praktisch gesproken kan dit<br />
recht meestal niet te gelde worden gemaakt. Dit komt<br />
door de samentelbepaling (artikel 3.41, derde lid,Wet<br />
IB 2001) die inhoudt dat bij een samenwerkingsverband<br />
voor de berekening <strong>van</strong> de KIA de investeringen<br />
moeten worden samengeteld. Dit betekent praktisch<br />
gesproken dat meestal de maximale grens <strong>van</strong> de<br />
KIA (voor 2006: € 293.000) wordt overschreden waardoor<br />
geen recht op KIA bestaat.<br />
Vastgoed-CV<br />
Algemeen<br />
<strong>De</strong> standaardstructuur <strong>van</strong> een vastgoed-CV is dat<br />
een BV de beherende vennoot is en de beleggers als<br />
commanditaire vennoot deelnemen. <strong>De</strong> beheerder<br />
O & F<br />
17<br />
Nr. 72 / oktober 2006
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 18<br />
<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
18<br />
<strong>van</strong> een vastgoed-CV koopt namens een groep<br />
beleggers één of meer vastgoedobjecten of -projecten<br />
die aan het einde <strong>van</strong> een bepaalde periode weer<br />
worden verkocht. Gedurende de looptijd delen de<br />
beleggers de opbrengsten <strong>van</strong> de CV (waaronder de<br />
verkoopopbrengst <strong>van</strong> het vastgoed) en de kosten die<br />
met de exploitatie <strong>van</strong> het vastgoed samenhangen. <strong>De</strong><br />
gemiddelde looptijd <strong>van</strong> een project ligt tussen de 7<br />
en 10 jaar.<br />
Zoals hiervoor is opgemerkt, is het voor de fiscale<br />
gevolgen <strong>van</strong> een participatie in een CV <strong>van</strong> groot<br />
belang of de vastgoed-CV wordt aangemerkt als open<br />
of besloten. <strong>De</strong> oprichters hebben dit volledig in<br />
eigen hand, want het toestemmingsvereiste (zie paragraaf<br />
‘Fiscale positie <strong>van</strong> de commanditaire vennoot’)<br />
werkt feitelijk als een formeel criterium. Als in de<br />
CV-akte geen toestemmingsvereiste wordt opgenomen,<br />
is sprake <strong>van</strong> een open CV. In de praktijk<br />
komen tussenvormen voor waarbij de participant<br />
voor hetzelfde investeringsproject de keuze heeft deel<br />
te nemen in een besloten of open CV. <strong>De</strong> inkomsten<br />
<strong>van</strong> een participant in een open CV worden voor de<br />
inkomstenbelasting belast in box 3, terwijl de inkomsten<br />
<strong>van</strong> een participant in een besloten CV worden<br />
belast in box 1 als de CV een onderneming drijft.<br />
<strong>De</strong> participant in box 3<br />
Er <strong>van</strong> uitgaande dat de vastgoed-CV een open<br />
CV is, wordt de particuliere participant voor zijn participatie<br />
belast in box 3. Zoals hiervoor is opgemerkt,<br />
hoeft bij een besloten CV niet per definitie sprake te<br />
zijn quasi-ondernemerschap <strong>van</strong> de commanditaire<br />
vennoot. Dat is pas het geval als de CV een onderneming<br />
drijft. Juist bij beleggingen in vastgoed is dat<br />
maar zeer de vraag. Als de CV geen onderneming<br />
drijft, behoort ook de participatie in een besloten CV<br />
tot het box 3 vermogen.<br />
Hoe participaties in vastgoed-CV’s in box 3 in<br />
aanmerking moeten worden genomen, is merkwaardig<br />
genoeg onduidelijk. Moet de participatie als<br />
aandeel worden behandeld of moet de particuliere<br />
belegger zijn evenredig aandeel in het vastgoed als<br />
bezitting aanmerken en zijn evenredig deel in de<br />
hypothecaire schuld als box 3-schuld? Omdat de participant<br />
in een besloten CV fiscaal wordt aangemerkt<br />
als een aandeelhouder (artikel 2, lid 3, onderdeel f,<br />
AWR) voel ik persoonlijk het meest voor een benadering<br />
als aandeelhouder.<br />
Over de waardering <strong>van</strong> een participatie in een<br />
vastgoedfonds heeft de Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën<br />
vragen beantwoord (besluit <strong>van</strong> 12 december 2003,<br />
nr. CPP 2003/2145M, BNB 2004/94). <strong>De</strong> staatssecretaris<br />
maakt een onderscheid tussen een open en<br />
besloten vastgoedfonds. Een participatie in een open<br />
vastgoedfonds stelt de staatssecretaris gelijk aan een<br />
aandeel.Als uitgangspunt voor de waardering <strong>van</strong> een<br />
dergelijke participatie geldt de waarde in het economische<br />
verkeer <strong>van</strong> het saldo <strong>van</strong> de onderliggende<br />
bezittingen en schulden. Bij een besloten vastgoedfonds<br />
moet voor het berekenen <strong>van</strong> de rendementsgrondslag<br />
<strong>van</strong> box 3 de participatie in aanmerking<br />
worden genomen voor de waarde in het economische<br />
verkeer. Voor de waardering kan, volgens de<br />
staatssecretaris, in veel gevallen aangesloten worden<br />
bij de aan- en verkoopprijzen <strong>van</strong> de participaties<br />
zoals die op of rond de peildatum worden gehanteerd.<br />
Het besluit geeft mij aanleiding tot het maken <strong>van</strong><br />
twee opmerkingen. In de eerste plaats spreekt de<br />
staatssecretaris <strong>van</strong> open en besloten vastgoedfondsen.<br />
Ik neem echter aan dat hetzelfde geldt voor de<br />
open en besloten Vastgoed-CV. In de tweede plaats is<br />
de staatssecretaris kennelijk <strong>van</strong> mening dat bij een<br />
besloten-CV voor de waardering in box 3 geen<br />
sprake is <strong>van</strong> transparantie.<br />
<strong>De</strong> participant in box 1<br />
<strong>De</strong> participatie valt in box 1 als sprake is <strong>van</strong> een<br />
besloten CV die een onderneming drijft.Als aan deze<br />
voorwaarden is voldaan, is er geen keuze maar valt de<br />
participatie verplicht in box 1. <strong>De</strong> grote vraag is echter<br />
wanneer een vastgoed-CV belegt of een onderneming<br />
drijft. Het fiscale onderscheid tussen beleggen<br />
en ondernemen is sterk afhankelijk <strong>van</strong> de feitelijke<br />
situatie. <strong>De</strong> Hoge Raad (arrest <strong>van</strong> 17 augustus 1994,<br />
nr. 29 755, BNB 1994/319) heeft de grens tussen<br />
ondernemen en beleggen als volgt afgebakend:‘Van<br />
normaal vermogensbeheer is geen sprake als het rendabel<br />
maken <strong>van</strong> de onroerende zaken mede geschiedt<br />
door middel <strong>van</strong> arbeid die de eigenaar zelf<br />
verricht en deze arbeid naar haar aard en om<strong>van</strong>g<br />
onmiskenbaar ten doel heeft het behalen <strong>van</strong> voordelen<br />
uit de onroerende zaken die bij het normaal vermogensbeheer<br />
opkomende rendement te boven<br />
gaan.’Waar precies de grens ligt, is niet eenvoudig te<br />
bepalen. In de praktijk wordt bij twijfel in vooroverleg<br />
met de Belastingdienst getreden om zekerheid te<br />
verkrijgen.Voor een belegging in een vastgoed-CV<br />
waarin onroerende zaken in verhuurde staat worden<br />
gekocht met als doel om de onroerende zaken vrij<br />
<strong>van</strong> huur te verkopen, heeft de staatssecretaris overigens<br />
verklaard dat hier sprake is <strong>van</strong> een box 3-belegging<br />
(besluit <strong>van</strong> 5 juni 2003, nr. CPP2003/1013M,<br />
BNB 2003/302).<br />
<strong>De</strong> belastingheffing in box 1 heeft ten opzichte<br />
<strong>van</strong> box 3 als nadeel dat de inkomsten progressief
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 19<br />
<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />
worden belast. Daar staat als belangrijk voordeel<br />
tegenover dat het verlies <strong>van</strong> de inleg (zij het gemaximeerd;<br />
zie ‘Fiscale positie <strong>van</strong> de commanditaire vennoot’)<br />
ten laste <strong>van</strong> het overige box 1-inkomen kan<br />
worden gebracht. Een ander belangrijk voordeel <strong>van</strong><br />
box 1 is dat de commanditaire vennoot in aanmerking<br />
komt voor willekeurige afschrijvingen. Dat<br />
betekent dat bedrijfsmiddelen fiscaal versneld mogen<br />
worden afgeschreven, zodat in de beginperiode <strong>van</strong><br />
het project fiscaal verliezen ontstaan die onmiddellijk<br />
in aftrek kunnen worden gebracht op het overige box<br />
1-inkomen.Vooral voor hogere inkomens is dit een<br />
aantrekkelijke optie. Door deze fiscale subsidie wordt<br />
het risico <strong>van</strong> risicovolle beleggingen immers voor<br />
een groot gedeelte afgewenteld op de fiscus. Niet alle<br />
investeringen komen in aanmerking voor willekeurige<br />
afschrijvingen, maar alleen aangewezen onroerende<br />
zaken.Voorbeelden zijn zeeschepen en door<br />
startende ondernemers aangeschafte onroerende<br />
zaken. Ook op bepaalde milieu-investeringen mag<br />
fiscaal willekeurig worden afgeschreven. Naast de<br />
willekeurige afschrijvingen kan de commanditaire<br />
vennoot quasi-ondernemer in aanmerking komen<br />
voor energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek.<br />
Ook hiervoor geldt dat alleen aangewezen<br />
bedrijsmiddelen voor deze faciliteit in aanmerking<br />
komen. Enkele voorbeelden <strong>van</strong> aangewezen<br />
investeringen zijn investeringen ten behoeve <strong>van</strong><br />
energiebesparing in bouwwerken, investeringen in<br />
warmte-krachtinstallaties en windmolens. <strong>De</strong> willekeurige<br />
afschrijvingen en de energie- en milieuinvesteringsaftrek<br />
gelden alleen voor specifieke<br />
onroerende zaken. Een belegging in een vastgoed-<br />
CV komt in meeste gevallen daarom niet in aanmerking<br />
voor deze faciliteiten.<br />
Enkele afwegingen tussen box 1 en box 3<br />
<strong>De</strong> belegger in een vastgoed-CV kan voor de<br />
moeilijke fiscale keuze komen te staan, te beleggen in<br />
een box 1- of box 3-participatie. <strong>De</strong> factoren die bij<br />
afweging <strong>van</strong> die keuze een rol spelen, is in elk individueel<br />
geval verschillend. Het voordeel <strong>van</strong> een box<br />
3-belegging is dat de gezamenlijke druk <strong>van</strong> de vennootschapsbelasting<br />
en de inkomstenbelasting lager<br />
ligt dan de inkomstenbelastingdruk <strong>van</strong> box 1. Bij<br />
hoog rendement kan dit verschil aanzienlijk zijn. Het<br />
verschil tussen box 3 en box 1 zal in de toekomst nog<br />
groter worden als de plannen om de vennootschapsbelasting<br />
te verlagen werkelijkheid worden. Een<br />
belegging in box 1 heeft het nadeel dat de inkomsten<br />
progressief zijn belast met inkomstenbelasting die kan<br />
oplopen tot 52%. Daar staat tegenover dat een eventueel<br />
verlies ten laste <strong>van</strong> het overige box 1-inkomen<br />
kan worden gebracht.Vooral voor de hogere inkomens<br />
kan hierdoor het beleggingsrisico voor een<br />
groot gedeelte worden afgewenteld op de fiscus. Het<br />
besloten karakter <strong>van</strong> een CV heeft als belangrijk<br />
nadeel dat de participatie moeilijk verhandelbaar is.<br />
Dat geldt vooral voor beleggers met een minder<br />
lange adem. Bovendien rijst de vraag hoe de prijs <strong>van</strong><br />
de participatie wordt vastgesteld op het moment dat<br />
uittreding wel tot de mogelijkheden behoort.<br />
Hoewel voor de fiscale afweging wellicht minder<br />
rele<strong>van</strong>t, moet de particuliere belegger in een box 1-<br />
participatie er rekening mee houden dat hij als winstgenieter<br />
voor de inkomstenbelasting verplicht is<br />
elektronisch aangifte te doen. Dit levert voor veel<br />
beleggers praktische problemen op. <strong>De</strong> Staatsecretaris<br />
<strong>van</strong> Financiën heeft weliswaar toegezegd de elektronische<br />
aangifte voor CV’s te vereenvoudigen, maar<br />
tot op heden is die toezegging nog niet geconcretiseerd.<br />
<strong>De</strong> film-CV<br />
Algemeen<br />
In 1997 is op gezamenlijk initiatief <strong>van</strong> de<br />
ministeries <strong>van</strong> Economische Zaken, Financiën en<br />
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een samenhangend<br />
pakket maatregelen ontwikkeld om de Nederlandse<br />
filmindustrie te stimuleren. <strong>De</strong>stijds is uitdrukkelijk<br />
afgesproken dat het aangekondigde pakket<br />
maatregelen niet was gericht op het verlenen <strong>van</strong><br />
langlopende staatssteun aan de filmsector. In beginsel<br />
zouden de maatregelen vijf jaar <strong>van</strong> kracht blijven.<br />
Het oorspronkelijke doel <strong>van</strong> de maatregelen was een<br />
economisch levensvatbare bedrijfstak te creëren.Als<br />
onderdeel <strong>van</strong> het totaalpakket werd een aantal flankerende<br />
fiscale maatregelen getroffen. Die maatregelen<br />
bestonden uit 1. de mogelijkheid willekeurig af te<br />
schrijven op de voortbrengingskosten <strong>van</strong> films en 2.<br />
een besluit waarin is opgenomen hoe participaties in<br />
een filmproductie via een commanditaire vennootschap<br />
worden behandeld (Besluit <strong>van</strong> 7 december<br />
1998, nr. DB98/1382M, BNB 1999/43).<br />
Door de invoering <strong>van</strong> de Wet IB 2001 werden<br />
beleggingen in film-CV’s veel minder aantrekkelijk.<br />
Dit werd als ongewenst beschouwd en na diverse<br />
overgangsmaatregelen heeft de filmlobby weten te<br />
bereiken dat de film-CV structureel wordt voortgezet.<br />
Er is 20 miljoen euro belastinggeld per jaar voor<br />
uitgetrokken. In het Belastingplan 2006 is hier concreet<br />
invulling aan gegeven door de bestaande fiscale<br />
regeling aantrekkelijker te maken.<br />
<strong>De</strong> fiscale faciliteiten voor investeringen in films<br />
worden geëffectueerd door middel <strong>van</strong> een besloten<br />
O & F<br />
19<br />
Nr. 72 / oktober 2006
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 20<br />
<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
20<br />
film-CV. Particuliere beleggers treden toe als commanditaire<br />
vennoot en dragen voor een groot<br />
gedeelte bij aan de productiekosten <strong>van</strong> de film.<br />
Omdat gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong> een besloten CV<br />
en de productie <strong>van</strong> een film als onderneming wordt<br />
beschouwd, worden de commanditaire vennoten als<br />
quasi-ondernemers aangemerkt. Dit betekent dat de<br />
inkomsten progressief worden belast in box 1. Daar<br />
staat tegenover dat ze in aanmerking komen voor de<br />
fiilminvesteringsaftrek (FIA) en de willekeurige<br />
afschrijvingen (WA). Per 1 januari 2006 is de filminvesteringsaftrek<br />
(FIA) verhoogd tot 55% en heeft er<br />
een versoepeling <strong>van</strong> de desinvesteringsbijtelling<br />
plaatsgevonden. Daarnaast is nog een tweetal specifieke<br />
maatregelen genomen die ik hierna zal bespreken.<br />
Uitbreiding maximale verliesverrekening<br />
Aan een commanditaire deelname kleeft het<br />
nadeel dat het verlies is gemaximeerd tot het bedrag<br />
<strong>van</strong> de commanditaire deelname (zie ‘Fiscale positie<br />
<strong>van</strong> de commanditaire vennoot’). Om de regeling<br />
aantrekkelijker te maken, is het maximaal in aanmerking<br />
te nemen verlies verruimd met een bedrag ter<br />
grootte <strong>van</strong> 30% <strong>van</strong> de inleg dan wel, indien dat<br />
lager is, met een bedrag ter grootte <strong>van</strong> 30% <strong>van</strong> de<br />
grondslag waarover filminvesteringsaftrek (FIA) is<br />
berekend. Het voordeel hier<strong>van</strong> is dat er voor commanditaire<br />
vennoten in een film-CV meer ruimte<br />
ontstaat om naast de FIA ook nog willekeurige<br />
afschrijvingen (WA) toe te passen zonder dat daar<br />
enige opbrengsten uit de film-CV tegenover hoeven<br />
te staan. In feite betekent dit een verhoging <strong>van</strong> de<br />
fiscale subsidie.<br />
Filmexploitatievrijstelling<br />
<strong>De</strong>ze vrijstelling houdt in dat een gedeelte <strong>van</strong> de<br />
met een zelf voortgebrachte film behaalde omzet<br />
(exclusief BTW) niet tot de belaste winst wordt gerekend.<br />
<strong>De</strong> vrijstelling bedraagt maximaal een omzet<br />
ter grootte <strong>van</strong> 55% <strong>van</strong> de voortbrengingskosten<br />
waarover FIA is genoten (artikel 3.12a Wet IB 2001).<br />
Met deze vrijstelling wordt beoogd een faciliteit te<br />
bieden die aanhaakt bij de doelstelling <strong>van</strong> de filmonderneming<br />
met de exploitatie <strong>van</strong> de film opbrengsten<br />
te genereren. Boekwinsten of -verliezen<br />
die worden behaald bij gehele of gedeeltelijke vervreemding<br />
<strong>van</strong> een film, worden niet gerekend tot de<br />
bij de exploitatie <strong>van</strong> de film behaalde omzet. <strong>De</strong><br />
vrijstelling geldt eerst voor de omzet die wordt genoten<br />
na het tijdstip dat de film met toepassing <strong>van</strong> het<br />
regime <strong>van</strong> WA volledig is afgeschreven tot een boekwaarde<br />
<strong>van</strong> nihil. Omzet <strong>van</strong> voor dat tijdstip mag<br />
worden toegerekend aan het restant <strong>van</strong> de willekeurige<br />
afschrijving.<br />
Film-CV geen goed idee<br />
<strong>De</strong> film-CV is een schoolvoorbeeld <strong>van</strong> disproportioneel<br />
ingewikkelde regelgeving. Om de regeling<br />
voor beleggers aantrekkelijk te maken, is de maximale<br />
verliesverrekening opgerekt, is er een filmexploitatievrijstelling<br />
ingevoerd, kan willekeurige worden<br />
afgeschreven op de voortbrengingskosten en<br />
komt een gekwalificeerde filmproductie in aanmerking<br />
voor filminvesteringsaftrek.Als slagroom op dit<br />
fiscale toetje geldt een soepele desinvesteringsbijtellingsregeling.<br />
Hierdoor is de film-CV toch vooral een<br />
fiscaal gedreven beleggingsproduct geworden.<br />
Ook de uitvoering <strong>van</strong> de regeling is gecompliceerd.<br />
Om de regeling budgettair in de hand te houden<br />
en controleerbaar te maken, moet SenterNovem<br />
verklaren dat er sprake is <strong>van</strong> een gekwalificeerde<br />
filmproductie. Dit geschiedt op basis <strong>van</strong> een AmvB<br />
waarin tal <strong>van</strong> voorwaarden zijn opgenomen. Na een<br />
positieve beslissing <strong>van</strong> SenterNovem zal overleg<br />
moeten worden gepleegd met de inspecteur. Beleggers<br />
willen immers zekerheid over de fiscale gevolgen.<br />
Met de inspecteur wordt daarom een winstvaststellingsovereenkomst<br />
gesloten. Het zal duidelijk zijn<br />
dat dit alles gepaard gaat met aanzienlijke kosten voor<br />
(fiscale) advisering. <strong>De</strong> wetgever is zich er overigens<br />
wel <strong>van</strong> bewust dat de regeling ingewikkeld is. Het<br />
voornemen bestaat daarom een variant <strong>van</strong> filmstimulering<br />
in te voeren die is gebaseerd op belastingheffing<br />
in box 3 in combinatie met een garantiefonds<br />
of generieke subsidie. <strong>De</strong> invoering hier<strong>van</strong> zal echter<br />
nog wel even op zich laten wachten.<br />
Concluderende opmerkingen<br />
<strong>De</strong> belegger in een CV wordt vaak een verleidelijke<br />
fiscale worst voorgehouden. <strong>De</strong> fiscaliteit is echter<br />
maar één <strong>van</strong> de factoren die bij een belegging in<br />
de afweging moeten worden betrokken.Veel belangrijker<br />
zijn de commerciële risico’s die met een belegging<br />
worden gelopen. Die risico’s zijn bij vastgoed-<br />
CV’s aanzienlijk. Bovendien moet de belegger zich<br />
goed realiseren dat zijn participatie risicodragend<br />
vermogen is waardoor hij zijn gehele inleg kan verspelen.<br />
Dat neemt niet weg dat de CV als beleggingsvehikel<br />
aantrekkelijker kan zijn dan beleggingen in<br />
een aandelenvennootschap (NV of BV). <strong>De</strong> CV biedt<br />
meer fiscale flexibiliteit dan aandelen die voor particuliere<br />
beleggers per definitie in box 3 vallen. <strong>De</strong><br />
keuze tussen een box 1-belegging en box 3-belegging<br />
is overigens verre <strong>van</strong> eenvoudig. Daar is deskundige<br />
hulp bij nodig.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 21<br />
<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />
<strong>De</strong> film-CV is het schoolvoorbeeld <strong>van</strong> hoe het niet<br />
moet. Zo rijst de vraag waarom nu uitgerekend de<br />
filmindustrie de warme belangstelling geniet <strong>van</strong><br />
politici.Waarom worden andere cultuursectoren of<br />
de sportwereld niet op vergelijkbare wijze fiscaal<br />
gestimuleerd? Op deze voor de hand liggende vraag<br />
is nergens een antwoord te vinden. Er is ook geen<br />
verklaring voor te geven, behalve dan dat de filmlobby<br />
dit voor elkaar heeft gekregen en filmstimulering<br />
politiek blijkbaar goed scoort. Met een evenwichtige<br />
belastingheffing heeft dit alles niks te<br />
maken. Dit soort maatregelen stelt de CV onnodig in<br />
een kwaad daglicht.Ten onrechte, want hoe dan ook<br />
blijft de CV een aantrekkelijk instrument om risicodragend<br />
vermogen aan te trekken.<br />
Prof. dr. J.J.M. Jansen is hoogleraar belastingrecht aan<br />
de Juridische Faculteit <strong>van</strong> de Erasmus Universiteit<br />
Rotterdam).<br />
O & F<br />
21<br />
Nr. 72 / oktober 2006
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 22<br />
MR. M.A. DE JAGER<br />
Het adviesrecht <strong>van</strong> de<br />
ondernemingsraad bij<br />
financiële besluiten<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
22<br />
Het principe <strong>van</strong> medezeggenschap <strong>van</strong><br />
werknemers bij bepaalde voorgenomen<br />
besluiten die de onderneming betreffen, is<br />
tegenwoordig eigenlijk wel algemeen aanvaard.<br />
Samengevat is het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
<strong>van</strong> toepassing op belangrijke voorgenomen<br />
besluiten <strong>van</strong> de ondernemer <strong>van</strong> economische, organisatorische<br />
of sociale aard. Het adviesrecht beoogt<br />
werknemers tijdig wezenlijke invloed te kunnen<br />
laten uitoefenen op belangrijke voorgenomen besluiten,<br />
<strong>van</strong>wege de mogelijke personele gevolgen <strong>van</strong><br />
deze besluiten (en de maatregelen die in dat verband<br />
worden (voor)genomen), zeker daar waar de continuiteit<br />
<strong>van</strong> de onderneming in het gedrang kan komen.<br />
Artikel 25 <strong>van</strong> de Wet op de ondernemingsraden<br />
(‘WOR’) geeft een opsomming <strong>van</strong> de verschillende<br />
adviesplichtige besluiten. <strong>De</strong>els spreekt deze opsomming<br />
voor zich; deels geeft de interpretatie <strong>van</strong> de<br />
reikwijdte <strong>van</strong> het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
in de praktijk nog altijd stof tot nadenken. In<br />
deze bijdrage zullen enkele aspecten <strong>van</strong> het adviesrecht<br />
<strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financieringsvraagstukken<br />
nader worden beschouwd. Daarbij zal<br />
de nadruk liggen op zogenaamde ‘financiële besluiten’<br />
<strong>van</strong> de ondernemer in concernverband, dat wil in<br />
deze bijdrage zeggen: besluiten die de financiële positie<br />
<strong>van</strong> de onderneming betreffen.<br />
Financiële besluiten<br />
In artikel 25, lid 1 sub h, i en j <strong>van</strong> de WOR zijn<br />
de volgende ‘financiële besluiten’ expliciet benoemd:<br />
het voorgenomen besluit tot het doen <strong>van</strong> een<br />
belangrijke investering of het aantrekken <strong>van</strong> een<br />
belangrijk krediet ten behoeve <strong>van</strong> de onderneming,<br />
maar ook het verstrekken <strong>van</strong> een belangrijk krediet<br />
en het stellen <strong>van</strong> zekerheid voor belangrijke schulden<br />
<strong>van</strong> een andere ondernemer. Onder dat laatste<br />
wordt tevens verstaan het afgeven <strong>van</strong> een zogenaamde<br />
403-verklaring (terwijl de intrekking daar<strong>van</strong><br />
in beginsel niet adviesplichtig zal zijn). 1 <strong>De</strong>rgelijke<br />
financiële besluiten <strong>van</strong> de ondernemer zullen<br />
in beginsel adviesplichtig zijn.<br />
Ondernemer<br />
Het gaat in eerste instantie om financiële besluiten<br />
<strong>van</strong> de ‘ondernemer’. <strong>De</strong> gedachte is dat er geen<br />
medezeggenschap <strong>van</strong> de ondernemingsraad kan<br />
bestaan, zonder zeggenschap <strong>van</strong> de ondernemer. <strong>De</strong><br />
ondernemer is primair de (rechts)persoon die de<br />
onderneming in stand houdt. Het is echter mogelijk<br />
dat de zeggenschap <strong>van</strong> de ondernemingsraad zich<br />
kan uitstrekken over besluiten, die niet door de<br />
‘eigen’ ondernemer worden genomen. <strong>De</strong>ze situaties<br />
zullen zich vooral voordoen in concernverband.<br />
In de rechtspraak <strong>van</strong> de ondernemingskamer <strong>van</strong><br />
het Gerechtshof te Amsterdam (de ‘Ondernemingskamer’)<br />
is herhaaldelijk bevestigd dat besluiten <strong>van</strong><br />
een moedervennootschap (lees: een ander dan de<br />
ondernemer) kunnen worden ‘toegerekend’ aan de<br />
ondernemer. Daarbij zal een rol spelen dat de moedervennootschap,<br />
bijvoorbeeld als bestuurder <strong>van</strong> de<br />
dochtervennootschap, een grote inbreng heeft gehad<br />
op de besluitvorming bij de dochtervennootschap; 2<br />
die inbreng zal spoedig kunnen worden aangenomen<br />
1 Vzr.Arnhem 21 juli 2004, ROR 2004, nr. 42 (Accordis Beheer; intrekken 403-verklaring niet adviesplichtig, tenzij uitdrukkelijke<br />
toezegging).<br />
2 Gerechtshof Amsterdam (OK) 2 april 1987, NJ 1988, 382.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 23<br />
Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />
als er een belangrijke overlapping – een personele<br />
unie – bestaat tussen de bestuurders <strong>van</strong> de moedervennootschap<br />
en die <strong>van</strong> de dochtervennootschap.<br />
Ook zonder een dergelijke toerekening kan de<br />
ondernemingsraad gerechtigd zijn om te adviseren<br />
over besluiten die worden genomen op een hoger<br />
niveau in de groep. Daarbij dient te worden gedacht<br />
aan de doctrines <strong>van</strong> ‘vereenzelviging’, of ‘medeondernemerschap’.<br />
Bij vereenzelviging kan worden<br />
gedacht aan het opheffen <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> Commissarissen<br />
op het niveau <strong>van</strong> de moedervennootschap,<br />
dat tot adviesrecht kan leiden op het niveau <strong>van</strong> de<br />
dochtervennootschap. 3 Bij het aannemen <strong>van</strong> medeondernemerschap<br />
tussen moeder- en dochtervennootschap<br />
speelt de stelselmatige invloed op en<br />
betrokkenheid bij de bedrijfsvoering <strong>van</strong> de dochtervennootschap<br />
een grote rol. 4<br />
Belangrijk<br />
Uit het woord ‘belangrijk’ in artikel 25 lid 1 sub i,<br />
j en h WOR kan worden afgeleid dat niet alle financiële<br />
besluiten adviesplichtig zullen zijn. <strong>De</strong> wet geeft<br />
echter geen vaste omschrijving <strong>van</strong> het begrip<br />
‘belangrijk’.Welke financiële besluiten ‘belangrijk’<br />
zijn en welke niet, is dan ook vatbaar voor interpretatie.<br />
In ieder geval zal het moeten gaan om bijzondere,<br />
niet-alledaagse financiële besluiten, met wezenlijke<br />
gevolgen voor de vermogens- en liquiditeitspositie<br />
<strong>van</strong> de onderneming. Het adviesrecht geldt niet voor<br />
zover er sprake is <strong>van</strong> een normale uitoefening <strong>van</strong> de<br />
werkzaamheden in de onderneming. 5<br />
Het spreekt voor zich dat een om<strong>van</strong>grijke<br />
investering in (duurzame) bedrijfsmiddelen ten<br />
behoeve <strong>van</strong> de eigen onderneming, die in casu voor<br />
de ondernemer als substantieel en niet alledaags kan<br />
worden gekwalificeerd, onder het adviesrecht <strong>van</strong> de<br />
ondernemingsraad valt. 6 Een besluit om een belangrijke<br />
investering niet te doen (een ‘desinvestering’)<br />
zal in beginsel niet onder het adviesrecht <strong>van</strong> de<br />
ondernemingsraad vallen, tenzij datzelfde besluit<br />
tevens valt onder één <strong>van</strong> de onderwerpen <strong>van</strong> artikel<br />
25 lid 1 <strong>van</strong> de WOR, zoals een reorganisatie, sluiting<br />
<strong>van</strong> een productiefaciliteit, of de overdracht <strong>van</strong> zeggenschap<br />
over een onderdeel <strong>van</strong> de onderneming.<br />
Hoewel de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verwachte personele<br />
gevolgen <strong>van</strong> belang kan zijn bij het beoordelen of<br />
een voorgenomen financieel besluit adviesplichtig is,<br />
zal dat niet per definitie een beslissend criterium zijn;<br />
ook een voorgenomen financieel besluit zonder –<br />
directe – personele gevolgen kan namelijk adviesplichtig<br />
zijn. 7 Dat zal met name het geval zijn als een<br />
dergelijk besluit redelijkerwijs te verwachten – indirecte<br />
– personele gevolgen heeft. Daaronder wordt<br />
verstaan de (dis)continuïteit <strong>van</strong> de onderneming.<br />
Voor de goede orde, zo er personele gevolgen kleven<br />
aan financiële besluiten zullen deze veelal indirect<br />
<strong>van</strong> aard zijn.<br />
Verder heeft de term ‘belangrijk’ in de zin <strong>van</strong><br />
artikel 25 WOR ook een subjectieve connotatie.<br />
Indien en voor zover de ondernemer het advies <strong>van</strong><br />
de ondernemingsraad heeft gevraagd, staat daarmee<br />
vast dat de ondernemer het betreffende voorgenomen<br />
besluit belangrijk acht. Op deze subjectieve<br />
beleving kan de ondernemer later in rechte niet meer<br />
terugkomen, ongeacht of de rechter de kwestie op<br />
haar merites als ‘belangrijk’ zou hebben gekwalificeerd.<br />
Ten slotte is het mogelijk dat de ondernemer<br />
nadere afspraken heeft gemaakt met de ondernemingsraad<br />
(in een convenant), of anderszins toezeggingen<br />
zijn gedaan omtrent de invulling <strong>van</strong> het<br />
begrip ‘belangrijk’. Partijen kunnen daarmee verwijzen<br />
naar een financiële drempelwaarde, maar bijvoorbeeld<br />
ook naar een vooraf bepaald onderwerp.<br />
Krediet en zekerheid<br />
Het aantrekken <strong>van</strong> een belangrijk krediet voor de<br />
onderneming kan personele gevolgen met zich brengen,<br />
omdat de daarmee verband houdende verplichtingen<br />
(rente, aflossingen, zekerheid) de continuïteit<br />
<strong>van</strong> de onderneming kunnen bedreigen. Die redenering<br />
gaat ook op voor het verstrekken <strong>van</strong> een<br />
belangrijk krediet (en het daarmee verband houdende<br />
restitutierisico), alsook voor het verstrekken<br />
<strong>van</strong> zekerheid voor belangrijke schulden <strong>van</strong> een<br />
andere onderneming (en het daarmee verband houdende<br />
verhaalsrisico).<br />
<strong>De</strong>rgelijke situaties spelen zich met grote regelmaat<br />
af bij vennootschappen in concernverband. <strong>De</strong><br />
daarmee verbonden risico’s zijn bij de Onderne-<br />
O & F<br />
23<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
3 HR 26 januari 1994, ROR 1994,1.<br />
4 HR 26 januari 2000, JOR 2000, 55; Gerechtshof Amsterdam (OK) 30 oktober 2002, ARO 2002, 171.<br />
5 Vink, F.W.H., Inzicht in de Ondernemingsraad, Editie 2006, p. 122.<br />
6 Gerechtshof Amsterdam (OK) 1 maart 2001, ROR 2001, nr. 12 (de investering maakt een wezenlijk deel uit <strong>van</strong> de totale<br />
investering).<br />
7 Gerechtshof Amsterdam (OK) 9 maart 2000, ROR 2000, nr. 14 (ook adviesplichtigheid mogelijk bij besluiten zonder personele<br />
gevolgen).
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 24<br />
Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
24<br />
mingskamer herhaaldelijk onderwerp <strong>van</strong> geschil<br />
geweest en zijn dan ook alleszins denkbeeldig. Meer<br />
specifiek kan daarbij worden gedacht aan de casus<br />
waarbij de moedervennootschap <strong>van</strong> een concern<br />
een kredietfaciliteit overeenkomt met één of meerdere<br />
geldverstrekkers, terwijl in het kader <strong>van</strong> die<br />
kredietfaciliteit alle (materiële) vennootschappen <strong>van</strong><br />
het concern worden ‘verordonneerd’ om de daarbij<br />
gebruikelijke zekerheden te verstrekken. Het is niet<br />
ondenkbaar dat de moedervennootschap en haar<br />
dochters in dergelijke situaties een ander – en mogelijk<br />
zelfs tegenstrijdig – belang kunnen hebben.<br />
Immers, de dochtervennootschap dient in te staan<br />
voor alle schulden <strong>van</strong> de moedervennootschap,<br />
zodat bij een toerekenbare tekortkoming <strong>van</strong> de<br />
moedervennootschap uit hoofde <strong>van</strong> de kredietfaciliteit,<br />
de continuïteit <strong>van</strong> de dochter in het gedrang<br />
kan komen.<br />
<strong>De</strong> wetgever heeft bij de wijziging <strong>van</strong> de WOR<br />
in 1998 het stellen <strong>van</strong> zekerheid voor belangrijke<br />
schulden <strong>van</strong> een andere ondernemer overigens uitdrukkelijk<br />
opgenomen in onderdeel j <strong>van</strong> het eerste<br />
lid <strong>van</strong> artikel 25 WOR.<br />
Vertraging<br />
Doordat besluiten tot het aangaan <strong>van</strong> een kredietfaciliteit<br />
ten behoeve <strong>van</strong> een (internationaal)<br />
concern veelal niet worden genomen op het niveau<br />
<strong>van</strong> de Nederlandse dochteronderneming waar zich<br />
een ondernemingsraad bevindt, wordt de adviesbevoegdheid<br />
<strong>van</strong> de Nederlandse ondernemingsraad in<br />
dergelijke gevallen niet zelden ‘vergeten’.<br />
<strong>De</strong>ze adviesbevoegdheid blijft echter in de meeste<br />
gevallen uiteindelijk toch niet onopgemerkt, als<br />
gevolg <strong>van</strong> de uitgebreide lenings- en zekerheidsdocumentatie,<br />
legal opinions, et cetera In dat kader dient<br />
doorgaans namelijk te worden verklaard dat aan alle<br />
(wettelijke) meldings- en overlegvereisten is voldaan<br />
en zal het ontbreken <strong>van</strong> het advies <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
alsdan pijnlijk duidelijk worden.<br />
Aldus wordt de ondernemer voor de keuze<br />
geplaatst om alsnog de ondernemingsraad advies te<br />
vragen. Niet zelden is dat op een dusdanig laat<br />
moment, dat kan worden getwijfeld aan deugdelijke<br />
en wezenlijke medezeggenschap. Als er weinig tot<br />
geen – directe – personele gevolgen te verwachten<br />
zijn <strong>van</strong> het voorgenomen besluit tot toetreding tot<br />
een kredietfaciliteit (en het verstrekken <strong>van</strong> zekerheden),<br />
terwijl het voorts niet in de rede ligt om materiële<br />
– indirecte – personele gevolgen te verwachten,<br />
is het niet ondenkbaar dat het hele adviestraject alsnog<br />
zeer efficiënt, snel en succesvol verloopt. Daarbij<br />
dient te worden bedacht dat de wet geen minimumtermijn<br />
stelt aan de duur <strong>van</strong> het adviestraject, met<br />
dien verstande dat er ten minste één overlegvergadering<br />
moet hebben plaatsgevonden voordat het advies<br />
wordt gegeven.<br />
Zijn er wel (directe) personele gevolgen te verwachten,<br />
bijvoorbeeld doordat een significante vermindering<br />
<strong>van</strong> personeelskosten een constitutieve<br />
voorwaarde is voor toetreding tot de kredietfaciliteit,<br />
dan ligt het niet voor de hand dat de ondernemingsraad<br />
onmiddellijk een positief advies zal verstrekken.<br />
In dat geval kan het adviestraject op het niveau <strong>van</strong><br />
de Nederlandse dochtervennootschap een belangrijke<br />
vertragende factor vormen; het kan de voortgang<br />
<strong>van</strong> de transactie (in ieder geval voor de Nederlandse<br />
dochtervennootschap) in gevaar brengen.<br />
<strong>De</strong> geldverstrekker (of hun raadslieden) trappen in<br />
dat geval doorgaans op de rem; als er in dat geval al<br />
signing plaatsvindt (of heeft plaatsgevonden) – terwijl<br />
in dat geval grote vraagtekens kunnen worden<br />
geplaatst bij de wezenlijke invloed <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
op de besluitvorming – kan de closing tot<br />
nader order worden uitgesteld tot dat het adviestraject<br />
deugdelijk is verlopen.<br />
Maar zelfs als dergelijke commerciële overwegingen<br />
niet nopen tot opschorting <strong>van</strong> de transactie,<br />
bestaan er ook nog belangrijke juridische redenen<br />
om pas op de plaats te maken. Ieder besluit <strong>van</strong> een<br />
ondernemer dat geheel of gedeeltelijk afwijkt <strong>van</strong> het<br />
advies <strong>van</strong> de ondernemingsraad, moet op grond <strong>van</strong><br />
artikel 25 lid 6 WOR namelijk met ten minste één<br />
maand worden opgeschort, tenzij de ondernemingsraad<br />
uitdrukkelijk afstand doet <strong>van</strong> die opschortingstermijn.<br />
Datzelfde geldt als de ondernemingsraad<br />
geen advies heeft kunnen of willen geven. <strong>De</strong>ze<br />
opschortingstermijn eindigt één maand na de dag<br />
waarop het besluit door de onderneming aan de<br />
ondernemingsraad is bevestigd.<br />
<strong>De</strong> vertraging kan ten slotte ook worden veroorzaakt<br />
doordat de ondernemingsraad, bij wijze <strong>van</strong><br />
voorlopige voorziening, in rechte afdwingt dat (alsnog)<br />
een deugdelijk adviestraject wordt doorlopen.<br />
Het is daarbij goed te bedenken dat de wet evenmin<br />
een maximumtermijn stelt aan de duur <strong>van</strong> een<br />
adviestraject (hoewel er wel praktische mogelijkheden<br />
bestaan om het adviestraject zo efficiënt mogelijk<br />
te laten verlopen).<br />
Beroep<br />
Het is niet toevallig dat de opschortingstermijn<br />
samenvalt met de termijn waarbinnen de ondernemingsraad<br />
beroep kan aantekenen tegen het besluit<br />
bij de Ondernemingskamer.Aldus wordt de ondernemingsraad<br />
in de gelegenheid gesteld om het besluit
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 25<br />
Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />
<strong>van</strong> de ondernemer te doen toetsen door de rechter<br />
op grond <strong>van</strong> artikel 26 WOR. <strong>De</strong>ze toetsing is – wat<br />
de inhoud <strong>van</strong> het besluit betreft – marginaal; daarmee<br />
wordt bedoeld dat de rechter toetst of de ondernemer<br />
in redelijkheid tot het gewraakte besluit heeft<br />
kunnen komen (met de kennis waarover de ondernemer<br />
op dat moment beschikte of kon beschikken).<br />
<strong>De</strong> rechter weegt de betrokken belangen, zonder<br />
daarbij op de stoel <strong>van</strong> de ondernemer te gaan zitten.<br />
<strong>De</strong> toetsing door de rechter is volledig met betrekking<br />
tot de (formele) vereisten <strong>van</strong> de totstandkoming<br />
<strong>van</strong> het besluit.Wanneer de ondernemer het<br />
advies <strong>van</strong> de ondernemingsraad niet of niet tijdig<br />
heeft gevraagd, leidt deze ‘spelregeltoetsing’ in vrijwel<br />
alle gevallen tot het oordeel dat het besluit kennelijk<br />
onredelijk is. <strong>De</strong> achterliggende gedachte daar<strong>van</strong> is<br />
dat de ondernemer in die gevallen niet tot een<br />
behoorlijke belangenafweging heeft kunnen komen,<br />
zonder dat voorafgaand advies is gevraagd <strong>van</strong> de<br />
ondernemingsraad. <strong>De</strong> rechter kan tot eenzelfde oordeel<br />
komen, wanneer het voorgenomen besluit niet<br />
deugdelijk is gemotiveerd.<br />
Voorlopige voorzieningen<br />
Het is denkbaar dat partijen zich <strong>van</strong> de (pragmatische<br />
of wettelijke) bezwaren om een transactie op te<br />
schorten niets aantrekken en de transactie gewoon<br />
doorgang laten vinden. In dat geval zou het beroepsrecht<br />
<strong>van</strong> de ondernemingsraad door de feiten worden<br />
ingehaald.<br />
Op vordering c.q. verzoek <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
kan de Voorzieningenrechter dan ook in voorkomende<br />
gevallen – en zonodig onverwijld – de noodzakelijk<br />
geachte voorlopige voorzieningen treffen.<br />
Sinds 1996 beschikt de Ondernemingskamer over de<br />
mogelijkheid om, vooruitlopend op de eindbeschikking,<br />
op verzoek <strong>van</strong> de ondernemingsraad onverwijlde<br />
voorlopige voorzieningen te treffen.<br />
Daarbij wordt gedacht aan de verplichting om het<br />
besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken en de<br />
gevolgen daar<strong>van</strong> ongedaan te maken, of een verbod<br />
om het besluit geheel of gedeeltelijk uit te voeren.<br />
<strong>De</strong>rgelijke onverwijlde voorlopige voorzieningen<br />
worden door de Ondernemingskamer slechts opgelegd<br />
indien daarvoor zwaarwichtige redenen aanwezig<br />
zijn en een aanmerkelijke kans bestaat dat in de<br />
bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is<br />
<strong>van</strong> een kennelijk onredelijk besluit. 8<br />
<strong>De</strong> Ondernemingskamer is niet exclusief bevoegd. In<br />
zwaarwichtige en spoedeisende gevallen, waar de<br />
ondernemingsraad niet bij de Ondernemingskamer<br />
terechtkan, staat de gang naar de Voorzieningenrechter<br />
<strong>van</strong> de Rechtbank in beginsel open. Echter, wanneer<br />
de bodemprocedure ingevolge artikel 26 WOR<br />
reeds aanhangig is, zal een vordering <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />
om een onverwijlde voorlopige voorziening<br />
aan de Voorzieningenrechter <strong>van</strong> de Rechtbank<br />
op niet-ont<strong>van</strong>kelijkheid stuiten. 9 <strong>De</strong> keuze voor de<br />
Ondernemingskamer of de Voorzieningenrechter <strong>van</strong><br />
de Rechtbank kan verder afhangen <strong>van</strong> de specifieke<br />
omstandigheden <strong>van</strong> het geval, onder andere de<br />
mogelijkheid (of wenselijkheid?) <strong>van</strong> het instellen<br />
<strong>van</strong> een bodemprocedure, de spoedeisendheid, et<br />
cetera.<br />
Artikel 26 lid 5 WOR<br />
Indien een ondernemer en een geldverstrekker<br />
zich (willens en wetens) niet laten weerhouden door<br />
juridische of pragmatische argumenten om het<br />
adviestraject (alsnog) te volgen, kan dat er toe leiden<br />
dat een kredietfaciliteit wordt verstrekt en zekerheden<br />
worden gevestigd, zonder dat de ondernemingsraad<br />
in de gelegenheid is gesteld om daarover advies<br />
te geven. Dat betekent dat derden (zoals de geldverstrekker)<br />
rechten kunnen verwerven als gevolg <strong>van</strong><br />
dergelijke financiële besluiten.<br />
Een belangrijke beperking <strong>van</strong> reikwijdte en<br />
kracht <strong>van</strong> de voorzieningen <strong>van</strong>wege de Ondernemingskamer<br />
is gelegen in artikel 25 lid 5 WOR. Daar<br />
is namelijk bepaald dat een voorziening <strong>van</strong> de<br />
Ondernemingskamer door derden verworven rechten<br />
niet kan aantasten.<br />
Dat betekent dat zelfs als het besluit <strong>van</strong> de ondernemer<br />
kennelijk onredelijk is, de verworven rechten<br />
<strong>van</strong> derden beschermd worden. Dat wordt in beginsel<br />
niet anders als deze derde niet te goeder trouw is.<br />
Zelfs wanneer de ondernemer en de geldverstrekker<br />
weten of behoren te weten dat het vereiste advies <strong>van</strong><br />
de ondernemingsraad voor de toetreding tot de kredietfaciliteit<br />
(en verstrekking <strong>van</strong> de bijbehorende<br />
zekerheden) niet is verkregen, kunnen zij derhalve<br />
besluiten tot het aangaan daar<strong>van</strong>.<br />
Toch lijkt dat niet verstandig. <strong>De</strong> redenen daarvoor<br />
zijn enerzijds pragmatisch, doordat het in het<br />
belang <strong>van</strong> de ondernemer zal zijn om de relatie met<br />
zijn ondernemingsraad te conserveren; het gewraakte<br />
O & F<br />
25<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
8 Grapperhaus, F.B.J., Geschriften <strong>van</strong>wege de Vereniging Corporate Litigation 2003-2004,p.463;Timmerman, L. / Sprengers, L.C.J.,<br />
Tekst & Commentaar, derde druk 2004, p. 341.<br />
9 Timmerman, L. / Sprengers, L.C.J., t.a.p.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 26<br />
Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
26<br />
besluit zal naar verwachting niet het laatste adviesplichtige<br />
besluit zijn (het zal niet de laatste keer zijn<br />
dat de ondernemer de ondernemingsraad nodig<br />
heeft).Anderzijds lijkt ook de genoemde derdenbescherming<br />
bij nadere beschouwing niet absoluut. <strong>De</strong><br />
Ondernemingskamer lijkt geneigd om het begrip<br />
‘derde’ in de zin <strong>van</strong> artikel 26 lid 5 WOR beperkter<br />
uit te leggen dan de louter taalkundige betekenis zou<br />
doen vermoeden. Zo kan uit het obiter dictum bij het<br />
arrest <strong>van</strong> de Ondernemingskamer inzake Noest<br />
Beheer 10 worden afgeleid, dat de wederpartij <strong>van</strong> een<br />
ondernemer niet als derde is te beschouwen, indien<br />
en voor zover deze betrokken is bij de interne<br />
besluitvorming <strong>van</strong> de ondernemer. Een dergelijke<br />
pseudo-derde lijkt derhalve niet op bescherming<br />
tegen de voorzieningen <strong>van</strong> de Ondernemingskamer<br />
te kunnen rekenen.<br />
Toegegeven, het lijkt niet gemakkelijk om aan te<br />
tonen dat de geldverstrekker is betrokken bij de<br />
interne besluitvorming <strong>van</strong> de ondernemer, maar<br />
onmogelijk is het niet.<br />
Slotopmerkingen<br />
Belangrijke financiële besluiten zijn adviesplichtig.<br />
Dat kan in concernverband ook gelden voor<br />
besluiten die niet op het niveau <strong>van</strong> de ondernemer<br />
zelf worden genomen. Behalve besluiten tot het doen<br />
<strong>van</strong> belangrijke investeringen, strekt het adviesrecht<br />
zich ook uit over het verstrekken of aantrekken <strong>van</strong><br />
een belangrijk krediet en het verstrekken <strong>van</strong> zekerheid<br />
voor de belangrijke schulden <strong>van</strong> een andere<br />
onderneming, een veelvoorkomende element <strong>van</strong><br />
concernfinanciering. Het ontbreken <strong>van</strong> het advies<br />
<strong>van</strong> de ondernemingsraad bij dergelijke besluiten kan<br />
een belangrijk struikelblok vormen. <strong>De</strong> ondernemingsraad<br />
kan rechtsmaatregelen treffen om dergelijke<br />
besluiten of het uitvoeren daar<strong>van</strong> geheel of<br />
gedeeltelijk te blokkeren.Toch blijkt dat niet altijd<br />
voldoende om het concern en de geldverstrekker er<br />
<strong>van</strong> te weerhouden de transactie doorgang te laten<br />
vinden; daarbij vertrouwen zij op de bescherming<br />
<strong>van</strong> de door derden verworden rechten. <strong>De</strong> derdenbescherming<br />
<strong>van</strong> artikel 26 lid 5 WOR is echter niet<br />
absoluut.<br />
Mr. M.A. de Jager is advocaat en partner bij CORP.<br />
advocaten te Amsterdam<br />
10 Gerechtshof Amsterdam (OK) d.d. 14 april 1999, JAR 1999/101, ROR 1999, 19 (Noest Beheer; geen derdenbescherming<br />
voor pseudo-derde).
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 27<br />
MR. E.F. RENES<br />
Financiële steunverlening<br />
Ter bescherming en instandhouding <strong>van</strong> het in<br />
vennootschappen bijeengebrachte kapitaal<br />
kent de Nederlandse wet een regime <strong>van</strong><br />
kapitaalbescherming.Wij danken dit regime aan de<br />
Tweede EG Richtlijn. 1 <strong>De</strong> wens was om te komen<br />
tot een Europese harmonisatie <strong>van</strong> de bescherming<br />
<strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> de aandeelhouders en crediteuren.<br />
Strikt genomen is de Tweede EG Richtlijn alleen<br />
<strong>van</strong> toepassing op de naamloze vennootschap (NV)<br />
en heeft de Nederlandse wetgever er zelf voor gekozen<br />
om nagenoeg vergelijkbare bepalingen op te<br />
nemen voor de besloten vennootschap met beperkte<br />
aansprakelijkheid (BV). Het verbod tot financiële<br />
steunverlening is een <strong>van</strong> die bepalingen en is te vinden<br />
in de artikelen 2:98c (voor de NV 2 ) en 2:207c<br />
(voor de BV 3 ) <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek.<br />
Sinds de invoering is er veel te doen rondom deze<br />
bepalingen. In de literatuur is altijd veel aandacht<br />
besteed aan dit onderwerp en wie in zijn of haar<br />
dagelijkse praktijk betrokken is bij de financiering<br />
<strong>van</strong> ondernemingen loopt er met grote regelmaat<br />
tegenaan. Zeker nu sinds de jaren negentig er in<br />
(sterk) toenemende mate gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong><br />
(vaak substantiële) financiering door middel <strong>van</strong><br />
vreemd vermogen om het rendement <strong>van</strong> de eigen<br />
vermogen verschaffers een hefboom te geven, zoals<br />
de bijvoorbeeld de zogenaamde leveraged buy-outs.<br />
Ondanks dat het verbod tot steunverlening al ruim<br />
twee decennia een niet te onderschatten verbod is, is<br />
er nauwelijks rechtspraak tot stand gekomen.<br />
Inhoud, doel en strekking <strong>van</strong> het<br />
steunverbod<br />
Het is een vennootschap niet toegestaan om met<br />
het oog op het nemen of verkrijgen door anderen<br />
<strong>van</strong> aandelen in haar kapitaal of <strong>van</strong> certificaten daar<strong>van</strong>,<br />
zekerheid te stellen, een koersgarantie te geven,<br />
zich op andere wijze sterk te maken of zich hoofdelijk<br />
of anderszins naast of voor anderen te verbinden.<br />
Het verbod tot financiële steunverlening dient om<br />
rugdekking te geven aan de bepalingen <strong>van</strong> de<br />
inkoop <strong>van</strong> eigen aandelen.Weliswaar is het een kapitaalvennootschap<br />
toegestaan aandelen in haar eigen<br />
kapitaal in te kopen, echter een dergelijke inkoop is<br />
beperkt door een aantal voorwaarden die daaraan<br />
gesteld wordt. Zonder het verbod tot financiële<br />
steunverlening zouden deze inkoopbepalingen minder<br />
betekenis hebben. Ook al ligt de oorsprong <strong>van</strong><br />
het verbod tot financiële steunverlening in de aanvulling<br />
op de inkoopbepalingen, inmiddels lijkt het door<br />
de bijwerkingen te zijn verworden tot een zelfstandige<br />
bepaling met een eigen karakter en betekenis.<br />
Het verbod tot financiële steunverlening strekt zich<br />
ook uit over de dochtermaatschappijen <strong>van</strong> de vennootschap.<br />
Dit lijkt een <strong>van</strong>zelfsprekende verruiming<br />
<strong>van</strong> het verbod, omdat in concernverband anders<br />
tegen het doel en de strekking in eenvoudig financiele<br />
steun zou kunnen worden verleend door een<br />
groepsmaatschappij. Het verbod strekt zich niet<br />
alleen uit over aandelen, maar eveneens over daar<br />
tegenover uitgegeven certificaten <strong>van</strong> aandelen.<br />
Omdat dit onderscheid voor deze bijdrage niet rele<strong>van</strong>t<br />
is, zal ik omwille <strong>van</strong> de leesbaarheid de certificaten<br />
<strong>van</strong> aandelen niet langer vermelden.<br />
Het verbod tot het verlenen <strong>van</strong> steun is voor de<br />
BV niet hetzelfde als voor de NV. Het tweede lid <strong>van</strong><br />
artikel 2:98c maakt voor de NV een uitzondering<br />
voor werknemers. Het steunverbod geldt niet indien<br />
de NV aandelen plaatst bij haar werknemers of werknemers<br />
<strong>van</strong> een groepsmaatschappij. Aan<strong>van</strong>kelijk<br />
was de uitzondering <strong>van</strong> artikel 2:98c, lid 2 beperkter<br />
dan de Tweede EG Richtlijn voorschreef, maar na de<br />
wetswijziging ter bevordering <strong>van</strong> werknemersparticipaties<br />
is er meer ruimte gekomen voor het verlenen<br />
<strong>van</strong> steun aan de verkrijging <strong>van</strong> aandelen door<br />
werknemers in dienst <strong>van</strong> het concern. 4 In dit ver-<br />
O & F<br />
27<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
1 Artikel 23,Tweede EG Richtlijn.<br />
2 Aanpassingswet 2de EG Richtlijn, inw. 1 september 1981 (Stb. 1981, 332).<br />
3 Wet kapitaal besloten vennootschap, inw. 20 januari 1986 (Stb. 1985, 656).<br />
4 Kamerstuk 20 291 ingevoerd op 1 januari 1994.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 28<br />
Financiële steunverlening<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
28<br />
band is bovendien de spraakmakende overnamestrijd<br />
om Gucci vermeldenswaard. In het kader <strong>van</strong> deze<br />
bijdrage volsta ik met de opmerking dat artikel 2:98c,<br />
lid 2 niet oneigenlijk gebruikt mag worden.<br />
Een ander verschil tussen artikel 2:98c en artikel<br />
2:207c is dat het tweede lid <strong>van</strong> artikel 2:207c, in<br />
afwijking <strong>van</strong> het verbod tot financiële steunverlening,<br />
toestaat dat de BV een lening verstrekt die aangewend<br />
wordt voor het nemen of verkrijgen <strong>van</strong> aandelen<br />
in haar kapitaal. Voorwaarde is wel dat het<br />
bedrag <strong>van</strong> de lening de hoogte <strong>van</strong> de vrij uitkeerbare<br />
reserves <strong>van</strong> de vennootschap niet overtreft. <strong>De</strong><br />
vennootschap zal alsdan het deel <strong>van</strong> het uitkeerbare<br />
reserve dat overeenkomt met het uitstaande bedrag<br />
<strong>van</strong> de lening omzetten in een niet-uitkeerbare<br />
reserve. Bovendien moeten de statuten toestaan dat<br />
de vennootschap zulke leningen verstrekt.<br />
In het algemeen wordt in de literatuur aangenomen<br />
dat het verbod tot het verstrekken <strong>van</strong> leningen<br />
die de vrije reserves te boven gaan, zich ook uit zou<br />
strekken over dochtermaatschappijen. Hier zou<br />
sprake zijn <strong>van</strong> een omissie <strong>van</strong> de wetgever. Ik twijfel<br />
daar aan. Mijns inziens heeft deze ‘redelijke wetsuitleg’<br />
altijd op gespannen voet geleefd met de eveneens<br />
heersende leer dat artikel 2:207c restrictief moet<br />
worden uitgelegd. Ook Van Olffen heeft hier moeite<br />
mee. 5 Het argument dat de wetgever dit onbedoeld<br />
heeft weggelaten moet aan kracht inboeten, nu artikel<br />
2:207c op 20 januari 1986 in werking is getreden.<br />
Als de wetgever had gewild dat artikel 2:207c, lid 2<br />
zich ook uitstrekte over dochtermaatschappijen dan<br />
had het voor de hand gelegen dat de wetgever deze<br />
omissie had hersteld. Huizink is <strong>van</strong> mening dat, hoewel<br />
vermoedelijk sprake is <strong>van</strong> een omissie, de praktijk<br />
deze omissie met beide handen moet aangrijpen.<br />
6 Al met al lijkt in de literatuur de stelling dat<br />
dochtermaatschappijen <strong>van</strong> een BV onbegrensd<br />
financiële steun kunnen verlenen, steeds meer gehoor<br />
te krijgen.<br />
Steunverbod in de praktijk<br />
Hoe nu om te gaan met constructies waar<strong>van</strong> men<br />
twijfelt of deze al dan niet onder het bereik <strong>van</strong> de<br />
artikelen 2:98c/207c vallen? <strong>De</strong> heersende leer is dat<br />
de bepalingen die zien op de kapitaalbescherming, en<br />
niet in de laatste plaats die <strong>van</strong> de artikelen 2:98c/-<br />
207c, restrictief moeten worden uitgelegd. Het verbod<br />
richt zich op rechtshandelingen die strekken tot<br />
(i) het stellen <strong>van</strong> zekerheid, (ii) het geven <strong>van</strong> een<br />
koersgarantie, (iii) zich op andere wijze sterk maken<br />
of (iv) zich hoofdelijk of anderszins naast of voor<br />
anderen verbinden. Het gevaar <strong>van</strong> een dergelijke<br />
opsomming is dat die rechtshandelingen die niet zijn<br />
opgesomd daar buiten dreigen te vallen. Zeker wanneer<br />
een restrictieve uitleg <strong>van</strong> dit artikel wordt<br />
bepleit.Toch kunnen de artikelen 2:98c/207c niet de<br />
indruk wegnemen dat de wetgever hier duidelijk<br />
heeft willen bereiken dat men niet eenvoudig met<br />
spitsvondige constructies of semantische oplossingen<br />
doel en strekking <strong>van</strong> 2:98c/207c zou kunnen ontwijken.<br />
In de rechtspraktijk wordt een oplossing voor het<br />
probleem voor de financiële steunverlening dan ook<br />
meestal gevonden door weg te blijven <strong>van</strong> de zinsnede<br />
‘(...) met het oog op het nemen en verkrijgen<br />
<strong>van</strong> aandelen door anderen (...)’. Ook hier lijkt de<br />
wetgever door de gebezigde woorden weinig speelruimte<br />
te willen bieden. Echter, door de restrictieve<br />
uitleg die in de literatuur en in de jurisprudentie aan<br />
de artikelen 2:98c/207c wordt gegeven, vindt men in<br />
de praktijk juist hier vaak de oplossing. Een eerste<br />
keer dat een financieringsconstructie met succes<br />
werd getoetst aan de bepalingen <strong>van</strong> de financiële<br />
steunverlening was in de zaak-King Air. 7 In deze uitspraak<br />
kwam de rechtbank door restrictieve toepassing<br />
<strong>van</strong> artikel 2:207c tot de conclusie dat er geen<br />
sprake was <strong>van</strong> financiële steunverlening. Kortweg<br />
ging het om de volgende casus. King Air sloot een<br />
kredietovereenkomst met haar bank. Het krediet<br />
mocht uitsluitend worden aangewend voor de verwerving<br />
<strong>van</strong> aandelen King Air.Vervolgens vestigde<br />
King Air op dezelfde dag een recht <strong>van</strong> hypotheek<br />
ten behoeve <strong>van</strong> dezelfde bank voor al hetgeen die<br />
bank <strong>van</strong> King Air te vorderen had of in de toekomst<br />
te vorderen zou krijgen. King Air trok onder het krediet<br />
en leende het geld op haar beurt door aan een<br />
vennootschap die er de aandelen King Air <strong>van</strong> kocht.<br />
<strong>De</strong>ze doorleenconstructie in combinatie met de op<br />
zich losstaande hypothecaire zekerheid, valt niet<br />
onder de reikwijdte <strong>van</strong> artikel 2:207c, aldus de<br />
rechtbank. Een mijns inziens terechte beslissing, maar<br />
er is niet heel veel fantasie voor nodig om de bepalingen<br />
<strong>van</strong> de leden 1 en 2 <strong>van</strong> artikel 2:207c zo te<br />
interpreteren dat het samenstel <strong>van</strong> rechtshandelingen<br />
wel degelijk kwalificeert als financiële steunverlening.<br />
Er passen wel twee kanttekeningen bij deze<br />
uitspraak.Ten eerste is een niet-onbelangrijk aspect<br />
in deze casus dat de rechtbank de bewuste hypotheek<br />
5 Van Olffen, <strong>De</strong> financiering <strong>van</strong> de onderneming, Serie Van der Heijden Instituut Dl 88 (p. 82).<br />
6 J.B. Huizink, Kapitaalbescherming, Serie Actualia Ondernemingsrecht, (p. 49).<br />
7 Rb. Breda 3 november 1992, NJ 1993 427 (King Air).
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 29<br />
Financiële steunverlening<br />
als een algemene bankhypotheek kwalificeerde die als<br />
gevolg <strong>van</strong> een kredietovereenkomst <strong>van</strong> latere datum<br />
tevens strekte tot zekerheid <strong>van</strong> een bedrijfskrediet.<br />
Hierdoor ontstond afstand met de verwerving <strong>van</strong><br />
aandelen. Dit aspect verliest rele<strong>van</strong>tie als gevolg <strong>van</strong><br />
het hierna te bespreken arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad.Ten<br />
tweede geldt onverminderd dat moet zijn voldaan<br />
aan de eisen die artikel 2:207c stelt aan het verstrekken<br />
<strong>van</strong> zo’n lening. Zo moeten de statuten het verstrekken<br />
<strong>van</strong> een dergelijke lening toestaan en dient<br />
de vennootschap over voldoende vrije reserves te<br />
beschikken.<br />
Ook de Hoge Raad heeft in zijn arrest-Muller<br />
q.q./Rabobank 8 duidelijk gekozen voor een restrictieve<br />
uitleg en gaat nog een stapje verder dan de<br />
rechtbank in King Air. In dit geval had de BV geld<br />
geleend bij een bank.Tot meerdere zekerheid <strong>van</strong> de<br />
terugbetaling <strong>van</strong> de leningen had de BV pandrechten<br />
ten behoeve <strong>van</strong> de bank gevestigd.Vervolgens<br />
had de BV dit geld doorgeleend aan een derde die<br />
met deze middelen aandelen in het kapitaal <strong>van</strong> de<br />
BV kon verwerven. <strong>De</strong> Hoge Raad bevestigde de<br />
opvatting <strong>van</strong> het Hof dat in casu geen sprake was <strong>van</strong><br />
ongeoorloofde steunverlening. <strong>De</strong> BV stelde zekerheid<br />
voor haar eigen verplichtingen jegens de bank<br />
en niet voor een derde die voornemens was aandelen<br />
te verwerven. Artikel 2:207c lid 1 was derhalve niet<br />
<strong>van</strong> toepassing.Vervolgens leende de BV het geld<br />
door aan de verkrijger <strong>van</strong> de aandelen, waarbij de<br />
lening <strong>van</strong> de BV haar vrij uitkeerbare reserves niet te<br />
boven ging. Hiermee bleef de BV binnen de toegestane<br />
grenzen <strong>van</strong> artikel 2:207c, lid 2. Ook de Hoge<br />
Raad legt artikel 2:207c restrictief uit en ontbindt de<br />
rechtshandelingen <strong>van</strong> de doorleenconstructie in factoren<br />
die ieder op zich niet kwalificeren als strijdig<br />
met het steunverbod. Vele schrijvers hebben zich<br />
openlijk afgevraagd of artikel 2:207c zijn doel – rugdekking<br />
verlenen aan de inkoopbepalingen – niet<br />
voorbij is geschoten.Voor deze schrijvers en voor de<br />
transactiepraktijk mag dit arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad<br />
als een hele geruststelling worden ervaren.Althans in<br />
ieder geval voor wat betreft de BV want beide keren<br />
betreft het rechtspraak met betrekking tot de leden 1<br />
en 2 <strong>van</strong> artikel 2:207c. Ik zie echter geen reden om<br />
dit arrest wél restrictief uit te leggen en ben dan ook<br />
<strong>van</strong> mening dat ook artikel 2:98c restrictief moet<br />
worden uitgelegd. In een minder vergelijkbaar geval<br />
dan bovenstaande rechtspraak legde de Rechtbank<br />
Utrecht artikel 2:98c eveneens restrictief uit. 9 <strong>De</strong><br />
enige kanttekening die ik hier op zijn plaats vind, is<br />
dat in het geval <strong>van</strong> een NV er nog de kans bestaat<br />
dat het Europese Hof <strong>van</strong> Justitie de visie <strong>van</strong> de<br />
Hoge Raad niet deelt. Omdat er op Europees niveau<br />
een voorstel ligt om artikel 23 <strong>van</strong> de Tweede EG<br />
Richtlijn – dit is het artikel waar de artikelen<br />
2:98c/207c de nationale uitwerking <strong>van</strong> zijn – aan te<br />
passen, neemt de kans dat het Europese Hof nog aan<br />
de beurt komt wel af.<br />
Gevolgen niet-naleven steunverbod<br />
Wat nu als toch in strijd met het verbod tot financiële<br />
steunverlening is gehandeld? Is deze rechtshandeling<br />
dan nietig of vernietigbaar? <strong>De</strong> meningen<br />
lopen hierover sterk uiteen, maar in het algemeen<br />
wordt aangenomen dat rechtshandelingen die in<br />
strijd met de artikelen 2:98c/207c zijn verricht nietig<br />
zijn. 10 Immers, er wordt gehandeld in strijd met een<br />
dwingendrechtelijke bepaling en artikel 3:40 BW, lid<br />
2 verbindt daaraan de consequentie <strong>van</strong> nietigheid.<br />
Het tweede lid <strong>van</strong> 3:40 bepaalt ook dat dit anders is<br />
indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming<br />
<strong>van</strong> een der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling,<br />
maar het steunverbod beoogt zonder meer de<br />
belangen <strong>van</strong> derden – met name die <strong>van</strong> de aandeelhouders<br />
en de crediteuren – te beschermen. Een<br />
gedeelte <strong>van</strong> de onzekerheid had kunnen worden<br />
weggenomen als de wetgever in de artikelen<br />
2:98c/207c de woorden ‘kan niet’ had gebruikt waar<br />
nu staat:‘<strong>De</strong> vennootschap mag niet met het oog op<br />
het nemen (...) <strong>van</strong> aandelen...’ (curs. EFR). <strong>De</strong> laatste<br />
zinsnede <strong>van</strong> 3:40, lid 2 maakt namelijk de algemene<br />
uitzondering dat de hoofdregel <strong>van</strong> 3:40, lid 2 (‘nietigheid’)<br />
of de uitzondering daarop (‘vernietigbaarheid’)<br />
niet geldt indien uit de strekking <strong>van</strong> de bepaling<br />
anders voortvloeit. Door het gebruik <strong>van</strong> de<br />
woorden ‘mag niet’ ontstaat de suggestie <strong>van</strong> vernietigbaarheid.Voorts<br />
kan uit de ratio <strong>van</strong> de kapitaalbescherming<br />
geconcludeerd kan worden dat vernietigbaarheid<br />
beoogd is. Ook <strong>van</strong>uit het oogpunt <strong>van</strong><br />
rechtszekerheid voor de transactiepraktijk is vernietigbaarheid<br />
te prefereren boven nietigheid. Onder<br />
meer Oostwouder komt op basis <strong>van</strong> bovenstaande<br />
argumenten tot de conclusie dat strijd met 2:98c/-<br />
207c een vernietigbare rechtshandeling oplevert. 11<br />
Tot slot is er nog de leer <strong>van</strong> de beperking <strong>van</strong> de vertegenwoordigingsbevoegdheid<br />
<strong>van</strong> de bestuurders.<br />
O & F<br />
29<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
8 HR 7 mei 2004, NJ 2004, 360, JOR 2004, 161 RvdW 2004, 68 (Muller q.q./Rabobank).<br />
9 Rb. Utrecht 4 januari 1995, TVVS 1996, (p.78-80). (Leerdam/M&M Beheer).<br />
10 Asser-Maeijer (nr. 165) en Handboek vd Grinten (nr. 317).<br />
11 W.J. Oostwouder, diss. Management Buy-Out 1996 en W.J. Oostwouder, Management Buy-Out, <strong>De</strong> NV 1997/2 p. 283.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 30<br />
Financiële steunverlening<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
30<br />
Van Schilfgaarde concludeert uit de woorden ‘mag<br />
niet’ dat de wetgever geen nietigheid voor ogen stond<br />
maar een tot de vennootschap gericht verbod dat op<br />
zich zelf niet de strekking heeft om de geldigheid <strong>van</strong><br />
de rechtshandeling aan te tasten. 12 Met een verboden<br />
steunhandeling overschrijdt het bestuur de grenzen<br />
<strong>van</strong> de vertegenwoordigingsbevoegdheid. <strong>De</strong> vennootschap<br />
kan alsdan een beroep doen op vernietiging.<br />
Dit beroep zal niet altijd slagen indien de<br />
wederpartij te goeder trouw is, tenzij deze wist of<br />
behoorde te weten dat <strong>van</strong> overschrijding sprake was.<br />
Zelf ben ik de mening toegedaan dat handelen in<br />
strijd met het financiële steunverbod vernietigbaarheid<br />
<strong>van</strong> de rechtshandeling tot gevolg heeft. Ik zie<br />
voldoende aanknopingspunten om te verdedigen dat<br />
de strekking <strong>van</strong> de artikelen 2:98c/207c zich verzet<br />
tegen de hoofdregel <strong>van</strong> nietigheid als vastgelegd in<br />
de eerste zinsnede <strong>van</strong> artikel 3:40, lid 2. <strong>De</strong> ratio <strong>van</strong><br />
de kapitaalbescherming en het gebruik <strong>van</strong> de woorden<br />
‘mag niet’rechtvaardigen mijns inziens de toepassing<br />
<strong>van</strong> de laatste zinsnede <strong>van</strong> artikel 3:40, lid 2 en<br />
derhalve verzet de strekking <strong>van</strong> deze bepalingen zich<br />
tegen nietigheid. <strong>De</strong> eerlijkheid gebiedt mij te zeggen<br />
dat ik beide standpunten zeer verdedigbaar vind<br />
en mijn mening mede wordt ingegeven door de wenselijkheid<br />
er<strong>van</strong>.<br />
Wat brengt de toekomst?<br />
Indien daadwerkelijk uitvoering zal worden gegeven<br />
aan alle goede intenties, staan we aan de vooravond<br />
<strong>van</strong> ingrijpende wijzigingen. Zoals eerder vermeld,<br />
is er het Europese voornemen om artikel 23<br />
<strong>van</strong> de Tweede EG Richtlijn te wijzigen. Het voorstel<br />
komt er kortweg op neer dat financiële steunverlening<br />
is toegestaan mits aan een (niet gering) aantal<br />
voorwaarden is voldaan. <strong>De</strong>ze voorwaarden strekken<br />
er toe de rechten <strong>van</strong> met name de aandeelhouders<br />
en de crediteuren te beschermen. <strong>De</strong> implementatie<br />
<strong>van</strong> de voorgestelde wijziging <strong>van</strong> de Richtlijn zal<br />
een facultatief karakter krijgen. Echter, nu er in<br />
Nederland hard, openlijk en constructief wordt<br />
gewerkt aan een grondige herziening <strong>van</strong> het BVrecht,<br />
spreek ik de hoop uit dat in het huidige klimaat<br />
de tijd rijp is om op dit punt ook nog eens kritisch<br />
naar het NV-recht te kijken.<br />
Dat brengt me bij de tweede op handen zijnde<br />
wijziging.We bevinden ons midden in een ingrijpend<br />
wetgevingsproces. <strong>De</strong> ministeries <strong>van</strong> Justitie en<br />
Economische zaken hebben besloten om de werkbaarheid<br />
en de wenselijkheid <strong>van</strong> de bepalingen ten<br />
aanzien <strong>van</strong> de BV nog eens goed onder de loep te<br />
nemen. Dit vind ik een zeer goede ontwikkeling.<br />
Niet alleen het initiatief, maar zeker ook de eigentijdse<br />
wijze waarop de wetsvoorstellen steeds meer<br />
vorm aan het krijgen zijn. In dit kader is ook aandacht<br />
besteed aan de bepalingen <strong>van</strong> de kapitaalbescherming.<br />
Er is een expertgroep in het leven geroepen<br />
bestaande uit vooraanstaande wetenschappers en<br />
praktijkjuristen. 13 Ten aanzien <strong>van</strong> het verbod tot<br />
financiële steunverlening, maakt de expertgroep in<br />
haar rapport met aanbevelingen een onderscheid tussen<br />
de koersgarantie en de overige steunmaatregelen.<br />
14 <strong>De</strong> expertgroep acht de koersgarantie dermate<br />
essentieel, dat zij aanbeveelt deze te handhaven.Als<br />
belangrijkste reden noemt de expertgroep het wegvloeien<br />
<strong>van</strong> vermogen uit de vennootschap.Want in<br />
geval <strong>van</strong> een koersgarantie kan de vennootschap<br />
daadwerkelijk tot betalen gedwongen worden, terwijl<br />
in geval <strong>van</strong> het ter beschikking stellen <strong>van</strong> een<br />
lening er een vordering ontstaat. <strong>De</strong> overige steunmaatregelen<br />
zoals het stellen <strong>van</strong> zekerheid of het<br />
verstrekken <strong>van</strong> leningen zou onder voorwaarden<br />
kunnen worden toegestaan. Die voorwaarden lijken<br />
op de huidige voorwaarden, maar leggen meer verantwoordelijkheid<br />
bij het bestuur <strong>van</strong> de vennootschap.<br />
Zo is een opmerkelijk verschil met het huidige<br />
systeem dat geen niet-uitkeerbare reserve hoeft te<br />
worden aangehouden voor zover jegens de vennootschap<br />
adequate zekerheden zijn gesteld. Het lijkt me<br />
ter beoordeling <strong>van</strong> het bestuur wat moet worden<br />
verstaan onder ‘adequate zekerheden’ en/of zij vrij<br />
uitkeerbare reserves zal blokkeren.<br />
Inmiddels is er in drie tranches een wetsontwerp<br />
voorbereid. <strong>De</strong> derde tranche <strong>van</strong> dit wetsontwerp<br />
besteedt aandacht aan de bepalingen <strong>van</strong> de kapitaalbescherming.<br />
15 <strong>De</strong> wetgever gaat nog een stapje verder<br />
dan de expertgroep en stelt voor om artikel<br />
2:207c geheel te laten vervallen. In de eerste plaats<br />
omdat wordt erkend dat artikel 2:207c tot tal <strong>van</strong><br />
onwenselijke problemen en onzekerheden heeft<br />
geleid. In de tweede plaats omdat een aparte wettelijke<br />
regeling niet noodzakelijk zou zijn om aandeelhouders<br />
en crediteuren te beschermen.Volgens het<br />
12 Van Schilfgaarde,Van de NV/BV, nr. 28 en WPNR 93/6103, 598.<br />
13 Voor leden <strong>van</strong> de groep, maar ook voor de wetsontwerpen, de toelichtingen daarop en de consultatieronden, zie:<br />
www.flexbv.ez.nl.<br />
14 Rapport <strong>van</strong> de expertgroep onder voorzitterschap <strong>van</strong> prof. mr. H.J. de Kluiver, d.d. 6 mei 2004.<br />
15 Ambtelijk voorontwerp wijziging boek 2 BW, 3de tranche: kapitaal en schuldeiserbescherming.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 31<br />
Financiële steunverlening<br />
wetsontwerp is het de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het<br />
bestuur <strong>van</strong> een vennootschap om te beoordelen of<br />
transacties in het belang <strong>van</strong> de vennootschap zijn en<br />
wat de financiële consequenties daar<strong>van</strong> kunnen zijn.<br />
Vanzelfsprekend worden daarmee de consequenties<br />
voor de vennootschap bedoeld maar ook de consequenties<br />
voor diegenen die bij de vennootschap zijn<br />
betrokken zoals aandeelhouders en crediteuren. Uit<br />
rechtsvergelijkend onderzoek is gebleken dat ook<br />
andere landen het steunverbod overwegen af te schaffen.<br />
16 In jurisdicties waar een verbod op financiële<br />
steunverlening nooit is geïntroduceerd, heeft dit nimmer<br />
tot significant meer problemen geleid.<br />
Conclusie<br />
Formeel is de Tweede EG Richtlijn alleen <strong>van</strong><br />
toepassing op de NV, echter de Nederlandse wetgever<br />
heeft er helaas voor gekozen de bepalingen grotendeels<br />
te kopiëren naar de bepalingen voor de BV.<br />
Reden hiervoor was met name het aspect <strong>van</strong> de crediteursbescherming.<br />
Dit aspect werd terecht belangrijk<br />
gevonden, maar ik meen dat iedereen het er<br />
inmiddels wel over eens is dat de gekozen weg niet de<br />
meest ideale route is gebleken.<br />
Ondertussen heeft de praktijk het steunverbod<br />
nooit als een echte belemmering gezien, maar meer<br />
als een hinderlijk obstakel. Een obstakel waar bijna<br />
altijd wel een oplossing voor is, mits vakkundig financieel<br />
en juridisch advies wordt ingewonnen.Als we<br />
nu, twintig jaar na de introductie, de balans opmaken,<br />
lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het huidige<br />
verbod op het verlenen <strong>van</strong> financiële steun zijn doel<br />
voorbij is geschoten.<br />
<strong>De</strong> wetgever heeft in het wetsvoorstel aangegeven<br />
artikel 2:207c BW te willen laten vervallen. Dit vind<br />
ik een enorme stap vooruit, waarmee ten volle recht<br />
wordt gedaan aan de doelstelling om de bepalingen<br />
ten aanzien <strong>van</strong> de BV flexibeler en eenvoudiger te<br />
maken.<br />
Maak ik me dan geen enkele zorgen om de positie<br />
<strong>van</strong> de schuldeisers? Nee, ik deel de mening <strong>van</strong> de<br />
wetgever dat een behoorlijke taakvervulling door het<br />
bestuur op grond <strong>van</strong> de wet met de daaruit voortvloeiende<br />
aansprakelijkheid voldoende bescherming<br />
moet bieden. Dat de crediteur nadeel kan ondervinden<br />
<strong>van</strong> financiële steunverlening is boven alle twijfel<br />
verheven. Echter, de crediteur loopt elke dag risico als<br />
gevolg <strong>van</strong> handelingen <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> zijn<br />
debiteur. Niet valt te in te zien waarom financiële<br />
steunverlening speciale bescherming behoeft.<br />
Er is nog een reden dat de voorgstelde afschaffing<br />
<strong>van</strong> 2:207c mij gunstig stemt.We leven in een tijdsgewricht<br />
waar onder invloed <strong>van</strong> marktwerking, deregulering<br />
en samenwerking in het vennootschapsrecht<br />
een afname te zien is als het gaat om ‘bescherming’ en<br />
‘toezicht’ (in tegenstelling tot het bank- en effectenrecht).Wie<br />
bescherming en toezicht langs wettelijke<br />
weg wil regelen creëert een wet die – doorgaans –<br />
geldt voor allen, maar slechts bedoeld is voor enkelen.<br />
Niet zelden kent een dergelijke wet bijwerkingen.<br />
Bijwerkingen – variërend <strong>van</strong> verzwaring <strong>van</strong> administratieve<br />
lasten tot verstikking – die hun rechtvaardiging<br />
vinden in het doel dat wordt nagestreefd.<br />
Dat vraagt wel om een kosten-batenanalyse. Is dit een<br />
pleidooi om alle vormen <strong>van</strong> bescherming en toezicht<br />
in te perken? Geenszins, maar uiteraard vind ik<br />
wel dat we er zorgvuldig mee om moeten gaan. Met<br />
het voorstel om artikel 2:207c af te schaffen, hebben<br />
de betrokken ministeries daar mijns inziens blijk <strong>van</strong><br />
gegeven.<br />
Mr. E.F. Renes is advocaat en partner bij CORP. advocaten<br />
te Amsterdam, een uitsluitend op het ondernemingsrecht<br />
gericht nichekantoor.<br />
O & F<br />
31<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
16 J.N. Schutte-Veenstra, M.L. Lennarts en H. Boschma, vervolgonderzoek i.o.v. het WODC op het onderzoek ‘Versoepeling <strong>van</strong><br />
het BV-kapitaalbeschermingsrecht’, J.N. Schutte-Veenstra, M.L. Lennarts; zie ook: Memorie <strong>van</strong> Toelichting,Ambtelijk voorontwerp<br />
wijziging boek 2 BW, 3de tranche, p. 4 en p. 23.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 32<br />
PROF. MR. M.L. LENNARTS<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
32<br />
Enige kanttekeningen bij de<br />
voorstellen tot<br />
wijziging <strong>van</strong> het<br />
kapitaalbeschermingsrecht<br />
bij de BV<br />
Op 4 april 2006 heeft het ministerie <strong>van</strong><br />
Justitie de derde en laatste tranche <strong>van</strong> het<br />
voorontwerp <strong>van</strong> een wet tot aanpassing<br />
<strong>van</strong> het BV-recht gepubliceerd. 1 <strong>De</strong>ze tranche bevat<br />
ingrijpende voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het voor de<br />
BV geldende kapitaalbeschermingsrecht.Verschillende<br />
organisaties en personen hebben gebruikgemaakt<br />
<strong>van</strong> de door het ministerie geboden gelegenheid om<br />
op het voorontwerp te reageren. 2 Daarnaast heeft<br />
mw. Bier in de vergadering <strong>van</strong> de Vereeniging Handelsrecht<br />
<strong>van</strong> 20 juni jongstleden haar preadvies verdedigd,<br />
dat geheel gewijd is aan de voorstellen tot<br />
wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht 3 .In<br />
deze bijdrage zullen de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong><br />
het kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong> enkele kanttekeningen<br />
worden voorzien. Daarbij heeft de auteur<br />
dankbaar gebruikgemaakt <strong>van</strong> de gepubliceerde reacties<br />
op de derde tranche en het preadvies <strong>van</strong> mw.<br />
Bier. 4 <strong>De</strong>ze bijdrage valt uiteen in twee delen: de<br />
voorgestelde regels met betrekking tot het bijeenbrengen<br />
<strong>van</strong> vermogen en de voorgestelde regels met<br />
betrekking tot uitkeringen aan aandeelhouders. Op<br />
een aantal vragen die rijzen naar aanleiding <strong>van</strong> de<br />
voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de inbrengcontrole zal<br />
in deze bijdrage niet uitvoerig worden ingegaan.<br />
Daarvoor raadplege men de bijdrage <strong>van</strong> Zaman in<br />
dit nummer.Voor kanttekeningen bij de afschaffing<br />
<strong>van</strong> de regeling met betrekking tot steunverlening<br />
verwijs ik naar het artikel <strong>van</strong> Renes in dit nummer.<br />
<strong>De</strong> voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de regels<br />
met betrekking tot het bijeenbrengen <strong>van</strong><br />
vermogen<br />
Van het uitgebreide bouwwerk <strong>van</strong> regels omtrent<br />
het bijeenbrengen <strong>van</strong> kapitaal is in de derde tranche<br />
niet veel overgebleven.Ten eerste is het minimumkapitaal<br />
afgeschaft. Daarmee sneuvelt ook de in artikel<br />
2:180 BW neergelegde sanctie <strong>van</strong> hoofdelijke aansprakelijkheid<br />
<strong>van</strong> bestuurders voor rechtshandelingen<br />
<strong>van</strong> de vennootschap die zijn aangegaan voordat<br />
ten minste het minimumkapitaal is gestort. Ten<br />
tweede heeft de wetgever het merendeel <strong>van</strong> de<br />
regels geschrapt die moeten waarborgen dat voldaan<br />
is aan de stortingsplicht. <strong>De</strong> bankverklaring bij storting<br />
in geld en de accountantsverklaring bij inbreng<br />
in natura zijn vervallen. Wel blijft bij inbreng in<br />
natura gelden dat de oprichters een beschrijving<br />
moet opmaken <strong>van</strong> hetgeen wordt ingebracht met<br />
vermelding <strong>van</strong> de daaraan toegekende waarde en de<br />
toegepast waarderingsmethoden. <strong>De</strong>ze beschrijving<br />
1 Zie http://www.justitie.nl/onderwerpen/wetgeving/bv%5Frecht/.<br />
2 <strong>De</strong>ze reacties zijn op de in noot 1 genoemde website te vinden.<br />
3 B. Bier, Het verleden, heden en de toekomst <strong>van</strong> de kapitaalbescherming, in: <strong>De</strong> vereenvoudigde BV, preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging<br />
Handelsrecht, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2006, p. 181-283.<br />
4 Op 2 september 2006 is bovendien een themanummer <strong>van</strong> WPNR over vermogens- en schuldeisersbescherming in het<br />
nieuwe BV-recht verschenen, met bijdragen <strong>van</strong> <strong>De</strong> Kluiver,Van der Zanden,Waaijer en Dorresteijn. Ik heb slechts beperkt de<br />
gelegenheid gehad om deze bijdragen in dit artikel te verwerken.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 33<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
moet aan de akte <strong>van</strong> oprichting worden gehecht,<br />
waardoor zij voor eenieder te raadplegen wordt. <strong>De</strong><br />
wetgever heeft afgezien <strong>van</strong> het invoeren <strong>van</strong> een<br />
wettelijke aansprakelijkheid voor bestuurders of<br />
oprichters die de inbreng willens en wetens te hoog<br />
waarderen. 5 In plaats daar<strong>van</strong> is bepaald dat de aandeelhouder,<br />
indien achteraf blijkt dat hetgeen hij<br />
heeft ingebracht minder waard is dan het bedrag <strong>van</strong><br />
de stortingsplicht, verplicht is om het waardeverschil<br />
onverwijld in geld te storten. Met de verplichte<br />
accountantsverklaring bij inbreng in natura is ook de<br />
Nachgründungsregeling geschrapt. <strong>De</strong> regels omtrent<br />
storting zijn verder versoepeld door afschaffing <strong>van</strong><br />
het verbod op inbreng <strong>van</strong> het te verrichten werk of<br />
diensten.Wel heeft de wetgever vooralsnog gekozen<br />
voor handhaving <strong>van</strong> de verplichting om bij het<br />
nemen <strong>van</strong> een aandeel ten minste 25% <strong>van</strong> het<br />
nominale bedrag te storten. 6<br />
Kanttekeningen bij de voorstellen tot<br />
wijziging <strong>van</strong> de regels met betrekking tot<br />
het bijeenbrengen <strong>van</strong> vermogen<br />
Minimumkapitaal en bankverklaring<br />
Om te beginnen wil ik enkele kanttekeningen<br />
plaatsen bij de oncontroversiële voorstellen tot<br />
afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal en de afschaffing<br />
<strong>van</strong> de bankverklaring bij storting in geld. Men is<br />
het er wel over eens dat het minimumkapitaal nauwelijks<br />
bescherming biedt aan crediteuren.Adequate<br />
crediteurenbescherming kan immers niet worden<br />
geboden door de eis dat de vennootschap over een<br />
bepaald willekeurig bedrag aan kapitaal moet beschikken.<br />
Een dergelijk statisch gegeven doet geen<br />
recht aan de dynamiek waaraan een onderneming<br />
onderhevig is.Waar het crediteuren om gaat is dat er<br />
voldoende liquide middelen aanwezig zijn om alle<br />
schulden te voldoen. 7 Dat zal betekenen dat de vennootschap<br />
soms met minder liquide middelen toekan<br />
en soms een grotere liquiditeitsbehoefte zal hebben.<br />
Ik wil er nog op wijzen dat de afschaffing <strong>van</strong> het<br />
minimumkapitaal weinig zal veranderen aan de risico’s<br />
die bestuurders (en aandeelhouders die zich met<br />
het beleid bemoeien) lopen indien zij verplichtingen<br />
aangaan die de vennootschap niet kan nakomen. Zij<br />
moeten in dat geval ook in de toekomst terdege rekening<br />
houden met het risico persoonlijk aansprakelijk<br />
te worden gesteld op grond <strong>van</strong> onrechtmatige daad.<br />
In zoverre houdt de afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal<br />
beslist geen versoepeling in. Het is de taak <strong>van</strong><br />
adviseurs om degenen die straks kiezen voor oprichting<br />
<strong>van</strong> een 1-euro-bv hier op te wijzen.<br />
Terwijl het begrip minimumkapitaal naar alle<br />
waarschijnlijkheid zal verdwijnen, heeft de wetgever<br />
ervoor gekozen een ander begrip dat in artikel 2:178<br />
BW wordt genoemd, namelijk het maatschappelijk<br />
kapitaal, te handhaven. Ik zie niet in waarom dit<br />
begrip gehandhaafd moet blijven. 8 Het dient geen<br />
enkel redelijk doel. 9 Mijns inziens zou in elk geval de<br />
regel moeten worden afgeschaft dat ten minste een<br />
vijfde <strong>van</strong> het maatschappelijk kapitaal moet zijn<br />
geplaatst. 10 <strong>De</strong>ze regel hoort niet thuis in een flexibel<br />
BV-recht.<br />
Dan nog een paar opmerkingen over de bankverklaring.<br />
Het wekt geen verbazing dat ook de afschaffing<br />
<strong>van</strong> dit vereiste over het algemeen met instemming<br />
wordt begroet, nu uit de jurisprudentie <strong>van</strong> de<br />
Hoge Raad volgt dat de waarde <strong>van</strong> de bankverklaring<br />
als bewijs dat daadwerkelijk is gestort nihil is. 11<br />
Blijkens enkele reacties op de derde tranche geeft de<br />
afschaffing <strong>van</strong> de bankverklaring wel aanleiding tot<br />
de vraag in hoeverre de notaris straks moet onderzoeken<br />
of is voldaan aan de stortingsplicht. Zie hierover<br />
nader Zaman in dit nummer.Verder geeft het<br />
schrappen <strong>van</strong> artikel 2:203a BW aanleiding tot de<br />
vraag of, en zo ja, in hoeverre het mogelijk blijft om<br />
al voor de oprichting op aandelen te storten.Artikel<br />
2:203a laat immers toe dat maximaal vijf maanden<br />
voor oprichting wordt gestort. Het ligt voor de hand<br />
dat de wetgever niet heeft bedoeld dat de mogelijkheid<br />
om al voor de oprichting te storten met de<br />
bankverklaring komt te vervallen. Dat past immers<br />
niet in het streven naar een flexibel BV-recht.Voor<br />
storting in natura stelt de wetgever een verlenging<br />
O & F<br />
33<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
5 Dit was voorgesteld in het rapport <strong>van</strong> de expertgroep <strong>De</strong> Kluiver (Vereenvoudiging en flexibilisering <strong>van</strong> het BV-recht,<br />
p. 91), te raadplegen op: http://www.justitie.nl/images/eindrapport_tcm34-18395.pdf,<br />
6 <strong>De</strong> wetgever vraagt in voetnoot 1 bij het voorontwerp of er aanleiding is om deze verplichting te schrappen.<br />
7 Zo ook: B.C.M.Waaijer, <strong>De</strong> vennootschappelijke lakmoesproef voor crediteurenbescherming nieuwe stijl, WPNR 6676<br />
(2006), p. 586.<br />
8 Zo reeds M.L. Lennarts en J.N. Schutte-Veenstra,Versoepeling <strong>van</strong> het BV-kapitaalbeschermingsrecht, Uitgaven <strong>van</strong>wege het<br />
Instituut voor Ondernemingsrecht, <strong>De</strong>el 47, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2004, p. 49.<br />
9 Zo ook B. Bier, preadvies, p. 220 en het merendeel <strong>van</strong> de reacties op de derde tranche.<br />
10 Dit was ook voorgesteld in het rapport <strong>van</strong> de expertgroep <strong>De</strong> Kluiver (p. 94).<br />
11 Zie M.L. Lennarts en J.N. Schutte-Veenstra, a.w., p. 19. Zo ook B. Bier, preadvies p. 229, die aan dit argument nog toevoegt<br />
dat het vereiste eenvoudig te omzeilen is omdat het alleen geldt bij oprichting en niet bij een latere uitgifte <strong>van</strong> aandelen.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 34<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
34<br />
<strong>van</strong> de geldigheidsduur <strong>van</strong> de beschrijving voor <strong>van</strong><br />
vijf naar zes maanden, teneinde een knelpunt bij juridische<br />
splitsing op te lossen. 12 In een <strong>van</strong> de reacties<br />
op het voorontwerp wordt opgemerkt dat in aansluiting<br />
hierop ook bij storting in geld zou moeten worden<br />
uitgegaan <strong>van</strong> de regel dat ten hoogste zes maanden<br />
voor de oprichting mag zijn gestort. 13 Tot slot<br />
zou ik het volgende willen opmerken met betrekking<br />
tot het afschaffen <strong>van</strong> de bankverklaring. <strong>De</strong> reeds<br />
genoemde jurisprudentie <strong>van</strong> de Hoge Raad, die<br />
inhoudt dat alleen aan de stortingsplicht is voldaan<br />
indien daadwerkelijk geld <strong>van</strong> buitenaf aan de vennootschap<br />
ter beschikking is gesteld, is gebaseerd op<br />
artikel 2:203a BW, dat ten doel heeft de vennootschapsschuldeisers<br />
te beschermen. Nu dit artikel<br />
wordt afgeschaft, rijst de vraag of de regel dat daadwerkelijk<br />
moet worden gestort eveneens komt te vervallen.<br />
14 Ik merk direct op dat de genoemde jurisprudentie<br />
in elk geval aan belang zal inboeten <strong>van</strong>wege<br />
het feit dat de in artikel 2:180 BW neergelegde<br />
hoofdelijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> bestuurders voor<br />
rechtshandelingen <strong>van</strong> de vennootschap verricht<br />
voordat aan het minimumkapitaal is voldaan wordt<br />
afgeschaft.Wel blijft echter overeind dat een oprichter<br />
bij het aanvaarden <strong>van</strong> een storting in de oprichtingsakte<br />
voldoende zorgvuldigheid moet betrachten.<br />
Een oprichter die wist of behoorde te weten dat een<br />
storting die hij namens de vennootschap heeft aanvaard<br />
niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden zal ook<br />
in de toekomst via artikel 2:203 lid 4 BW aansprakelijk<br />
kunnen worden gesteld op grond <strong>van</strong> artikel 2:9<br />
of 2:248 BW. Daarnaast kunnen de bestuurders aansprakelijk<br />
worden gesteld op grond <strong>van</strong> artikel 2:9 of<br />
2:248 BW voor de lichtvaardige bekrachtiging <strong>van</strong><br />
namens de BV i.o. in het kader <strong>van</strong> de storting verrichte<br />
rechtshandelingen. Bovendien kan de aandeelhouder<br />
alsnog tot storting worden aangesproken<br />
indien de conclusie luidt dat niet daadwerkelijk is<br />
gestort. 15 Helaas is de wetgever niet erg duidelijk<br />
over de toekomst <strong>van</strong> de regel dat daadwerkelijk<br />
moet worden gestort. In de Memorie <strong>van</strong> Toelichting<br />
is hierover niet meer te vinden dan dat de wetgever<br />
afziet <strong>van</strong> opname in de wet <strong>van</strong> een regel die voorziet<br />
in aansprakelijkheid <strong>van</strong> oprichters tegenover de<br />
vennootschap indien zij wisten of redelijkerwijs<br />
behoorden te weten dat de tegenprestatie die voor of<br />
bij oprichting op de aandelen moet worden verricht<br />
niet volledig of daadwerkelijk aan de vennootschap<br />
ter beschikking is gesteld.Als reden hiervoor voert de<br />
wetgever aan dat verwacht mag worden dat door de<br />
afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal de wettelijke<br />
regels voor inbreng hun effect in de praktijk grotendeels<br />
zullen verliezen, waardoor het niet voor de<br />
hand ligt om ten aanzien <strong>van</strong> de inbreng strikte wettelijke<br />
regels te introduceren. 16 Uit deze passage lijkt<br />
te volgen dat de wetgever <strong>van</strong>uit een oogpunt <strong>van</strong><br />
crediteurenbescherming weinig waarde toekent aan<br />
de (realiteit <strong>van</strong> de) inbreng. Dit past mijns inziens<br />
ook goed in een systeem dat er <strong>van</strong> uitgaat dat het<br />
gehele geplaatste kapitaal zonder meer mag worden<br />
uitgekeerd aan de aandeelhouders. Haaks op de hiervoor<br />
aangehaalde passage staat echter een andere passage,<br />
waarin de verplichting tot vermelding <strong>van</strong> het<br />
geplaatste kapitaal en gestorte deel daar<strong>van</strong> in de<br />
oprichtingsakte wordt gemotiveerd met het argument<br />
dat het hiermee voor schuldeisers mogelijk is<br />
om kennis te nemen <strong>van</strong> het bedrag waarmee de BV<br />
bij oprichting wordt gefinancierd. 17 <strong>De</strong> wetgever<br />
lijkt op twee gedachten te hinken ten aanzien <strong>van</strong> de<br />
vraag of het voor schuldeisers <strong>van</strong> belang is dat reëel<br />
wordt gestort. Ik zou menen dat hier een knoop<br />
moet worden doorgehakt. Ik kom hier op terug bij<br />
de bespreking <strong>van</strong> het volgende punt, de regeling <strong>van</strong><br />
inbreng in natura. Het antwoord op de vraag of ook<br />
in de toekomst daadwerkelijk moet worden gestort is<br />
mijns inziens heel simpel.Als je belooft om in ruil<br />
voor te verkrijgen aandelen geld te storten, dan moet<br />
je dat ook doen. Je kunt je niet aan die verplichting<br />
kunnen onttrekken door te storten met geld dat aan<br />
de vennootschap zelf toebehoort. Dit geldt ook als je<br />
de gedachte loslaat dat er bij de start <strong>van</strong> de vennootschap<br />
ter bescherming <strong>van</strong> schuldeisers een bepaald<br />
kapitaal bijeen moet worden gebracht.<br />
Inbreng in natura<br />
Ik kom nu bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de<br />
regels met betrekking tot inbreng in natura. <strong>De</strong><br />
afschaffing <strong>van</strong> de verplichte accountantscontrole bij<br />
12 Het is overigens de vraag of met de verlenging <strong>van</strong> de geldigheidsduur <strong>van</strong> de beschrijving de problemen bij juridische splitsing<br />
heeft opgelost. Zie hierover Zaman in dit nummer.<br />
13 Zie de reactie <strong>van</strong> AKD Prinsen Van Wijmen, p. 7.<br />
14 Zie hierover ook:W.J. Oostwouder, Over storting (in geld) bij de BV,‘vestzak-broekzakconstructies’,‘sigaren uit eigen doos’en<br />
‘kasrondjes’onder huidig en toekomstig recht, TvOB 2006, p. 71-81.<br />
15 Zie W.J. Oostwouder, a.w., p. 80.<br />
16 MvT, p. 14.<br />
17 MvT, p. 7. Op de tegenspraak tussen de geciteerde passages wijst ook Oostwouder, a.w., p. 80.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 35<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
inbreng in natura stuit op weinig bezwaren. 18 Bezwaren<br />
worden daarentegen wel geuit tegen het voorstel<br />
om de inbrengbeschrijving openbaar te maken. Er<br />
wordt op gewezen dat juist is afgezien <strong>van</strong> openbaarmaking<br />
<strong>van</strong> de beschrijving toen de huidige regeling<br />
werd ingevoerd, omdat het hier om concurrentiegevoelige<br />
informatie zou gaan. 19 Ik zou hier het volgende<br />
over willen zeggen.Afgezien <strong>van</strong> de kosten die<br />
eraan verbonden zijn en de vraag of de accountant<br />
wel de aangewezen persoon is om in alle gevallen als<br />
waarderingsdeskundige op te treden, is in de Memorie<br />
<strong>van</strong> Toelichting een meer fundamenteel argument<br />
voor afschaffing <strong>van</strong> de verplichte accountantsverklaring<br />
te vinden. Ik citeer:‘<strong>De</strong> bescherming <strong>van</strong> crediteuren<br />
wordt niet langer gebaseerd op een systeem<br />
dat uitgaat <strong>van</strong> een bepaald kapitaal dat in de vennootschap<br />
aanwezig moet zijn en niet beschikbaar is<br />
voor uitkering aan aandeelhouders, maar berust op<br />
een systeem waarin de geoorloofdheid <strong>van</strong> uitkeringen<br />
wordt beoordeeld aan de hand <strong>van</strong> de liquiditeitspositie<br />
<strong>van</strong> de vennootschap.’ 20 Op dezelfde<br />
pagina kan men voorts lezen:‘<strong>De</strong> afschaffing <strong>van</strong> het<br />
minimumkapitaal heeft tot gevolg dat een BV kan<br />
worden opgericht met een zeer gering kapitaal, bijvoorbeeld<br />
twee aandelen met een nominale waarde<br />
<strong>van</strong> 0,01 eurocent. Dit is een belangrijk gegeven,<br />
omdat de inbreng op aandelen in het voorgestelde<br />
systeem haar functie als waarborg voor schuldeisers<br />
waarschijnlijk zal verliezen. In het wetsvoorstel leidt<br />
dit ertoe dat niet gekozen is voor uitvoerige formaliteiten<br />
ten aanzien <strong>van</strong> de inbreng.’ Met de hiervoor<br />
weergegeven citaten is mijns inziens moeilijk te rijmen<br />
dat de openbaarmaking <strong>van</strong> de inbrengbeschrijving<br />
in de derde tranche dwingend wordt voorgeschreven.<br />
<strong>De</strong> wetgever lijkt ook hier weer op twee<br />
gedachten te hinken. Indien men – zoals de wetgever<br />
lijkt te doen – uitgaat <strong>van</strong> de betrekkelijkheid <strong>van</strong> de<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> een bepaald kapitaal uit oogpunt<br />
<strong>van</strong> crediteurenbescherming, dan gaat het bij de realiteit<br />
<strong>van</strong> de inbreng eerder om bescherming <strong>van</strong> de<br />
overige aandeelhouders tegen verwatering <strong>van</strong> hun<br />
belang. 21 Vanuit een oogpunt <strong>van</strong> bescherming <strong>van</strong><br />
aandeelhouders is de openbaarmaking <strong>van</strong> de inbrengbeschrijving<br />
evenmin nodig als de verplichte<br />
controle <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de inbreng door een<br />
accountant.Verder heb ik er moeite mee dat de wetgever<br />
de versoepeling <strong>van</strong> de inbrengcontrole koppelt<br />
aan de afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal. <strong>De</strong> wetgever<br />
legt sterk de nadruk op de mogelijkheid <strong>van</strong><br />
oprichting <strong>van</strong> een 1-euro-bv en stelt dat hierdoor de<br />
inbreng op aandelen haar functie als waarborg voor<br />
schuldeisers waarschijnlijk zal verliezen. Dit is niet<br />
waar het mijns inziens om gaat. Ook indien een<br />
ondernemer zijn onderneming wél met een buffer<br />
<strong>van</strong> eigen vermogen uitrust (hetgeen een deel <strong>van</strong> de<br />
oprichters <strong>van</strong> BV’s ook na afschaffing <strong>van</strong> het verplichte<br />
minimumkapitaal zal blijven doen 22 ), is de<br />
waarde <strong>van</strong> deze buffer betrekkelijk. Een substantiële<br />
buffer kan immers als sneeuw voor de zon verdwijnen<br />
indien de onderneming verliezen lijdt. Dáárom<br />
kan men zich afvragen of de vennootschapswetgeving<br />
wel moet voorzien in allerlei regels die – in het<br />
belang <strong>van</strong> de vennootschapsschuldeisers – de realiteit<br />
<strong>van</strong> de buffer beogen te waarborgen.<br />
Het voorgaande neemt niet weg dat het voor de<br />
andere aandeelhouders <strong>van</strong> belang is dat er een sanctie<br />
is voor het geval dat aandelen worden verkregen<br />
tegen een inbreng in natura die niet correspondeert<br />
met de overeengekomen stortingsplicht. <strong>De</strong> expertgroep<br />
<strong>De</strong> Kluiver had voorgesteld om te bepalen dat<br />
de oprichters dan wel het bestuur kunnen worden<br />
aangesproken indien blijkt dat zij wisten of behoorden<br />
te weten dat de waarde <strong>van</strong> de inbreng niet correspondeert<br />
met de stortingsplicht. <strong>De</strong> wetgever wijst<br />
dit voorstel af met de volgende motivering:<br />
‘Met de afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal<br />
ligt het minder voor de hand dat de wet bij de<br />
inbreng nog strikte regels voorschrijft. <strong>De</strong> bescherming<br />
<strong>van</strong> de schuldeisers is immers geconcentreerd<br />
rond de liquiditeitspositie <strong>van</strong> de vennootschap.Wel<br />
is het wenselijk dat de aandeelhouder zijn stortingsplicht<br />
nakomt. Of dat het geval is, is bij inbreng in<br />
geld duidelijker dan bij inbreng in natura. Daarom is<br />
op advies <strong>van</strong> de Commissie vennootschapsrecht de<br />
regeling voor inbreng in natura aangevuld met de<br />
verplichting voor de aandeelhouder om het waardeverschil<br />
op korte termijn ten titel <strong>van</strong> storting te betalen.’<br />
23<br />
O & F<br />
35<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
18 Zie anders:Van der Zanden, Het nieuwe kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong>uit accountancy perspectief, WPNR 6676 (2006),<br />
p. 582, die <strong>van</strong> mening is dat de wetgever onderzoek had moeten laten verrichten naar de kosten en het nut <strong>van</strong> de accountantscontrole,<br />
alvorens tot afschaffing er<strong>van</strong> over te gaan.<br />
19 Zie de reactie <strong>van</strong> Kennedy Van der Laan, p. 4. Hierop wijst ook Van der Zanden, a.w. p. 582.<br />
20 MvT, p. 6.<br />
21 Zie over de twee functies <strong>van</strong> regels met betrekking tot de realiteit <strong>van</strong> de storting: B. Bier, preadvies, p. 232-235 en, Kapitaalbescherming:<br />
overbodig of nodig?, Ondernemingsrecht 2004, p. 13-14.<br />
22 Hierop wijst ook B. Bier, preadvies, p. 239.<br />
23 MvT, p. 18.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 36<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
36<br />
Hierbij zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen.<br />
In de eerste plaats is een specifieke wettelijke<br />
bepaling niet nodig om oprichters dan wel bestuurders<br />
aansprakelijk te kunnen stellen voor het bewust<br />
te hoog waarderen <strong>van</strong> inbreng in natura. Dit valt<br />
onder kennelijk onbehoorlijk bestuur en kan worden<br />
bestreden met artikel 2:9 BW, dat in het geval <strong>van</strong><br />
aanvaarding <strong>van</strong> een storting bij oprichting via artikel<br />
2:203 lid 4 BW <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing is op<br />
de oprichters. Een minpunt <strong>van</strong> artikel 2:9 BW is wel<br />
dat alleen de vennootschap zelf (en dus niet een aandeelhouder)<br />
de vordering kan instellen. Mijn tweede<br />
kanttekening betreft de vraag of de bijstortingsplicht<br />
ook geldt indien het in te brengen actief in de periode<br />
tussen het moment <strong>van</strong> beschrijving (conform<br />
het voorstel maximaal zes maanden voor oprichting<br />
c.q. het nemen <strong>van</strong> de aandelen na oprichting) en het<br />
moment dat daadwerkelijk wordt ingebracht is<br />
gedaald.Wederom zou ik menen dat deze vraag rele<strong>van</strong>ter<br />
is voor de overige aandeelhouders dan voor de<br />
schuldeisers <strong>van</strong> de vennootschap. <strong>De</strong> vraag verdient<br />
echter wel een antwoord. Het is niet wenselijk dat de<br />
wet op dit punt onduidelijkheid laat bestaan. Ik ben<br />
het met Bier eens dat het de voorkeur verdient om te<br />
bepalen dat aandeelhouders onderling zelf kunnen<br />
afspreken welke datum bepalend is voor de waardering<br />
<strong>van</strong> de inbreng in verband met de stortingsplicht.<br />
24 Zie nader over deze kwestie Zaman in dit<br />
nummer. Een volgende vraag is of de vordering tot<br />
bijstorting behalve door de vennootschap ook door<br />
een mede-aandeelhouder kan worden ingesteld. <strong>De</strong><br />
wet zou hierin mijns inziens moeten voorzien, voor<br />
het niet ondenkbare geval dat de vennootschap de<br />
vordering niet instelt omdat de bestuurder(s) een<br />
tegenstrijdig belang heeft/hebben.Ten slotte rijst de<br />
vraag wie kan worden verplicht tot bijstorting in<br />
geval het aandeel waarop te weinig is ingebracht is<br />
overgedragen. Zaman verdedigt in dit nummer dat de<br />
bijstortingsplicht mee overgaat indien het aandeel<br />
wordt overgedragen. Mijns inziens is dit juist. Het feit<br />
dat het voorgestelde artikel 2:204a BW bepaalt dat de<br />
houder <strong>van</strong> het aandeel waarop de inbreng plaatsvindt<br />
onverwijld moet bijstorten doet er niet aan af dat de stortingsplicht<br />
een kwalitatieve verplichting is. 25 Indien<br />
het niet wenselijk wordt geacht dat een nietsvermoedende<br />
nieuwe aandeelhouder alsnog met de bijstortingsplicht<br />
wordt geconfronteerd 26 , dan zal de wetgever<br />
uitdrukkelijk moeten bepalen dat de stortingsplicht<br />
niet mee overgaat.Artikel 2:199 BW zal dan<br />
moeten worden aangepast. Het is mijns inziens<br />
inconsistent om er <strong>van</strong> uit te blijven gaan dat de stortingsplicht<br />
een kwalitatieve verplichting is en alleen<br />
voor het geval <strong>van</strong> bijstorting een uitzondering te<br />
maken.<br />
Nachgründung<br />
Nu de afschaffing <strong>van</strong> de accountantsverklaring<br />
over het algemeen met instemming wordt begroet, is<br />
het niet verwonderlijk dat weinig bezwaren worden<br />
geuit tegen de afschaffing <strong>van</strong> Nachgründungsregeling.<br />
<strong>De</strong>ze beoogt immers ontduiking <strong>van</strong> de<br />
inbrengcontrole te voorkomen door binnen een<br />
tamelijk willekeurige periode <strong>van</strong> twee jaar na<br />
inschrijving <strong>van</strong> de vennootschap in het handelsregister<br />
verrichte rechtshandelingen aan verplichte<br />
accountantscontrole te onderwerpen, indien deze<br />
rechtshandelingen ertoe strekken dat de vennootschap<br />
goederen verkrijgt <strong>van</strong> een aandeelhouder.<br />
Ook ik zou niet willen pleiten voor handhaving <strong>van</strong><br />
deze regeling, maar ik wil er wel op wijzen dat de<br />
voorgestelde openbaarmaking <strong>van</strong> de inbrengbeschrijving<br />
bij inbreng in natura en de verplichting<br />
voor de aandeelhouder tot onverwijld bijstorten in<br />
geval <strong>van</strong> een te hoge waardering op eenvoudige<br />
wijze kunnen worden ontgaan door te kiezen voor<br />
storting in geld gekoppeld aan een verkoop door de<br />
aandeelhouder <strong>van</strong> actief aan de vennootschap. 27<br />
Inbreng <strong>van</strong> te verrichten arbeid of diensten<br />
Het voorstel om het verbod op inbreng <strong>van</strong> te<br />
verrichten arbeid of diensten af te schaffen stuit op<br />
nogal wat tegenstand. <strong>De</strong> voornaamste bezwaren zijn:<br />
- er rijzen problemen indien de arbeid of de dienst<br />
uiteindelijk niet wordt verricht 28 ;<br />
- het is niet eenvoudig om een recht op het verrichten<br />
<strong>van</strong> arbeid of diensten naar economische<br />
maatstaven te waarderen, en last but not least;<br />
- de praktijk heeft geen behoefte aan een dergelijke<br />
vorm <strong>van</strong> inbreng 29 ;<br />
- te verrichten arbeid of diensten voldoen niet aan<br />
de definitie <strong>van</strong> ‘asset’ die wordt gehanteerd door<br />
de IASB:‘an asset is a resource controlled by the<br />
24 B. Bier, preadvies, p. 234.<br />
25 Zie Asser-Maeijer 2-III, nr. 92.<br />
26 Aldus bijvoorbeeld Bier, preadvies, p. 240.<br />
27 Op de mogelijkheid <strong>van</strong> ontduiking <strong>van</strong> de bijstortingsplicht wijst ook H.E. Boschma, <strong>De</strong> derde tranche: een eerste ontwerp<br />
voor een nieuwe regeling <strong>van</strong> kapitaal en schuldeisersbescherming bij de BV, verschijnt binnenkort in de reeks Ars Notariatus.<br />
28 Zie reeds: Rapport expertgroep <strong>De</strong> Kluiver, p. 90.<br />
29 Zie voor het tweede en derde bezwaar: B. Bier, preadvies, p. 230.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 37<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
entity as a result of past events and from which<br />
future economic benefits are expected to flow’.30<br />
Gelet op deze bezwaren, waar<strong>van</strong> de eerste drie<br />
ook worden aangevoerd door Zaman in dit nummer,<br />
lijkt het afschaffen <strong>van</strong> het verbod op inbreng <strong>van</strong><br />
arbeid en diensten heroverweging te verdienen.<br />
Uitstel <strong>van</strong> de stortingsplicht<br />
<strong>De</strong> wetgever heeft er vooralsnog voor gekozen om<br />
de verplichting te handhaven dat bij het nemen <strong>van</strong><br />
het aandeel ten minste een vierde <strong>van</strong> het nominale<br />
bedrag moet worden gestort. 31 <strong>De</strong> reacties op de<br />
vraag <strong>van</strong> de wetgever of deze verplichting kan worden<br />
geschrapt lopen nogal uiteen. Er zijn een aantal<br />
voorstanders <strong>van</strong> het schrappen <strong>van</strong> de verplichting,<br />
maar er wordt juist ook gepleit voor het schrappen<br />
<strong>van</strong> de mogelijkheid <strong>van</strong> uitstel <strong>van</strong> de stortingsplicht.<br />
Aandelen zouden dan altijd direct moeten<br />
worden volgestort. Inderdaad is het zo dat enkele<br />
redenen waarom thans gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong><br />
uitstel <strong>van</strong> de stortingsplicht bij inwerkingtreding <strong>van</strong><br />
het nieuwe BV-recht zullen komen te vervallen. Zo<br />
zal de invoering <strong>van</strong> een flexibele regeling <strong>van</strong> stemrechten<br />
ertoe leiden dat ook bij een geringe kapitaaldeelname<br />
een groot aantal stemmen kan worden verkregen.<br />
32 Zou de vennootschap de mogelijkheid willen<br />
hebben om – als dat later nodig blijkt – een extra<br />
investering <strong>van</strong> de aandeelhouder te verlangen, dan<br />
zal, indien de in de tweede tranche voorgestelde wijziging<br />
<strong>van</strong> artikel 2:192 BW doorgaat, gebruik kunnen<br />
worden gemaakt <strong>van</strong> het opleggen <strong>van</strong> een extra<br />
verplichting. Ook in dat geval is het niet meer nodig<br />
om met een uitgestelde stortingsplicht te werken. 33<br />
<strong>De</strong> voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de regels<br />
met betrekking tot uitkeringen aan<br />
aandeelhouders<br />
Hiervoor heb ik laten zien dat de regels met<br />
betrekking tot het bijeenbrengen <strong>van</strong> vermogen grotendeels<br />
worden afgeschaft. Bij de regels met betrekking<br />
tot uitkeringen aan aandeelhouders ligt het<br />
anders. Hier is geen sprake <strong>van</strong> sloop, maar <strong>van</strong> een<br />
grondige renovatie.Aan de verschillende behandeling<br />
<strong>van</strong> de drie thans in de wet geregelde vormen <strong>van</strong><br />
uitkeringen – uitkering <strong>van</strong> winst of reserves, inkoop<br />
<strong>van</strong> aandelen en kapitaalvermindering met terugbetaling<br />
– komt een einde. Zij zullen in grote lijnen aan<br />
dezelfde regeling worden onderworpen. Die regeling<br />
komt op het volgende neer: bestuurders moeten alvorens<br />
hun instemming te geven aan een <strong>van</strong> de drie<br />
hiervoor genoemde vormen <strong>van</strong> uitkeringen toetsen<br />
of 1) het eigen vermogen <strong>van</strong> de vennootschap verminderd<br />
met de wettelijke en statutaire reserves na<br />
het doen <strong>van</strong> de uitkering positief blijft (vereenvoudigde<br />
balanstest) en 2) of de vennootschap na het<br />
doen <strong>van</strong> de uitkering nog over voldoende financiële<br />
middelen zal beschikken om te kunnen voortgaan<br />
met het betalen <strong>van</strong> haar schulden (liquiditeitstest 34 ).<br />
Bestuurders die hebben ingestemd met een uitkering<br />
terwijl zij wisten dat een <strong>van</strong> de twee toetsen negatief<br />
uitviel, zijn hoofdelijk aansprakelijk jegens de vennootschap<br />
voor het bedrag <strong>van</strong> de uitkering. Heeft de<br />
uitkering plaatsgevonden binnen een jaar voor het<br />
faillissement <strong>van</strong> de vennootschap, dan wordt vermoed<br />
dat de bestuurders wisten dat de vennootschap<br />
niet zou kunnen voortgaan met het betalen <strong>van</strong> haar<br />
schulden. Gaat het om een uitkering <strong>van</strong> winst of<br />
reserves of om een terugbetaling na kapitaalvermindering<br />
die binnen een jaar voor faillissement heeft<br />
plaatsgevonden, dan is bovendien de aandeelhouder –<br />
ongeacht diens eventuele goede trouw – gehouden<br />
tot terugbetaling. <strong>De</strong>ze laatste regel geldt niet in het<br />
geval de vennootschap binnen een jaar voor faillissement<br />
aandelen heeft ingekocht.<br />
Tot slot wordt in de derde tranche voorgesteld om<br />
de in artikel 2:207c neergelegde regeling inzake<br />
steunverlening, die ontduiking <strong>van</strong> de regels met<br />
betrekking tot inkoop <strong>van</strong> aandelen moet voorkomen,<br />
geheel af te schaffen. 35<br />
Kanttekeningen bij de voorstellen tot<br />
wijziging <strong>van</strong> de regels met betrekking tot<br />
uitkeringen aan aandeelhouders<br />
Afscheid <strong>van</strong> nietigheid?<br />
Een <strong>van</strong> de meest in het oog springende verschillen<br />
tussen de huidige en de voorgestelde uitkeringsregels<br />
betreft de sanctie op ongeoorloofde uitkerin-<br />
O & F<br />
37<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
30 Zie P. <strong>van</strong> der Zanden, Het nieuwe kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong>uit accountancy perspectief, WPNR 6676 (2006), p. 582-<br />
583.<br />
31 Voorontwerp, noot bij artikel 2:191.<br />
32 Zie reacties Loyens & Loeff en AKD Prinsen Van Wijmen.<br />
33 Zie reactie AKD Prinsen Van Wijmen.<br />
34 Ik wijs er op dat de wetgever de term liquiditeitstest ook gebruikt om beide testen tezamen aan te duiden.Voor wat ik de<br />
liquiditeitstest noem gebruikt de wetgever de term ‘liquiditeitstest in enge zin’. Dit is mijns inziens verwarrend.<br />
35 Op de steunverleningsproblematiek zal hierna niet worden ingegaan. Ik verwijs hiervoor naar Renes in dit nummer.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 38<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
38<br />
gen. <strong>De</strong>rgelijke uitkeringen zijn naar huidig recht als<br />
regel nietig. 36 Dit betekent dat transacties die in strijd<br />
met de wet zijn verricht ongedaan kunnen worden<br />
gemaakt. In de toekomst zal de sanctie in de eerste<br />
plaats bestaan uit aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bestuurders<br />
die hun instemming aan een ongeoorloofde<br />
transactie hebben gegeven. Daarnaast is echter de<br />
aandeelhouder verplicht tot terugbetaling indien<br />
binnen een jaar voor faillissement winst of reserves<br />
zijn uitgekeerd of is terugbetaald op aandelen na<br />
kapitaalvermindering. <strong>De</strong> laatste sanctie komt eigenlijk<br />
toch weer neer op een soort nietigheid. Bovendien<br />
blijft de mogelijkheid <strong>van</strong> nietigheid een rol<br />
spelen bij inkoop.Artikel 2:207a lid 1, dat bepaalt dat<br />
verkrijging <strong>van</strong> eigen aandelen in strijd met artikel<br />
2:207 lid 2 nietig is blijft namelijk gehandhaafd. Lid 2<br />
komt te luiden:<br />
‘Volgestorte eigen aandelen mag de vennootschap<br />
slechts verkrijgen om niet of voorzover het eigen<br />
vermogen, verminderd met de verkrijgingsprijs en de<br />
reserves die krachtens de wet of statuten moeten<br />
worden aangehouden, positief is, en het naar het oordeel<br />
<strong>van</strong> het bestuur redelijkerwijs te verwachten is<br />
dat de vennootschap na de verkrijging zal kunnen<br />
voortgaan met het betalen <strong>van</strong> haar opeisbare schulden.<br />
Na een verkrijging is nog ten minste één aandeel<br />
bij een derde geplaatst.’<br />
Uit de Memorie <strong>van</strong> Toelichting volgt dat de nietigheid<br />
<strong>van</strong> artikel 2:207a lid 1 intreedt bij strijdigheid<br />
met de formele eisen die artikel 2:207 lid 2 aan<br />
de inkoop stelt. Zij heeft geen verband met de materiele<br />
beoordeling <strong>van</strong> de liquiditeit. Een onzorgvuldige<br />
materiële beoordeling <strong>van</strong> de liquiditeit wordt<br />
gesanctioneerd met aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bestuurders.<br />
Dit volgt volgens de wetgever uit de woorden<br />
‘naar het oordeel <strong>van</strong> het bestuur’ in artikel 2:207 lid<br />
2.Welke zijn dan de formele eisen die aan inkoop<br />
worden gesteld? Op het eerste gezicht zou men zeggen:<br />
alleen de eis dat ten minste één aandeel <strong>van</strong> de<br />
vennootschap bij een ander moet zijn geplaatst. Maar<br />
er is reden voor twijfel. <strong>De</strong> passage ‘naar het oordeel<br />
<strong>van</strong> het bestuur’ ziet immers niet op de balanstest.<br />
Betekent dit dat een inkoop die de balanstest niet<br />
doorstaat nietig is? Bier beantwoordt deze vraag<br />
bevestigend. 37 Ik vraag mij af of dit werkelijk de<br />
bedoeling <strong>van</strong> de wetgever is, nu in het voorontwerp<br />
uitkeringen <strong>van</strong> winst en reserves alsmede terugbetalingen<br />
na kapitaalvermindering die zijn verricht in<br />
strijd met de balanstest nu juist niet met nietigheid,<br />
maar met bestuurdersaansprakelijkheid worden<br />
gesanctioneerd. 38 Die bestuurdersaansprakelijkheid is<br />
overigens ook terug te vinden in het voorgestelde<br />
artikel 2:207 lid 3, hetgeen aanleiding geeft tot de<br />
vraag welke sanctie nu geldt in geval <strong>van</strong> inkoop in<br />
strijd met de balanstest: nietigheid of bestuurdersaansprakelijkheid?<br />
Dubbele sanctionering zou inconsistent<br />
zijn. 39 Wellicht is hier sprake <strong>van</strong> een vergissing<br />
<strong>van</strong> de wetgever...<br />
Nog een laatste opmerking met betrekking tot de<br />
sanctie <strong>van</strong> nietigheid. Uit de Memorie <strong>van</strong> Toelichting<br />
volgt dat een besluit tot uitkering <strong>van</strong> winst of<br />
reserves, inkoop dan wel kapitaalvermindering niet<br />
rechtsgeldig is zonder de instemming <strong>van</strong> het<br />
bestuur. 40 Bier gaat er <strong>van</strong>uit dat de wetgever hiermee<br />
bedoelt dat een besluit tot uitkering zonder<br />
instemming <strong>van</strong> het bestuur nietig is wegens het ontbreken<br />
<strong>van</strong> een door de wet voorgeschreven voorafgaande<br />
handeling <strong>van</strong> een ander orgaan. 41 Dit ligt<br />
inderdaad voor de hand. Bier verwacht dat het niet<br />
vaak zal voorkomen dat er wordt uitgekeerd zonder<br />
instemming <strong>van</strong> het bestuur. Ik ben het hier mee<br />
eens, maar ik zie wel de vraag opdoemen of bij een<br />
eenpersoonsvennootschap de instemming <strong>van</strong> het<br />
bestuur mag worden afgeleid uit het feit dat de ava<br />
een besluit tot uitkering heeft genomen. Ik zou<br />
menen <strong>van</strong> niet. 42 Mijns inzien zou het hoe dan ook<br />
de voorkeur verdienen om voor een rechtsgeldig<br />
besluit tot uitkering een schriftelijke verklaring <strong>van</strong><br />
het bestuur te verlangen dat aan beide toetsen is voldaan.<br />
<strong>De</strong> wetgever heeft uit een oogpunt <strong>van</strong> beperking<br />
<strong>van</strong> de lasten voor het bedrijfsleven afgezien <strong>van</strong><br />
het voorschrijven <strong>van</strong> een dergelijke verklaring. 43 Ik<br />
36 Ik versimpel hier de werkelijkheid enigszins. Zo is er bijvoorbeeld discussie over de vraag of overtreding <strong>van</strong> artikel 2:207c tot<br />
nietigheid of vernietigbaarheid leidt. Ik verwijs hiervoor naar het artikel <strong>van</strong> Renes in dit nummer.<br />
37 Preadvies, p. 256. Zo ook: H.E. Boschma, <strong>De</strong> derde tranche: een eerste ontwerp voor een nieuwe regeling <strong>van</strong> kapitaal en<br />
schuldeisersbescherming bij de BV (verschijnt binnenkort in de reeks Ars Notariatus). Ook in de reactie <strong>van</strong> AKD Prinsen Van<br />
Wijmen wordt hier <strong>van</strong> uitgegaan. NautaDutilh twijfelt.<br />
38 En een terugbetalingsplicht voor aandeelhouders in geval <strong>van</strong> uitkering/terugbetaling binnen een jaar voor faillissement.<br />
39 Zo ook: D.C. Hoorn,Verkrijging <strong>van</strong> eigen aandelen door de besloten vennootschap nader bezien in het licht <strong>van</strong> de derde<br />
tranche, V&O 2006, p. 88.<br />
40 MvT, p. 27 en 29.<br />
41 Bier, preadvies, p. 244.<br />
42 Vgl. het arrest-Duplicado (HR 9 juli 2004, NJ 2004, 519, m.nt. Ma) waarin de Hoge Raad heeft beslist dat bij een eenpersoonsvennootschap<br />
niet zonder meer mag worden aangenomen dat de enig aandeelhouder zichzelf heeft aangewezen als persoon die<br />
bevoegd is om de vennootschap in geval <strong>van</strong> tegenstrijdig belang te vertegenwoordigen. Daarvoor is een expliciet besluit vereist.<br />
43 MvT, p. 28.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 39<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
zie niet in waarom het afleggen <strong>van</strong> een dergelijke<br />
verklaring een grote belasting zou opleveren, nu de<br />
afweging of aan de toetsen is voldaan toch gemaakt<br />
moet worden. Je kunt deze afweging dan toch nog<br />
wel even op papier zetten? Bovendien zal een bestuurder<br />
er ook uit bewijsrechtelijke overwegingen<br />
verstandig aan doen om te zorgen voor schriftelijke<br />
stukken waaruit blijkt dat destijds een verantwoorde<br />
afweging is gemaakt. <strong>De</strong>ze heeft hij immers hard<br />
nodig indien de vennootschap onverhoopt binnen<br />
een jaar na uitkering failliet gaat: de bestuurder zal<br />
dan het vermoeden moeten weerleggen dat hij wist<br />
dat de vennootschap na de uitkering niet aan haar<br />
schulden zou kunnen voldoen.<br />
<strong>De</strong> liquiditeitstest<br />
Naar huidig recht geldt bij uitkeringen in ruime<br />
zin 44 de zogenaamde gebonden vermogenstoets. 45 Er<br />
mag slechts worden uitgekeerd indien het eigen vermogen<br />
groter is dan het bedrag <strong>van</strong> het gestorte en<br />
opgevraagde deel <strong>van</strong> het kapitaal plus de wettelijke<br />
en statutaire reserves. <strong>De</strong>ze test, die in de derde tranche<br />
de verzwaarde balanstest wordt genoemd, moet<br />
worden gebaseerd op de laatst vastgestelde jaarrekening.<br />
Een probleem met deze test is dat de gegevens<br />
die blijken uit de laatst vastgestelde balans achterhaald<br />
zijn op het moment dat uiteindelijk wordt besloten<br />
tot uitkering. <strong>De</strong> vennootschap kan sindsdien forse<br />
verliezen hebben geleden. In een dergelijk geval rijst<br />
de vraag of zonder meer kan worden uitgekeerd<br />
omdat er volgens de gedateerde balans vrije ruimte<br />
was. <strong>De</strong> Hoge Raad heeft deze vraag in het Nimoxarrest<br />
46 negatief beantwoord. Het bewerkstelligen <strong>van</strong><br />
een besluit tot uitkering terwijl ernstig met een<br />
tekort rekening moest worden gehouden is onrechtmatig<br />
jegens schuldeisers <strong>van</strong> de vennootschap, ook<br />
als een dergelijk besluit niet in strijd is met de in artikel<br />
2:216 BW neergelegde gebonden vermogenstoets.<br />
Uit een later arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad volgt<br />
dat ook bestuurders die hun medewerking verlenen<br />
aan een onrechtmatige uitkering aansprakelijkheidsrisico’s<br />
lopen. 47 <strong>De</strong>ze arresten betekenen dat ook<br />
thans bij het doen <strong>van</strong> uitkeringen terdege rekening<br />
moet worden gehouden met de liquiditeitspositie <strong>van</strong><br />
de vennootschap. Dit wordt in de derde tranche verder<br />
uitgewerkt door de opname <strong>van</strong> een liquiditeitstoets<br />
in artikel 2:216 BW: de bestuurders mogen<br />
geen instemming verlenen indien de vennootschap<br />
na een uitkering niet kan voortgaan met het betalen<br />
<strong>van</strong> haar schulden.Voor deze formulering heeft de<br />
wetgever gekozen omdat zij tot uitdrukking brengt<br />
dat de liquiditeitstest niet alleen ziet op de schulden<br />
die ten tijde <strong>van</strong> de uitkering reeds opeisbaar zijn,<br />
maar ook op de lopende verplichtingen waar<strong>van</strong> men<br />
ten tijde <strong>van</strong> de uitkering moet kunnen voorzien dat<br />
deze de komende tijd opeisbaar zullen worden. 48<br />
<strong>De</strong>ze passage verdient blijkens de reacties enige verduidelijking.<br />
Zo vraagt men zich af of ook rekening<br />
moet worden gehouden met toekomstige schulden<br />
die hun grondslag vinden in het op moment <strong>van</strong> uitkering<br />
reeds bestaande rechtsverhoudingen (denk aan<br />
arbeids- en huurovereenkomsten). 49 <strong>De</strong> onduidelijkheid<br />
terzake wordt mede veroorzaakt door het feit<br />
dat de wetgever niet aangeeft welke periode de liquiditeitstest<br />
zou moeten bestrijken. Er wordt wel voorgesteld<br />
dat deze toets zich tot een periode <strong>van</strong> een<br />
jaar na de uitkering zou moeten beperken. 50 Het<br />
voordeel <strong>van</strong> een dergelijke beperking is dat bestuurders<br />
weten waar ze aan toe zijn. Het nadeel <strong>van</strong> een<br />
dergelijke beperking is dat de grens <strong>van</strong> een jaar willekeurig<br />
is. Het kan zo zijn dat bestuurders weten dat<br />
er over meer dan een jaar na de uitkering een grote<br />
schuld opeisbaar wordt die de vennootschap niet zal<br />
kunnen voldoen. In zo’n geval schiet een grens <strong>van</strong><br />
een jaar te kort. <strong>De</strong> Kluiver komt met de volgende<br />
oplossing voor dit probleem. Hij stelt voor dat <strong>van</strong><br />
bestuurders een vrij gedetailleerde beschouwing<br />
omtrent de liquiditeit kan worden verlangd voor een<br />
periode <strong>van</strong> een jaar na de uitkering. 51 Hij vertaalt dit<br />
in het criterium ‘wisten of behoorden te weten dat de<br />
vennootschap gedurende het jaar na een besluit tot<br />
uitkering in geval <strong>van</strong> uitkering niet zou kunnen<br />
voortgaan met het betalen <strong>van</strong> haar schulden’. Hij<br />
stelt voorts dat <strong>van</strong> bestuurders in sommige gevallen<br />
ook kan worden verlangd dat zij verder dan een jaar<br />
vooruitkijken. Dit vertaalt hij in het criterium ‘wisten<br />
O & F<br />
39<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
44 Ik bedoel hiermee uitkering <strong>van</strong> winst of reserves, inkoop <strong>van</strong> aandelen en terugbetaling na kapitaalvermindering.<br />
45 Over de vraag of naar huidig recht ook bij terugbetaling na kapitaalvermindering de gebonden vermogenstoets moet worden<br />
toegepast zijn de meningen verdeeld. Zie hierover H.E. Boschma, <strong>De</strong> derde tranche: een eerste ontwerp voor een nieuwe regeling<br />
<strong>van</strong> kapitaal en schuldeisersbescherming, verschijnt binnenkort in de reeks Ars Notariatus.<br />
46 HR 8 november 1991, NJ 1992, 174.<br />
47 HR februari 2004, JOR 2004/67 (Reinders).<br />
48 MvT, p. 28.<br />
49 Reactie Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht.<br />
50 Zie de reactie <strong>van</strong> NautaDutilh.<br />
51 H.J. de Kluiver,Vermogensbescherming bij de BV: modernisering in internationaal perspectief, WPNR 6676, p. 578-579.
<strong>De</strong> timing <strong>van</strong> liquiditeits- en balanstest<br />
Het voorgestelde artikel 2:216 lid 3 BW bepaalt<br />
dat de bestuurders aansprakelijk worden gesteld<br />
indien zij ten tijde <strong>van</strong> de uitkering wisten of redelijkerbw<br />
26254 18-10-2006 12:02 Pagina 40<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
40<br />
of als redelijk handelend bestuurder er niet onkundig<br />
<strong>van</strong> konden zijn dat de vennootschap na verloop <strong>van</strong><br />
een jaar na het besluit tot uitkering in geval <strong>van</strong> uitkering<br />
niet tot het betalen <strong>van</strong> haar opeisbare schulden<br />
in staat zou kunnen zijn’. Ik vraag mij af of met<br />
deze formulering de gewenste duidelijkheid wordt<br />
bereikt.Wellicht is het beter om in de Memorie <strong>van</strong><br />
Toelichting op te nemen dat een gedetailleerde prognose<br />
wordt verlangd voor de periode <strong>van</strong> een jaar na<br />
de uitkering, maar dat dit niet wegneemt dat in sommige<br />
gevallen ook bestuurdersaansprakelijkheid kan<br />
worden aangenomen indien er meer dan een jaar na<br />
de uitkering problemen rijzen met de liquiditeit en<br />
dit zonder meer voorzienbaar was ten tijde <strong>van</strong> de<br />
uitkering.<br />
<strong>De</strong> balanstest<br />
In de derde tranche wordt niet geheel afscheid<br />
genomen <strong>van</strong> een op de jaarrekening gebaseerde uitkeringstoets.Voor<br />
de verzwaarde balanstest die thans<br />
in artikel 2:216 BW is opgenomen komt een vereenvoudigde<br />
balanstest in de plaats. <strong>De</strong> vennootschap<br />
mag geen uitkeringen doen indien het eigen vermogen<br />
verminderd met de wettelijke en statutaire reserves<br />
negatief is of door de uitkering zou worden. Dit<br />
betekent dat het gestorte en opgevraagde kapitaal<br />
mag worden uitgekeerd. <strong>De</strong> wetgever motiveert deze<br />
versoepeling met het argument dat de extra bescherming<br />
die de kapitaalklem biedt zeer gering zal zijn<br />
omdat voor een zeer laag kapitaal gekozen kan worden.<br />
<strong>De</strong> reden waarom er dan toch een vereenvoudigde<br />
balanstest in de wet terecht is gekomen is dat<br />
de wetgever het ongewenst acht dat er vreemd vermogen<br />
wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, ook<br />
als de liquiditeit hierdoor niet in gevaar zou komen. 52<br />
Op dit punt blijken de meningen overigens verdeeld<br />
te zijn. Zo is Bier <strong>van</strong> mening dat niet in alle gevallen<br />
het eigen vermogen met inachtneming <strong>van</strong> de wettelijke<br />
en statutaire reserves positief moet zijn om een<br />
uitkering te doen. Dat hangt af <strong>van</strong> het soort vennootschap,<br />
haar activiteiten en haar financieringsbehoefte.<br />
53 Zij vindt dat de balanstest kan worden<br />
gemist. Zij wijst ter verdediging <strong>van</strong> dit standpunt<br />
ook op de gedateerdheid <strong>van</strong> de gegevens in de<br />
balans en op de sterke afhankelijkheid <strong>van</strong> de uitkomst<br />
<strong>van</strong> de balanstest <strong>van</strong> beslissingen die de vennootschap<br />
maakt ten aanzien <strong>van</strong> waarderingsgrondslagen,<br />
het treffen <strong>van</strong> voorzieningen en het doen <strong>van</strong><br />
afschrijvingen. Dat laatste punt wordt ook onderkend<br />
door Van der Zanden. <strong>De</strong>ze is echter met de wetgever<br />
<strong>van</strong> mening dat de balanstest nodig is om te voorkomen<br />
dat vreemd vermogen aan de aandeelhouders<br />
wordt uitgekeerd. 54 Waaijer gaat nog verder: hij is <strong>van</strong><br />
mening dat de verzwaarde balanstest had moeten<br />
worden gehandhaafd 55 , zoals ook was voorgesteld<br />
door de expertgroep <strong>De</strong> Kluiver. 56 Hij is niet overtuigd<br />
door de argumenten die de wetgever aanvoert<br />
ter versoepeling 57 <strong>van</strong> de kapitaalklem. Zijns inziens<br />
is het heel goed mogelijk dat een vennootschap wel<br />
kiest voor een aanzienlijk geplaatst kapitaal. In dat<br />
geval zou dat kapitaal niet mogen worden uitgekeerd.<br />
Ik heb hiervoor al aangegeven dat ik ernstig twijfel<br />
aan de waarde <strong>van</strong> een buffer <strong>van</strong>uit een oogpunt <strong>van</strong><br />
crediteurenbescherming.Wel voel ik voor het standpunt<br />
dat uitkeringen niet met vreemd vermogen<br />
gefinancierd zouden mogen worden. Het is namelijk<br />
de vraag of de liquiditeitstest bestuurders er in voldoende<br />
mate toe dwingt rekening te houden met<br />
langetermijnverplichtingen. <strong>De</strong>ze test bergt het<br />
gevaar in zich dat te optimistisch wordt omgesprongen<br />
met de vraag of de langetermijnverplichtingen<br />
wel in voldoende mate zullen worden gedekt door<br />
geld dat in de toekomst zal binnenkomen. 58 <strong>De</strong> eenvoudige<br />
balanstest kan ervoor zorgen dat te groot<br />
optimisme wordt getemperd. <strong>De</strong> problemen die aan<br />
de balanstest verbonden zijn moeten we maar op de<br />
koop toe nemen. 59<br />
52 MvT, p. 10.<br />
53 Preadvies, p. 247. Zie in deze zin ook de reactie <strong>van</strong> de gecombineerde commissie vennootschapsrecht en <strong>De</strong> Kluiver, WPNR<br />
6676, p. 575.<br />
54 P. <strong>van</strong> der Zanden, Het nieuwe kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong>uit accountancy perspectief, WPNR 6676 (2006), p. 584.<br />
55 Waaijer,WPNR 6676, p. 587.<br />
56 Rapport expertgroep <strong>De</strong> Kluiver, p. 83.<br />
57 <strong>De</strong> kapitaalklem wordt niet geheel afgeschaft: het blijft immers ongeoorloofd om wettelijke en statutaire reserves uit te keren.<br />
58 Zie hierover:W. Schön, Balance Sheet Tests or Solvency Tests – or Both?, EBOR 2006, p. 189 e.v.<br />
59 In dit artikel beperk ik mij tot de BV. Ik wil er echter wel op wijzen dat bij beursgenoteerde ondernemingen nog een ander<br />
probleem aan de balanstest verbonden is. <strong>De</strong>ze vennootschappen zijn verplicht om hun jaarrekening volgens de IAS/IFRS in te<br />
richten. <strong>De</strong> IAS/IFRS gaan uit <strong>van</strong> waardering op basis <strong>van</strong> actuele waarde. Een jaarrekening opgemaakt volgens de IAS/IFRS is<br />
daarom niet geschikt als basis voor de balanstest. In Duitsland moeten om die reden ondernemingen die een jaarrekening op basis<br />
<strong>van</strong> IAS/IFRS willen publiceren daarnaast een jaarrekening publiceren die is opgemaakt volgens de conservatievere regels die zijn<br />
neergelegd in het Handelsgesetzbuch. Zie hierover W. Schön, a.w., p. 196-197.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 41<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
wijs behoorden te weten dat 1) het eigen vermogen<br />
verminderd met de statutaire en wettelijke reserves<br />
ten tijde <strong>van</strong> de uitkering negatief was of door een uitkering<br />
negatief is geworden of dat 2) de vennootschap<br />
na een uitkering niet kan voortgaan met het<br />
betalen <strong>van</strong> haar opeisbare schulden. <strong>De</strong> gecursiveerde<br />
tekst impliceert dat de liquiditeits- en balanstest<br />
zou moeten worden uitgevoerd op het moment<br />
<strong>van</strong> de feitelijke uitkering. Een probleem is echter dat<br />
het bestuur eerst zijn instemming zal verlenen,<br />
waarna de ava zal besluiten tot dividenduitkering.<br />
Vervolgens zal het dividend betaalbaar worden<br />
gesteld. 60 Het is dus heel goed mogelijk dat er tijd<br />
verstrijkt tussen het moment waarop het bestuur<br />
instemming verleent en de betaalbaarstelling.Volgens<br />
de RMBCA, die model heeft gestaan voor de voorgestelde<br />
regeling, mag een uitkering niet later plaatsvinden<br />
dan 120 dagen na het besluit waarbij het<br />
bestuur heeft geoordeeld dat de uitkering de balansen<br />
liquiditeitstest doorstaat. 61 Het verdient mijns<br />
inziens de aanbeveling om ook in het Nederlandse<br />
recht een dergelijke houdbaarheidsdatum op te<br />
nemen. 62 <strong>De</strong>ze zou mijns inziens gekoppeld moeten<br />
worden aan het besluit tot instemming <strong>van</strong> het<br />
bestuur. Dan is er nog een ander probleem. <strong>De</strong> gecursiveerde<br />
tekst impliceert dat bestuurders bij de balanstest<br />
niet zonder meer gebruik kunnen maken <strong>van</strong> de<br />
gegevens die blijken uit de laatst vastgestelde jaarrekening,<br />
maar dat de situatie op het moment <strong>van</strong> de<br />
uitkering moet worden beoordeeld. <strong>De</strong>ze tekst is<br />
echter in strijd met de toelichting, waarin de wetgever<br />
stelt dat de vennootschap niet verplicht is tot het<br />
opmaken <strong>van</strong> een (tussentijdse) vermogensopstelling<br />
omdat dit zou leiden tot een verzwaring <strong>van</strong> de<br />
administratieve lasten. 63 Ik zou – mede gelet op het<br />
feit dat ook tussentijds kan worden uitgekeerd –<br />
menen dat de wetgever moet kiezen tussen het<br />
opleggen <strong>van</strong> een serieuze,dat wil zeggen actuele,<br />
balanstest of het schrappen <strong>van</strong> de balanstest.<br />
Bange bestuurders?<br />
Iets meer dan een week na publicatie <strong>van</strong> de derde<br />
tranche verscheen er een artikel over het voorontwerp<br />
in het Financieel Dagblad met de omineuze kop:<br />
‘Aansprakelijkheid bestuurder neemt toe’. 64 Ik citeer:<br />
‘<strong>De</strong> positie <strong>van</strong> de bestuurder wordt er bepaald<br />
niet zonniger op. Hoewel alleen de vennootschap –<br />
lees de curator – hem kan aanspreken bij een onzorgvuldige<br />
uitkering aan de aandeelhouders, betekent dit<br />
toch een extra risico op aansprakelijkheid. <strong>De</strong><br />
gemiddelde bestuurder zit daar in dit klimaat <strong>van</strong><br />
toenemende claims niet op te wachten. Hij zal dan<br />
ook <strong>van</strong> de aandeelhouders een vrijwaring verlangen<br />
voor iedere door hen verlangde uitkering, voor wat<br />
dat waard is. Zijn ultieme comfort zal daarom<br />
gezocht moeten worden in een bredere dekking onder<br />
zijn polis voor bestuurdersaansprakelijkheid, waarmee<br />
vooralsnog vooral de verzekeraars garen zullen<br />
spinnen.’<br />
Ook uit verschillende op de website <strong>van</strong> het<br />
ministerie <strong>van</strong> Justitie gepubliceerde reacties spreekt<br />
de vrees dat de voorgestelde regeling te grote risico’s<br />
voor bestuurders inhoudt. Zo wordt bijvoorbeeld<br />
bepleit dat bestuurders alleen aansprakelijk zouden<br />
moeten zijn indien hen een ernstig verwijt treft. 65<br />
Uit de Memorie <strong>van</strong> Toelichting blijkt dat de Amerikaanse<br />
Revised Model Business Corporation Act<br />
model heeft gestaan voor de voorgestelde regeling<br />
<strong>van</strong> bestuurdersaansprakelijkheid. Die Act (en ook de<br />
invloedrijke <strong>De</strong>laware General Corporation Law)<br />
voorzien in een zogenaamde business judgment rule,<br />
die onder meer inhoudt dat bestuurders niet aansprakelijk<br />
kunnen worden gesteld voor beleidsbeslissingen<br />
– waaronder ook beslissingen tot uitkeringen aan<br />
aandeelhouders 66 vallen – indien zij deze voldoende<br />
zorgvuldig hebben voorbereid. Zij mogen hun beslissing<br />
baseren op meningen <strong>van</strong> deskundigen, mits zij<br />
daarbij te goeder trouw handelen. 67 <strong>De</strong> derde tranche<br />
steekt hier mager bij af. Bestuurders zullen niet echt<br />
vrolijk worden <strong>van</strong> een passage als de volgende:<br />
O & F<br />
41<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
60 Zie B.C.M.Waaijer, WPNR 6676, p. 588.<br />
61 Zie J.N. Schutte-Veenstra, H.E. Boschma en M.L. Lennarts,Alternatives for capital protection, Uitgaven <strong>van</strong>wege het Instituut<br />
voor Ondernemingsrecht, deel 50, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2006, p. 21.<br />
62 Zie ook: B. Bier, Preadvies, p. 248 en H.J. de Kluiver, WPNR 6676, p. 579 en Waaijer, WPNR 6676, p. 588, die ter motivering<br />
<strong>van</strong> zijn standpunt wijst op de regeling in de RMBCA.<br />
63 MvT, p. 10.<br />
64 O. Boerstra,Aansprakelijkheid bestuurder neemt toe, FD 13 april 2006.<br />
65 Zie de reactie <strong>van</strong> Boekel de Nerée.<br />
66 <strong>De</strong>ze worden in de VS zelfstandig door het bestuur genomen. In Nederland besluit de ava tot de uitkering. Met het voorontwerp<br />
schuift Nederland een eindje op in de richting <strong>van</strong> het Amerikaanse systeem doordat het bestuur moet instemmen met de<br />
uitkering.<br />
67 Zie J.N. Schutte-Veenstra, H.E. Boschma en M.L. Lennarts,Alternative systems for capital protection, Uitgaven <strong>van</strong>wege het<br />
Instituut voor Ondernemingsrecht, <strong>De</strong>el 50, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2005, p. 25.
verkoper. Daarnaast lijkt het niet verstandig om<br />
inkoop <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> de aandeelhouder<br />
aantrekkelijker te maken dan de twee andere vormen<br />
<strong>van</strong> uitkeringen. Ik wil echter niet te lang over de<br />
wenselijkheid <strong>van</strong> deze afwijkende behandeling <strong>van</strong><br />
inkoop uitweiden. Ik vraag mij namelijk af of de<br />
terugbetalingsplicht zoals deze nu is uitgewerkt wel<br />
moet worden ingevoerd. <strong>De</strong> wetgever voort ter verdediging<br />
<strong>van</strong> de terugbetalingsplicht het volgende<br />
aan:<br />
‘<strong>De</strong> regeling inzake terugbetaling <strong>van</strong> uitgekeerde<br />
bedragen wijkt voor de aandeelhouder niet veel af<br />
<strong>van</strong> de bestaande wettelijke systematiek. In de huidige<br />
regeling leidt niet-naleving <strong>van</strong> de wettelijke<br />
kapitaalbeschermingsregels tot een nietig besluit en<br />
zijn de aandeelhouders en andere winstgerechtigden<br />
op grond <strong>van</strong> onverschuldigde betaling gehouden tot<br />
terugbetaling <strong>van</strong> de uitgekeerde bedragen. Kwade<br />
trouw is daarvoor bij de BV, anders dan bij de NV in<br />
artikel 105 lid 8, niet vereist. In de voorgestelde<br />
regeling wordt evenmin het vereiste <strong>van</strong> kwade trouw<br />
bij de aandeelhouder of winstgerechtigde gesteld. Er<br />
bestaat gedurende twaalf maanden als het ware een<br />
voorlopig recht op de uitkering.Voorlopig, omdat de<br />
curator de bedragen in geval <strong>van</strong> faillissement kan<br />
terugvorderen.’<br />
Met alle respect zou ik menen dat de wetgever<br />
hier iets over het hoofd ziet. Bij de huidige regeling<br />
<strong>van</strong> uitkeringen in Boek 2 BW draait het slechts om<br />
een balanstest. Liquiditeit speelt wel een rol in de<br />
jurisprudentie op grond <strong>van</strong> onrechtmatige daad.<br />
Maar deze houdt in dat een aandeelhouder slechts<br />
aansprakelijk kan worden gesteld voor het bewerkstelligen<br />
<strong>van</strong> een besluit tot dividenduitkering, indien<br />
hij ten tijde <strong>van</strong> het besluit ernstig rekening moest<br />
houden met een tekort. Er verandert dus wel degelijk<br />
iets ten opzichte <strong>van</strong> de huidige regeling. 73 In geval<br />
<strong>van</strong> faillissement binnen een jaar na de uitkering<br />
moet de aandeelhouder immers tout court terugbetabw<br />
26254 18-10-2006 12:02 Pagina 42<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
42<br />
‘Ook het oordeel <strong>van</strong> een deskundige kan voor<br />
bestuurders behulpzaam zijn ingeval <strong>van</strong> twijfel over<br />
de liquiditeitspositie. Het inroepen <strong>van</strong> een deskundige<br />
ontslaat de bestuurder echter niet <strong>van</strong> de eigen<br />
verantwoordelijkheid voor de liquiditeitstest. Bij ernstige<br />
twijfel over de gevolgen <strong>van</strong> een uitkering voor<br />
de liquiditeitspositie <strong>van</strong> de vennootschap is het raadzaam<br />
dat het bestuur besluit om de instemming niet<br />
te verlenen.’ 68<br />
Mijns inziens zou in de memorie <strong>van</strong> toelichting<br />
duidelijker tot uitdrukking moeten warden gebracht<br />
dat bestuurders die hun besluit tot instemming zorgvuldig<br />
hebben voorbereid niets te vrezen hebben. 69<br />
Ook zou duidelijk moeten worden gemaakt dat<br />
bestuurders te goeder trouw mogen afgaan op verklaringen<br />
<strong>van</strong> deskundigen. Overigens gaan er meer in<br />
het algemeen stemmen op om de business judgment<br />
rule in Nederland in te voeren. Het gaat het kader<br />
<strong>van</strong> dit artikel te buiten om hier uitvoeriger bij stil te<br />
staan. 70<br />
Bange aandeelhouders?<br />
<strong>De</strong> wetgever heeft getracht de balans in de derde<br />
tranche niet te ver in het nadeel <strong>van</strong> de bestuurder te<br />
laten doorslaan door ook een sanctie in de wet op te<br />
nemen die de aandeelhouder treft: de terugbetalingsplicht<br />
indien de vennootschap binnen een jaar na het<br />
doen <strong>van</strong> de uitkering failleert. <strong>De</strong>ze geldt niet indien<br />
geld wordt teruggesluisd naar de aandeelhouder via<br />
een inkoop <strong>van</strong> aandelen. <strong>De</strong> reden hiervoor is dat de<br />
verplichte machtiging <strong>van</strong> de ava bij inkoop wordt<br />
afgeschaft 71 , hetgeen volgens de wetgever betekent<br />
dat inkoop een bestuurshandeling is. Het gaat dan<br />
niet aan om de aandeelhouder in geval <strong>van</strong> faillissement<br />
<strong>van</strong> de vennootschap met een terugbetalingsplicht<br />
te confronteren. 72 Op deze uitzondering is<br />
terecht veel kritiek geuit. In de eerste plaats is het zo<br />
dat de wetgever lijkt te negeren dat de aandeelhouder<br />
wel degelijk bij de inkoop betrokken is, namelijk als<br />
68 MvT. p. 28.<br />
69 Ik wijs nog op de reactie <strong>van</strong> Van Iersel & Luchtman, waarin wordt voorgesteld om in de tekst <strong>van</strong> artikel 2:216 BW op te<br />
nemen dat bestuurders die hun instemming als bedoeld in lid 2 niet zorgvuldig hebben voorbereid (curs. MLL) hoofdelijk aansprakelijk<br />
zijn voor het bedrag <strong>van</strong> de uitkering.<br />
70 Ik volsta hier met een verwijzing naar enkele pleitbezorgers: B.Assink, Enige beschouwingen over Duitse ontwerpwetgeving,<br />
de Amerikaanse ‘business judgment rule’en ontwikkelingen in het Nederlandse vennootschapsrecht, Ondernemingsrecht 2005,<br />
p. 378; Enige gedachten omtrent interne bestuurdersaansprakelijkheid, Ondernemingsrecht 2005, p. 409 en M.J. Kroeze, Bange<br />
bestuurders, Ondernemingsrecht 2006, p. 11.<br />
71 Terzijde merk ik op dat ik in de Memorie <strong>van</strong> Toelichting een motivering mis voor de afschaffing <strong>van</strong> dit vereiste. <strong>De</strong> reden<br />
voor de machtiging is dat aandeelhouders op die manier te zien krijgen onder welke voorwaarden inkoop gaat plaatsvinden. Dat<br />
lijkt mij een goede reden om die machtiging te handhaven. Bij de BV hoeft het verlenen <strong>van</strong> de machtiging bovendien niet tot<br />
rompslomp te leiden, nu besluitvorming buiten vergadering bij de BV toegestaan zal zijn tenzij de statuten het uitsluiten (zie de<br />
eerste tranche voor de tekst <strong>van</strong> het nieuwe artikel 2:238 BW).<br />
72 MvT, p. 21.<br />
73 Zo ook de reactie <strong>van</strong> Kennedy Van der Laan.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 43<br />
Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />
len. Hij heeft – anders dan de bestuurder – niet eens<br />
de mogelijkheid om aan te tonen dat er ten tijde <strong>van</strong><br />
de uitkering geen sprake was <strong>van</strong> illiquiditeit.<br />
In verschillende reacties op de derde tranche worden<br />
bedenkingen geuit tegen de terugbetalingsplicht.<br />
Soms zijn deze <strong>van</strong> praktische aard, zoals bijvoorbeeld<br />
de problemen die ontstaan met de terugbetalingsplicht<br />
in geval <strong>van</strong> certificering <strong>van</strong> aandelen 74 .Maar<br />
er zijn ook meer principiële bezwaren aan te voeren.<br />
Is het redelijk om een aandeelhouder die zijn aandelen<br />
heeft verkocht met een terugbetalingsplicht op te<br />
zadelen indien de liquiditeitsproblemen pas na zijn<br />
vertrek als aandeelhouder zijn gerezen? <strong>De</strong> aandeelhouder<br />
heeft immers geen enkele invloed meer op<br />
het beleid <strong>van</strong> de vennootschap kunnen uitoefenen.<br />
75<br />
Afrondende opmerkingen<br />
<strong>De</strong> wetgever zet vaart achter het project Flex-bv.<br />
<strong>De</strong> derde tranche is evenals de andere tranches in<br />
korte tijd tot stand gekomen. <strong>De</strong>ze haast betekent dat<br />
op de koop toe moet worden genomen dat het voorontwerp<br />
technische onvolkomenheden bevat en dat<br />
het op enkele punten nog nader moet worden doordacht.<br />
Het is de taak <strong>van</strong> praktijk en wetenschap om<br />
de wetgever zo goed mogelijk te helpen bij het<br />
polijsten <strong>van</strong> het voorontwerp. Ik heb hiervoor<br />
enkele details <strong>van</strong> het nieuwe systeem <strong>van</strong> vermogensbescherming<br />
aan het licht gebracht die – mede<br />
blijkens de op de website gepubliceerde reacties –<br />
nog niet goed genoeg zijn afgewerkt. Niet alleen de<br />
details maar ook de fundamenten <strong>van</strong> het voorontwerp<br />
verdienen echter nog enige aandacht. Zo is het<br />
mijns inziens wenselijk dat de wetgever een duidelijk<br />
antwoord geeft op de vraag of het geplaatste kapitaal<br />
in het nieuwe systeem nu wel of geen functie vervult<br />
als waarborg voor crediteuren. 76 Bovendien zou meer<br />
aandacht kunnen worden besteed aan een andere<br />
functie <strong>van</strong> regels die beogen te verzekeren dat de<br />
aandeelhouder zijn stortingsplicht nakomt: het voorkomen<br />
<strong>van</strong> verwatering <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> de andere<br />
aandeelhouders.We moeten ons echter niet blindstaren<br />
op deze punten <strong>van</strong> kritiek.Aan alle kritiekpunten<br />
kan immers tegemoet worden gekomen. Ook de<br />
vrees voor uitdijende bestuurdersaansprakelijkheid en<br />
de afschrikwekkende werking die de terugbetalingsplicht<br />
voor aandeelhouders op investeerders zou<br />
kunnen hebben hoeven niet aan invoering in de weg<br />
te staan.Aan de regeling <strong>van</strong> bestuurdersaansprakelijkheid<br />
kunnen de scherpe kantjes worden ontnomen<br />
door aan te geven dat bestuurders die de instemming<br />
zorgvuldig hebben voorbereid niet aansprakelijk<br />
kunnen worden gehouden. Indien de terugbetalingsplicht<br />
enigszins wordt aangepast, wijkt zij niet af<br />
<strong>van</strong> wat terzake in belangrijke buurlanden als het Verenigd<br />
Koninkrijk en Duitsland – en ook in de Verenigde<br />
Staten – geldt. 77 Mijns inziens dient de derde<br />
tranche zo snel mogelijk te worden ingevoerd. <strong>De</strong> in<br />
het voorontwerp neergelegde regeling is veel minder<br />
complex dan de huidige regeling en meer toegespitst<br />
op datgene waar het voor vennootschapsschuldeisers<br />
om draait: het voorkomen <strong>van</strong> uitkeringen aan aandeelhouders<br />
die de liquiditeit <strong>van</strong> de vennootschap in<br />
gevaar brengen. Het zal wel een stuk moeilijker worden<br />
om ingewikkelde tentamenvragen over de vereenvoudigde<br />
regels te bedenken. Dat is de enige<br />
reden die ik kan verzinnen waarom ik in de toekomst<br />
wellicht af en toe – en dan ook nog stiekem – met<br />
enige weemoed aan het oude kapitaalbeschermingsrecht<br />
zal terugdenken.<br />
Prof. mr. M.L. Lennarts is hoogleraar ondernemingsrecht<br />
aan de Universiteit Utrecht. Daarnaast is ze UHD<br />
bij de Rijksuniversiteit Groningen en is ze als adviseur<br />
verbonden aan CMS <strong>De</strong>rks Star Busmann.<br />
O & F<br />
43<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
74 Zie de reactie <strong>van</strong> NautaDutilh.<br />
75 Zie de reactie <strong>van</strong> NautaDutilh.<br />
76 Ik merk hierbij nog eens op dat het bedrag <strong>van</strong> het geplaatste kapitaal crediteuren weinig zal interesseren indien dit bedrag<br />
zonder meer aan aandeelhouders kan worden uitgekeerd.<br />
77 Zie H.J. de Kluiver, WPNR 6676, p. 578.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 44<br />
J. DEN OTTER, M.DE BRUIN, R.P. RAAS<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
44<br />
Securitisatie is ‘in’. In 2005 zijn in Nederland in<br />
totaal 27 obligatieleningen uitgegeven die werden<br />
gedekt door activa als hypotheekportefeuilles,<br />
autoleningen en andere homogene verzamelingen<br />
<strong>van</strong> vermogensbestanddelen. Met deze transacties<br />
was een recordbedrag <strong>van</strong> bijna 40 miljard euro<br />
gemoeid. 1 <strong>De</strong> populariteit <strong>van</strong> deze financieringsvorm<br />
werd vooral verklaard door de historisch lage<br />
‘spread’ op dat moment: de opslag die een uitgevende<br />
instelling moet betalen boven op het euribor rentetarief.<br />
2 Maar niet alleen de lage rentevergoeding maakt<br />
een <strong>securitisatie</strong> aantrekkelijk. Ook de verminderde<br />
afhankelijkheid <strong>van</strong> reguliere bankleningen, het ‘<strong>van</strong>daag’<br />
kunnen profiteren <strong>van</strong> kasstromen <strong>van</strong> morgen,<br />
eventuele balansverkorting en verbetering <strong>van</strong> financiële<br />
ratio’s worden als voordelen genoemd en ervaren<br />
door gebruikers <strong>van</strong> de financieringsvorm.<br />
In 2004 besloot Kantoren Fonds Nederland<br />
(‘<strong>KFN</strong>’) zich eveneens op deze markt te begeven.<br />
<strong>KFN</strong> is een volle dochter <strong>van</strong> pensioenfonds ABP. In<br />
1995 besloot ABP zijn directe beleggingen in vastgoed<br />
onder te brengen bij drie afzonderlijke dochters.<br />
<strong>De</strong> woningen gingen naar Vesteda, 3 de winkelpanden<br />
naar Winkel Beleggingen Nederland N.V.<br />
(thans het beursgenoteerde Corio N.V.), en voor de<br />
beleggingen in kantoorpanden werd <strong>KFN</strong> opgericht.<br />
<strong>KFN</strong> richt op het hogere segment <strong>van</strong> de Nederlandse<br />
kantorenmarkt. <strong>De</strong> kwalitatief hoogwaardige<br />
kantoorcomplexen bevinden zich in de grote stedelijke<br />
knooppunten <strong>van</strong> Nederland. <strong>De</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />
de portefeuille <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> is bijna 600.000 m 2 (totaal<br />
in exploitatie en voorbereiding). Hiermee worden<br />
circa 550 huurders, verspreid over meer dan 80 complexen<br />
in 15 stedelijke agglomeraties bediend. Met<br />
een portefeuille <strong>van</strong> ruim € 1,3 miljard behoort<br />
<strong>KFN</strong> tot de top kantoorbeleggers <strong>van</strong> Nederland<br />
In deze bijdrage gaan de auteurs in op de kenmerken<br />
<strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong>, de consequenties<br />
die een dergelijke transactie voor de onderneming<br />
heeft, en de wijze waarop met de beperkingen die<br />
een <strong>securitisatie</strong>transactie noodzakelijkerwijs met<br />
zich brengen kan worden omgegaan.<br />
<strong>De</strong> transactie<br />
Enkele gemene delers<br />
<strong>De</strong> ene <strong>securitisatie</strong> is de andere niet.Toch is een<br />
aantal kenmerken te onderscheiden die in iedere<br />
<strong>securitisatie</strong> zijn terug te vinden. 4 Ultrakort samengevat<br />
komt een doorsnee-<strong>securitisatie</strong> op het volgende<br />
neer. Een onderneming (originator) verkoopt<br />
vorderingen of andere activa aan een special purpose<br />
vehicle: een speciaal voor die transactie opgerichte<br />
rechtspersoon. <strong>De</strong> SPV financiert de koopprijs die zij<br />
aan de originator moet betalen door obligaties uit te<br />
geven. <strong>De</strong> SPV gebruikt de opbrengsten die de overgedragen<br />
activa genereren om de rente en hoofdsom<br />
verschuldigd onder de obligaties te voldoen.<br />
Steeds zal getracht worden om het risicoprofiel<br />
<strong>van</strong> de SPV en de aan de SPV overgedragen activa zo<br />
laag mogelijk te houden. Met name zal men ervoor<br />
zorgen dat de SPV – en daarmee de obligatiehouders<br />
1 ‘Securitisatiemarkt piekt in Nederland’, Het Financieele Dagblad 25 januari 2006, p. 12.<br />
2 Euro interbank offered rate, de rente die banken onderling vergoeden voor het aanhouden <strong>van</strong> deposito’s in euro. Het euribor<br />
tarief wordt dagelijks om 11:00 uur berekend.<br />
3 Vesteda is een fonds voor gemene rekening. Ook Vesteda deed in 2002 een <strong>securitisatie</strong>transactie die in 2005 volledig werd<br />
geherfinancierd.<br />
4 Zie nader over <strong>securitisatie</strong>s in het algemeen o.a.W. Ruys, M.H. <strong>van</strong> Raay,‘Securitisation: mogelijke structuren’, O&F 2005-<br />
67, p. 12-17; J.J. de Vries Robbé,‘Synthetic securitisation: every bank should have one’, TvE 2003, p. 117-129; J.J.P. Bos,‘Securitisations<br />
in Nederland; een overzicht’, NTBR 2003, p. 358-365; M.H.E. Rongen,‘Securitisation.Wat zal het zijn: true sale, contingent<br />
perfection of secured loan?’, TvI 2002, p. 3-16;W. Ruys, M. Bos,‘Securitisation’, O&F 2002-50, p. 41-45; J.H. Otter<strong>van</strong>ger,<br />
‘Aspecten <strong>van</strong> <strong>securitisatie</strong> in Nederland’, V&O 2000, p. 92-96; M.H.E. Rongen,‘Securitisation en vermogensafzondering <strong>van</strong><br />
vorderingsrechten op naam’ in: Onderneming en Effecten,<strong>De</strong>venter:W.E.J.Tjeenk Willink 1998, p. 419-467.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 45<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
– zo min mogelijk last hebben <strong>van</strong> een eventueel faillissement<br />
<strong>van</strong> de originator. Dat gebeurt door de SPV<br />
op voldoende afstand (bankruptcy remote) te plaatsen<br />
<strong>van</strong> de originator, en de SPV geen andere activiteiten<br />
te laten verrichten dan het houden <strong>van</strong> de activa.<br />
Bovendien zal ervoor moeten worden gewaakt dat de<br />
overdracht <strong>van</strong> de activa niet vernietigd of anderszins<br />
teruggedraaid kan worden. Er moet kortom sprake<br />
zijn <strong>van</strong> een true sale. Doel <strong>van</strong> dit alles is om voor de<br />
uit te geven obligaties een zo hoog mogelijke kredietbeoordeling<br />
te krijgen. Die kredietbeoordeling<br />
wordt op verzoek <strong>van</strong> de originator toegekend door<br />
een externe en onafhankelijke kredietbeoordelaar.<br />
Hoe hoger de kredietbeoordeling, 5 hoe lager de<br />
rente zal zijn waar investeerders genoegen mee zullen<br />
nemen.<br />
Om de positie <strong>van</strong> de obligatiehouders verder te<br />
versterken worden meestal zekerheden gevestigd ten<br />
gunste <strong>van</strong> de obligatiehouders. Net als bij ‘gewone’<br />
leningen onder trustverband worden die zekerheden<br />
om praktische redenen doorgaans niet rechtstreeks<br />
aan de (vaak grote, anonieme en regelmatig <strong>van</strong><br />
samenstelling wisselende) groep <strong>van</strong> obligatiehouders<br />
verstrekt, maar aan een security trustee. <strong>De</strong> security<br />
trustee, vaak een speciaal daarvoor opgerichte stichting,<br />
houdt de zekerheden ten behoeve <strong>van</strong> de gezamenlijke<br />
obligatiehouders.Aangezien naar Nederlands<br />
recht nog steeds onvoldoende zeker is of het<br />
mogelijk is een zekerheidsrecht te vestigen ten gunste<br />
<strong>van</strong> een partij die zelf geen crediteur is <strong>van</strong> de verzekerde<br />
vordering (i.c. de vordering uit hoofde <strong>van</strong> de<br />
obligatielening), wordt een parallelle vordering<br />
gecreëerd <strong>van</strong> de security trustee op de SPV die even<br />
groot is als de gezamenlijke vorderingen <strong>van</strong> de obligatiehouders<br />
op de SPV (een zogenaamde parallel<br />
debt). 6 Die parallelle vordering is zo geredigeerd dat<br />
indien de SPV een deel <strong>van</strong> de obligatielening aflost,<br />
ook de parallelle vordering afneemt.Andersom geldt<br />
hetzelfde: indien de SPV de vordering <strong>van</strong> de security<br />
trustee voldoet, bijvoorbeeld door uitwinning <strong>van</strong> de<br />
zekerheidsrechten, gaan de vorderingen <strong>van</strong> de obligatiehouders<br />
op de SPV met eenzelfde bedrag<br />
omlaag. Het zekerheidsrecht wordt vervolgens<br />
gevestigd tot zekerheid <strong>van</strong> de nakoming <strong>van</strong> de<br />
parallelle vordering. Daar<strong>van</strong> is de security trustee<br />
immers wél de crediteur.<br />
Een SPV zal doorgaans niet in staat zijn de vermogensbestanddelen<br />
die zij heeft gekocht te beheren.<br />
Dat beheer wordt daarom uitbesteed aan een ‘servicer’.<br />
Dit is in de regel de originator zelf. Die heeft<br />
immers ervaring met het beheren <strong>van</strong> de activa.<br />
Bovendien wordt op die wijze bereikt dat de klanten<br />
<strong>van</strong> de originator weinig <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong> zullen<br />
merken. Zij behouden hun vaste aanspreekpunt.<br />
CMBS 7<br />
<strong>De</strong> SPV in de <strong>securitisatie</strong>transactie <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> –<br />
<strong>KFN</strong> Office Finance I B.V. – gaf ter waarde <strong>van</strong><br />
€ 450 miljoen aan obligaties uit. <strong>De</strong> SPV gebruikte<br />
de opbrengst <strong>van</strong> de emissie om een lening <strong>van</strong> het<br />
zelfde bedrag te verstrekken aan <strong>KFN</strong> Property I<br />
B.V., een volle dochter <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Holding N.V.Alle<br />
aandelen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Office Finance I werden gehouden<br />
door een speciaal daarvoor opgerichte stichting.<br />
Zowel de stichting als de SPV wordt bestuurd door<br />
een trustmaatschappij. <strong>De</strong> banden tussen <strong>KFN</strong> en de<br />
SPV zijn derhalve zeer beperkt.<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> werd gedragen door een<br />
deel <strong>van</strong> de kantorenportefeuille.Vlak vóór – en met<br />
het oog op – de <strong>securitisatie</strong> heeft <strong>KFN</strong> haar portefeuille<br />
in twee delen gesplitst. Eén deel was ‘bestemd’<br />
voor de <strong>securitisatie</strong> (de ‘core’portefeuille), het<br />
andere deel moest buiten de transactie blijven. Dit<br />
splitsen vond plaats door het oprichten <strong>van</strong> twee<br />
dochtervennootschappen. Dochter <strong>KFN</strong> Property I<br />
B.V. zou de panden verkrijgen die als basis moesten<br />
dienen voor de <strong>securitisatie</strong>. Het overige vastgoed<br />
werd overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property II.<br />
Zekerheden<br />
Kenmerkend element <strong>van</strong> een <strong>securitisatie</strong> is<br />
doorgaans het overdragen <strong>van</strong> vermogensbestanddelen<br />
aan een SPV. In het geval <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> werd het vastgoed<br />
echter niet overgedragen, aangezien daarmee<br />
6% overdrachtsbelasting verschuldigd zou worden. 8<br />
Dat zou het voordeel <strong>van</strong> de transactie volledig teniet<br />
hebben gedaan. In plaats daar<strong>van</strong> zijn de vermogensbestanddelen<br />
die als basis voor de transactie dienden<br />
op een andere wijze afgezonderd. <strong>De</strong> reeds gememoreerde<br />
verdeling <strong>van</strong> de portefeuille over dochtermaatschappijen<br />
<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II<br />
vormde de eerste stap.Vervolgens werd op alle pan-<br />
O & F<br />
45<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
5 Bij <strong>securitisatie</strong>s wordt steeds gestreefd naar een AAA-rating. Dit is de hoogst haalbare beoordeling.<br />
6 Zie over deze problematiek en de in de praktijk daarvoor ontwikkelde oplossingen o.a. C.P.M. <strong>van</strong> Houte,‘Enige juridische en<br />
fiscale aspecten <strong>van</strong> syndicaatleningen’, TvI 2005, p. 145-153; D. Brinkhuis, B.T. Harmsen,‘Enkele kenmerken <strong>van</strong> gesyndiceerde<br />
leningen toegelicht’, O&F 2005 (67), p. 80-82 en J.C. Belder,‘Alternatieve zekerheidsstructuren’, V&O 2005, p. 218-220.<br />
7 CMBS staat voor commercial mortgage backed securities.<br />
8 Dat probleem speelde overigens niet bij de overdracht <strong>van</strong> de kantoorpanden aan <strong>KFN</strong> Property I respectievelijk <strong>KFN</strong> Property<br />
II. Zie hierover nader het hoofdstuk ‘Enkele fiscale aspecten’.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 46<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
46<br />
den die aan <strong>KFN</strong> Property I werden overgedragen<br />
rechten <strong>van</strong> eerste hypotheek gevestigd ten gunste<br />
<strong>van</strong> de in de transactiestructuur opgenomen security<br />
trustee, en rechten <strong>van</strong> tweede hypotheek ten gunste<br />
<strong>van</strong> de SPV. 9 Het recht <strong>van</strong> eerste hypotheek strekte<br />
– door middel <strong>van</strong> een parallel debt 10 – tot zekerheid<br />
voor de terugbetaling <strong>van</strong> de lening die de SPV aan<br />
<strong>KFN</strong> Property I had verstrekt, en bovendien tot<br />
zekerheid voor de nakoming <strong>van</strong> de verplichtingen<br />
<strong>van</strong> de SPV uit hoofde <strong>van</strong> de obligaties die de SPV<br />
had uitgegeven (‘derde-zekerheid’). <strong>De</strong> security<br />
trustee was derhalve gerechtigd tot uitwinning <strong>van</strong> de<br />
hypotheken zowel indien de SPV om welke reden<br />
dan ook tekort zou schieten in haar verplichtingen<br />
jegens de obligatiehouders, én in het geval dat <strong>KFN</strong><br />
Property I een betaling zou missen onder de lening<br />
die de SPV aan <strong>KFN</strong> Property I had verstrekt. <strong>De</strong><br />
tweede hypotheek diende slechts als extra slot op de<br />
deur, en strekte tot zekerheid <strong>van</strong> de terugbetaling<br />
<strong>van</strong> een lening die de SPV aan <strong>KFN</strong> Property I verstrekte.<br />
Naast de hypotheekrechten werd tevens zekerheid<br />
op een breed scala aan andere activa verstrekt. Op<br />
vergelijkbare wijze als bij de hypotheken verkreeg de<br />
security trustee een eerste pandrecht op (i) de bankrekeningen<br />
<strong>van</strong> Property I, (ii) de bestaande en toekomstige<br />
huurvorderingen onder bestaande huurovereenkomsten<br />
tussen <strong>KFN</strong> Property I en haar<br />
huurders, (iii) de aandelen in het kapitaal <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Property I, (iv) eventuele vorderingen uit hoofde <strong>van</strong><br />
verzekeringspolissen die <strong>KFN</strong> Property I heeft afgesloten,<br />
en (v) alle andere niet met name genoemde<br />
bestaande en toekomstige vorderingen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property<br />
I. Het pandrecht op de huurpenningen en op<br />
de overige vorderingen is ‘stil’. <strong>De</strong> overige pandrechten<br />
zijn openbaar.<br />
<strong>De</strong> eerste pandrechten strekken tot zekerheid <strong>van</strong><br />
de nakoming <strong>van</strong> de parallel debts waar<strong>van</strong> de security<br />
trustee de begunstigde is. <strong>De</strong> SPV verkreeg een<br />
tweede pandrecht op deze activa. Dát zekerheidsrecht<br />
strekte tot zekerheid <strong>van</strong> de nakoming <strong>van</strong> de verplichtingen<br />
<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I jegens de SPV uit<br />
hoofde <strong>van</strong> de leningovereenkomst tussen SPV en<br />
<strong>KFN</strong> Property I.<br />
Waar mogelijk omvatten de zekerheidsrechten ook<br />
alle vorderingen en andere activa die <strong>KFN</strong> na het<br />
aangaan <strong>van</strong> de transactie zal verwerven. Daarnaast<br />
bevat de transactiedocumentatie de verplichting om<br />
toekomstige activa die niet bij voorbaat verpand kunnen<br />
worden (zoals vorderingen die voortvloeien uit<br />
met nieuwe huurders te sluiten huurovereenkomsten)<br />
onverwijld alsnog te verpanden. <strong>De</strong> security trustee<br />
heeft ook een volmacht gekregen die het haar toestaat<br />
de verpanding desnoods zelf in orde te maken.<br />
Schematisch kan de transactie als volgt worden weergegeven,<br />
zie pagina 52.<br />
Covenants<br />
Zakelijke zekerheid alleen is niet zaligmakend. <strong>De</strong><br />
obligatiehouders hebben er belang bij dat de activa<br />
waar<strong>van</strong> zij afhankelijk zijn voor de rente en aflossing<br />
op hun obligatie – en de vennootschap waarin die<br />
activa zitten – in stand blijven. Eveneens is <strong>van</strong>uit het<br />
perspectief <strong>van</strong> de obligatiehouders <strong>van</strong> belang dat<br />
<strong>KFN</strong> Property I blijvend aan haar verplichtingen<br />
onder de door de SPV verstrekte lening zal kunnen<br />
voldoen. Die lening is immers de enige bron <strong>van</strong><br />
inkomsten <strong>van</strong> de SPV. Daarom is in de transactiedocumentatie<br />
een gebruikelijk aantal beperkingen en<br />
verplichtingen opgenomen dat ervoor moet zorgen<br />
dat het risicoprofiel <strong>van</strong> de kantoorgebouwen – en<br />
<strong>van</strong> degene die de panden in eigendom heeft en<br />
beheert – niet verslechtert. Het is <strong>KFN</strong> Property I in<br />
verband hiermee niet toegestaan:<br />
- extra leningen aan te gaan;<br />
- activa te verkopen (zie echter de paragraaf ‘<strong>De</strong><br />
transactie in de praktijk’ hierna voor enkele<br />
belangrijke uitzonderingen);<br />
- anderen zekerheid te verschaffen;<br />
- anderen krediet te verstrekken;<br />
- een juridische fusie of splitsing aan te gaan;<br />
- buiten bepaalde grenzen dividend of reserves uit<br />
te keren;<br />
- eigen aandelen in te kopen en/of in te trekken; en<br />
- nieuwe huurovereenkomsten aan te gaan op het<br />
moment dat het ernaar uitziet dat <strong>KFN</strong> Property I<br />
zijn verplichtingen onder de lening <strong>van</strong> de SPV<br />
niet meer kan nakomen.<br />
9 Daarmee werd niet het vastgoed zelf ondergebracht in een SPV, maar werden ‘slechts’ rechten <strong>van</strong> hypotheek gevestigd. <strong>De</strong><br />
obligatiehouders verkregen derhalve vorderingen op een SPV die geen vastgoed hield, maar – via een security trustee – rechten<br />
<strong>van</strong> hypotheek.<br />
10 <strong>De</strong> ‘parallel debt’ bestond uit een – uitsluitend met het oog op de geldige vestiging <strong>van</strong> zekerheden gecreëerde – vordering<br />
<strong>van</strong> de security trustee op de SPV. Een tweede parallel debt werd gecreëerd tussen de security trustee en <strong>KFN</strong> Property I. Daarmee<br />
werd bereikt dat <strong>KFN</strong> Property I dezelfde bedragen verschuldigd was aan de security trustee als die zij moest betalen uit<br />
hoofde <strong>van</strong> de door de SPV verstrekte lening.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 47<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Daarnaast is <strong>KFN</strong> Property I gehouden:<br />
- goed voor de panden te zorgen en deze goed verzekerd<br />
te houden;<br />
- de SPV en de security trustee periodiek <strong>van</strong> informatie<br />
te voorzien;<br />
- milieu- en andere belangrijke wet- en regelgeving<br />
na te leven;<br />
- de panden periodiek te laten taxeren;<br />
- de SPV en de security trustee op de hoogte te stellen<br />
<strong>van</strong> belangrijke geschillen; en<br />
- ervoor te zorgen dat de betalingsverplichtingen<br />
<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I onder de leningovereenkomst<br />
steeds ten minste pari passu zijn ten opzichte <strong>van</strong><br />
haar overige onverzekerde verplichtingen.<br />
Om <strong>KFN</strong> ondanks deze beperkingen toch de<br />
nodige operationele vrijheid te bieden, is de reikwijdte<br />
<strong>van</strong> deze voorschriften en verboden op onderdelen<br />
belangrijk ingeperkt. Met name zijn uitzonderingen<br />
toegestaan indien die passen in de normale<br />
bedrijfsuitoefening, en is het <strong>KFN</strong> onder voorwaarden<br />
toegestaan bestaande panden uit de portefeuille<br />
te vervreemden en te ver<strong>van</strong>gen door nieuwe.<br />
AAA<br />
Dankzij de hiervoor besproken maatregelen verkregen<br />
de door <strong>KFN</strong> Office Finance I uitgegeven<br />
obligaties de hoogst denkbare kredietbeoordeling.<br />
Enkele fiscale aspecten<br />
Algemeen<br />
Zoals hiervoor reeds opgemerkt is vlak voor en<br />
met het oog op de <strong>securitisatie</strong> de vastgoedportefeuille<br />
<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> gesplitst. <strong>De</strong> core portefeuille is tezamen<br />
met de daaraan gealloceerde vastgoedleningen<br />
overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property I terwijl het overige<br />
vastgoed tezamen met de daaraan gealloceerde vastgoedleningen<br />
en de overige activa en passiva <strong>van</strong><br />
<strong>KFN</strong> is overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property II 11 . Daarbij<br />
moesten de vennootschapsbelasting, kapitaalsbelasting<br />
12 ,overdrachtsbelasting en omzetbelasting<br />
consequenties <strong>van</strong> de splitsing in ogenschouw genomen<br />
worden. Hierna zullen we op een aantal <strong>van</strong><br />
deze aspecten ingaan.<br />
<strong>De</strong> gedachte achter de splitsing was dat de obligatiehouders<br />
alleen risico zouden nemen op de portefeuille<br />
die is overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property I en<br />
zoveel mogelijk zouden worden gevrijwaard <strong>van</strong> de<br />
risico’s die samen hangen met het overige vastgoed<br />
en de algemene bedrijfsrisico’s <strong>van</strong> <strong>KFN</strong>. Om deze<br />
reden is niet gekozen voor een juridische splitsing in<br />
de zin <strong>van</strong> boek 2 Burgerlijk Wetboek maar voor een<br />
– meer bewerkelijke – overdracht <strong>van</strong> activa en passiva.<br />
In geval <strong>van</strong> een juridische splitsing zou <strong>KFN</strong><br />
Property I na de splitsing immers aansprakelijk blijven<br />
voor verplichtingen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> die bestonden op<br />
het moment <strong>van</strong> de splitsing 13 . Niettemin spreken we<br />
in dit artikel steeds over de ‘splitsing’ <strong>van</strong> <strong>KFN</strong>.<br />
Kort samengevat werden de volgende stappen<br />
gezet:<br />
i<br />
<strong>KFN</strong> droeg haar activa en passiva (met uitzondering<br />
<strong>van</strong> de core portefeuille en de daaraan gealloceerde<br />
vastgoedleningen) over aan <strong>KFN</strong> Property<br />
II tegen uitreiking <strong>van</strong> aandelen;<br />
ii <strong>KFN</strong> droeg de core portefeuille en de daaraan<br />
gealloceerde vastgoedleningen over aan <strong>KFN</strong> Property<br />
I tegen uitreiking <strong>van</strong> aandelen;<br />
iii <strong>KFN</strong> Property II herfinancierde haar vastgoedleningen<br />
door middel <strong>van</strong> een gesyndiceerde lening<br />
en <strong>KFN</strong> Property I herfinancierde haar vastgoedleningen<br />
door middel <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>transactie.<br />
Vennootschapsbelasting<br />
Normaliter leidt een overdracht <strong>van</strong> activa en passiva<br />
tot realisatie <strong>van</strong> de daarin aanwezige stille reserves<br />
en goodwill en derhalve tot verschuldigdheid <strong>van</strong><br />
vennootschapsbelasting (‘Vpb’) over het verschil tussen<br />
de werkelijke waarde en de fiscale boekwaarde<br />
<strong>van</strong> deze activa en passiva (tarief 2004: 34,5%). Er<br />
bestaan verschillende technieken om deze winstneming<br />
te voorkomen of althans uit te stellen.Voor<br />
<strong>KFN</strong> was de enige reële optie vorming <strong>van</strong> een fiscale<br />
eenheid tussen <strong>KFN</strong>, <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong><br />
Property II 14 . In dat geval zouden <strong>KFN</strong>, <strong>KFN</strong> Property<br />
I en <strong>KFN</strong> Property II – kort gezegd – als één<br />
belastingplichtige worden aangemerkt. Binnen een<br />
fiscale eenheid kunnen activa en passiva zonder<br />
directe belastingheffing worden overgedragen. Er<br />
kleven echter ook belangrijke nadelen aan de vorming<br />
<strong>van</strong> een fiscale eenheid. Met het oog op de<br />
<strong>securitisatie</strong>transactie kunnen genoemd worden de<br />
O & F<br />
47<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
11 Om de splitsing te faciliëren werden de bestaande vastgoedleningen kort voor closing geherfinancierd door middel <strong>van</strong> bridge<br />
loans verstrekt door de banken die de herfinancieringstransactie begeleidden. <strong>De</strong>ze bridge loans werden geherfinancierd door<br />
middel <strong>van</strong> een gesyndiceerde lening (<strong>KFN</strong> Property II) en de <strong>securitisatie</strong>transactie (<strong>KFN</strong> Property I).<br />
12 Aangezien de kapitaalsbelasting per 1 januari <strong>van</strong> dit jaar is afgeschaft zullen we op deze heffing slechts kort ingaan.<br />
13 Artikel 2:334t Burgerlijk Wetboek.<br />
14 Artikel 15 Wet Vpb. Een fiscaal gefacilieerde splitsing (artikel 14a Wet Vpb) voldeed niet aan de doelstellingen (zie hiervoor).<br />
Gelet op <strong>KFN</strong>’s status als fiscale beleggingsinstelling (zie hierna) was de bedrijfsfusievrijstelling (artikel 14 Wet Vpb) geen optie<br />
omdat daarvoor overdracht <strong>van</strong> een ‘materiële onderneming’ vereist is.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 48<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
48<br />
hoofdelijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> alle gevoegde vennootschappen<br />
(<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II)<br />
voor de door de moeder <strong>van</strong> de fiscale eenheid<br />
(<strong>KFN</strong>) verschuldigde vennootschapsbelasting tijdens<br />
de fiscale eenheidsperiode. 15 Voorts heeft de<br />
Belastingdienst/ont<strong>van</strong>ger tijdens het bestaan <strong>van</strong> een<br />
fiscale eenheid de mogelijkheid belastingvorderingen<br />
en schulden <strong>van</strong> de gevoegde vennootschappen te<br />
verrekenen (dit betreft niet alleen vennootschapsbelasting,<br />
maar bijvoorbeeld ook omzetbelasting en<br />
loonbelasting). 16<br />
Het vormen <strong>van</strong> de fiscale eenheid zou dus tot<br />
gevolg hebben dat belangrijke inbreuken zouden<br />
worden gemaakt op de ‘ringfencing’ <strong>van</strong> de core portefeuille.<br />
Uiteindelijk kon vorming <strong>van</strong> een fiscale<br />
eenheid met <strong>KFN</strong> Property I achterwege blijven<br />
omdat <strong>KFN</strong> (sinds haar oprichting) kwalificeert als<br />
een fiscale beleggingsinstelling (‘FBI’) in de zin <strong>van</strong><br />
artikel 28 Wet Vpb (er werd wel een fiscale eenheid<br />
tussen <strong>KFN</strong> en <strong>KFN</strong> Property II tot stand gebracht).<br />
Dit betekent dat de winst <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> wordt belast<br />
tegen een tarief <strong>van</strong> 0% en dat ze verplicht is haar fiscale<br />
winst jaarlijks binnen acht maanden na einde <strong>van</strong><br />
het boekjaar uit te keren aan haar aandeelhouder<br />
(‘doorstootverplichting’).Voor een FBI gelden voorts<br />
voorwaarden ten aanzien <strong>van</strong> de toegelaten aandeelhouders<br />
17 , de toegelaten activiteiten (alleen beleggen<br />
en niet ondernemen) en de maximale financiering<br />
met vreemd vermogen 18 .<br />
<strong>De</strong> overdracht <strong>van</strong> activa en passiva leidde dus<br />
weliswaar tot winstrealisatie, maar deze winst werd<br />
belast tegen het 0%-tarief. <strong>De</strong>ze winst moest vervolgens<br />
worden toegevoegd aan de zogenaamde ‘herbeleggingsreserve’<br />
om te voorkomen dat de gerealiseerde<br />
winst op grond <strong>van</strong> de doorstootverplichting<br />
uitgekeerd moest worden aan de aandeelhouder 19 .<br />
Bijkomend voordeel <strong>van</strong> deze ‘ruisende’ overdracht<br />
<strong>van</strong> activa en passiva was dat meer ruimte werd gecreeerd<br />
voor het aantrekken <strong>van</strong> vreemd vermogen<br />
omdat de fiscale boekwaarde <strong>van</strong> de core portefeuille<br />
voor <strong>KFN</strong> Property I gelijk kon worden gesteld aan<br />
de marktwaarde.<br />
Vanzelfsprekend diende het FBI-regime ook na de<br />
splitsing en het aangaan <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>transactie<br />
<strong>van</strong> toepassing te blijven op <strong>KFN</strong>, <strong>KFN</strong> Property I en<br />
<strong>KFN</strong> Property II. Zoals eerder opgemerkt (zie voetnoot<br />
16) gelden voor een FBI aandeelhouderseisen.<br />
<strong>KFN</strong> voldeed niet aan deze eisen als aandeelhouder<br />
<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I. Daarom moest een beroep worden<br />
gedaan op het zogenaamde ‘stapelbesluit’ 20 .In<br />
het kort komt het er op neer dat <strong>KFN</strong> Property I haar<br />
FBI-status kan behouden als ze gedurende het lopende<br />
boekjaar reeds ten minste 95% <strong>van</strong> de voor uitdeling<br />
beschikbare winst uitdeelt. <strong>De</strong>ze regel heeft als<br />
ratio dat voorkomen moet worden dat door het stapelen<br />
<strong>van</strong> vennootschappen het uitkeren <strong>van</strong> winst<br />
aan de uiteindelijke aandeelhouders kan worden uitgesteld.<br />
Om zeker te stellen dat <strong>KFN</strong> Property I zo<br />
lang mogelijk aan de verschillende onder het FBI<br />
regime geldende eisen kan voldoen werden ook de<br />
covenants die het doen <strong>van</strong> winstuitkeringen beperken<br />
‘opgerekt’ en is het bijvoorbeeld mogelijk de<br />
door de SPV verstrekte lening tussentijds gedeeltelijk<br />
af te lossen (in verband met de maximaal toegelaten<br />
financiering met vreemd vermogen, zie voetnoot 17).<br />
Kapitaalsbelasting<br />
Tot 1 januari 2006 was 0,55% kapitaalsbelasting<br />
verschuldigd ter zake <strong>van</strong> het bijeenbrengen <strong>van</strong> in<br />
aandelen verdeeld kapitaal in in Nederland gevestigde<br />
lichamen 21 . Onder de destijds geldende wetgeving<br />
waren diverse vrijstellingen beschikbaar in het<br />
kader <strong>van</strong> een fusie of interne reorganisatie. <strong>KFN</strong><br />
Property I en <strong>KFN</strong> Property II konden gebruikmaken<br />
<strong>van</strong> de vrijstelling voor de overdracht <strong>van</strong> een<br />
geheel vermogen tegen uitreiking <strong>van</strong> aandelen 22 . Dit<br />
15 Artikel 39 Invorderingswet 1990. In de praktijk zou deze aansprakelijkheid overigens beperkt zijn aangezien <strong>KFN</strong> als fiscale<br />
belegginginstelling onderworpen is aan een 0% Vpb-tarief (zie hierna).<br />
16 Artikel 24, lid 2 Invorderingswet 1990.<br />
17 Voor <strong>KFN</strong> als niet-beursgenoteerde FBI geldt onder meer dat ten minste 75% <strong>van</strong> haar aandelen gehouden dient te worden<br />
door natuurlijke personen, lichamen die zijn vrijgesteld <strong>van</strong> vennootschapsbelasting (zoals pensioenfondsen) of bepaalde beursgenoteerde<br />
FBI’s. Inmiddels is enige versoepeling <strong>van</strong> deze aandeelhouderseisen aangekondigd (wetsvoorstel 30 533).<br />
18 Het vreemd vermogen <strong>van</strong> een FBI mag maximaal 60% bedragen <strong>van</strong> de fiscale boekwaarde <strong>van</strong> het vastgoed en maximaal<br />
20% <strong>van</strong> de overige beleggingen.<br />
19 <strong>De</strong> vorming <strong>van</strong> de HBR heeft een negatieve invloed op de aftrekbaarheid <strong>van</strong> zogenaamde ‘beheerskosten’. Dit onderwerp<br />
valt buiten het bestek <strong>van</strong> dit artikel.<br />
20 Besluit Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën, 15 oktober 1992, nr. DB 92/4847,V-N 1992, 3164, punt 9, thans opgenomen in Besluit<br />
<strong>van</strong> 7 december 2005, nr. CPP2005/1676M,V-N 2005, 61.15.<br />
21 Artikel 32 Wet op belastingen <strong>van</strong> rechtsverkeer 1970 (‘WBR’).<br />
22 Artikel 37-1-a jo.Artikel 37-2-b WBR. In zijn arrest <strong>van</strong> 30 mei 2001 (nr. 36 009,V-N 2001, 32.24) heeft de Hoge Raad uitgemaakt<br />
dat de vrijstelling ook <strong>van</strong> toepassing is als het gehele vermogen wordt verdeeld over verschillende vennootschappen.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 49<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
betekende dat niet alleen de vastgoedportefeuille en<br />
de daaraan gealloceerde vastgoedleningen moesten<br />
worden overgedragen, maar ook alle overige activa en<br />
passiva (beheerscontracten et cetera) en het personeel.<br />
Door deze voorwaarde werd de splitsing een<br />
ingrijpende operatie voor <strong>KFN</strong>.<br />
Overdrachtsbelasting<br />
Ter zake <strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> de juridische<br />
en/of economische eigendom <strong>van</strong> in Nederland<br />
gelegen onroerende zaken of <strong>van</strong> rechten waaraan<br />
deze zijn onderworpen (bijvoorbeeld erfpacht) is de<br />
verkrijger 6% overdrachtsbelasting verschuldigd over<br />
de waarde <strong>van</strong> de verkregen onroerende zaak of het<br />
recht waaraan deze onderworpen is 23 . <strong>De</strong> belasting<br />
wordt berekend over de waarde in het economische<br />
verkeer <strong>van</strong> de onroerende zaken, maar is ten minste<br />
gelijk aan de tegenprestatie 24 .<br />
<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II konden ter<br />
zake <strong>van</strong> de splitsing echter een beroep doen op de<br />
vrijstelling voor interne reorganisaties 25 . <strong>De</strong> geclaimde<br />
vrijstelling vervalt echter (zodat de niet-geheven<br />
overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd is) indien<br />
<strong>KFN</strong> Property I of <strong>KFN</strong> Property II binnen 3 jaar na<br />
de verkrijging <strong>van</strong> het vastgoed niet langer deel uitmaakt<br />
<strong>van</strong> het ‘<strong>KFN</strong> concern’. Dit houdt in dat <strong>KFN</strong><br />
gedurende 3 jaar na de overdracht <strong>van</strong> de portefeuille<br />
ten minste 90% <strong>van</strong> de aandelen in <strong>KFN</strong> Property I<br />
en <strong>KFN</strong> Property II moet behouden (de 3 jaar<br />
‘houdstertermijn’). Het door <strong>KFN</strong> Property I en<br />
<strong>KFN</strong> Property II in het kader <strong>van</strong> de splitsing verkregen<br />
vastgoed mag daarentegen gedurende deze termijn<br />
vrijelijk (dat wil zeggen: zonder terugname <strong>van</strong><br />
de vrijstelling) worden overgedragen binnen of buiten<br />
het ‘<strong>KFN</strong> concern’. Gedurende deze 3 jaarstermijn<br />
mag ook geen nieuw concern ontstaan, dat wil<br />
zeggen dat niet een andere vennootschap met een in<br />
aandelen verdeeld kapitaal 90% of meer <strong>van</strong> de aandelen<br />
<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> mag verwerven.<br />
Zoals hiervoor beschreven werd in het kader <strong>van</strong><br />
de <strong>securitisatie</strong>transactie onder meer een pandrecht<br />
op de aandelen die <strong>KFN</strong> houdt in <strong>KFN</strong> Property I<br />
gevestigd. <strong>De</strong> vraag diende zich aan of de vestiging<br />
<strong>van</strong> dit pandrecht er toe kon leiden dat op closing het<br />
‘<strong>KFN</strong> concern’ werd verbroken. Omdat in de pandakte<br />
is bepaald dat het stemrecht en het dividendrecht<br />
op de aandelen pas over gaat op de security<br />
trustee als zich een ‘event of default’ voordoet kon<br />
deze vraag uiteindelijk ontkennend beantwoord worden<br />
26 .Wel moet rekening worden gehouden met de<br />
mogelijkheid dat bij daadwerkelijke overgang <strong>van</strong> het<br />
pandrecht en/of stemrecht binnen de driejaarstermijn<br />
het ‘<strong>KFN</strong> concern’ kan worden verbroken (en<br />
dat de security trustee op dat moment aandelen in<br />
een onroerendgoedlichaam verkrijgt zodat ter zake<br />
6% overdrachtsbelasting verschuldigd kan zijn).<br />
Ten slotte verdiende aandacht dat de verkrijging<br />
door <strong>KFN</strong> <strong>van</strong> de aandelen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I en<br />
<strong>KFN</strong> Property II als belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting<br />
kan worden aangemerkt.Aangezien<br />
de bezittingen <strong>van</strong> deze vennootschappen als gevolg<br />
<strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> het vastgoed voor meer dan<br />
70% uit onroerend goed bestaan worden ze namelijk<br />
aangemerkt als ‘onroerendezaaklichamen’ in de zin<br />
<strong>van</strong> artikel 4 WBR en zou <strong>KFN</strong> ter zake <strong>van</strong> de verkrijging<br />
<strong>van</strong> deze aandelen 6% overdrachtsbelasting<br />
verschuldigd zijn. Een beroep op de zogenaamde<br />
‘hardheidsclausule’ 27 bood soelaas.<br />
Omzetbelasting<br />
Ter zake <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> de vastgoedportefeuille<br />
door <strong>KFN</strong> aan <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property<br />
II zou 19% BTW verschuldigd zijn voor zover<br />
(i) het panden betrof die vóór, op of uiterlijk twee<br />
jaren na het tijdstip <strong>van</strong> eerste ingebruikneming werden<br />
geleverd of (ii) partijen gezamenlijk zouden<br />
opteren voor een met BTW belaste levering 28 . In de<br />
onder (i) genoemde situatie zou een cashflownadeel<br />
kunnen ontstaan omdat de BTW ter zake <strong>van</strong> de<br />
levering door <strong>KFN</strong> eerder moet worden afgedragen<br />
aan de Belastingdienst dan dat deze als voordruk<br />
wordt teruggegeven aan <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong><br />
Property II 29 .Bovendien zouden <strong>KFN</strong> Property I en<br />
<strong>KFN</strong> Property II niet een volledig recht of aftrek <strong>van</strong><br />
O & F<br />
49<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
23 Artikel 2 WBR.<br />
24 Artikel 9, lid 1 jo. artikel 52 WBR.<br />
25 Artikel 15, lid 1, onderdeel (h) WBR jo. artikel 5b Uitvoeringsbesluit WBR.<br />
26 Voor het dividendrecht is dit gelet op het wettelijk systeem iets anders verwoord. Zie in dit verband R.J. de Vries en E. Bongers,‘Pandrecht<br />
in de schijnwerpers’, WFR 2006, 487.<br />
27 Resolutie <strong>van</strong> 27 december 1988, nr. IB 88/1084,V-N 1989, 208, zoals aangepast bij besluit <strong>van</strong> 22 mei 2001, nr. CPP<br />
2001/1227,V-N 2001, 35.29.<br />
28 Artikel 11, lid 1, onderdeel a, onder 1° en 2° Wet op de omzetbelasting 1968 (‘Wet OB’). <strong>De</strong> onder (ii) genoemde optie is<br />
slechts mogelijk indien <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II de onroerende zaken gebruiken voor doeleinden waarvoor zij een<br />
volledig of nagenoeg volledig (minimaal 90%) recht op aftrek <strong>van</strong> BTW (voorbelasting) hebben op de voet <strong>van</strong> artikel 15 Wet OB.<br />
29 In situatie (ii) doet dit cashflownadeel zich niet voor omdat de BTW wordt afgedragen en teruggevraagd door <strong>KFN</strong> Property<br />
I en <strong>KFN</strong> Property II; zie artikel 12 Wet OB jo. artikel 24ba Uitvoeringsbesluit Wet OB.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 50<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
50<br />
de in rekening gebrachte BTW hebben omdat een<br />
deel <strong>van</strong> de portefeuille zonder BTW wordt verhuurd<br />
(en in zoverre geen recht bestaat op aftrek <strong>van</strong><br />
voordruk). Een belangrijk nadeel <strong>van</strong> een BTW<br />
belaste levering zou zijn dat hierdoor de zogenaamde<br />
‘herzieningsperiode’ opnieuw gaat lopen 30 . Een uitgebreide<br />
bespreking <strong>van</strong> deze complexe regeling gaat<br />
het bestek <strong>van</strong> dit artikel te buiten maar waar het op<br />
neer komt is dat BTW die bij de verwerving <strong>van</strong> een<br />
pand als voorbelasting in aftrek is gebracht gedeeltelijk<br />
weer moet worden afgedragen aan de Belastingdienst<br />
(herzien) indien dit pand binnen 10 jaar zonder<br />
BTW wordt vervreemd of verhuurd<br />
<strong>De</strong> heffing <strong>van</strong> BTW ter zake <strong>van</strong> de overdracht<br />
en het opnieuw aan<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de herzieningstermijn<br />
<strong>van</strong> 10 jaar op de BTW-belast verkregen onroerende<br />
goederen kon worden voorkomen door (i) een<br />
beroep te doen op de ‘vrijstelling’ zoals neergelegd in<br />
artikel 31 Wet OB (overgang <strong>van</strong> geheel of gedeelte<br />
<strong>van</strong> een algemeenheid <strong>van</strong> goederen) of (ii) de overdracht<br />
<strong>van</strong> de portefeuille aan <strong>KFN</strong> Property I en<br />
<strong>KFN</strong> Property II plaats te laten vinden binnen een<br />
fiscale eenheid in de zin <strong>van</strong> de Wet OB 31 .<br />
Het bestaan <strong>van</strong> een fiscale eenheid heeft als<br />
belangrijk positief gevolg dat leveringen en diensten<br />
tussen de ondernemingen die de eenheid vormen<br />
(interne prestaties) buiten beschouwing blijven. Een<br />
belangrijk negatief gevolg <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> een<br />
fiscale eenheid is echter dat alle onderdelen <strong>van</strong> de<br />
fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de<br />
omzetbelasting die de fiscale eenheid verschuldigd is<br />
(vergelijk het onderdeel vennootschapsbelasting hiervoor)<br />
32 .<br />
Uiteindelijk is toch gekozen voor een fiscale eenheid,<br />
met name om BTW heffing op door <strong>KFN</strong> aan<br />
<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II in rekening te<br />
brengen beheersvergoedingen (die deels niet aftrekbaar<br />
zou zijn) te voorkomen. <strong>De</strong> risico’s die voor de<br />
obligatiehouders voortvloeien uit het bestaan <strong>van</strong> de<br />
fiscale eenheid zijn gemitigeerd door in de financieringsdocumentatie<br />
covenants op te nemen die er op<br />
zijn gericht het ontstaan <strong>van</strong> BTW claims gedurende<br />
de looptijd <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>transactie zoveel<br />
mogelijk te voorkomen. Zo is bepaald dat <strong>KFN</strong> Property<br />
I niet bewust enige handeling mag verrichten<br />
die zou kunnen leiden tot herziening <strong>van</strong> BTW tenzij<br />
de daarvoor benodigde middelen voorhanden<br />
zijn.<br />
<strong>De</strong> transactie in de praktijk<br />
Een <strong>securitisatie</strong>transactie biedt belangrijke voordelen.<br />
Het voordeel voor <strong>KFN</strong> bestaat met name uit<br />
een belangrijke verlaging <strong>van</strong> de financieringslasten.<br />
<strong>KFN</strong> schat dat zij met de <strong>securitisatie</strong>transactie ruim<br />
€ 2 miljoen per jaar aan rentelasten bespaartikel<br />
Nadelen zijn er echter ook. Zo leidt een <strong>securitisatie</strong><br />
tot extra rapportageverplichtingen, en kunnen de<br />
beperkende voorwaarden in de transactiedocumentatie<br />
ingrijpen in de operationele vrijheid <strong>van</strong> de originator.<br />
<strong>KFN</strong> heeft echter maatregelen genomen om te<br />
voorkomen dat de consequenties <strong>van</strong> met name die<br />
beperkende voorwaarden gering zijn gebleven.<br />
Hybride structuur<br />
<strong>KFN</strong> heeft er bewust voor gekozen niet haar<br />
gehele portefeuille te securitiseren. Het oormerken<br />
<strong>van</strong> activa ten behoeve <strong>van</strong> een <strong>securitisatie</strong>transactie<br />
heeft onvermijdelijk tot gevolg dat de kopers <strong>van</strong> de<br />
door de SPV uit te geven obligaties zullen verlangen<br />
dat er zo min mogelijk risico met die activa wordt<br />
gelopen. Door de portefeuille te splitsen heeft <strong>KFN</strong><br />
bereikt dat het vastgoed dat is ondergebracht in <strong>KFN</strong><br />
Property II niet is onderworpen aan de ‘covenants’<br />
die gelden voor het vastgoed dat onderdeel is <strong>van</strong> de<br />
<strong>securitisatie</strong>transactie. Daarnaast wenste <strong>KFN</strong> niet<br />
voor haar totale behoefte aan kapitaal afhankelijk te<br />
zijn <strong>van</strong> de transactie, en wilde zij bovendien de relatie<br />
met haar huisbanken voortzetten.<br />
Met het oog hierop heeft <strong>KFN</strong> tegelijk met de<br />
<strong>securitisatie</strong>transactie een kredietfaciliteit <strong>van</strong> € 150<br />
miljoen afgesloten met een syndicaat <strong>van</strong> een achttal<br />
banken. 33 <strong>De</strong> voorwaarden die die lening beheersen<br />
zijn aanzienlijk flexibeler dan die <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>.<br />
<strong>De</strong> voorwaarden uit de leningdocumentatie hebben<br />
bovendien slechts betrekking op <strong>KFN</strong> Property II en<br />
<strong>KFN</strong> Holding, en niet op <strong>KFN</strong> Property I. Met deze<br />
faciliteit is <strong>KFN</strong> in staat haar gebouwen in voorbereiding<br />
te financieren, alsmede de gebouwen waarbij<br />
een ‘strategische heroriëntatie’ plaats zal vinden. <strong>De</strong>rgelijke<br />
panden zijn minder geschikt om opgenomen<br />
30 Artikel 15 Wet OB jo. artikel 13, lid 2 Uitvoeringsbeschikking OB 1968.<br />
31 Op grond <strong>van</strong> artikel 7, lid 4 Wet OB kunnen ondernemers die in (i) financieel, (ii) organisatorisch en (iii) economisch<br />
opzicht zodanig met elkaar verweven zijn dat zij een eenheid vormen, voor omzetbelastingdoeleinden als één ondernemer worden<br />
aangemerkt (fiscale eenheid).Voor het ontstaan <strong>van</strong> een fiscale eenheid is een beschikking <strong>van</strong> de inspecteur nodig, die deze<br />
zowel op verzoek als op eigen initiatief kan afgeven.<br />
32 Artikel 43 Invorderingswet 1990. Indien geen sprake meer is <strong>van</strong> een fiscale eenheid eindigt de hoofdelijke aansprakelijkheid<br />
pas nadat de ont<strong>van</strong>ger hier<strong>van</strong> op de hoogte is gesteld.<br />
33 <strong>De</strong>ze faciliteit is in 2005 geherfinancierd en opgehoogd tot € 200 miljoen.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 51<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
te worden in een <strong>securitisatie</strong>transactie, <strong>van</strong>wege de<br />
nog ongewisse toekomst en – daarmee – het risicovollere<br />
karakter daar<strong>van</strong>. Daarnaast is het WTC<br />
Amsterdam onderdeel <strong>van</strong> Property II. <strong>KFN</strong> houdt<br />
dit gebouw tezamen met ING (<strong>KFN</strong> 50%).<br />
Wijzigingen in de portefeuille<br />
In de transactiedocumentatie zijn diverse bepalingen<br />
over het zogenaamde ‘churnen’ <strong>van</strong> de portefeuille<br />
opgenomen. Met deze bepalingen is beoogd<br />
<strong>KFN</strong> zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden bij het<br />
aan- en verkopen <strong>van</strong> panden, zonder de belangen<br />
<strong>van</strong> de obligatiehouders uit het oog te verliezen. Het<br />
is <strong>KFN</strong> onder voorwaarden toegestaan gebouwen te<br />
kopen of te verkopen, zonder dat zij gedwongen is de<br />
obligaties geheel of gedeeltelijk af te lossen. Daarnaast<br />
is de mogelijkheid ingebouwd om additionele<br />
schuldbewijzen uit te geven om groei <strong>van</strong> de portefeuille<br />
te financieren.<br />
Indien <strong>KFN</strong> zou besluiten tot verkoop <strong>van</strong> een<br />
gebouw, dan is dit toegestaan indien na de verkoop<br />
het aantal gebouwen in de portefeuille ten minste 45<br />
blijft bedragen. 34 Bovendien is een verkoop slechts<br />
toegestaan onder de voorwaarde dat door de verkoop<br />
geen schending <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de ‘covenants’ of andere<br />
bepalingen uit de transactiedocumentatie ontstaat.<br />
Hoewel de panden strekken tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />
obligatielening, hoeft de opbrengst <strong>van</strong> de verkoop<br />
niet onmiddellijk te worden aangewend om een deel<br />
<strong>van</strong> de obligaties af te lossen. <strong>KFN</strong> wordt enige tijd<br />
gegund om met de opbrengst <strong>van</strong> de verkoop een<br />
nieuw pand aan te kopen. Tot die tijd staat de<br />
opbrengst op een aan de security trustee verpande<br />
rekening.<br />
Ook het toevoegen <strong>van</strong> panden aan de portefeuille<br />
is mogelijk. Daarbij gelden wel enkele voorwaarden:<br />
- <strong>De</strong> interest cover ratio (‘ICR’) moet ten minste<br />
250% blijven bedragen. Dit betekent dat het totaal<br />
aan huurinkomsten dat de portefeuille in een<br />
periode genereert minimaal 2,5 maal de in die<br />
periode verschuldigde rente op de obligaties moet<br />
bedragen.<br />
- <strong>De</strong> verhouding tussen het bedrag <strong>van</strong> de uitstaande<br />
obligaties en de totale waarde <strong>van</strong> het vastgoed<br />
(de loan-to-value ratio of ‘LTV’) mag niet<br />
hoger worden dan 65%. Daarmee weten de<br />
investeerders dat bij een eventuele (executoriale)<br />
verkoop <strong>van</strong> de panden de opbrengst hoogstwaarschijnlijk<br />
voldoende zal zijn om de obligaties af te<br />
lossen. 35<br />
- 75% <strong>van</strong> de bruto vloeroppervlakte (‘BVO’) <strong>van</strong><br />
het nieuwe gebouw moet zijn verhuurd. Daarmee<br />
hebben de obligatiehouders de zekerheid dat het<br />
nieuwe gebouw onmiddellijk opbrengsten zal<br />
genereren. Die opbrengsten kunnen dan uiteindelijk<br />
weer worden aangewend om aan de verplichtingen<br />
onder de obligaties te voldoen.<br />
- <strong>De</strong> leeftijd <strong>van</strong> het nieuw aan te schaffen gebouw<br />
mag niet ouder zijn dan de gemiddelde leeftijd<br />
<strong>van</strong> de overige gebouwen in de portefeuille.<br />
- Ook bevat de transactiedocumentatie bepalingen<br />
ter voorkoming <strong>van</strong> een te grote afhankelijkheid<br />
<strong>van</strong> ‘grote’ huurders. <strong>De</strong>rgelijke concentraties zijn<br />
risicovol. Indien een grote huurder om welke<br />
reden dan ook wegvalt, kan dit een grote impact<br />
hebben op de inkomstenstroom waar<strong>van</strong> de obligatiehouders<br />
afhankelijk zijn voor de rentebetalingen<br />
en aflossingen op hun obligaties. Daarom bevat<br />
de transactiedocumentatie het voorschrift dat niet<br />
meer dan 9% <strong>van</strong> de totale netto huuropbrengsten<br />
afkomstig mag zijn <strong>van</strong> één huurder. Daarnaast<br />
mag niet meer dan 27% <strong>van</strong> de totale netto huuropbrengsten<br />
afkomstig zijn <strong>van</strong> 5 huurders.<br />
- Hoe langer de huurovereenkomsten met de<br />
bestaande huurders nog lopen, hoe lager het risico<br />
op leegstand. In verband hiermee bepaalt de transactiedocumentatie<br />
dat de gemiddelde huurtermijn<br />
<strong>van</strong> de totale portefeuille niet mag dalen als gevolg<br />
<strong>van</strong> de toevoeging <strong>van</strong> een pand aan de portefeuille.<br />
- Het toe te voegen gebouw mag maximaal 20%<br />
<strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de totale portefeuille bedragen.<br />
Mocht een nieuw gebouw toch niet aan de hierboven<br />
genoemde beperkingen voldoen, dan is er nog<br />
altijd de mogelijkheid om de rating agencies om een<br />
oordeel te verzoeken. Indien de kredietbeoordelaars<br />
verklaren dat de aan de obligaties verbonden rating<br />
niet zal verslechteren als gevolg <strong>van</strong> de aankoop, dan<br />
kan het pand alsnog aan de portefeuille worden toegevoegd.<br />
Naast aan- en verkoop komt het in de praktijk<br />
vaak voor dat er bijzonder onderhoud aan de panden<br />
dient plaats te vinden, of dat wijzingen in huurcontracten<br />
moeten worden aangebracht. Zolang <strong>KFN</strong><br />
daarbij handelt als een ‘goed huisvader’ hoeft <strong>KFN</strong><br />
geen additionele goedkeuring te vragen of informatie<br />
te verschaffen. 36<br />
O & F<br />
51<br />
Nr. 72 / oktober 2006<br />
34 Ter illustratie: <strong>KFN</strong> Property I heeft thans 72 gebouwen in haar bezit.<br />
35 Zie ook voetnoot 18.<br />
36 Ook komt het voor dat er aanpassingen in de eigendomsverhoudingen plaatsvinden. Zo was <strong>KFN</strong> begin vorig jaar in de gelegenheid<br />
de volle eigendom <strong>van</strong> enkele in erfpacht uitgegeven percelen in Rotterdam te verwerven. <strong>KFN</strong> kreeg <strong>van</strong> de SPV en<br />
security trustee toestemming zich deze eigendom te verwerven, zonder dat zij daarbij de procedure <strong>van</strong> aankoop <strong>van</strong> nieuwe panden<br />
hoefde te volgen.
w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 52<br />
<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />
Tot slot<br />
Een <strong>securitisatie</strong> vergt het nodige <strong>van</strong> een originator.<br />
Een realistische analyse vooraf <strong>van</strong> hetgeen<br />
komen gaat in combinatie met het bedingen <strong>van</strong> de<br />
juiste en realistische uitzonderingen op de covenants<br />
en andere beperkende voorwaarden in de transactiedocumentatie<br />
kan echter voorkomen dat de transactie<br />
al te ingrijpende gevolgen heeft. Mede dankzij<br />
deze voorbereiding is de impact <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong><br />
op de dagelijkse gang <strong>van</strong> zaken bij <strong>KFN</strong> beperkt<br />
gebleven.<br />
J.den Otter is Director Finance bij <strong>KFN</strong>, M. de Bruin<br />
en R.P. Raas zijn advocaat bij <strong>Stibbe</strong>.<br />
TRANSACTION STRUCTURE<br />
Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />
52<br />
<strong>KFN</strong> HOLDING BV<br />
EQUITY<br />
<strong>KFN</strong> PROPERTY I<br />
(BORROWER)<br />
SECURED LOAN<br />
FIXED<br />
INTEREST RATE<br />
SWAP COUNTER PARTY<br />
<strong>KFN</strong> OFFICE FINANCE I<br />
(ISSUER)<br />
FLOATING<br />
INTEREST RATE<br />
PROCEEDS FROM<br />
NOTES<br />
INVESTORS<br />
RENT<br />
PRINCIPAL & FIXED<br />
INTEREST LOAN<br />
SECURED LOAN<br />
AND ISSUER COSTS<br />
LIQUIDITY<br />
FACILITY<br />
PRINCIPAL &<br />
FLOATING INTEREST<br />
ON NOTES<br />
TENANTS<br />
LIQUIDITY FACILITY<br />
PROVIDER