22.04.2014 Views

De securitisatie van KFN - Stibbe

De securitisatie van KFN - Stibbe

De securitisatie van KFN - Stibbe

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

omslag.qxd 16-10-2006 17:50 Pagina 1<br />

72<br />

O nderneming & F inanciering<br />

Onderneming & Financiering<br />

Prof. mr. D.F.M.M. Zaman<br />

‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’ 3<br />

C orporate Finance<br />

Mr. E.F. Renes<br />

Financiële steunverlening 27<br />

oktober 2006<br />

Mr. drs. A.C.P. Bobeldijk<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde 8<br />

vorderingen<br />

Prof. dr. J.J.M. Jansen<br />

<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk<br />

beleggingsinstrument 16<br />

Mr. M.A. de Jager<br />

Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële<br />

besluiten 22<br />

Prof. mr. M.L. Lennarts<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging<br />

<strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV 32<br />

J. den Otter, M. de Bruin, R.P. Raas<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> 44<br />

Corporate Finance<br />

72


‘Never give up. Never give up. Never give up.’ Blijkens een op 16 september<br />

jl. gepubliceerd interview in het Financieel Dagblad heeft John Paulson<br />

<strong>van</strong> hedgefonds Paulson & Co dit adagium <strong>van</strong> Winston Churchill overgenomen.<br />

Zou dit ook het adagium kunnen (moeten?) zijn <strong>van</strong> juristen en fiscalisten<br />

die verschaffers <strong>van</strong> vreemd en eigen vermogen aan Nederlandse<br />

rechtspersonen adviseren? Het kost vaak veel creativiteit en moeite om bij<br />

een oprichting, herstructurering, herfinanciering of overname <strong>van</strong> een BV<br />

niet in botsing te komen met dwingende regels <strong>van</strong> kapitaalbescherming.<br />

Vanuit de praktijk is veelvuldig geklaagd over het knellen <strong>van</strong> dergelijke<br />

regelgeving.Tot voor kort had de wetgever hier weinig oor voor en bood de<br />

Hoge Raad alleen voor bepaalde gevallen (zie het Rabobank/Muller-arrest)<br />

de helpende hand.<br />

Never give up!<br />

Uit onverwachte hoek kwam er hulp, het Europese Hof wees het Inspire<br />

Art-arrest waardoor duidelijk werd dat aan formeel buitenlandse vennootschappen<br />

uit EU-lidstaten (bijvoorbeeld een Ltd die in Engeland wordt<br />

opgericht maar uitsluitend in Nederland activiteiten ontplooit) door de<br />

Nederlandse wetgever geen verplichtingen mogen worden opgelegd die de<br />

vestigingsvrijheid belemmeren.Toen zag de Nederlandse wetgever in dat de<br />

BV bij de concurrentiestrijd met vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen<br />

voldoende flexibel moet zijn om aantrekkelijk te blijven.<br />

Het gevolg is dat nu drie tranches conceptwetgeving liggen met aanpassingsvoorstellen<br />

om de BV flexibeler te maken. Daarbij wordt - zoals Renes<br />

beschrijft - ook het door financiers verfoeide artikel 2:207c BW geschrapt.<br />

<strong>De</strong>ze tranches bevatten nog veel meer nieuws zoals de afschaffing <strong>van</strong> het<br />

minimumkapitaal en de Nachgründungsregeling voor de BV. Dat aan deze<br />

voorstellen nog wel wat te schaven valt blijkt onder meer uit de bijdragen<br />

<strong>van</strong> Lennarts en Zaman. Indien dit geschiedt komt er uiteindelijk toch nog<br />

een fraaie flexibele regelgeving voor de BV.<br />

Never give up!<br />

Dit geldt ook voor de juristen en fiscalisten die een securitisation <strong>van</strong><br />

hypothecaire vorderingen willen vormgeven die voldoet aan de eisen om<br />

daaraan een AAA-rating toe te kennen en tegelijkertijd voldoende flexibel is<br />

om gewenste wijzigingen in de betrokken onroerendgoedportefeuille te<br />

kunnen doorvoeren. Dit blijkt uit de bijdrage <strong>van</strong> <strong>De</strong>n Otter, <strong>De</strong> Bruin en<br />

Raas. <strong>De</strong> Jager legt in zijn bijdrage uit hoe er door de wetgever, rechter en<br />

de praktijk wordt omgegaan met het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

bij financiële besluiten.<br />

Dat ook de nodige hobbels moeten worden genomen om te profiteren<br />

<strong>van</strong> de fiscale voordelen <strong>van</strong> de film-CV wordt duidelijk uit het artikel <strong>van</strong><br />

Jansen over de commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrumenten.Volgens<br />

hem is dit een schoolvoorbeeld <strong>van</strong> disproportioneel<br />

ingewikkelde regelgeving.<br />

Bobeldijk betoogt dat met de in 2005 ingevoerde regeling <strong>van</strong> afgewaardeerde<br />

vorderingen nog niet alle problemen onder<strong>van</strong>gen zijn. Hij constateert<br />

onder meer dat veel interne herstructureringen bij concerns zullen<br />

leiden tot vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserves dan wel dat dergelijke herbw<br />

26254 18-10-2006 12:02 Pagina 1<br />

Aanbevolen citeertitel<br />

O&F, 2006, nr. 72<br />

Onderneming en Financiering<br />

verschijnt 5 x per jaar.<br />

Redactie<br />

Prof. dr. J.N. Bouwman<br />

Mr. R.B. Gerretsen<br />

Prof. mr. J.B. Huizink<br />

Prof. mr.W.J. Oostwouder<br />

Prof.mr. H.M.Vletter-<strong>van</strong> Dort<br />

Prof. mr. J.B.Wezeman<br />

Medewerkers aan deze uitgave<br />

Mr. drs.A.C.P. Bobeldijk<br />

M. de Bruin<br />

Mr. M.A. de Jager<br />

Prof. dr. J.J.M. Jansen<br />

Prof. mr. M.L. Lennarts<br />

J. den Otter<br />

R.P. Raas<br />

Mr. E.F. Renes<br />

Prof. mr. D.F.M.M. Zaman<br />

Uitgever<br />

Reed Business Information bv<br />

Redactiesecretariaat<br />

Mr.Anatoli <strong>van</strong> der Krans,<br />

tel. 030-2536686<br />

a.<strong>van</strong>derkrans@law.uu.nl<br />

Abonnementen<br />

<strong>De</strong> abonnementsprijzen voor 2006 zijn<br />

als volgt:Tijdschrift + digitaal archief<br />

€ 203,96 incl. btw.Alleen digitaal<br />

archief € 203,96 incl. btw.Alleen tijdschrift<br />

€ 163,37 incl. btw. Los nummer<br />

€ 47,41 incl. btw. Studentenabonnement<br />

€ 101,45 incl. btw. Nieuwe abonnementen<br />

kunnen op elk gewenst<br />

moment ingaan. Een nieuw abonnement<br />

is inclusief de reeds verschenen<br />

nummers <strong>van</strong> de desbetreffende jaargang.Abonnementen<br />

kunnen uiterlijk<br />

1november <strong>van</strong> het lopende abonnementsjaar<br />

schriftelijk worden opgezegd.<br />

Bij niet-tijdige opzegging wordt het<br />

abonnement automatisch verlengd.<br />

Abonnementenadministratie<br />

Reed Business Information bv<br />

Postbus 808, 7000 AV Doetinchem<br />

tel. (0314) 358 358, fax (0314) 349 048<br />

E-mail: klantenservice@reedbusiness.nl<br />

Uw opgegeven gegevens kunnen worden<br />

gebruikt voor het toezenden <strong>van</strong><br />

informatie en/of speciale aanbiedingen<br />

door Reed Business Information en<br />

speciaal geselecteerde bedrijven. Indien<br />

u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een<br />

briefje naar Reed Business Information<br />

bv, t.a.v.Adresregistratie, Postbus 808,<br />

7000 AV Doetinchem.<br />

Advertenties<br />

Reed Business Information bv<br />

Postbus 16500, 2500 BM ‘s-Gravenhage<br />

tel. (070) 441 51 80, fax (070) 441 59 19<br />

Basisvormgeving<br />

Philip Stroomberg,Amsterdam<br />

© Auteursrecht voorbehouden<br />

ISSN 1570-1247<br />

Woord vooraf<br />

1<br />

O & F<br />

Nr. 72 / oktober 2006


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 2<br />

Woord vooraf<br />

structureringen onnodig worden belemmerd. Never give up! blijkt dus ook het credo voor civilisten en fiscalisten.<br />

Dit geldt zowel voor hun pogingen om voor hun cliënten juridisch en fiscaal gunstige oplossingen te<br />

vinden als voor hun lobby voor niet al te gecompliceerde en evenwichtige wetgeving.<br />

<strong>De</strong> redactie gaat er <strong>van</strong>uit dat dit Corporate Finance-nummer de inzet <strong>van</strong> juristen en fiscalisten op dit<br />

gebied ondersteunt.<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

2


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 3<br />

PROF. MR. D.F.M.M. ZAMAN<br />

‘Kapitaalbescherming:<br />

afschaffing inbrengcontrole’<br />

<strong>De</strong> door de ministeries <strong>van</strong> Justitie en Economische<br />

Zaken geïnitieerde operatie tot vereenvoudiging<br />

en flexibilisering <strong>van</strong> het<br />

Nederlandse BV-recht heeft inmiddels tot een drietal<br />

ambtelijke voorontwerpen geleid in de vorm <strong>van</strong><br />

consultatiedocumenten. 1 Eén <strong>van</strong> de uitgangspunten<br />

<strong>van</strong> het project Vereenvoudiging BV-recht is dat het<br />

huidige kapitaalbeschermingsrecht niet effectief<br />

wordt geacht om crediteuren te beschermen. 2 Op 4<br />

april 2006 is de derde tranche <strong>van</strong> de ambtelijke<br />

voorontwerpen getiteld:‘Kapitaal- en schuldeisersbescherming’<br />

ter consultatie aangeboden 3 (het ‘Voorontwerp<br />

<strong>De</strong>rde Tranche’). Het Voorontwerp <strong>De</strong>rde<br />

Tranche is gebaseerd op de aanbevelingen <strong>van</strong> de<br />

door beide ministeries ingestelde Expertgroep, die op<br />

6 mei 2004 haar eindrapport heeft gepubliceerd, 4 het<br />

door de Rijksuniversiteit Groningen opgestelde rapport<br />

versoepeling BV-kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong><br />

31 maart 2004 5 (‘Onderzoeksrapport I’) en ten slotte<br />

het <strong>van</strong> het Instituut voor Ondernemingsrecht Groningen<br />

op 18 augustus 2005 gepubliceerde eindrapport<br />

getiteld ‘Alternatieve systemen voor kapitaalbescherming’<br />

(‘Onderzoeksrapport II’). Bij het laatstbedoelde<br />

rapport is ingegaan op het recht in Australië<br />

en <strong>De</strong>laware en op de Revised Model Business Corporation<br />

Act.Aangezien het streven <strong>van</strong> de Nederlandse<br />

Regering is om het rechtspersonenrecht op de<br />

Nederlandse Antillen en in Nederland waar mogelijk<br />

te harmoniseren is, met het oog op de daartoe ingestelde<br />

concordantie werkgroep rechtspersonenrecht<br />

bij het opstellen <strong>van</strong> de ambtelijke voorontwerpen<br />

bijzondere aandacht besteed aan het Antilliaanse<br />

recht. Een diepgaande behandeling <strong>van</strong> de drie ambtelijke<br />

voorontwerpen is aan de orde gekomen in het<br />

preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging Handelsrecht 2006,<br />

zoals besproken tijdens de vergadering <strong>van</strong> die vereniging<br />

op 20 juni 2006. 6<br />

In onderhavig artikel zal door mij aandacht worden<br />

besteed aan een drietal onderdelen <strong>van</strong> de voorgestelde<br />

wijzigingen voor het BV-recht met betrekking<br />

tot kapitaalbescherming, te weten:<br />

• de afschaffing <strong>van</strong> de inbrengcontrole bij storting<br />

in geld;<br />

• de schrapping <strong>van</strong> het verbod tot inbreng <strong>van</strong> het<br />

verrichten <strong>van</strong> werk of diensten; en<br />

• de beperking <strong>van</strong> de inbrengcontrole bij storting<br />

in natura.<br />

Afschaffing inbreng controle bij storting<br />

in geld<br />

Naar huidig recht vindt een inbrengcontrole bij<br />

storting in geld alleen plaats bij oprichting <strong>van</strong> een<br />

BV.Artikel 2:203a lid 1 BW bepaalt dat uit een bankverklaring<br />

moet blijken dat het bedrag dat op de bij<br />

de oprichting te plaatsen aandelen moet worden<br />

gestort hetzij terstond na de oprichting ter beschikking<br />

<strong>van</strong> de vennootschap zal staan (de ‘a-verklaring’,<br />

die in feite niet meer is dan een garantie <strong>van</strong> de bank<br />

dat er zal worden gestort) of hooguit 5 maanden voor<br />

de oprichting op een rekening moet zijn gestort die<br />

ná de oprichting ter beschikking <strong>van</strong> de vennootschap<br />

staat (de ‘b-verklaring’). In onderzoeksrapport<br />

3<br />

O & F<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

1 Zie www.justitie.nl/themas/wetgeving/dossiers/BV recht/Vereenvoudiging_bv_recht.asp.<br />

2 Zie de in voetnoot 1 bedoelde website onder het kopje: knelpunten en lacunes.<br />

3 Zie de onder voetnoot 1 bedoelde website onder het kopje ‘consultatie derde tranche’.<br />

4 Zie bovenbedoelde website onder het kopje ‘expert bijeenkomsten’.<br />

5 Zie bovenbedoelde website onder het kopje ‘onderzoek kapitaalbescherming’.<br />

6 Vgl. Preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging ‘Handelsrecht’ 2006, de vereenvoudigde BV,<strong>van</strong> T.P. <strong>van</strong> Duuren, H.J. Portengen, E.P.M.Vermeulen<br />

en B. Bier, Kluwer 2006.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 4<br />

‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

4<br />

I 7 concluderen Lennarts/Schutte-Veenstra dat de<br />

bankverklaring kan worden afgeschaft. Hun voornaamste<br />

argument is dat, gebaseerd op jurisprudentie<br />

(waaronder begrepen het Bas-C-arrest), 8 een geldige<br />

bankverklaring nog niet betekent dat er ook daadwerkelijk<br />

is voldaan aan de stortingsplicht op de aandelen.<br />

Ook staat niet zonder meer vast, althans niet<br />

zonder nader onderzoek - op grond <strong>van</strong> een bankverklaring<br />

- of de bedragen ‘ten titel <strong>van</strong> storting op<br />

de aandelen’ zijn betaald. Bier voegt hier – terecht –<br />

aan toe dat de waarborg voor schuldeisers die uitgaan<br />

<strong>van</strong> een daadwerkelijk geplaatst en gestort kapitaal<br />

betrekkelijk is omdat over een storting na oprichting<br />

ook geen bankverklaring is vereist (zie Bier, Preadvies<br />

2006, pag. 228-229). Hieraan kan ik nog toevoegen<br />

dat er ook geen formele waarborg is bij de door velen<br />

als storting in geld beschouwde storting door verrekening<br />

met een vordering op de BV. Ook de Expertgroep<br />

heeft aanbevolen de verplichte bankverklaring<br />

af te schaffen. Hetgeen nu dus aldus geschiedt doordat<br />

artikel 2:203a in het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche<br />

komt te vervallen. In de toekomst zal er dus zowel bij<br />

oprichting als ná oprichting geen wettelijke inbrengcontrole<br />

bij storting in geld meer zijn. Ook de thans<br />

nog ná oprichting vereiste verklaring <strong>van</strong> de bank<br />

met betrekking tot de wisselkoers bij storting in<br />

vreemd geld komt te vervallen (artikel 2:203a, lid 6<br />

BW).Tot zover de door velen gewenste wettelijke<br />

vereenvoudiging (zowel voor de BV, de bank als de<br />

notaris, althans zo lijkt het).<br />

Ook al vervalt de inbrengcontrole bij storting in<br />

geld, de stortingsplicht op aandelen (los <strong>van</strong> de vraag<br />

of deze ook het agio omvat) bij of na oprichting blijft<br />

wel bestaan (artikel 2:191 BW). Het bestuur is ervoor<br />

verantwoordelijk dat uiterlijk bij de oprichting aan<br />

de stortingsplicht in geld is voldaan. Bij inbreng in<br />

natura mag deze storting overigens ‘onverwijld’<br />

geschieden na het nemen <strong>van</strong> aandelen of latere<br />

opvraging bij niet-volgestorte aandelen (artikel<br />

2:191b, lid 2 BW). <strong>De</strong> vraag is of het bestuur de notaris<br />

(die verantwoordelijk is voor de akte <strong>van</strong> oprichting<br />

of de akte <strong>van</strong> uitgifte <strong>van</strong> aandelen) niet ook<br />

een zorgplicht heeft tot controle <strong>van</strong> de storting in<br />

geld. Rust deze controle thans niet ook reeds op de<br />

notaris? In een akte <strong>van</strong> uitgifte zal toch immers ook<br />

een verklaring <strong>van</strong> de aandeelhouder staan dat er<br />

gestort is met daarbij een kwijting door de vennootschap<br />

voor de betaling dan wel, indien overeengekomen,<br />

dat, en zo ja op welke wijze, er volgestort zal<br />

worden? <strong>De</strong> notaris zal er dan ook goed aan doen<br />

zowel bij oprichting als na oprichting een ‘stortingsbewijs’<br />

te vragen dan wel in de akte op te nemen op<br />

wat voor wijze storting plaatsvindt. <strong>De</strong>rgelijk bewijs<br />

werd door de notaris ook veelal gevraagd in de periode<br />

vóór invoering <strong>van</strong> artikel 2:203a BW (per 20<br />

januari 1986).<br />

Verjaringstermijn<br />

Indien de notaris niet of niet voldoende zou kunnen<br />

controleren of aan de stortingsplicht is voldaan<br />

(dan wel een te lage waarde in natura is ingebracht,<br />

zie hierna onder ‘Afschaffing controle bij inbreng in<br />

natura’), is denkbaar dat bij of na de oprichting in het<br />

geheel niet of slechts ten dele is gestort op de genomen<br />

aandelen.Aan de orde is dan vraag naar de verjaringstermijn<br />

voor vorderingen tot nakoming <strong>van</strong> de<br />

stortingsplicht. Door de Expertgroep is aanbevolen<br />

om deze termijn vast te stellen op 20 jaar. In aansluiting<br />

op de jurisprudentie 9 heeft de wetgever er in het<br />

Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche voor gekozen dat de<br />

verjaringstermijn <strong>van</strong> 5 jaar blijft gelden. Indien aldus<br />

achteraf blijkt dat niet of niet volledig aan de stortingsplicht<br />

is voldaan, zal alsnog (bij)storting door de<br />

vennootschap opgevraagd moeten worden. Met de<br />

verkorte verjaringstermijn is ook afgeweken <strong>van</strong> de<br />

aanbeveling <strong>van</strong> Lennarts/Schutte-Veenstra in Onderzoeksrapport<br />

I. Nu het aandeelhouder zijn mijns<br />

inziens niet afhankelijk is <strong>van</strong> het voldoen <strong>van</strong> de<br />

stortingsplicht, 10 kan men aandeelhouder worden en<br />

blijven zonder dat men aan zijn stortingsplicht voldoet.<br />

Zowel bij als na de oprichting is een uitgifte<br />

geldig zonder nakoming <strong>van</strong> de stortingsplicht.<br />

Indien er ná 5 jaar geen nakoming is gevorderd bij de<br />

aandeelhouder zal in het geheel niet aan de stortingsplicht<br />

zijn voldaan. Nu gekozen wordt voor de<br />

verjaringstermijn <strong>van</strong> 5 jaar zou mijns inziens (zie<br />

ook Lennarts/Schutte-Veenstra) 11 overwogen moeten<br />

worden om wettelijk of statutair een sanctie in te<br />

bouwen voor het geval niet of niet volledig aan de<br />

stortingsplicht wordt voldaan. Daarbij is te denken<br />

7 Zie Onderzoeksrapport I, pag. 21. Zie verder: Over storting (in geld) bij de BV,‘vestzak-broekzakconstructies’,‘sigaren uit<br />

eigen doos’ en ‘kasrondjes’ onder huidig en toekomstig recht:W.J. Oostwouder, TVOB 2006/3<br />

8 HR 11 juli 2003, JOR 2003, pag. 193; zie ook het WTN-arrest (HR 24 maart 2000, NJ 2000, 354 m.nt. Ma).<br />

9 HR 17 oktober 2003, JOR 2003, 176 m.nt. C.J. Groffen<br />

10 Zie ook Preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging Handelsrecht 1994. Nieuwe bepalingen omtrent uitgifte levering <strong>van</strong> aandelen op<br />

naam, <strong>van</strong> Olffen en Zaman, pag. 33 en Handboek, pag. 219.<br />

11 Zie Onderzoeksrapport I, pag. 18.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 5<br />

‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />

aan een opschorting <strong>van</strong> aandeelhoudersrechten<br />

(zoals die bijvoorbeeld in België voorkomt), een wettelijk<br />

pandrecht (zoals die bijvoorbeeld in het Verenigd<br />

Koninkrijk voorkomt) of zelfs de in Duitsland<br />

wettelijk geregelde vervallenverklaring <strong>van</strong> de<br />

betrokken aandelen (zie paragraaf 21 GmbH Gesetz),<br />

zolang een aandeelhouder in gebreke blijft aan zijn<br />

stortingsplicht te voldoen.<br />

Schrapping <strong>van</strong> het verbod op inbreng<br />

<strong>van</strong> het verrichten <strong>van</strong> werk of diensten<br />

In afwijking <strong>van</strong> de aanbevelingen in het Onderzoeksrapport<br />

I en de Expertgroep kiest de wetgever<br />

er in het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche voor om het<br />

verbod op inbreng <strong>van</strong> het verrichten <strong>van</strong> werk of<br />

diensten te schrappen (artikel 2:191b, tweede<br />

volzin). 12 Lennarts/Schutte-Veenstra constateren dat<br />

een afschaffing <strong>van</strong> het verbod tot het inbrengen <strong>van</strong><br />

een recht op het verrichten <strong>van</strong> werk of diensten het<br />

BV-recht flexibeler maakt. Gezien echter de waarderingsproblemen<br />

constateren zij verder dat daardoor<br />

het BV-recht niet wordt vereenvoudigd. Naar mijn<br />

mening is dit, zoals overigens ook voor vele andere<br />

voorbeelden geldt, een typisch voorbeeld <strong>van</strong> het<br />

spanningsveld tussen de wens tot flexibilisering enerzijds<br />

en vereenvoudiging anderzijds. Flexibilisering<br />

betekent in een aantal gevallen absoluut geen vereenvoudiging.<br />

In casu zal immers de waardering <strong>van</strong> een<br />

dergelijke inbreng op ‘economische maatstaven’ reeds<br />

op problemen stuiten. Daarnaast bestaat het risico dat<br />

uiteindelijk de diensten of de arbeid niet of slechts<br />

ten dele worden verricht door de inbrenger. 13 Bijvoorbeeld<br />

de werknemer die de aandelen heeft genomen<br />

vertrekt voortijdig of de aandeelhouder die het<br />

werk moet verrichten gaat failliet of voldoet anderszins<br />

niet aan zijn verplichtingen. Maar ook indien het<br />

werk uiteindelijk wel wordt verricht, ontstaan er<br />

nieuwe aandelen waarop bij het nemen daar<strong>van</strong> nog<br />

niet is gestort. Er is sprake <strong>van</strong> niet-volgestorte aandelen,<br />

die geleidelijk worden volgestort. Hoe waardeert<br />

men de inbreng respectievelijk de ‘storting’ naar<br />

‘economische maatstaven’? Op basis <strong>van</strong> de contante<br />

waarde? Bruto/netto? Komt de storting bij inbreng<br />

<strong>van</strong> arbeid in plaats <strong>van</strong> het salaris (hetgeen fiscaal<br />

misschien niet ongunstig is)?<br />

In de praktijk bestaat er mijns inziens ook geen<br />

behoefte aan inbreng <strong>van</strong> een recht op het verrichten<br />

<strong>van</strong> werk of diensten. Dit betekent natuurlijk nog<br />

niet dat wetstechnisch het verbod niet zou kunnen<br />

worden opgeheven, maar de vraag is natuurlijk wel of<br />

(anders dan bij een storting in geld of in natura <strong>van</strong><br />

een goed) een reële storing in casu sowieso wel te<br />

verwachten is. <strong>De</strong> behoefte aan opheffing <strong>van</strong> het<br />

verbod wordt wel verklaard door een link te leggen<br />

met de inbreng <strong>van</strong> arbeid of diensten bij een personenvennootschap.<br />

Mijns inziens gaat deze vergelijking<br />

mank. Bij inbreng <strong>van</strong> arbeid in de personenvennootschap<br />

wordt er immers niet op aandelen<br />

gestort. Er wordt geen vermogen bijeengebracht<br />

want er is geen sprake <strong>van</strong> een kapitaalvennootschap<br />

(met beperkte aansprakelijkheid) waarbij bovendien<br />

de aandeelhouder – in beginsel – niet persoonlijk<br />

aansprakelijk is voor hetgeen in naam <strong>van</strong> de vennootschap<br />

wordt verricht. Ook de motivering in de<br />

Memorie <strong>van</strong> Toelichting bij het Voorontwerp <strong>De</strong>rde<br />

Tranche 14 overtuigt niet. Kennelijk zou het zo zijn<br />

dat het vooral bij niet-volgroeide bedrijven in innovatieve<br />

sectoren wenselijk kan zijn om op deze wijze<br />

oprichters of medewerkers een aandeel in de waarde<br />

<strong>van</strong> de onderneming toe te kennen. In de praktijk is<br />

het mijns inziens zo dat in dat geval tegen een stortingsplicht<br />

<strong>van</strong> euro 0,01 per (certificaat <strong>van</strong>) aandeel<br />

(eventueel <strong>van</strong> een bijzondere soort), een met derhalve<br />

een uiterst geringe stortingsplicht in geld, hetzelfde<br />

kan worden bereikt zonder dat daar tegenover<br />

andere, hiervoor beschreven, stortings- en waarderingsproblemen<br />

ontstaan.<br />

Afschaffing controle bij inbreng in natura<br />

Anders dan bij storting in geld waar enkel bij<br />

oprichting een inbrengcontrole in de vorm <strong>van</strong> een<br />

bankverklaring vereist is, is een wettelijke controle<br />

wel voorgeschreven - zowel bij als na de oprichting -<br />

bij inbreng in natura. <strong>De</strong>ze controle bestaat uit een<br />

door de oprichters/bestuurders opgemaakte beschrijving<br />

met waardering waarop een accountant een<br />

zogenoemde ‘tenminste verklaring’ aflegt (artikelen<br />

2:204a en 2:204b). <strong>De</strong> aanbeveling <strong>van</strong> de Expertgroep<br />

dat de verplichte accountantsverklaring bij<br />

inbreng in natura kan worden afgeschaft is door de<br />

wetgever gevolgd onder handhaving <strong>van</strong> het voorschrift<br />

dat een beschrijving <strong>van</strong> hetgeen wordt ingebracht<br />

moet worden opgemaakt door de oprichters<br />

casu quo het bestuur. <strong>De</strong> accountantsverklaring heeft<br />

echter een beperkte waarde, zeker in het geval dat er<br />

sprake is <strong>van</strong> een inbreng <strong>van</strong> een onderneming<br />

5<br />

O & F<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

12 Vgl. Onderzoeksrapport I, pag. 23 en rapport Expertgroep, pag. 90.<br />

13 Zie ook het rapport <strong>van</strong> de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht <strong>van</strong> de Nederlandse Orde <strong>van</strong> Advocaten en<br />

Koninklijke Beroeps Organisatie <strong>van</strong> 2 juni 2006.<br />

14 Zie Memorie <strong>van</strong> Toelichting pag. 17.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 6<br />

‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

6<br />

waarbij slechts één aandeel met een lage nominale<br />

waarde wordt uitgegeven en de meerwaarde wordt<br />

geboekt als agio. <strong>De</strong> accountant behoeft bij de BV in<br />

een dergelijk geval zijn ‘tenminste verklaring’ slechts<br />

af te geven over de nominale waarde <strong>van</strong> het aandeel<br />

nu het agio (tenzij uitdrukkelijk overeengekomen)<br />

anders dan bij de NV, niet onder de stortingsplicht<br />

valt.Voor de andere argumenten tot afschaffing <strong>van</strong><br />

de accountantsverklaring verwijs ik naar Onderzoeksrapport<br />

I en het rapport <strong>van</strong> de Expertgroep. 15<br />

<strong>De</strong> gedachte tot verlenging <strong>van</strong> de geldigheidsduur<br />

<strong>van</strong> de beschrijving kan ik <strong>van</strong>uit technisch<br />

oogpunt volledig ondersteunen, <strong>van</strong>wege het in de<br />

Memorie <strong>van</strong> Toelichting genoemde knelpunt bij een<br />

juridische splitsing, 16 maar de vraag is of de wetgever<br />

hierin op deze wijze is geslaagd.Waar het in feite om<br />

gaat is de bij een juridische splitsing vereiste inbrengverklaring<br />

in de zin <strong>van</strong> artikel 2:204a/204b ten aanzien<br />

<strong>van</strong> de verkrijgende vennootschap (artikel<br />

2:334bb, lid 1 BW). <strong>De</strong> verkrijgende vennootschap<br />

kent bij de juridische splitsing aandelen toe in ruil<br />

voor het deel <strong>van</strong> het vermogen <strong>van</strong> de splitsende<br />

vennootschap dat krachtens de splitsing op haar overgaat.Teneinde<br />

te waarborgen dat de waarde <strong>van</strong> dit<br />

vermogen ten minste gelijk is aan het bedrag dat op<br />

de toegekende aandelen moet worden gestort is een<br />

overeenkomstige regeling <strong>van</strong> toepassing als de<br />

inbreng op aandelen in natura. <strong>De</strong> vereiste beschrijving<br />

<strong>van</strong> de inbreng wordt in het voorstel tot splitsing<br />

opgenomen (artikel 2:334f lid 2 BW) terwijl, naar<br />

huidig recht, de accountantsverklaring gelijktijdig<br />

moet worden gepubliceerd.Volgens artikel 2:204a/<br />

204b BW zou de beschrijving slechts mogen zien op<br />

een datum die gelegen is niet meer dan 5 maanden<br />

voor de oprichting/uitgifte. <strong>De</strong>ze periode wordt in<br />

het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche verlengd <strong>van</strong> 5 tot 6<br />

maanden. Maar daarmee zijn we er niet. Het gevolg<br />

<strong>van</strong> de verlenging <strong>van</strong> 5 tot 6 maanden is alleen dat<br />

bij de deponering <strong>van</strong> het voorstel tot splitsing nog<br />

uitgegaan mag worden <strong>van</strong> de jaarrekening <strong>van</strong> het<br />

afgelopen boekjaar (vgl. artikel 2:394g BW). Maar dit<br />

betekent nog niet dat <strong>van</strong> deze zelfde beschrijving/-<br />

jaarrekening uitgegaan mag worden bij het tekenen<br />

<strong>van</strong> de splitsingsakte, anders gezegd bij oprichting<br />

<strong>van</strong> de verkrijgende vennootschap casu quo de toekenning<br />

<strong>van</strong> de aandelen. <strong>De</strong>ze splitsingsakte kan<br />

immers worden verleden tot 6 maanden na aankondiging<br />

<strong>van</strong> de deponering <strong>van</strong> het voorstel tot splitsing<br />

(artikel 2:334n BW). Op dat moment is de<br />

beschrijving maximaal 11 maanden oud. In de literatuur<br />

is hierover discussie ontstaan. 17 Indien <strong>van</strong> de<br />

letterlijke toepassing <strong>van</strong> artikel 2:204a/204b BW<br />

moet blijven worden uitgegaan zal in veel gevallen op<br />

het moment <strong>van</strong> het tekenen <strong>van</strong> de splitsingsakte<br />

een tweede beschrijving vereist zijn. Uit de wet zou<br />

derhalve, teneinde dit probleem op te lossen, moeten<br />

blijken dat de publicatie <strong>van</strong> het splitsingsvoorstel<br />

bepalend is voor de vraag of de beschrijving maximaal<br />

6 (thans 5) maanden oud is. Hiertoe is het beter<br />

artikel 2:334bb aan te passen in die zin en de verwijzingen<br />

naar artikel 2:204a en 204b wat betreft de termijnen<br />

te laten vervallen.<br />

Uit andere dan wetstechnische overwegingen heb<br />

ik echter ook bezwaar tegen de 5/6-maandstermijn<br />

als peildatum voor de beschrijving en waardering.<br />

Wat is immers de betekenis <strong>van</strong> deze termijn? Een<br />

BV kan worden opgericht dan wel er kunnen nieuwe<br />

aandelen worden uitgegeven na oprichting tot 5/6<br />

maanden na een specifieke beschrijvings-/balansdatum<br />

waarbij de waarde per de peildatum bepalend is<br />

voor de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de storting. Maar dit betekent<br />

natuurlijk nog niet dat de storting realiter plaatsvindt.<br />

<strong>De</strong> beschrijving met vermelding <strong>van</strong> de daarin toegekende<br />

waarde en <strong>van</strong> de toegepaste waarderingsmethoden<br />

geeft geen enkele waarborg dat deze waarde<br />

op het moment <strong>van</strong> daadwerkelijke inbreng nog juist<br />

is. 18 Is het om die reden dat de wetgever, kennelijk op<br />

advies <strong>van</strong> de Commissie Vennootschapsrecht, de<br />

regeling voor inbreng in natura heeft aangevuld met<br />

de verplichting voor de aandeelhouder om het<br />

waardeverschil ‘onverwijld ten titel <strong>van</strong> storting in<br />

geld’ te voldoen (zie artikel 2:204a, lid 2 Voorontwerp<br />

<strong>De</strong>rde Tranche)? Ontstaat deze bijstortingsplicht echter<br />

alleen indien achteraf blijkt dat er een te hoge<br />

waarde is toegekend door de oprichters/bestuurders<br />

per beschrijvingsdatum of ook indien er een waardedaling<br />

heeft plaatsgevonden tussen de beschrijvingsdatum<br />

en de inbrengdatum als gevolg waar<strong>van</strong> niet<br />

aan de stortingsplicht is voldaan? Ik zou menen dat<br />

indien bij een storting in geld uitgegaan wordt <strong>van</strong><br />

een vereiste reële storting (zie de jurisprudentie hieromtrent)<br />

– er is immers ook geen bankverklaring<br />

meer vereist waaruit storting blijkt – ook bij een<br />

inbreng in natura uitgegaan zou moeten worden <strong>van</strong><br />

een voldoening aan de stortingsplicht op basis <strong>van</strong> de<br />

waarde per het moment <strong>van</strong> daadwerkelijke inbreng.<br />

<strong>De</strong> ‘bevestiging’ dat de waarde tussen de peildatum en<br />

de inbrengdatum niet is gedaald zou dan, op basis <strong>van</strong><br />

15 Vgl. Memorie <strong>van</strong> Toelichting pag. 91 ev.<br />

16 Zie Memorie <strong>van</strong> Toelichting, pag. 18.<br />

17 Zie onder meer Dortmond, <strong>De</strong> NV 1998, pag. 36 en Zaman, Tijdschrift voor Insolventierecht, 2003, pag. 252.<br />

18 Zie ook Bier, t.a.p., pag. 232 e.v.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 7<br />

‘Kapitaalbescherming: afschaffing inbrengcontrole’<br />

een tweede beschrijving later moeten volgen, bijvoorbeeld<br />

uiterlijk zes maanden ná de inbrengdatum.<br />

Bij een waardeverschil zal bijstorting vereist zijn.<br />

Maar men kan zich dan ook afvragen wat dan nog de<br />

zin is <strong>van</strong> de eerste beschrijving, indien het uiteindelijk<br />

er toch om gaat wat op de datum <strong>van</strong> daadwerkelijke<br />

inbreng wordt gestort en tegen welke waarde.<br />

Een reeds door Bier naar voren gebracht kritiekpunt<br />

op de nieuwe regeling is dat alleen het waardeverschil<br />

door middel <strong>van</strong> een storting in geld kan<br />

worden voldaan. Ik ben het met haar eens dat er geen<br />

enkele reden is om ook niet een bijstorting in natura<br />

toe te staan, mits de vennootschap daar dan wel mee<br />

instemt. 19 Een andere vraag die Bier opwerpt is of de<br />

stortingsplicht op de opvolgende aandeelhouder<br />

overgaat. 20 Zij meent <strong>van</strong> niet.Alleen de oorspronkelijke<br />

aandeelhouder zou deze plicht hebben. In deze<br />

opvatting kan ik mij niet vinden.Anders dan Bier zou<br />

ik menen dat de stortingsplicht verbonden blijft aan<br />

het aandeel. Er is sprake <strong>van</strong> een kwalitatieve verbintenis<br />

die derhalve met het aandeel overgaat op de<br />

opvolgende aandeelhouder, met dien verstande dat de<br />

oorspronkelijke aandeelhouder in beginsel hoofdelijk<br />

aansprakelijk blijft tot betaling (vgl. artikel 2:199<br />

BW). <strong>De</strong> tekst <strong>van</strong> de wet zou duidelijkheid moeten<br />

verschaffen wie er tot bijstorting verplicht is. <strong>De</strong> tekst<br />

<strong>van</strong> het Voorontwerp <strong>De</strong>rde Tranche biedt deze duidelijkheid<br />

niet.<br />

Conclusie<br />

<strong>De</strong> afschaffing <strong>van</strong> de inbrengcontrole bij en na<br />

oprichting <strong>van</strong> een BV is toe te juichen. Waar de<br />

notaris zich naar huidig recht – terecht of niet – bij<br />

storting in geld kan baseren op de vereiste bankverklaring,<br />

zal in de toekomst zijn zorgplicht ten aanzien<br />

<strong>van</strong> het voldoen aan de stortingsplicht er niet minder<br />

om worden. Hij zal een bewijs <strong>van</strong> storting moeten<br />

zien en een eventuele afspraak omtrent latere storting<br />

(boven 25%) in de akte moeten opnemen. Aan het<br />

afschaffen <strong>van</strong> het verbod tot het inbrengen <strong>van</strong> een<br />

recht op werken of diensten (artikel 2:191b BW)<br />

bestaat in de praktijk niet alleen geen behoefte, maar<br />

deze afschaffing vereenvoudigt het BV-recht bovendien<br />

zeker niet. Dit geldt wel voor het vervallen <strong>van</strong><br />

de accountantsverklaring (de ‘tenminste verklaring’)<br />

bij inbreng in natura (artikelen 2:204 a/204b).Wenselijk<br />

zou zijn dat in de wet wordt opgenomen dat<br />

ook bij inbreng in natura de stortingsplicht reëel<br />

dient te zijn. Om die reden zou uit de wet moeten<br />

blijken dat indien er uitgegaan mag worden <strong>van</strong> een<br />

peildatum die 5/6 maanden voor de daadwerkelijke<br />

inbrengdatum ligt een bijstortingsplicht (in geld of in<br />

natura) ontstaat indien er op basis <strong>van</strong> een tweede<br />

beschrijving (of tussentijdse vermogensopstelling)<br />

daadwerkelijk op de inbrengdatum minder blijkt te<br />

zijn ingebracht dan de stortingsplicht vereist.<br />

Prof. mr. D.F.M.M. Zaman is notaris te Rotterdam en<br />

bijzonder hoogleraar Notarieel Ondernemingsrecht aan<br />

de Universiteit Utrecht.<br />

7<br />

O & F<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

19 Zie Bier, Preadvies 2006, pag. 240 en rapport <strong>van</strong> de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht, pag. 6 en 7.<br />

20 Zie Bier, t.a.p., pag. 240.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 8<br />

MR. DRS. A.C.P. BOBELDIJK<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de<br />

omzetting <strong>van</strong><br />

afgewaardeerde vorderingen<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

8<br />

In deze bijdrage staat de per 9 december 2005<br />

ingevoerde regeling ten aanzien <strong>van</strong> de omzetting<br />

<strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen centraal. 1 Kern<br />

<strong>van</strong> de problematiek bij de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde<br />

vorderingen is dat – zonder nadere maatregelen<br />

- een afwaardering ten laste <strong>van</strong> het fiscale<br />

resultaat gebracht kan worden, terwijl na een omzetting<br />

in aandelenkapitaal de waardetoename onbelast<br />

onder de deelnemingsvrijstelling genoten wordt. <strong>De</strong><br />

nieuw ingevoerde regeling behelst in feite een terugkeer<br />

naar de systematiek zoals we die vóór 2001 kenden,<br />

zij het met enkele belangrijke wijzigingen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> de toenmalige regeling. <strong>De</strong> praktijk<br />

heeft lange tijd moeten wachten op de nieuwe regeling<br />

voor afgewaardeerde vorderingen. Reeds in<br />

december 2002 heeft de Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën<br />

toegezegd de regeling te zullen aanpassen. 2 Vervolgens<br />

heeft het tot december 2005 geduurd voordat<br />

een nieuwe regeling <strong>van</strong> kracht werd.<br />

In deze bijdrage zal ik allereerst de kern <strong>van</strong> de<br />

problematiek <strong>van</strong> de afgewaardeerde vorderingen uitleggen,<br />

te weten de overgang <strong>van</strong> de belaste naar de<br />

onbelaste sfeer.Vervolgens zal kort nagegaan worden<br />

hoe de wetgever deze problematiek eerder heeft aangepakt,<br />

waarna uitgebreid wordt ingegaan op de huidige<br />

regeling. Daarna worden de verzachtingsmaatregel<br />

en het overgangsrecht behandeld. Ik sluit af met<br />

een puntsgewijze samenvatting.<br />

<strong>De</strong> problematiek <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong><br />

afgewaardeerde vorderingen<br />

Indien een deelneming wordt gefinancierd met<br />

een lening, spelen waardefluctuaties <strong>van</strong> de lening<br />

zich af in de belaste sfeer. Een waardedaling <strong>van</strong> de<br />

vordering kan ten laste <strong>van</strong> het fiscale resultaat worden<br />

gebracht, terwijl bij een latere waardestijging de<br />

vordering weer (belast) opgewaardeerd dient te worden.<br />

Echter, indien een deelneming wordt gefinancierd<br />

door middel <strong>van</strong> een kapitaalverstrekking<br />

(eigen vermogen), behoren de waardeveranderingen<br />

op grond <strong>van</strong> de deelnemingsvrijstelling 3 niet tot de<br />

belastbare winst. Om te voorkomen dat een vordering<br />

die ten laste <strong>van</strong> de fiscale winst was afgewaardeerd<br />

in betere tijden weer belast zou moeten<br />

worden opgewaardeerd, kon de belastingplichtige de<br />

lening omzetten in aandelenkapitaal en de latere<br />

waardestijging onbelast onder de deelnemingsvrijstelling<br />

genieten. <strong>De</strong> fiscus heeft eerst getracht deze<br />

onevenwichtigheid aan de zijde <strong>van</strong> de crediteur te<br />

bestrijden, doch zonder succes. <strong>De</strong> Hoge Raad<br />

besliste in 1969 dat de verrekening <strong>van</strong> een onvolwaardige<br />

vordering met de schuld uit hoofde <strong>van</strong> de<br />

1 Wet <strong>van</strong> 1 december 2005, houdende wijziging <strong>van</strong> enkele belastingwetten in verband met een herziening <strong>van</strong> de behandeling<br />

<strong>van</strong> de omzetting en kwijtschelding <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen en een aanpassing <strong>van</strong> de regeling voor afwaarderingsverliezen<br />

<strong>van</strong> deelnemingen, Stb. 2005, 613. In deze wet zijn ook enkele aanpassingen opgenomen voor de regeling voor tijdelijke<br />

afwaarderingsverliezen op deelnemingen (artikel 13ca Wet Vpb 1969), welke regeling overigens per 1 januari 2006 is ingetrokken.<br />

2 Kamerstukken II 2002/03, 27 505, nr. 5<br />

3 <strong>De</strong> deelnemingsvrijstelling is <strong>van</strong> toepassing indien – kort samengevat – aan de volgende voorwaarden is voldaan: (1) de<br />

belastingplichtige is aandeelhouder <strong>van</strong> ten minste 5% <strong>van</strong> het nominale gestorte kapitaal, (2) de aandelen worden niet als voorraad<br />

gehouden, en in geval sprake is <strong>van</strong> een buitenlandse deelneming (3) de aandelen worden niet als beleggingen gehouden en<br />

(4) de deelneming is onderworpen aan een belasting naar de winst.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 9<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

stortingsplicht (omzetting) niet tot een winst leidt bij<br />

de debiteur. 4 Ook de poging om dan winst bij de<br />

schuldeiser te constateren in geval <strong>van</strong> een omzetting<br />

mislukte. In 1973 oordeelde de Hoge Raad dat ook<br />

bij de crediteur fiscaal geen winst valt te constateren. 5<br />

Het heeft vervolgens tot 1990 geduurd voor de wetgever<br />

ingreep.<br />

<strong>De</strong> aanpak <strong>van</strong> de problematiek in het<br />

verleden<br />

<strong>De</strong> regeling tot en met het jaar 2000: aanpak bij de<br />

crediteur<br />

Bij de herziening <strong>van</strong> de deelnemingsvrijstelling<br />

in 1990 werd voor het eerst een regeling in de Wet<br />

Vpb 1969 opgenomen om de onevenwichtigheid ten<br />

aanzien <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen op te lossen.<br />

<strong>De</strong> regeling behelsde een terugname ineens <strong>van</strong> het<br />

door de crediteur genoten afwaarderingsverlies voor<br />

de situaties dat als gevolg <strong>van</strong> een sfeerovergang of<br />

anderszins de heffing over een latere waardestijging<br />

illusoir gemaakt werd. <strong>De</strong> regeling, opgenomen in<br />

artikel 13b (oud) Wet Vpb 1969 zag op de volgende<br />

situaties:<br />

• omzetting <strong>van</strong> de vordering in aandelenkapitaal;<br />

• prijsgeven <strong>van</strong> de vordering;<br />

• vervreemding <strong>van</strong> de vordering aan een verbonden<br />

lichaam of verbonden natuurlijk persoon;<br />

• overbrenging <strong>van</strong> de vordering naar een buitenlands<br />

deel <strong>van</strong> de onderneming; of<br />

• verkoop <strong>van</strong> de onderneming door de schuldenaar<br />

aan de belastingplichtige of een met hem verbonden<br />

lichaam.<br />

Indien de schuldeiser of een daarmee verbonden<br />

lichaam 6 ten tijde <strong>van</strong> de omzetting nog geen deelneming<br />

had in de schuldenaar of indien de vordering<br />

tezamen met de aandelen in de schuldenaar werd<br />

overgedragen aan een derde, die vervolgens de vordering<br />

omzette in aandelenkapitaal, bleef de sanctie <strong>van</strong><br />

artikel 13b (oud) Wet Vpb 1969 buiten werking.<br />

Reden genoeg voor de staatssecretaris om zich te<br />

heroriënteren op deze problematiek en met ingang<br />

<strong>van</strong> 2001 een nieuwe regeling in te voeren.<br />

<strong>De</strong> regeling in de jaren 2001 tot en met 9 december 2005:<br />

aanpak bij de debiteur<br />

Met ingang <strong>van</strong> 2001 werd een nieuwe regeling<br />

voor afgewaardeerde vorderingen ingevoerd die over<br />

een drietal artikelen werd verdeeld, namelijk artikel<br />

12, 13b en 13ba Wet Vpb 1969. <strong>De</strong> staatssecretaris<br />

wenste de problematiek voortaan aan te pakken op<br />

het niveau <strong>van</strong> de schuldenaar. Daarvoor had hij twee<br />

redenen. In de eerste plaats was hij <strong>van</strong> mening dat<br />

omzetting <strong>van</strong> een vordering (economisch) gelijkgesteld<br />

konden worden met een kwijtschelding. In de<br />

tweede plaats wenste hij een sluitend systeem op te<br />

zetten om vormen <strong>van</strong> misbruik te voorkomen.<br />

Artikel 12 Wet Vpb 1969 zag voortaan op de<br />

omzetting danwel het gaan functioneren als eigen<br />

vermogen <strong>van</strong> een schuld en had als uitgangspunt dat<br />

de schuldenaar bij omzetting <strong>van</strong> zijn schuld waar<strong>van</strong><br />

de boekwaarde hoger is dan de waarde in het economische<br />

verkeer <strong>van</strong> de daarmee corresponderende<br />

schuldvordering winst in aanmerking moet nemen<br />

voor het verschil. Een voorbeeld ter verduidelijking.<br />

Indien een schuld met een nominale waarde <strong>van</strong><br />

EUR 1000 werd omgezet in aandelenkapitaal terwijl<br />

de waarde in het economisch verkeer <strong>van</strong> de corresponderende<br />

vordering op dat moment 600 7 bedroeg,<br />

leidde de omzetting tot een fiscale winst <strong>van</strong> 400 bij<br />

de schuldenaar. 8<br />

Met ingang <strong>van</strong> 2001 zag artikel 13b Wet Vpb<br />

1969 alleen nog op de vervreemding en overbrenging<br />

naar een buitenlands ondernemingsvermogen <strong>van</strong><br />

9<br />

O & F<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

4 HR 25 juni 1969, BNB 1969/202. In HR 10 maart 1993, nr 28 508, BNB 1993/237 werd beslist dat ook ingeval geen sprake<br />

is <strong>van</strong> een formele, maar een zogenaamde informele kapitaalstorting (bevoordeling <strong>van</strong> de dochtermaatschappij zonder storting op<br />

aandelen) evenals bij de formele kapitaalstorting geen fiscale winst geconstateerd kan worden.<br />

5 HR 26 april 1978, BNB 1978/140.<br />

6 Een lichaam is op grond <strong>van</strong> artikel 10a, lid 4 Wet Vpb met de belastingplichtige verbonden indien (a) de belastingplichtige<br />

voor ten minste een derde gedeelte belang in dat lichaam heeft,<br />

(b) dat lichaam voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige; of<br />

(c) een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in dat lichaam, terwijl die derde ook voor ten minste een derde<br />

gedeelte belang heeft in de belastingplichtige.<br />

7 Bijvoorbeeld als gevolg <strong>van</strong> daling <strong>van</strong> de creditrating <strong>van</strong> de schuldenaar of rente- of valutawijzigingen.<br />

8 <strong>De</strong>ze winst kon door de schuldenaar verrekend worden met eventueel aanwezige verliezen. In geval <strong>van</strong> een zakelijke kwijtschelding<br />

kan een schuldenaar een beroep doen op de kwijtscheldingsfaciliteit <strong>van</strong> artikel 3.13 Wet IB 2001 juncto artikel 8 Wet<br />

Vpb 1969, hetgeen betekent dat voor zover het voordeel <strong>van</strong> de kwijtschelding uitgaat boven de aanwezige verliezen, dit niet tot<br />

de fiscale winst wordt gerekend en derhalve geen belasting is verschuldigd.Vreemd genoeg werd een dergelijke tegemoetkoming<br />

niet getroffen voor de situatie <strong>van</strong> een omzetting, ondanks dat dit naar de mening <strong>van</strong> de staatssecretaris materieel gelijk te stellen<br />

was aan een kwijtschelding.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 10<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

10<br />

afgewaardeerde vorderingen alsmede het door de<br />

debiteur vervreemden <strong>van</strong> (een deel <strong>van</strong>) de onderneming.<br />

<strong>De</strong> omzetting in aandelenkapitaal, het prijsgeven<br />

<strong>van</strong> schuldvorderingen en het als eigen vermogen<br />

gaan functioneren <strong>van</strong> de schuldvorderingen<br />

waren immers ondergebracht in artikel 12 Wet Vpb<br />

1969.<br />

Om een sluitend systeem op te zetten werd artikel<br />

13ba Wet Vpb 1969 geïntroduceerd.Artikel 13ba Wet<br />

Vpb 1969 zag op die situaties waar de schuldenaar in<br />

het buitenland was gevestigd of de schuld tot een<br />

buitenlands ondernemingsvermogen moest worden<br />

gerekend. In die situaties kon het afwaarderingsverlies<br />

namelijk niet bij de schuldenaar worden teruggenomen<br />

en werd derhalve de sanctie op het niveau <strong>van</strong><br />

de schuldeiser toegepast.<br />

Met ingang <strong>van</strong> 2002 werd, in samenhang met de<br />

invoering <strong>van</strong> een regeling voor zogenaamde hybride<br />

leningen 9 ,artikel 13bb Wet Vpb 1969 geïntroduceerd.<br />

Hybride vorderingen worden onder omstandigheden<br />

onder een deelneming begrepen, zodat terzake de<br />

deelnemingsvrijstelling <strong>van</strong> toepassing is. Artikel<br />

13bb Wet Vpb 1969 sluit de deelnemingsvrijstelling<br />

uit indien de hybride vordering ten laste <strong>van</strong> het fiscale<br />

resultaat is afgewaardeerd.<br />

Knelpunten regeling die aanknoopt bij debiteur<br />

Reeds tijdens de parlementaire behandeling voorafgaand<br />

aan de in 2001 ingevoerde regeling werd<br />

gewezen op diverse problemen die een aanpak op het<br />

niveau <strong>van</strong> de schuldenaar zou geven. <strong>De</strong>ze problemen<br />

bleken zich inderdaad voor te doen, hetgeen<br />

eind vorig jaar heeft geleid tot het opnieuw terugkeren<br />

naar een regeling met een aanpak aan de kant <strong>van</strong><br />

de schuldeiser. Het belangrijkste probleem was dat<br />

artikel 12 Wet Vpb 1969 daadwerkelijk een belemmering<br />

vormde bij financiële herstructureringen. Indien<br />

de winst die op grond <strong>van</strong> artikel 12 Wet Vpb 1969 in<br />

aanmerking moest worden genomen bij de conversie<br />

<strong>van</strong> leningen in aandelenkapitaal hoger was dan de<br />

aanwezige fiscale verliezen 10 , leidde de conversie tot<br />

een belastingschuld. <strong>De</strong>ze problematiek speelde<br />

onder andere bij UPC,Versatel en Getronics. 11 Daarnaast<br />

waren er nog andere knelpunten, zoals bijvoorbeeld<br />

het feit dat dubbele heffing kon optreden als de<br />

schuldeiser geen deelneming had in de schuldenaar 12 ,<br />

alsmede het feit dat de regeling getroffen in artikel<br />

13ba Wet Vpb 1969 ten aanzien <strong>van</strong> vorderingen op<br />

buitenlandse deelnemingen mogelijk strijdig was met<br />

het EG-recht. 13<br />

Huidige regeling<br />

Algemeen<br />

<strong>De</strong> ultimo 2005 ingevoerde regeling pakt de problematiek<br />

<strong>van</strong> de afgewaardeerde vorderingen opnieuw<br />

aan de zijde <strong>van</strong> de schuldeiser aan. Het argument<br />

daarvoor is dat de bestrijding moet aangrijpen<br />

waar het ongewenste gebruik zich voordoet en dat is<br />

bij de schuldeiser. Een heffing bij de schuldenaar is<br />

minder wenselijk, omdat het niet de schuldenaar<br />

maar de schuldeiser is die profiteert <strong>van</strong> de sfeerovergang.<br />

14 Artikel 12 Wet Vpb 1969 is afgeschaft.<br />

Artikel 13ba Wet Vpb richt zich op de situaties dat als<br />

gevolg <strong>van</strong> bepaalde ‘besmette rechtshandelingen‘ ten<br />

aanzien <strong>van</strong> een afgewaardeerde vordering een sfeerovergang<br />

ontstaat, waardoor de latere waardestijging<br />

door de belastingplichtige (schuldeiser) onder de<br />

deelnemingsvrijstelling genoten zou kunnen worden.<br />

Indien zich een <strong>van</strong> de zogenaamde ‘besmette rechtshandelingen’<br />

voordoet, behoeft de belastingplichtige<br />

het genoten afwaarderingsverlies niet ineens terug te<br />

nemen, maar al naargelang de deelneming in de<br />

schuldenaar in waarde stijgt. Het afwaarderingsverlies<br />

dient ook terug genomen te worden indien het niet<br />

de belastingplichte zelf is, maar een met hem verbonden<br />

lichaam aan wie de waardestijging <strong>van</strong> de deelneming<br />

in de schuldenaar onbelast ten goede komt. <strong>De</strong><br />

terugname <strong>van</strong> het afwaarderingsverlies wordt gerealiseerd<br />

doordat de belastingplichtige een opwaarderingsreserve<br />

moet vormen op het moment dat zich<br />

een besmette rechtshandeling voordoet, welke<br />

reserve vervolgens ten gunste <strong>van</strong> de winst vrijvalt<br />

naargelang de deelneming in waarde stijgt.<br />

<strong>De</strong> artikelen 13b en 13bb Wet Vpb 1969 zijn op<br />

hoofdlijnen ongewijzigd gebleven.Artikel 13b Wet<br />

9 In artikel 10, lid 1, onderdeel d Wet Vpb 1969 is geregeld in welke situaties sprake is <strong>van</strong> zogenaamde hybride vorderingen.<br />

10 <strong>De</strong> fiscale verliezen kunnen lager zijn dan de commerciële verliezen omdat bijvoorbeeld afwaarderingen <strong>van</strong> deelnemingen in<br />

beginsel niet ten laste <strong>van</strong> het fiscale resultaat gebracht kunnen worden.Volstrekt ten onrechte ging de staatssecretaris er bij de<br />

invoering dan ook <strong>van</strong>uit dat bij omzetting er altijd wel voldoende verliezen aanwezig zouden zijn.<br />

11 Zie o.a. het Financieele Dagblad, 30 november 2005.<br />

12 Zie over de knelpunten <strong>van</strong> artikel 12 Wet Vpb 1969 onder anderen R.P.C. Cornelisse en M.D. Bosch, Onvolwaardige vorderingen;<br />

last voor crediteur of lust voor debiteur, WFR 2000/1681.<br />

13 Zie ook W.F.E.M. Egelie, <strong>De</strong> (on)verenigbaarheid <strong>van</strong> artikel 13b en 13ba Wet Vpb 1969 met het EG-verdrag, WFR 2001/907.<br />

14 Kamerstukken II, 2003/04, 29 686, nr 3, blz. 4.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 11<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

Vpb 1969 blijft zich richten tegen de situaties dat een<br />

afgewaardeerde vordering wordt vervreemd binnen<br />

concern, wordt overgebracht naar buitenlands ondernemingsvermogen<br />

of de onderneming door de debiteur<br />

binnen concern wordt verkocht. Artikel 13bb<br />

Wet Vpb 1969 richt zich op de specifieke situatie <strong>van</strong><br />

de afgewaardeerde hybride vordering waarop de<br />

deelnemingsvrijstelling <strong>van</strong> toepassing is geworden.<br />

Hierna wordt de nieuwe regeling <strong>van</strong> artikel 13ba<br />

Wet Vpb 1969 meer in detail besproken.<br />

Toepassingsbereik artikel 13ba en vorming<br />

opwaarderingsreserve<br />

Artikel 13ba Wet Vpb 1969 is <strong>van</strong> toepassing<br />

indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is<br />

voldaan:<br />

1 <strong>De</strong> belastingplichtige heeft een schuldvordering 15<br />

op een lichaam (schuldenaar).<br />

2 <strong>De</strong> schuldvordering is afgewaardeerd ten laste <strong>van</strong><br />

de in Nederland belastbare winst of <strong>van</strong> een met<br />

hem verbonden lichaam of ten laste <strong>van</strong> het in<br />

Nederland belastbare resultaat uit overige werkzaamheden<br />

in de zin <strong>van</strong> de Wet IB 2001 <strong>van</strong> een<br />

met hem verbonden natuurlijke persoon.<br />

3 Er is sprake <strong>van</strong> een besmette rechtshandeling,<br />

waar<strong>van</strong> – kort samengevat – sprake is in geval <strong>van</strong><br />

omzetting in aandelenkapitaal, het prijsgeven <strong>van</strong><br />

de vordering of het gaan functioneren <strong>van</strong> de<br />

schuld als eigen vermogen <strong>van</strong> de schuldenaar.<br />

4 <strong>De</strong> belastingplichtige of een met hem verbonden<br />

lichaam heeft een deelneming in de schuldenaar<br />

of verkrijgt in verband met de besmette rechtshandeling<br />

een deelneming in de schuldenaar.<br />

Indien aan de hiervoor genoemde voorwaarden is<br />

voldaan dient de belastingplichtige een bedrag gelijk<br />

aan het eerder genoten afwaarderingsverlies tot zijn<br />

winst te rekenen. Hij mag echter gelijktijdig ten laste<br />

<strong>van</strong> de winst een even groot bedrag doteren aan de<br />

zogenaamde opwaarderingsreserve. 16 Bij een dotatie<br />

aan de opwaarderingsreserve, leidt de toepassing <strong>van</strong><br />

artikel 13ba Wet Vpb 1969 ten tijde <strong>van</strong> de besmette<br />

rechtshandeling per saldo dus niet tot een belastingeffect.<br />

<strong>De</strong> dotatie aan de opwaarderingsreserve is een keuzemogelijkheid.<br />

In zijn algemeenheid zal het de voorkeur<br />

hebben om te doteren aan de opwaarderingsreserve.<br />

<strong>De</strong>ze reserve valt vervolgens vrij al naargelang<br />

de waarde <strong>van</strong> de deelneming stijgt. Indien echter<br />

nog compensabele verliezen aanwezig zijn die op<br />

afzienbare termijn niet verrekenbaar meer zullen<br />

zijn 17 ,verdient het overweging om niet te doteren<br />

aan de opwaarderingsreserve.<br />

<strong>De</strong> vordering moet zijn afgewaardeerd<br />

Zoals hiervoor is aangegeven, is een <strong>van</strong> de voorwaarden<br />

voor toepassing <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb<br />

1969 dat de schuldvordering door de belastingplichtige<br />

of een met hem verbonden lichaam is afgewaardeerd.<br />

Een lagere waardering <strong>van</strong> de vordering<br />

zal zich voordoen als de solvabiliteit <strong>van</strong> de debiteur<br />

afneemt. Maar ook in de volgende situaties kan de<br />

vordering lager gewaardeerd zijn dan de nominale<br />

waarde en is derhalve sprake <strong>van</strong> een afwaardering in<br />

de zin <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969:<br />

• <strong>De</strong> vordering luidt in vreemde valuta en de koers<br />

<strong>van</strong> de betreffende valuta is gedaald.<br />

• <strong>De</strong> vordering heeft een vaste rente en de marktrente<br />

voor dergelijke leningen is gestegen.<br />

• <strong>De</strong> vordering is winstdelend en de winstverwachtingen<br />

<strong>van</strong> de debiteur worden neerwaarts bijgesteld.<br />

• <strong>De</strong> terugbetaling <strong>van</strong> de lening is gekoppeld aan<br />

bepaalde activa (limited recourse) en de waarde<br />

daar<strong>van</strong> is gedaald.<br />

Belangrijk om te constateren is dat indien een<br />

vordering wordt overgenomen <strong>van</strong> een niet-gelieerde<br />

partij voor een bedrag onder de nominale waarde,<br />

deze vordering vervolgens kan worden omgezet zonder<br />

dat artikel 13ba Wet Vpb 1969 <strong>van</strong> toepassing is.<br />

Indien de vordering niet wordt omgezet, en de vordering<br />

in waarde stijgt - bijvoorbeeld als gevolg <strong>van</strong><br />

verbeterde solvabiliteit - zal uiterlijk bij aflossing <strong>van</strong><br />

de lening het verschil met de kostprijs in de<br />

belastingheffing worden betrokken. Door omzetting<br />

<strong>van</strong> de vordering in aandelenkapitaal kan de<br />

waardestijging onbelast onder de deelnemingsvrijstelling<br />

worden gerealiseerd.<br />

O & F<br />

11<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

15 Onder het begrip schuldvorderingen worden ook zogenaamde hybride schuldvorderingen in de zin <strong>van</strong> artikel 10, lid 1,<br />

onderdeel d Wet Vpb begrepen.<br />

16 <strong>De</strong> opwaarderingsreserve is een zogenaamde extracomptabele reserve, komt derhalve niet op de fiscale balans en heeft dus<br />

geen effect op de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het fiscale vermogen.<br />

17 Dit kan zich bijvoorbeeld het geval zijn als gevolg <strong>van</strong> toepassing <strong>van</strong> de artikelen 20, lid 4 Wet Vpb (beperking verliesverrekening<br />

voor holdingvennootschappen) of artikel 20a Wet Vpb 1969 (beperking verliesverrekening in geval <strong>van</strong> aanmerkelijke aandeelhouderswisseling).<br />

In het op 24 mei gepubliceerde wetsvoorstel Werken aan Winst is voorgesteld de verliesverrekeningstermijn<br />

te beperken (maximaal 9 jaar voorwaartse verliesverrekening) zodat dan ter voorkoming <strong>van</strong> verliesverdamping onder<br />

omstandigheden dotatie beter achterwege kan blijven.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 12<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

12<br />

Er moet sprake zijn <strong>van</strong> een deelneming in de schuldenaar<br />

Artikel 13ba Wet Vpb 1969 vindt alleen toepassing,<br />

zo blijkt uit de hiervoor weergegeven voorwaarden,<br />

indien de belastingplichtige of een met hem<br />

verbonden lichaam een deelneming in de schuldenaar<br />

heeft of in verband met de besmette rechtshandeling<br />

een deelneming verkrijgt. Indien het belang in<br />

de schuldenaar door de belastingplichtige of het verbonden<br />

lichaam wordt gehouden via een buitenlandse<br />

tussenhoudster, zal naar Nederlandse maatstaven<br />

beoordeeld moeten worden of het belang in de<br />

schuldenaar als deelneming kwalificeert. 18 <strong>De</strong> kwalificatie<br />

<strong>van</strong> het belang in de schuldenaar door de buitenlandse<br />

belastingwetgeving is niet rele<strong>van</strong>t. Indien<br />

de waardestijging <strong>van</strong> het belang in de schuldenaar<br />

bij de tussenhoudster in de belastingheffing wordt<br />

betrokken en tevens naar Nederlandse maatstaven<br />

sprake is <strong>van</strong> een deelneming, betrekken beide landen<br />

de waardestijging in de belastingheffing: dubbele<br />

belastingheffing derhalve. Het omgekeerde is ook<br />

mogelijk: geen heffing in het buitenland <strong>van</strong>wege een<br />

regeling vergelijkbaar met de deelnemingsvrijstelling<br />

en geen opwaarderingreserve in Nederland omdat<br />

het belang naar Nederlandse maatstaven niet als deelneming<br />

kwalificeert.<br />

<strong>De</strong> besmette handelingen<br />

In het tweede lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969<br />

worden de besmette rechtshandelingen beschreven.<br />

Het betreft de volgende rechtshandelingen:<br />

• de voldoening <strong>van</strong> de met de schuldvordering<br />

corresponderende schuld door de schuldenaar<br />

door het uitgeven <strong>van</strong> aandelen, winstbewijzen,<br />

lidmaatschapsrechten of bewijzen <strong>van</strong> gerechtigheid<br />

(omzetting);<br />

• het gaan functioneren als eigen vermogen <strong>van</strong> de<br />

schuldenaar <strong>van</strong> de met de schuldvordering corresponderende<br />

schuld zonder dat de schuldenaar<br />

daartoe aandelen uitgeeft 19 , en de schuldvordering<br />

hierdoor bij de belastingplichtige onder een deelneming<br />

wordt begrepen;<br />

• het geheel of gedeeltelijk prijsgeven <strong>van</strong> de vordering.<br />

Naar mijn mening valt het voldoen <strong>van</strong> de met de<br />

schuldvordering corresponderende schuld door de<br />

uitgifte <strong>van</strong> rechten op aandelen, zoals opties of warrants,<br />

niet onder het begrip omzetting. Ondanks het<br />

advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State 20 om ook de rechten op<br />

aandelen expliciet onder het begrip omzetting te<br />

brengen, heeft de staatssecretaris dat niet gedaan. Het<br />

risico dat artikel 13ba Wet Vpb te omzeilen blijkt,<br />

heeft de wetgever daarmee bewust genomen.<br />

Anticumulatiebepalingen<br />

In geval <strong>van</strong> een zakelijke kwijtschelding <strong>van</strong> een<br />

vordering zal de vrijval <strong>van</strong> de schuld bij de (Nederlandse)<br />

debiteur tot de belastbare winst gerekend<br />

moeten worden, althans in ieder geval voor zover er<br />

compensabele verliezen aanwezig zijn. In dat geval<br />

zou het onevenwichtig zijn om ook nog via de<br />

opwaarderingsreserve een latente claim bij de crediteur<br />

te vestigen.Vandaar dat er een anticumulatieregeling<br />

in artikel 13ba, lid 4 Wet Vpb is getroffen.<br />

Indien en voor zover de kwijtschelding bij de debiteur<br />

tot in Nederland belastbare winst leidt danwel in<br />

geval <strong>van</strong> een buitenlandse debiteur de kwijtschelding<br />

leidt tot winst die wordt betrokken in de<br />

belastingheffing tegen een naar Nederlandse maatstaven<br />

redelijk tarief, blijft de sanctie <strong>van</strong> het eerste lid<br />

<strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 buiten toepassing. <strong>De</strong><br />

tegemoetkoming geldt alleen voor de situatie <strong>van</strong> een<br />

kwijtschelding en niet voor de situatie <strong>van</strong> een<br />

omzetting of het gaan functioneren als eigen vermogen<br />

<strong>van</strong> de schuld. Bij een in Nederland gevestigde<br />

debiteur leiden de twee laatstgenoemde omstandigheden<br />

niet tot fiscale winst, maar bij een in het buitenland<br />

gevestigde debiteur is dat mogelijk wel het<br />

geval. In een dergelijke situatie zal dan dubbele heffing<br />

ontstaan, omdat ook Nederland via de<br />

opwaarderingsreserve zijn claim behoudt.<br />

In artikel 13ba, lid 3 Wet Vpb is een regeling<br />

getroffen voor een mogelijke samenloop met artikel<br />

13b Wet Vpb 1969 of een volgtijdige toepassing <strong>van</strong><br />

artikel 13ba Wet Vpb 1969 zelf. <strong>De</strong> eerstbedoelde<br />

samenloop doet zich voor als een afgewaardeerde<br />

vordering binnen concern wordt overgedragen en<br />

vervolgens wordt omgezet in aandelenkapitaal. <strong>De</strong><br />

overdracht leidt tot de sanctie <strong>van</strong> artikel 13b Wet<br />

Vpb 1969 en – zonder de samenloopregeling – zou<br />

de omzetting vervolgens tot toepassing <strong>van</strong> artikel<br />

13ba Wet Vpb 1969 leiden. <strong>De</strong> volgtijdige toepassing<br />

<strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 doet zich voor als de<br />

leningsvoorwaarden <strong>van</strong> de lening zodanig worden<br />

aangepast dat de schuld gaat functioneren als eigen<br />

vermogen, hetgeen tot toepassing <strong>van</strong> artikel 13ba<br />

Wet Vpb 1969, leidt en daarna de vordering alsnog<br />

18 Zie ook Kamerstukken I 2004/2005, C, blz 3.<br />

19 Hoewel het niet expliciet uit de wettekst blijkt, blijkt mijns inziens duidelijk uit de parlementaire behandeling dat het hier<br />

gaat om het gaan functioneren als eigen vermogen zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, onderdeel d Wet Vpb 1969.<br />

20 Advies Raad <strong>van</strong> State en nader rapport, Kamerstukken II 2003/04, 29 686, nr. 4, blz. 4.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 13<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

wordt omgezet, hetgeen opnieuw tot toepassing <strong>van</strong><br />

artikel 13ba Wet Vpb 1969 zou leiden. <strong>De</strong> regeling in<br />

artikel 13ba, lid 3 Wet Vpb 1969 zorgt ervoor dat de<br />

sanctie <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 geen toepassing<br />

vindt voor zover op grond <strong>van</strong> artikel 13b of<br />

13ba Wet Vpb reeds winstneming heeft plaatsgevonden.<br />

<strong>De</strong> belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

<strong>De</strong> hoofdregel ten aanzien <strong>van</strong> de belaste vrijval<br />

<strong>van</strong> de reserve is in het vijfde lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet<br />

Vpb 1969 neergelegd en houdt in dat de opwaarderingsreserve<br />

jaarlijks tot het bedrag <strong>van</strong> de waardestijging<br />

<strong>van</strong> de deelneming in dat jaar wordt toegevoegd<br />

aan de winst. Hiermee wordt zo nauwkeurig mogelijk<br />

aangesloten bij de waardestijging die de omgezette<br />

vordering zou hebben ondergaan als de omzetting<br />

niet zou hebben plaatsgevonden. 21 Door een<br />

tussentijdse dividenduitkering kan de waarde in het<br />

economisch verkeer aan het einde <strong>van</strong> een jaar worden<br />

verlaagd en zodoende de vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

worden beïnvloed.<br />

Artikel 13ba Wet Vpb wordt op concernniveau<br />

toegepast. Dit is vormgegeven door deelnemingen in<br />

de schuldenaar die worden gehouden door een met<br />

de belastingplichtige verbonden lichaam voor de toepassing<br />

<strong>van</strong> dit artikel aan hem toe te rekenen. Ook<br />

indien derhalve de waardestijging <strong>van</strong> de schuldenaar<br />

aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam<br />

ten goede komt, leidt dit tot vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

bij de belastingplichtige. 22 Door de toerekening<br />

<strong>van</strong> het vijfde lid heeft de overdracht <strong>van</strong><br />

een deelneming aan een verbonden lichaam geen<br />

gevolgen voor de opwaarderingsreserve en leidt dat<br />

niet tot toevoeging <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve aan<br />

de winst.<br />

Bij de bepaling <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de vrijval <strong>van</strong><br />

de opwaarderingsreserve in enig jaar wordt aangesloten<br />

bij de waarde in het economisch verkeer <strong>van</strong> de<br />

deelneming. Dit brengt mee dat waardetoenames en<br />

-afnames die het gevolg zijn <strong>van</strong> vervreemdingen aan<br />

of verkrijgingen <strong>van</strong> niet-verbonden lichamen, dienen<br />

te worden geëlimineerd. <strong>De</strong>ze eliminatie wordt<br />

door het zesde lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969<br />

bewerkstelligd. Een voorbeeld ter illustratie 23 :<br />

Voorbeeld<br />

Belastingplichtige X heeft een vordering op vennootschap<br />

Y <strong>van</strong> nominaal 1000 afgewaardeerd tot<br />

100. Na omzetting <strong>van</strong> deze afgewaardeerde vordering<br />

in jaar 1 houdt belastingplichtige een deelneming<br />

in Y <strong>van</strong> 40%. <strong>De</strong> waarde in het economische<br />

verkeer (WEV) <strong>van</strong> deze deelneming bedraagt vlak<br />

na omzetting 100. Belastingplichtige heeft een<br />

opwaarderingsreserve gevormd <strong>van</strong> 900. Per einde<br />

jaar 1 bedraagt de WEV <strong>van</strong> de deelneming nog<br />

steeds 100. Halverwege jaar 2 verkoopt X de helft <strong>van</strong><br />

zijn aandelen in Y aan een niet-verbonden lichaam<br />

voor een bedrag <strong>van</strong> 300. Stel per einde jaar 2<br />

bedraagt de actuele WEV <strong>van</strong> zijn resterende 20%<br />

deelneming 350.Voor de toepassing <strong>van</strong> het vijfde lid<br />

wordt dit bedrag verhoogd met de vervreemdingsopbrengst<br />

<strong>van</strong> 300 tot 650. <strong>De</strong> opwaarderingsreserve<br />

wordt in jaar 2 dus voor 650 -/- 100 = 550 toegevoegd<br />

aan de winst. In jaar 3 verkrijgt X door een<br />

emissie <strong>van</strong> Y additionele aandelen in Y. Zijn belang<br />

groeit daardoor tot 60% waarvoor X een bedrag <strong>van</strong><br />

800 als kapitaal stort in Y. Per einde <strong>van</strong> jaar 3<br />

bedraagt de actuele WEV <strong>van</strong> zijn 60% deelneming<br />

1300. Om de belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

in jaar 3 te bepalen, wordt de actuele WEV <strong>van</strong><br />

1300 vermeerderd met de in jaar 2 genoten<br />

opbrengst (300) en verminderd met het voor de verkregen<br />

aandelen opgeofferde bedrag (800). <strong>De</strong> gecorrigeerde<br />

actuele WEV bedraagt dan 1300 + 300 -/-<br />

800 = 800. <strong>De</strong> opwaarderingsreserve wordt in jaar 3<br />

dus voor (800 -/- 100) -/- 550 (de vrijval <strong>van</strong> jaar 2)<br />

= 150 toegevoegd aan de winst. Er resteert een<br />

opwaarderingsreserve <strong>van</strong> 200.<br />

Onbelaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

Indien noch de belastingplichtige noch een met<br />

hem verbonden lichaam meer een deelneming in de<br />

schuldenaar heeft, valt de opwaarderingsreserve op<br />

grond <strong>van</strong> artikel 13ba, lid 8 Wet Vpb onbelast vrij.<br />

Dit doet zich bijvoorbeeld voor in geval <strong>van</strong> verkoop<br />

<strong>van</strong> de deelneming in de schuldenaar, in welk geval<br />

het verlies op de (inmiddels omgezette) vordering<br />

door de belastingplichtige definitief wordt geleden.<br />

Wel wordt voorafgaand aan het moment dat er geen<br />

deelneming meer is nog één keer de deelneming op<br />

O & F<br />

13<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

21 MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29 686, nr. 3, blz. 12.<br />

22 In het zevende lid <strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 is een regeling getroffen voor de situatie dat een belastingplichtige aandelen<br />

in de schuldenaar heeft die niet als deelneming kwalificeren en de belastingplichtige toch een opwaarderingsreserve moet vormen<br />

omdat een met hem verbonden lichaam wel een deelneming heeft.Voor zover de waardestijging <strong>van</strong> de aandelen in de schuldenaar<br />

bij de belastingplichtige in de heffing wordt betrokken omdat de deelnemingsvrijstelling niet <strong>van</strong> toepassing is, valt de<br />

opwaarderingsreserve onbelast vrij.<br />

23 Ontleend aan de memorie <strong>van</strong> toelichting, Kamerstukken II, 2003/04, 29 686, nr. 3, blz 14.


<strong>De</strong> verzachtingsregeling en het<br />

overgangsrecht<br />

Na grote druk tijdens het wetgevingsproces is de<br />

staatssecretaris uiteindelijk tijdens de derde Nota <strong>van</strong><br />

wijziging 28 gekomen met een verzachtingsregeling<br />

voor die bedrijven die door de toepassing <strong>van</strong> artikel<br />

12 Wet Vpb 1969 daadwerkelijk belasting hebben<br />

betaald. In zekere zin is hiermee alsnog een regeling<br />

getroffen analoog aan de kwijtscheldingsfaciliteit die<br />

<strong>van</strong> toepassing is in geval <strong>van</strong> zakelijke kwijtschelding<br />

<strong>van</strong> schulden: het voordeel wordt niet tot de winst<br />

gerekend voor zover dit de aanwezige compensabele<br />

verliezen te boven gaat. In zekere zin, want er is geen<br />

volledige gelijkschakeling. Zo is een belangrijk verschil<br />

dat de verzachtingsregeling alleen geldt als de<br />

schuldeiser de vordering niet ten laste <strong>van</strong> in Nederland<br />

belastbare winst heeft afgewaardeerd, terwijl die<br />

voorwaarde niet wordt gesteld bij de kwijtscheldingsbw<br />

26254 18-10-2006 12:02 Pagina 14<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

14<br />

de werkelijke waarde gewaardeerd, zodat dan voor<br />

het laatst een belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

plaatsvindt.<br />

<strong>De</strong> wetgever wenst uiteraard te voorkomen dat<br />

belastingplichtigen kunstmatig de situatie creëren dat<br />

geen sprake meer is <strong>van</strong> een deelneming teneinde op<br />

die manier een belastingvrije vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

te bereiken. <strong>De</strong> onbelaste vrijval <strong>van</strong><br />

de opwaarderingsreserve <strong>van</strong> het achtste lid <strong>van</strong> artikel<br />

13ba Wet Vpb 1969 is dan ook niet <strong>van</strong> toepassing<br />

indien de omstandigheid die tot die onbelaste vrijval<br />

leidt in overwegende mate is gericht op het realiseren<br />

<strong>van</strong> een onbelaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve,<br />

aldus artikel 13ba, lid 9 Wet Vpb 1969. Indien<br />

de belastingplichtige of een met hem verbonden<br />

lichaam binnen drie jaar na de omstandigheid waardoor<br />

niet langer een deelneming aanwezig was<br />

opnieuw een deelneming in de schuldenaar verkrijgt,<br />

wordt aangenomen dat die omstandigheid in overwegende<br />

mate gericht was op het realiseren <strong>van</strong> de<br />

onbelaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve. <strong>De</strong><br />

belastingplichtige heeft de mogelijkheid tegenbewijs<br />

te leveren.<br />

Belaste vrijval in specifieke situaties<br />

Het tiende lid ziet op situaties waarin het niet langer<br />

mogelijk is om een belaste vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

te realiseren. Daarom wordt, indien<br />

zich een <strong>van</strong> de volgende omstandigheden voordoet,<br />

onmiddellijk daaraan voorafgaand de gehele opwaarderingsreserve<br />

aan de winst toegevoegd:<br />

a<br />

<strong>De</strong> onderneming of een gedeelte <strong>van</strong> de onderneming<br />

<strong>van</strong> de schuldenaar wordt vervreemd aan de<br />

belastingplichtige of een met hem verbonden<br />

lichaam of natuurlijk persoon.<br />

b <strong>De</strong> deelneming of een gedeelte <strong>van</strong> de deelneming<br />

wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige<br />

verbonden natuurlijk persoon. 24<br />

c<br />

<strong>De</strong> schuldenaar gaat als dochtermaatschappij deel<br />

uitmaken <strong>van</strong> een fiscale eenheid als bedoeld in<br />

artikel 15 Wet Vpb.<br />

Met name onderdeel a dreigt in de praktijk tot<br />

ongewenste overkill te leiden. Een voorbeeld ter<br />

illustratie. Een moedermaatschappij M heeft een<br />

afgewaardeerde vordering op haar 80% deelneming<br />

D omgezet in aandelenkapitaal. <strong>De</strong> dochtermaatschappij<br />

D wenst in het kader <strong>van</strong> een rationalisatie<br />

<strong>van</strong> haar juridische structuur haar onderneming of<br />

een gedeelte daar<strong>van</strong> over te dragen aan haar (nieuw<br />

opgerichte)100%-dochtermaatschappij KD. In dat<br />

geval is onderdeel a <strong>van</strong> artikel 13ba, lid 10 Wet Vpb<br />

1969 <strong>van</strong> toepassing en zal de moedermaatschappij M<br />

ineens haar opwaarderingsreserve aan de winst moeten<br />

toevoegen. Ook indien de dochtermaatschappij<br />

D de overdracht aan de dochtermaatschappij KD<br />

vormgeeft door een overdracht binnen fiscale eenheid,<br />

danwel een juridische (af)splitsing, is de sanctie<br />

<strong>van</strong> toepassing. Een fiscale eenheid heeft namelijk<br />

geen derdenwerking 25 , zodat er <strong>van</strong>uit M bezien nog<br />

steeds sprake is <strong>van</strong> een overdracht <strong>van</strong> (een deel <strong>van</strong>)<br />

de onderneming en bij een juridische (af)splitsing is<br />

fiscaalrechtelijk geen sprake <strong>van</strong> een overgang onder<br />

algemene titel maar een overdracht <strong>van</strong> de betreffende<br />

vermogensbestanddelen. 26<br />

Uit de parlementaire behandeling blijkt verder dat<br />

zelfs de overdracht <strong>van</strong> een enkel activum onder<br />

omstandigheden al gekwalificeerd kan worden als een<br />

gedeelte <strong>van</strong> een onderneming. Dat zal zich voordoen<br />

indien sprake is <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> winstcapaciteit.<br />

27 Omdat de volledige vrijval <strong>van</strong> de<br />

opwaarderingsreserve in het geding is, kan een dergelijke<br />

vage bepaling tot forse discussies met de<br />

Belastingdienst aanleiding zijn.<br />

24 In dit geval valt de opwaarderingsreserve slechts pro rata vrij, zie de tweede volzin <strong>van</strong> artikel 13ba, lid 9 Wet Vpb 1969.<br />

25 Kamerstukken I 2001/02, 26 854, nr. 45d, blz 2-3 en Kamerstukken I, 2004/05, 29 686, C, blz 4.<br />

26 Artikel 14a, lid 1 Wet Vpb.<br />

27 Kamerstukken II 2005/05, 29 686, nr. 6, blz 17 en Kamerstukken I, 2004/2005, 29 686, C, blz 11.<br />

28 Kamerstukken II 2004/05, 29 686, nr. 9.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 15<br />

Fiscale aspecten <strong>van</strong> de omzetting <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

faciliteit. 29 Naar mijn mening was het juister geweest,<br />

gezien de ratio <strong>van</strong> het inmiddels vervallen artikel 12,<br />

om deze voorwaarde niet te stellen.<br />

Voor het geval artikel 12 reeds toepassing heeft<br />

gevonden ten aanzien <strong>van</strong> een vordering is een overgangsregeling<br />

getroffen, inhoudende dat in zoverre<br />

ten aanzien <strong>van</strong> die vordering artikel 13ba Wet Vpb<br />

1969 30 buiten toepassing blijft. 31<br />

Samenvatting<br />

Ik vat mijn bijdrage hierna puntsgewijs samen:<br />

• <strong>De</strong> problematiek <strong>van</strong> afgewaardeerde vorderingen<br />

wordt sinds 9 december 2005 opnieuw aan de<br />

zijde <strong>van</strong> de crediteur aangepakt.<br />

• Indien aan de voorwaarden voor toepassing <strong>van</strong><br />

artikel 13ba Wet Vpb 1969 is voldaan, dient het<br />

afwaarderingsverlies teruggenomen te worden<br />

doch kan tegelijkertijd aan de opwaarderingsreserve<br />

worden gedoteerd. In de meeste gevallen zal<br />

dotatie de voorkeur hebben, echter niet altijd.<br />

• Of de belastingplichtige of een met hem verbonden<br />

lichaam een deelneming in de schuldenaar<br />

heeft, dient naar Nederlandse maatstaven te worden<br />

beoordeeld. Dit kan in bepaalde gevallen leiden<br />

tot geen belastingheffing of tot dubbele<br />

belastingheffing.<br />

• Indien een afgewaardeerde vordering op een deelneming<br />

is overgenomen <strong>van</strong> een niet-verbonden<br />

lichaam, kan omzetting plaatsvinden zonder dat<br />

dit leidt tot vorming <strong>van</strong> een opwaarderingsreserve.<br />

Heffing over de toekomstige waardestijging<br />

kan zo worden voorkomen.<br />

• Het voldoen <strong>van</strong> de schuld door middel <strong>van</strong> rechten<br />

op aandelen valt naar mijn mening niet onder<br />

het begrip omzetting, zodat artikel 13ba Wet Vpb<br />

1969 toepassing mist.<br />

• In geval <strong>van</strong> een kwijtschelding blijft de toepassing<br />

<strong>van</strong> artikel 13ba Wet Vpb 1969 achterwege voor<br />

zover er sprake is <strong>van</strong> compenserende heffing bij<br />

de schuldenaar. Bij een omzetting in aandelenkapitaal<br />

of het gaan functioneren <strong>van</strong> de lening als<br />

eigen vermogen vindt artikel 13ba Wet Vpb 1969<br />

zelfs toepassing als sprake is <strong>van</strong> een compenserende<br />

heffing bij de schuldenaar.<br />

• <strong>De</strong> vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve vindt<br />

plaats al naargelang de deelneming in waarde<br />

stijgt. Doordat wordt aangesloten bij de waarde in<br />

het economische verkeer ultimo <strong>van</strong> enig jaar, kan<br />

door middel <strong>van</strong> (interim) dividenduitkeringen<br />

die waarde neerwaarts worden beïnvloed.<br />

• Indien noch de belastingplichtige noch een met<br />

hem verbonden lichaam meer een deelneming in<br />

de schuldenaar houdt, valt de opwaarderingsreserve<br />

onbelast vrij.<br />

• In bepaalde (misbruik)situaties dient de opwaarderingsreserve<br />

ineens vrij te vallen. Eén <strong>van</strong> deze<br />

situaties is de overdracht <strong>van</strong> (een gedeelte) <strong>van</strong> de<br />

onderneming door de schuldenaar aan een verbonden<br />

lichaam. Dit heeft in mijn ogen het ongewenste<br />

effect dat veel interne herstructureringen<br />

zullen leiden tot vrijval <strong>van</strong> de opwaarderingsreserve<br />

danwel dat dergelijke herstructureringen<br />

onnodig worden belemmerd.<br />

• Voor de ondernemingen die daadwerkelijk<br />

belasting hebben betaald zijn als gevolg <strong>van</strong> de<br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 12 Wet Vpb 1969 is een verzachtingsmaatregel<br />

getroffen, enigszins vergelijkbaar<br />

met de kwijtscheldingsfaciliteit.Ten onrechte<br />

is mijns inziens de voorwaarde gesteld dat de<br />

schuldeiser de vordering niet mag hebben afgewaardeerd.<br />

Mr. drs. A.C.P. Bobeldijk is werkzaam als belastingadviseur<br />

bij Loyens & Loeff NV te Amsterdam en als<br />

docent verbonden aan de fiscale disciplinegroep <strong>van</strong> de<br />

Universiteit Utrecht.<br />

O & F<br />

15<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

29 Voor een uitgebreide bespreking <strong>van</strong> de verzachtingsmaatregel, zie J.A.R. <strong>van</strong> Eijsden, <strong>De</strong> omzetting <strong>van</strong> onvolwaardige vorderingen<br />

in aandelenkapitaal: het zuur is eruit!, WFR 2005/921.<br />

30 Alsmede de artikelen 13b en 13bb Wet Vpb 1969.<br />

31 Artikel IV <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 1 december 2005.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 16<br />

PROF. DR. J.J.M. JANSEN<br />

<strong>De</strong> commanditaire<br />

vennootschap als fiscaal<br />

vriendelijk<br />

beleggingsinstrument<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

16<br />

Bij de totstandkoming <strong>van</strong> de Wet inkomstenbelasting<br />

2001 (hierna:Wet IB 2001) is veel<br />

discussie gevoerd over de fiscale positie <strong>van</strong> de<br />

commanditaire vennoot. In het oorspronkelijke wetsvoorstel<br />

werd de commanditaire vennoot gelijkgesteld<br />

met een belegger. <strong>De</strong> voornaamste reden hiervoor<br />

was dat volgens de wetgever de maatschappelijke<br />

en economische positie <strong>van</strong> participanten in een<br />

CV vergelijkbaar is met die <strong>van</strong> beleggers. Na forse<br />

kritiek <strong>van</strong> onder meer de Raad <strong>van</strong> State heeft de<br />

wetgever hier uiteindelijk niet voor gekozen. Bij<br />

nader inzien vreesde de wetgever dat door middel<br />

<strong>van</strong> een commanditaire vennootschap (hierna: CV)<br />

op grote schaal belastingarbitrage zou optreden. Met<br />

behulp <strong>van</strong> een CV zouden progressief belaste inkomsten<br />

immers gemakkelijk kunnen worden omgezet<br />

in beleggingsinkomsten, die in box 3 tegen een<br />

aanzienlijk lager tarief worden belast. Als aan<br />

bepaalde voorwaarden is voldaan, heeft de commanditaire<br />

vennoot daarom de verplichte status <strong>van</strong><br />

quasi-ondernemer. Dat wil zeggen dat een dergelijke<br />

commanditaire vennoot progressief belaste winst uit<br />

onderneming geniet (artikel 3.3, lid 1, onderdeel a,<br />

Wet IB 2001), maar niet in aanmerking komt voor de<br />

ondernemersfaciliteiten zoals de stakingsaftrek en de<br />

zelfstandigenaftrek. <strong>De</strong> commanditaire vennoot<br />

quasi-ondernemer komt slechts in aanmerking voor<br />

de ondernemersfaciliteiten die investeringsgerelateerd<br />

zijn, zoals de willekeurige afschrijving en de<br />

investeringsaftrek. Hij neemt daarmee fiscaal een tussenpositie<br />

in tussen een ‘echte’ ondernemer en een<br />

belegger.<br />

Omdat de commanditaire vennoot quasi-ondernemer<br />

niet in aanmerking komt voor alle ondernemersfaciliteiten<br />

heeft de CV bij de invoering <strong>van</strong> de<br />

Wet IB 2001 veel <strong>van</strong> zijn fiscale glans verloren.<br />

Vooral het feit dat de commanditaire vennoot quasiondernemer<br />

bij de verkoop <strong>van</strong> zijn participatie niet<br />

meer in aanmerking komt voor de stakingsaftrek<br />

(onder de Wet IB 1964 maximaal: € 20.420) heeft de<br />

CV als beleggingsvehikel aanzienlijk minder aantrekkelijk<br />

gemaakt. <strong>De</strong>sondanks is de CV een beleggingsinstrument<br />

waar nog steeds veel belangstelling voor<br />

bestaat. Zo wordt in een rapport uit 2005 <strong>van</strong> de<br />

AFM over Vastgoed-CV’s en maatschappen geschat<br />

dat er tussen de 30.000 en 60.000 beleggers zijn die<br />

in publiek aangeboden vastgoed-CV’s hebben<br />

belegd. <strong>De</strong> gemiddelde inleg per belegger varieert<br />

tussen 25.000 en 50.000 euro. In hetzelfde rapport<br />

wordt melding gemaakt <strong>van</strong> een toenemende groei<br />

<strong>van</strong> het aantal publiek aangeboden vastgoed-CV’s.<br />

Na een aantal algemene fiscale opmerkingen ga ik<br />

in deze bijdrage in het bijzonder in op de fiscale<br />

aspecten vastgoed-CV’s en de film-CV’s. <strong>De</strong> particuliere<br />

belegger staat daarbij centraal. Ik besteed geen<br />

aandacht aan beleggende ondernemers.<br />

Fiscale positie <strong>van</strong> de commanditaire<br />

vennoot<br />

Voor de fiscale positie <strong>van</strong> een commanditaire<br />

vennoot is het <strong>van</strong> groot belang of de CV als open of<br />

besloten moet worden aangemerkt. Indien sprake is<br />

<strong>van</strong> een besloten CV is de CV fiscaal transparant. Dat<br />

wil zeggen dat niet de CV belastingplichtig is, maar<br />

dat de resultaten <strong>van</strong> de CV rechtsreeks worden toegerekend<br />

aan de participanten. Indien de CV als open


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 17<br />

<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />

moet worden aangemerkt, is de CV belastingplichtig<br />

voor de vennootschapsbelasting en worden de participanten<br />

als aandeelhouders beschouwd (artikel 2, lid<br />

3, onderdeel f, AWR). Een CV wordt als open<br />

beschouwd als buiten het geval <strong>van</strong> vererving of<br />

legaat, toetreding of ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> commanditaire<br />

vennoten kan plaatshebben zonder toestemming <strong>van</strong><br />

alle vennoten, beherende zowel als commanditaire<br />

(artikel 2, lid 2, onderdeel c,AWR). In een besluit <strong>van</strong><br />

28 februari 2006, nr. CPP2005/2530M, V-N<br />

2006/18.7, heeft de Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën<br />

uiteengezet hoe naar zijn mening het toestemmingsvereiste<br />

moet worden uitgelegd. Om het besloten<br />

karakter <strong>van</strong> een CV te waarborgen, moeten volgens<br />

de staatssecretaris alle vennoten, zowel de beherende<br />

als de commanditaire, afzonderlijk toestemming verlenen,<br />

waarbij het verlenen <strong>van</strong> een volmacht aan de<br />

beherende vennoot onvoldoende is. Tevens moet<br />

actief toestemming worden verleend; het stilzwijgend<br />

instemmen met een wijziging voldoet hier niet aan.<br />

Ten slotte vereist iedere wijziging, ook de ver<strong>van</strong>ging<br />

<strong>van</strong> vennoten waarbij de participaties binnen de<br />

kring <strong>van</strong> bestaande vennoten blijven, de toestemming<br />

<strong>van</strong> alle vennoten, tenzij de onderlinge verhouding<br />

niet wijzigt. Het besloten karakter <strong>van</strong> de commanditaire<br />

vennoot moet zowel blijken uit de statutaire<br />

bepalingen als uit de feitelijke gedragingen. Bij<br />

de totstandkoming <strong>van</strong> een CV leidt het standpunt<br />

<strong>van</strong> de staatssecretaris tot praktische problemen. Participaties<br />

zullen immers niet gelijktijdig worden geplaatst<br />

waardoor de commanditaire vennoten niet<br />

gelijktijdig toetreden. Voor deze situatie heeft de<br />

staatssecretaris een goedkeuring gegeven.Wanneer de<br />

participaties binnen zes maanden na de totstandkoming<br />

<strong>van</strong> de CV bij derden worden geplaatst, hoeven<br />

de zittende commanditaire vennoten daarvoor geen<br />

toestemming te verlenen. <strong>De</strong>ze participaties mogen<br />

dan alleen door de initiatiefnemer worden gehouden<br />

en geplaatst. Het standpunt <strong>van</strong> de staatssecretaris dat<br />

alle commanditaire vennoten toestemming moeten<br />

verlenen, is niet onomstreden. In de fiscale literatuur<br />

wordt wel verdedigd dat niet kan worden geëist dat<br />

alle vennoten toestemming moeten verlenen. Tot<br />

rechtspraak <strong>van</strong> de Hoge Raad heeft dit echter nog<br />

niet geleid, omdat de praktijk er kennelijk voor kiest<br />

bij twijfel de CV-akte voor te leggen aan de<br />

Belastingdienst.<br />

Het toestemmingsvereiste wordt in de praktijk als<br />

belangrijk nadeel <strong>van</strong> de CV ervaren.Vooral als het<br />

een CV betreft met honderden participanten, is het<br />

praktisch heel bewerkelijk toestemming <strong>van</strong> elke<br />

vennoot te krijgen. Een ander praktisch nadeel <strong>van</strong><br />

het toestemmingsvereiste is dat de particuliere belegger<br />

minder flexibiliteit heeft. Hij kan immers zijn<br />

participatie tussentijds alleen maar vervreemden met<br />

toestemming <strong>van</strong> de overige participanten. In de<br />

praktijk betekent dit vaak dat de belegger instapt<br />

voor de gehele looptijd <strong>van</strong> de CV. Dit zogenoemde<br />

lock-in risico vormt een grote risicofactor.<br />

Als eenmaal vaststaat dat sprake is <strong>van</strong> een besloten<br />

CV wordt de commanditaire vennoot als quasiondernemer<br />

aangemerkt als cumulatief aan de volgende<br />

drie voorwaarden is voldaan.<br />

1 <strong>De</strong> CV drijft een onderneming.<br />

2 <strong>De</strong> commanditaire vennoot heeft de intentie om<br />

quasi-ondernemer te zijn. In de jurisprudentie is<br />

dit criterium uitgelegd als rechtstreeks gerechtigd<br />

zijn tot de winst <strong>van</strong> de CV.<br />

3 <strong>De</strong> commanditaire vennoot is gerechtigd tot de<br />

winst en/of het liquidatiesaldo.<br />

Het vereiste dat sprake moet zijn <strong>van</strong> een onderneming<br />

kan problemen opleveren bij een vastgoed-<br />

CV.Wordt alleen maar belegd in vastgoed dan is er<br />

geen onderneming in fiscale zin. Dat kan anders worden<br />

als de CV ook aan projectontwikkeling doet,<br />

want dan schuiven de activiteiten meer in de richting<br />

<strong>van</strong> ondernemen. <strong>De</strong> overige twee vereisten leveren<br />

in de praktijk meestal geen problemen op.<br />

Het grote civielrechtelijke voordeel voor een<br />

commanditaire vennoot is dat zijn aansprakelijkheid<br />

is gemaximeerd tot de inbreng. <strong>De</strong> fiscale tegenhanger<br />

<strong>van</strong> deze beperkte aansprakelijkheid is neergelegd<br />

in artikel 3.9 Wet IB 2001. Grofweg komt deze regeling<br />

er op neer dat de commanditaire vennoot fiscaal<br />

niet meer verlies kan nemen dan het bedrag <strong>van</strong> zijn<br />

inleg. Ook deze regeling is omstreden, omdat veel<br />

schrijvers <strong>van</strong> mening zijn dat dit in feite een overbodige<br />

bepaling is.<br />

Tot slot noem ik nog de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek<br />

(KIA). <strong>De</strong> commanditaire vennoot heeft<br />

in beginsel recht op KIA. Praktisch gesproken kan dit<br />

recht meestal niet te gelde worden gemaakt. Dit komt<br />

door de samentelbepaling (artikel 3.41, derde lid,Wet<br />

IB 2001) die inhoudt dat bij een samenwerkingsverband<br />

voor de berekening <strong>van</strong> de KIA de investeringen<br />

moeten worden samengeteld. Dit betekent praktisch<br />

gesproken dat meestal de maximale grens <strong>van</strong> de<br />

KIA (voor 2006: € 293.000) wordt overschreden waardoor<br />

geen recht op KIA bestaat.<br />

Vastgoed-CV<br />

Algemeen<br />

<strong>De</strong> standaardstructuur <strong>van</strong> een vastgoed-CV is dat<br />

een BV de beherende vennoot is en de beleggers als<br />

commanditaire vennoot deelnemen. <strong>De</strong> beheerder<br />

O & F<br />

17<br />

Nr. 72 / oktober 2006


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 18<br />

<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

18<br />

<strong>van</strong> een vastgoed-CV koopt namens een groep<br />

beleggers één of meer vastgoedobjecten of -projecten<br />

die aan het einde <strong>van</strong> een bepaalde periode weer<br />

worden verkocht. Gedurende de looptijd delen de<br />

beleggers de opbrengsten <strong>van</strong> de CV (waaronder de<br />

verkoopopbrengst <strong>van</strong> het vastgoed) en de kosten die<br />

met de exploitatie <strong>van</strong> het vastgoed samenhangen. <strong>De</strong><br />

gemiddelde looptijd <strong>van</strong> een project ligt tussen de 7<br />

en 10 jaar.<br />

Zoals hiervoor is opgemerkt, is het voor de fiscale<br />

gevolgen <strong>van</strong> een participatie in een CV <strong>van</strong> groot<br />

belang of de vastgoed-CV wordt aangemerkt als open<br />

of besloten. <strong>De</strong> oprichters hebben dit volledig in<br />

eigen hand, want het toestemmingsvereiste (zie paragraaf<br />

‘Fiscale positie <strong>van</strong> de commanditaire vennoot’)<br />

werkt feitelijk als een formeel criterium. Als in de<br />

CV-akte geen toestemmingsvereiste wordt opgenomen,<br />

is sprake <strong>van</strong> een open CV. In de praktijk<br />

komen tussenvormen voor waarbij de participant<br />

voor hetzelfde investeringsproject de keuze heeft deel<br />

te nemen in een besloten of open CV. <strong>De</strong> inkomsten<br />

<strong>van</strong> een participant in een open CV worden voor de<br />

inkomstenbelasting belast in box 3, terwijl de inkomsten<br />

<strong>van</strong> een participant in een besloten CV worden<br />

belast in box 1 als de CV een onderneming drijft.<br />

<strong>De</strong> participant in box 3<br />

Er <strong>van</strong> uitgaande dat de vastgoed-CV een open<br />

CV is, wordt de particuliere participant voor zijn participatie<br />

belast in box 3. Zoals hiervoor is opgemerkt,<br />

hoeft bij een besloten CV niet per definitie sprake te<br />

zijn quasi-ondernemerschap <strong>van</strong> de commanditaire<br />

vennoot. Dat is pas het geval als de CV een onderneming<br />

drijft. Juist bij beleggingen in vastgoed is dat<br />

maar zeer de vraag. Als de CV geen onderneming<br />

drijft, behoort ook de participatie in een besloten CV<br />

tot het box 3 vermogen.<br />

Hoe participaties in vastgoed-CV’s in box 3 in<br />

aanmerking moeten worden genomen, is merkwaardig<br />

genoeg onduidelijk. Moet de participatie als<br />

aandeel worden behandeld of moet de particuliere<br />

belegger zijn evenredig aandeel in het vastgoed als<br />

bezitting aanmerken en zijn evenredig deel in de<br />

hypothecaire schuld als box 3-schuld? Omdat de participant<br />

in een besloten CV fiscaal wordt aangemerkt<br />

als een aandeelhouder (artikel 2, lid 3, onderdeel f,<br />

AWR) voel ik persoonlijk het meest voor een benadering<br />

als aandeelhouder.<br />

Over de waardering <strong>van</strong> een participatie in een<br />

vastgoedfonds heeft de Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën<br />

vragen beantwoord (besluit <strong>van</strong> 12 december 2003,<br />

nr. CPP 2003/2145M, BNB 2004/94). <strong>De</strong> staatssecretaris<br />

maakt een onderscheid tussen een open en<br />

besloten vastgoedfonds. Een participatie in een open<br />

vastgoedfonds stelt de staatssecretaris gelijk aan een<br />

aandeel.Als uitgangspunt voor de waardering <strong>van</strong> een<br />

dergelijke participatie geldt de waarde in het economische<br />

verkeer <strong>van</strong> het saldo <strong>van</strong> de onderliggende<br />

bezittingen en schulden. Bij een besloten vastgoedfonds<br />

moet voor het berekenen <strong>van</strong> de rendementsgrondslag<br />

<strong>van</strong> box 3 de participatie in aanmerking<br />

worden genomen voor de waarde in het economische<br />

verkeer. Voor de waardering kan, volgens de<br />

staatssecretaris, in veel gevallen aangesloten worden<br />

bij de aan- en verkoopprijzen <strong>van</strong> de participaties<br />

zoals die op of rond de peildatum worden gehanteerd.<br />

Het besluit geeft mij aanleiding tot het maken <strong>van</strong><br />

twee opmerkingen. In de eerste plaats spreekt de<br />

staatssecretaris <strong>van</strong> open en besloten vastgoedfondsen.<br />

Ik neem echter aan dat hetzelfde geldt voor de<br />

open en besloten Vastgoed-CV. In de tweede plaats is<br />

de staatssecretaris kennelijk <strong>van</strong> mening dat bij een<br />

besloten-CV voor de waardering in box 3 geen<br />

sprake is <strong>van</strong> transparantie.<br />

<strong>De</strong> participant in box 1<br />

<strong>De</strong> participatie valt in box 1 als sprake is <strong>van</strong> een<br />

besloten CV die een onderneming drijft.Als aan deze<br />

voorwaarden is voldaan, is er geen keuze maar valt de<br />

participatie verplicht in box 1. <strong>De</strong> grote vraag is echter<br />

wanneer een vastgoed-CV belegt of een onderneming<br />

drijft. Het fiscale onderscheid tussen beleggen<br />

en ondernemen is sterk afhankelijk <strong>van</strong> de feitelijke<br />

situatie. <strong>De</strong> Hoge Raad (arrest <strong>van</strong> 17 augustus 1994,<br />

nr. 29 755, BNB 1994/319) heeft de grens tussen<br />

ondernemen en beleggen als volgt afgebakend:‘Van<br />

normaal vermogensbeheer is geen sprake als het rendabel<br />

maken <strong>van</strong> de onroerende zaken mede geschiedt<br />

door middel <strong>van</strong> arbeid die de eigenaar zelf<br />

verricht en deze arbeid naar haar aard en om<strong>van</strong>g<br />

onmiskenbaar ten doel heeft het behalen <strong>van</strong> voordelen<br />

uit de onroerende zaken die bij het normaal vermogensbeheer<br />

opkomende rendement te boven<br />

gaan.’Waar precies de grens ligt, is niet eenvoudig te<br />

bepalen. In de praktijk wordt bij twijfel in vooroverleg<br />

met de Belastingdienst getreden om zekerheid te<br />

verkrijgen.Voor een belegging in een vastgoed-CV<br />

waarin onroerende zaken in verhuurde staat worden<br />

gekocht met als doel om de onroerende zaken vrij<br />

<strong>van</strong> huur te verkopen, heeft de staatssecretaris overigens<br />

verklaard dat hier sprake is <strong>van</strong> een box 3-belegging<br />

(besluit <strong>van</strong> 5 juni 2003, nr. CPP2003/1013M,<br />

BNB 2003/302).<br />

<strong>De</strong> belastingheffing in box 1 heeft ten opzichte<br />

<strong>van</strong> box 3 als nadeel dat de inkomsten progressief


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 19<br />

<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />

worden belast. Daar staat als belangrijk voordeel<br />

tegenover dat het verlies <strong>van</strong> de inleg (zij het gemaximeerd;<br />

zie ‘Fiscale positie <strong>van</strong> de commanditaire vennoot’)<br />

ten laste <strong>van</strong> het overige box 1-inkomen kan<br />

worden gebracht. Een ander belangrijk voordeel <strong>van</strong><br />

box 1 is dat de commanditaire vennoot in aanmerking<br />

komt voor willekeurige afschrijvingen. Dat<br />

betekent dat bedrijfsmiddelen fiscaal versneld mogen<br />

worden afgeschreven, zodat in de beginperiode <strong>van</strong><br />

het project fiscaal verliezen ontstaan die onmiddellijk<br />

in aftrek kunnen worden gebracht op het overige box<br />

1-inkomen.Vooral voor hogere inkomens is dit een<br />

aantrekkelijke optie. Door deze fiscale subsidie wordt<br />

het risico <strong>van</strong> risicovolle beleggingen immers voor<br />

een groot gedeelte afgewenteld op de fiscus. Niet alle<br />

investeringen komen in aanmerking voor willekeurige<br />

afschrijvingen, maar alleen aangewezen onroerende<br />

zaken.Voorbeelden zijn zeeschepen en door<br />

startende ondernemers aangeschafte onroerende<br />

zaken. Ook op bepaalde milieu-investeringen mag<br />

fiscaal willekeurig worden afgeschreven. Naast de<br />

willekeurige afschrijvingen kan de commanditaire<br />

vennoot quasi-ondernemer in aanmerking komen<br />

voor energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek.<br />

Ook hiervoor geldt dat alleen aangewezen<br />

bedrijsmiddelen voor deze faciliteit in aanmerking<br />

komen. Enkele voorbeelden <strong>van</strong> aangewezen<br />

investeringen zijn investeringen ten behoeve <strong>van</strong><br />

energiebesparing in bouwwerken, investeringen in<br />

warmte-krachtinstallaties en windmolens. <strong>De</strong> willekeurige<br />

afschrijvingen en de energie- en milieuinvesteringsaftrek<br />

gelden alleen voor specifieke<br />

onroerende zaken. Een belegging in een vastgoed-<br />

CV komt in meeste gevallen daarom niet in aanmerking<br />

voor deze faciliteiten.<br />

Enkele afwegingen tussen box 1 en box 3<br />

<strong>De</strong> belegger in een vastgoed-CV kan voor de<br />

moeilijke fiscale keuze komen te staan, te beleggen in<br />

een box 1- of box 3-participatie. <strong>De</strong> factoren die bij<br />

afweging <strong>van</strong> die keuze een rol spelen, is in elk individueel<br />

geval verschillend. Het voordeel <strong>van</strong> een box<br />

3-belegging is dat de gezamenlijke druk <strong>van</strong> de vennootschapsbelasting<br />

en de inkomstenbelasting lager<br />

ligt dan de inkomstenbelastingdruk <strong>van</strong> box 1. Bij<br />

hoog rendement kan dit verschil aanzienlijk zijn. Het<br />

verschil tussen box 3 en box 1 zal in de toekomst nog<br />

groter worden als de plannen om de vennootschapsbelasting<br />

te verlagen werkelijkheid worden. Een<br />

belegging in box 1 heeft het nadeel dat de inkomsten<br />

progressief zijn belast met inkomstenbelasting die kan<br />

oplopen tot 52%. Daar staat tegenover dat een eventueel<br />

verlies ten laste <strong>van</strong> het overige box 1-inkomen<br />

kan worden gebracht.Vooral voor de hogere inkomens<br />

kan hierdoor het beleggingsrisico voor een<br />

groot gedeelte worden afgewenteld op de fiscus. Het<br />

besloten karakter <strong>van</strong> een CV heeft als belangrijk<br />

nadeel dat de participatie moeilijk verhandelbaar is.<br />

Dat geldt vooral voor beleggers met een minder<br />

lange adem. Bovendien rijst de vraag hoe de prijs <strong>van</strong><br />

de participatie wordt vastgesteld op het moment dat<br />

uittreding wel tot de mogelijkheden behoort.<br />

Hoewel voor de fiscale afweging wellicht minder<br />

rele<strong>van</strong>t, moet de particuliere belegger in een box 1-<br />

participatie er rekening mee houden dat hij als winstgenieter<br />

voor de inkomstenbelasting verplicht is<br />

elektronisch aangifte te doen. Dit levert voor veel<br />

beleggers praktische problemen op. <strong>De</strong> Staatsecretaris<br />

<strong>van</strong> Financiën heeft weliswaar toegezegd de elektronische<br />

aangifte voor CV’s te vereenvoudigen, maar<br />

tot op heden is die toezegging nog niet geconcretiseerd.<br />

<strong>De</strong> film-CV<br />

Algemeen<br />

In 1997 is op gezamenlijk initiatief <strong>van</strong> de<br />

ministeries <strong>van</strong> Economische Zaken, Financiën en<br />

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een samenhangend<br />

pakket maatregelen ontwikkeld om de Nederlandse<br />

filmindustrie te stimuleren. <strong>De</strong>stijds is uitdrukkelijk<br />

afgesproken dat het aangekondigde pakket<br />

maatregelen niet was gericht op het verlenen <strong>van</strong><br />

langlopende staatssteun aan de filmsector. In beginsel<br />

zouden de maatregelen vijf jaar <strong>van</strong> kracht blijven.<br />

Het oorspronkelijke doel <strong>van</strong> de maatregelen was een<br />

economisch levensvatbare bedrijfstak te creëren.Als<br />

onderdeel <strong>van</strong> het totaalpakket werd een aantal flankerende<br />

fiscale maatregelen getroffen. Die maatregelen<br />

bestonden uit 1. de mogelijkheid willekeurig af te<br />

schrijven op de voortbrengingskosten <strong>van</strong> films en 2.<br />

een besluit waarin is opgenomen hoe participaties in<br />

een filmproductie via een commanditaire vennootschap<br />

worden behandeld (Besluit <strong>van</strong> 7 december<br />

1998, nr. DB98/1382M, BNB 1999/43).<br />

Door de invoering <strong>van</strong> de Wet IB 2001 werden<br />

beleggingen in film-CV’s veel minder aantrekkelijk.<br />

Dit werd als ongewenst beschouwd en na diverse<br />

overgangsmaatregelen heeft de filmlobby weten te<br />

bereiken dat de film-CV structureel wordt voortgezet.<br />

Er is 20 miljoen euro belastinggeld per jaar voor<br />

uitgetrokken. In het Belastingplan 2006 is hier concreet<br />

invulling aan gegeven door de bestaande fiscale<br />

regeling aantrekkelijker te maken.<br />

<strong>De</strong> fiscale faciliteiten voor investeringen in films<br />

worden geëffectueerd door middel <strong>van</strong> een besloten<br />

O & F<br />

19<br />

Nr. 72 / oktober 2006


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 20<br />

<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

20<br />

film-CV. Particuliere beleggers treden toe als commanditaire<br />

vennoot en dragen voor een groot<br />

gedeelte bij aan de productiekosten <strong>van</strong> de film.<br />

Omdat gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong> een besloten CV<br />

en de productie <strong>van</strong> een film als onderneming wordt<br />

beschouwd, worden de commanditaire vennoten als<br />

quasi-ondernemers aangemerkt. Dit betekent dat de<br />

inkomsten progressief worden belast in box 1. Daar<br />

staat tegenover dat ze in aanmerking komen voor de<br />

fiilminvesteringsaftrek (FIA) en de willekeurige<br />

afschrijvingen (WA). Per 1 januari 2006 is de filminvesteringsaftrek<br />

(FIA) verhoogd tot 55% en heeft er<br />

een versoepeling <strong>van</strong> de desinvesteringsbijtelling<br />

plaatsgevonden. Daarnaast is nog een tweetal specifieke<br />

maatregelen genomen die ik hierna zal bespreken.<br />

Uitbreiding maximale verliesverrekening<br />

Aan een commanditaire deelname kleeft het<br />

nadeel dat het verlies is gemaximeerd tot het bedrag<br />

<strong>van</strong> de commanditaire deelname (zie ‘Fiscale positie<br />

<strong>van</strong> de commanditaire vennoot’). Om de regeling<br />

aantrekkelijker te maken, is het maximaal in aanmerking<br />

te nemen verlies verruimd met een bedrag ter<br />

grootte <strong>van</strong> 30% <strong>van</strong> de inleg dan wel, indien dat<br />

lager is, met een bedrag ter grootte <strong>van</strong> 30% <strong>van</strong> de<br />

grondslag waarover filminvesteringsaftrek (FIA) is<br />

berekend. Het voordeel hier<strong>van</strong> is dat er voor commanditaire<br />

vennoten in een film-CV meer ruimte<br />

ontstaat om naast de FIA ook nog willekeurige<br />

afschrijvingen (WA) toe te passen zonder dat daar<br />

enige opbrengsten uit de film-CV tegenover hoeven<br />

te staan. In feite betekent dit een verhoging <strong>van</strong> de<br />

fiscale subsidie.<br />

Filmexploitatievrijstelling<br />

<strong>De</strong>ze vrijstelling houdt in dat een gedeelte <strong>van</strong> de<br />

met een zelf voortgebrachte film behaalde omzet<br />

(exclusief BTW) niet tot de belaste winst wordt gerekend.<br />

<strong>De</strong> vrijstelling bedraagt maximaal een omzet<br />

ter grootte <strong>van</strong> 55% <strong>van</strong> de voortbrengingskosten<br />

waarover FIA is genoten (artikel 3.12a Wet IB 2001).<br />

Met deze vrijstelling wordt beoogd een faciliteit te<br />

bieden die aanhaakt bij de doelstelling <strong>van</strong> de filmonderneming<br />

met de exploitatie <strong>van</strong> de film opbrengsten<br />

te genereren. Boekwinsten of -verliezen<br />

die worden behaald bij gehele of gedeeltelijke vervreemding<br />

<strong>van</strong> een film, worden niet gerekend tot de<br />

bij de exploitatie <strong>van</strong> de film behaalde omzet. <strong>De</strong><br />

vrijstelling geldt eerst voor de omzet die wordt genoten<br />

na het tijdstip dat de film met toepassing <strong>van</strong> het<br />

regime <strong>van</strong> WA volledig is afgeschreven tot een boekwaarde<br />

<strong>van</strong> nihil. Omzet <strong>van</strong> voor dat tijdstip mag<br />

worden toegerekend aan het restant <strong>van</strong> de willekeurige<br />

afschrijving.<br />

Film-CV geen goed idee<br />

<strong>De</strong> film-CV is een schoolvoorbeeld <strong>van</strong> disproportioneel<br />

ingewikkelde regelgeving. Om de regeling<br />

voor beleggers aantrekkelijk te maken, is de maximale<br />

verliesverrekening opgerekt, is er een filmexploitatievrijstelling<br />

ingevoerd, kan willekeurige worden<br />

afgeschreven op de voortbrengingskosten en<br />

komt een gekwalificeerde filmproductie in aanmerking<br />

voor filminvesteringsaftrek.Als slagroom op dit<br />

fiscale toetje geldt een soepele desinvesteringsbijtellingsregeling.<br />

Hierdoor is de film-CV toch vooral een<br />

fiscaal gedreven beleggingsproduct geworden.<br />

Ook de uitvoering <strong>van</strong> de regeling is gecompliceerd.<br />

Om de regeling budgettair in de hand te houden<br />

en controleerbaar te maken, moet SenterNovem<br />

verklaren dat er sprake is <strong>van</strong> een gekwalificeerde<br />

filmproductie. Dit geschiedt op basis <strong>van</strong> een AmvB<br />

waarin tal <strong>van</strong> voorwaarden zijn opgenomen. Na een<br />

positieve beslissing <strong>van</strong> SenterNovem zal overleg<br />

moeten worden gepleegd met de inspecteur. Beleggers<br />

willen immers zekerheid over de fiscale gevolgen.<br />

Met de inspecteur wordt daarom een winstvaststellingsovereenkomst<br />

gesloten. Het zal duidelijk zijn<br />

dat dit alles gepaard gaat met aanzienlijke kosten voor<br />

(fiscale) advisering. <strong>De</strong> wetgever is zich er overigens<br />

wel <strong>van</strong> bewust dat de regeling ingewikkeld is. Het<br />

voornemen bestaat daarom een variant <strong>van</strong> filmstimulering<br />

in te voeren die is gebaseerd op belastingheffing<br />

in box 3 in combinatie met een garantiefonds<br />

of generieke subsidie. <strong>De</strong> invoering hier<strong>van</strong> zal echter<br />

nog wel even op zich laten wachten.<br />

Concluderende opmerkingen<br />

<strong>De</strong> belegger in een CV wordt vaak een verleidelijke<br />

fiscale worst voorgehouden. <strong>De</strong> fiscaliteit is echter<br />

maar één <strong>van</strong> de factoren die bij een belegging in<br />

de afweging moeten worden betrokken.Veel belangrijker<br />

zijn de commerciële risico’s die met een belegging<br />

worden gelopen. Die risico’s zijn bij vastgoed-<br />

CV’s aanzienlijk. Bovendien moet de belegger zich<br />

goed realiseren dat zijn participatie risicodragend<br />

vermogen is waardoor hij zijn gehele inleg kan verspelen.<br />

Dat neemt niet weg dat de CV als beleggingsvehikel<br />

aantrekkelijker kan zijn dan beleggingen in<br />

een aandelenvennootschap (NV of BV). <strong>De</strong> CV biedt<br />

meer fiscale flexibiliteit dan aandelen die voor particuliere<br />

beleggers per definitie in box 3 vallen. <strong>De</strong><br />

keuze tussen een box 1-belegging en box 3-belegging<br />

is overigens verre <strong>van</strong> eenvoudig. Daar is deskundige<br />

hulp bij nodig.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 21<br />

<strong>De</strong> commanditaire vennootschap als fiscaal vriendelijk beleggingsinstrument<br />

<strong>De</strong> film-CV is het schoolvoorbeeld <strong>van</strong> hoe het niet<br />

moet. Zo rijst de vraag waarom nu uitgerekend de<br />

filmindustrie de warme belangstelling geniet <strong>van</strong><br />

politici.Waarom worden andere cultuursectoren of<br />

de sportwereld niet op vergelijkbare wijze fiscaal<br />

gestimuleerd? Op deze voor de hand liggende vraag<br />

is nergens een antwoord te vinden. Er is ook geen<br />

verklaring voor te geven, behalve dan dat de filmlobby<br />

dit voor elkaar heeft gekregen en filmstimulering<br />

politiek blijkbaar goed scoort. Met een evenwichtige<br />

belastingheffing heeft dit alles niks te<br />

maken. Dit soort maatregelen stelt de CV onnodig in<br />

een kwaad daglicht.Ten onrechte, want hoe dan ook<br />

blijft de CV een aantrekkelijk instrument om risicodragend<br />

vermogen aan te trekken.<br />

Prof. dr. J.J.M. Jansen is hoogleraar belastingrecht aan<br />

de Juridische Faculteit <strong>van</strong> de Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam).<br />

O & F<br />

21<br />

Nr. 72 / oktober 2006


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 22<br />

MR. M.A. DE JAGER<br />

Het adviesrecht <strong>van</strong> de<br />

ondernemingsraad bij<br />

financiële besluiten<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

22<br />

Het principe <strong>van</strong> medezeggenschap <strong>van</strong><br />

werknemers bij bepaalde voorgenomen<br />

besluiten die de onderneming betreffen, is<br />

tegenwoordig eigenlijk wel algemeen aanvaard.<br />

Samengevat is het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

<strong>van</strong> toepassing op belangrijke voorgenomen<br />

besluiten <strong>van</strong> de ondernemer <strong>van</strong> economische, organisatorische<br />

of sociale aard. Het adviesrecht beoogt<br />

werknemers tijdig wezenlijke invloed te kunnen<br />

laten uitoefenen op belangrijke voorgenomen besluiten,<br />

<strong>van</strong>wege de mogelijke personele gevolgen <strong>van</strong><br />

deze besluiten (en de maatregelen die in dat verband<br />

worden (voor)genomen), zeker daar waar de continuiteit<br />

<strong>van</strong> de onderneming in het gedrang kan komen.<br />

Artikel 25 <strong>van</strong> de Wet op de ondernemingsraden<br />

(‘WOR’) geeft een opsomming <strong>van</strong> de verschillende<br />

adviesplichtige besluiten. <strong>De</strong>els spreekt deze opsomming<br />

voor zich; deels geeft de interpretatie <strong>van</strong> de<br />

reikwijdte <strong>van</strong> het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

in de praktijk nog altijd stof tot nadenken. In<br />

deze bijdrage zullen enkele aspecten <strong>van</strong> het adviesrecht<br />

<strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financieringsvraagstukken<br />

nader worden beschouwd. Daarbij zal<br />

de nadruk liggen op zogenaamde ‘financiële besluiten’<br />

<strong>van</strong> de ondernemer in concernverband, dat wil in<br />

deze bijdrage zeggen: besluiten die de financiële positie<br />

<strong>van</strong> de onderneming betreffen.<br />

Financiële besluiten<br />

In artikel 25, lid 1 sub h, i en j <strong>van</strong> de WOR zijn<br />

de volgende ‘financiële besluiten’ expliciet benoemd:<br />

het voorgenomen besluit tot het doen <strong>van</strong> een<br />

belangrijke investering of het aantrekken <strong>van</strong> een<br />

belangrijk krediet ten behoeve <strong>van</strong> de onderneming,<br />

maar ook het verstrekken <strong>van</strong> een belangrijk krediet<br />

en het stellen <strong>van</strong> zekerheid voor belangrijke schulden<br />

<strong>van</strong> een andere ondernemer. Onder dat laatste<br />

wordt tevens verstaan het afgeven <strong>van</strong> een zogenaamde<br />

403-verklaring (terwijl de intrekking daar<strong>van</strong><br />

in beginsel niet adviesplichtig zal zijn). 1 <strong>De</strong>rgelijke<br />

financiële besluiten <strong>van</strong> de ondernemer zullen<br />

in beginsel adviesplichtig zijn.<br />

Ondernemer<br />

Het gaat in eerste instantie om financiële besluiten<br />

<strong>van</strong> de ‘ondernemer’. <strong>De</strong> gedachte is dat er geen<br />

medezeggenschap <strong>van</strong> de ondernemingsraad kan<br />

bestaan, zonder zeggenschap <strong>van</strong> de ondernemer. <strong>De</strong><br />

ondernemer is primair de (rechts)persoon die de<br />

onderneming in stand houdt. Het is echter mogelijk<br />

dat de zeggenschap <strong>van</strong> de ondernemingsraad zich<br />

kan uitstrekken over besluiten, die niet door de<br />

‘eigen’ ondernemer worden genomen. <strong>De</strong>ze situaties<br />

zullen zich vooral voordoen in concernverband.<br />

In de rechtspraak <strong>van</strong> de ondernemingskamer <strong>van</strong><br />

het Gerechtshof te Amsterdam (de ‘Ondernemingskamer’)<br />

is herhaaldelijk bevestigd dat besluiten <strong>van</strong><br />

een moedervennootschap (lees: een ander dan de<br />

ondernemer) kunnen worden ‘toegerekend’ aan de<br />

ondernemer. Daarbij zal een rol spelen dat de moedervennootschap,<br />

bijvoorbeeld als bestuurder <strong>van</strong> de<br />

dochtervennootschap, een grote inbreng heeft gehad<br />

op de besluitvorming bij de dochtervennootschap; 2<br />

die inbreng zal spoedig kunnen worden aangenomen<br />

1 Vzr.Arnhem 21 juli 2004, ROR 2004, nr. 42 (Accordis Beheer; intrekken 403-verklaring niet adviesplichtig, tenzij uitdrukkelijke<br />

toezegging).<br />

2 Gerechtshof Amsterdam (OK) 2 april 1987, NJ 1988, 382.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 23<br />

Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />

als er een belangrijke overlapping – een personele<br />

unie – bestaat tussen de bestuurders <strong>van</strong> de moedervennootschap<br />

en die <strong>van</strong> de dochtervennootschap.<br />

Ook zonder een dergelijke toerekening kan de<br />

ondernemingsraad gerechtigd zijn om te adviseren<br />

over besluiten die worden genomen op een hoger<br />

niveau in de groep. Daarbij dient te worden gedacht<br />

aan de doctrines <strong>van</strong> ‘vereenzelviging’, of ‘medeondernemerschap’.<br />

Bij vereenzelviging kan worden<br />

gedacht aan het opheffen <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> Commissarissen<br />

op het niveau <strong>van</strong> de moedervennootschap,<br />

dat tot adviesrecht kan leiden op het niveau <strong>van</strong> de<br />

dochtervennootschap. 3 Bij het aannemen <strong>van</strong> medeondernemerschap<br />

tussen moeder- en dochtervennootschap<br />

speelt de stelselmatige invloed op en<br />

betrokkenheid bij de bedrijfsvoering <strong>van</strong> de dochtervennootschap<br />

een grote rol. 4<br />

Belangrijk<br />

Uit het woord ‘belangrijk’ in artikel 25 lid 1 sub i,<br />

j en h WOR kan worden afgeleid dat niet alle financiële<br />

besluiten adviesplichtig zullen zijn. <strong>De</strong> wet geeft<br />

echter geen vaste omschrijving <strong>van</strong> het begrip<br />

‘belangrijk’.Welke financiële besluiten ‘belangrijk’<br />

zijn en welke niet, is dan ook vatbaar voor interpretatie.<br />

In ieder geval zal het moeten gaan om bijzondere,<br />

niet-alledaagse financiële besluiten, met wezenlijke<br />

gevolgen voor de vermogens- en liquiditeitspositie<br />

<strong>van</strong> de onderneming. Het adviesrecht geldt niet voor<br />

zover er sprake is <strong>van</strong> een normale uitoefening <strong>van</strong> de<br />

werkzaamheden in de onderneming. 5<br />

Het spreekt voor zich dat een om<strong>van</strong>grijke<br />

investering in (duurzame) bedrijfsmiddelen ten<br />

behoeve <strong>van</strong> de eigen onderneming, die in casu voor<br />

de ondernemer als substantieel en niet alledaags kan<br />

worden gekwalificeerd, onder het adviesrecht <strong>van</strong> de<br />

ondernemingsraad valt. 6 Een besluit om een belangrijke<br />

investering niet te doen (een ‘desinvestering’)<br />

zal in beginsel niet onder het adviesrecht <strong>van</strong> de<br />

ondernemingsraad vallen, tenzij datzelfde besluit<br />

tevens valt onder één <strong>van</strong> de onderwerpen <strong>van</strong> artikel<br />

25 lid 1 <strong>van</strong> de WOR, zoals een reorganisatie, sluiting<br />

<strong>van</strong> een productiefaciliteit, of de overdracht <strong>van</strong> zeggenschap<br />

over een onderdeel <strong>van</strong> de onderneming.<br />

Hoewel de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de verwachte personele<br />

gevolgen <strong>van</strong> belang kan zijn bij het beoordelen of<br />

een voorgenomen financieel besluit adviesplichtig is,<br />

zal dat niet per definitie een beslissend criterium zijn;<br />

ook een voorgenomen financieel besluit zonder –<br />

directe – personele gevolgen kan namelijk adviesplichtig<br />

zijn. 7 Dat zal met name het geval zijn als een<br />

dergelijk besluit redelijkerwijs te verwachten – indirecte<br />

– personele gevolgen heeft. Daaronder wordt<br />

verstaan de (dis)continuïteit <strong>van</strong> de onderneming.<br />

Voor de goede orde, zo er personele gevolgen kleven<br />

aan financiële besluiten zullen deze veelal indirect<br />

<strong>van</strong> aard zijn.<br />

Verder heeft de term ‘belangrijk’ in de zin <strong>van</strong><br />

artikel 25 WOR ook een subjectieve connotatie.<br />

Indien en voor zover de ondernemer het advies <strong>van</strong><br />

de ondernemingsraad heeft gevraagd, staat daarmee<br />

vast dat de ondernemer het betreffende voorgenomen<br />

besluit belangrijk acht. Op deze subjectieve<br />

beleving kan de ondernemer later in rechte niet meer<br />

terugkomen, ongeacht of de rechter de kwestie op<br />

haar merites als ‘belangrijk’ zou hebben gekwalificeerd.<br />

Ten slotte is het mogelijk dat de ondernemer<br />

nadere afspraken heeft gemaakt met de ondernemingsraad<br />

(in een convenant), of anderszins toezeggingen<br />

zijn gedaan omtrent de invulling <strong>van</strong> het<br />

begrip ‘belangrijk’. Partijen kunnen daarmee verwijzen<br />

naar een financiële drempelwaarde, maar bijvoorbeeld<br />

ook naar een vooraf bepaald onderwerp.<br />

Krediet en zekerheid<br />

Het aantrekken <strong>van</strong> een belangrijk krediet voor de<br />

onderneming kan personele gevolgen met zich brengen,<br />

omdat de daarmee verband houdende verplichtingen<br />

(rente, aflossingen, zekerheid) de continuïteit<br />

<strong>van</strong> de onderneming kunnen bedreigen. Die redenering<br />

gaat ook op voor het verstrekken <strong>van</strong> een<br />

belangrijk krediet (en het daarmee verband houdende<br />

restitutierisico), alsook voor het verstrekken<br />

<strong>van</strong> zekerheid voor belangrijke schulden <strong>van</strong> een<br />

andere onderneming (en het daarmee verband houdende<br />

verhaalsrisico).<br />

<strong>De</strong>rgelijke situaties spelen zich met grote regelmaat<br />

af bij vennootschappen in concernverband. <strong>De</strong><br />

daarmee verbonden risico’s zijn bij de Onderne-<br />

O & F<br />

23<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

3 HR 26 januari 1994, ROR 1994,1.<br />

4 HR 26 januari 2000, JOR 2000, 55; Gerechtshof Amsterdam (OK) 30 oktober 2002, ARO 2002, 171.<br />

5 Vink, F.W.H., Inzicht in de Ondernemingsraad, Editie 2006, p. 122.<br />

6 Gerechtshof Amsterdam (OK) 1 maart 2001, ROR 2001, nr. 12 (de investering maakt een wezenlijk deel uit <strong>van</strong> de totale<br />

investering).<br />

7 Gerechtshof Amsterdam (OK) 9 maart 2000, ROR 2000, nr. 14 (ook adviesplichtigheid mogelijk bij besluiten zonder personele<br />

gevolgen).


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 24<br />

Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

24<br />

mingskamer herhaaldelijk onderwerp <strong>van</strong> geschil<br />

geweest en zijn dan ook alleszins denkbeeldig. Meer<br />

specifiek kan daarbij worden gedacht aan de casus<br />

waarbij de moedervennootschap <strong>van</strong> een concern<br />

een kredietfaciliteit overeenkomt met één of meerdere<br />

geldverstrekkers, terwijl in het kader <strong>van</strong> die<br />

kredietfaciliteit alle (materiële) vennootschappen <strong>van</strong><br />

het concern worden ‘verordonneerd’ om de daarbij<br />

gebruikelijke zekerheden te verstrekken. Het is niet<br />

ondenkbaar dat de moedervennootschap en haar<br />

dochters in dergelijke situaties een ander – en mogelijk<br />

zelfs tegenstrijdig – belang kunnen hebben.<br />

Immers, de dochtervennootschap dient in te staan<br />

voor alle schulden <strong>van</strong> de moedervennootschap,<br />

zodat bij een toerekenbare tekortkoming <strong>van</strong> de<br />

moedervennootschap uit hoofde <strong>van</strong> de kredietfaciliteit,<br />

de continuïteit <strong>van</strong> de dochter in het gedrang<br />

kan komen.<br />

<strong>De</strong> wetgever heeft bij de wijziging <strong>van</strong> de WOR<br />

in 1998 het stellen <strong>van</strong> zekerheid voor belangrijke<br />

schulden <strong>van</strong> een andere ondernemer overigens uitdrukkelijk<br />

opgenomen in onderdeel j <strong>van</strong> het eerste<br />

lid <strong>van</strong> artikel 25 WOR.<br />

Vertraging<br />

Doordat besluiten tot het aangaan <strong>van</strong> een kredietfaciliteit<br />

ten behoeve <strong>van</strong> een (internationaal)<br />

concern veelal niet worden genomen op het niveau<br />

<strong>van</strong> de Nederlandse dochteronderneming waar zich<br />

een ondernemingsraad bevindt, wordt de adviesbevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de Nederlandse ondernemingsraad in<br />

dergelijke gevallen niet zelden ‘vergeten’.<br />

<strong>De</strong>ze adviesbevoegdheid blijft echter in de meeste<br />

gevallen uiteindelijk toch niet onopgemerkt, als<br />

gevolg <strong>van</strong> de uitgebreide lenings- en zekerheidsdocumentatie,<br />

legal opinions, et cetera In dat kader dient<br />

doorgaans namelijk te worden verklaard dat aan alle<br />

(wettelijke) meldings- en overlegvereisten is voldaan<br />

en zal het ontbreken <strong>van</strong> het advies <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

alsdan pijnlijk duidelijk worden.<br />

Aldus wordt de ondernemer voor de keuze<br />

geplaatst om alsnog de ondernemingsraad advies te<br />

vragen. Niet zelden is dat op een dusdanig laat<br />

moment, dat kan worden getwijfeld aan deugdelijke<br />

en wezenlijke medezeggenschap. Als er weinig tot<br />

geen – directe – personele gevolgen te verwachten<br />

zijn <strong>van</strong> het voorgenomen besluit tot toetreding tot<br />

een kredietfaciliteit (en het verstrekken <strong>van</strong> zekerheden),<br />

terwijl het voorts niet in de rede ligt om materiële<br />

– indirecte – personele gevolgen te verwachten,<br />

is het niet ondenkbaar dat het hele adviestraject alsnog<br />

zeer efficiënt, snel en succesvol verloopt. Daarbij<br />

dient te worden bedacht dat de wet geen minimumtermijn<br />

stelt aan de duur <strong>van</strong> het adviestraject, met<br />

dien verstande dat er ten minste één overlegvergadering<br />

moet hebben plaatsgevonden voordat het advies<br />

wordt gegeven.<br />

Zijn er wel (directe) personele gevolgen te verwachten,<br />

bijvoorbeeld doordat een significante vermindering<br />

<strong>van</strong> personeelskosten een constitutieve<br />

voorwaarde is voor toetreding tot de kredietfaciliteit,<br />

dan ligt het niet voor de hand dat de ondernemingsraad<br />

onmiddellijk een positief advies zal verstrekken.<br />

In dat geval kan het adviestraject op het niveau <strong>van</strong><br />

de Nederlandse dochtervennootschap een belangrijke<br />

vertragende factor vormen; het kan de voortgang<br />

<strong>van</strong> de transactie (in ieder geval voor de Nederlandse<br />

dochtervennootschap) in gevaar brengen.<br />

<strong>De</strong> geldverstrekker (of hun raadslieden) trappen in<br />

dat geval doorgaans op de rem; als er in dat geval al<br />

signing plaatsvindt (of heeft plaatsgevonden) – terwijl<br />

in dat geval grote vraagtekens kunnen worden<br />

geplaatst bij de wezenlijke invloed <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

op de besluitvorming – kan de closing tot<br />

nader order worden uitgesteld tot dat het adviestraject<br />

deugdelijk is verlopen.<br />

Maar zelfs als dergelijke commerciële overwegingen<br />

niet nopen tot opschorting <strong>van</strong> de transactie,<br />

bestaan er ook nog belangrijke juridische redenen<br />

om pas op de plaats te maken. Ieder besluit <strong>van</strong> een<br />

ondernemer dat geheel of gedeeltelijk afwijkt <strong>van</strong> het<br />

advies <strong>van</strong> de ondernemingsraad, moet op grond <strong>van</strong><br />

artikel 25 lid 6 WOR namelijk met ten minste één<br />

maand worden opgeschort, tenzij de ondernemingsraad<br />

uitdrukkelijk afstand doet <strong>van</strong> die opschortingstermijn.<br />

Datzelfde geldt als de ondernemingsraad<br />

geen advies heeft kunnen of willen geven. <strong>De</strong>ze<br />

opschortingstermijn eindigt één maand na de dag<br />

waarop het besluit door de onderneming aan de<br />

ondernemingsraad is bevestigd.<br />

<strong>De</strong> vertraging kan ten slotte ook worden veroorzaakt<br />

doordat de ondernemingsraad, bij wijze <strong>van</strong><br />

voorlopige voorziening, in rechte afdwingt dat (alsnog)<br />

een deugdelijk adviestraject wordt doorlopen.<br />

Het is daarbij goed te bedenken dat de wet evenmin<br />

een maximumtermijn stelt aan de duur <strong>van</strong> een<br />

adviestraject (hoewel er wel praktische mogelijkheden<br />

bestaan om het adviestraject zo efficiënt mogelijk<br />

te laten verlopen).<br />

Beroep<br />

Het is niet toevallig dat de opschortingstermijn<br />

samenvalt met de termijn waarbinnen de ondernemingsraad<br />

beroep kan aantekenen tegen het besluit<br />

bij de Ondernemingskamer.Aldus wordt de ondernemingsraad<br />

in de gelegenheid gesteld om het besluit


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 25<br />

Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />

<strong>van</strong> de ondernemer te doen toetsen door de rechter<br />

op grond <strong>van</strong> artikel 26 WOR. <strong>De</strong>ze toetsing is – wat<br />

de inhoud <strong>van</strong> het besluit betreft – marginaal; daarmee<br />

wordt bedoeld dat de rechter toetst of de ondernemer<br />

in redelijkheid tot het gewraakte besluit heeft<br />

kunnen komen (met de kennis waarover de ondernemer<br />

op dat moment beschikte of kon beschikken).<br />

<strong>De</strong> rechter weegt de betrokken belangen, zonder<br />

daarbij op de stoel <strong>van</strong> de ondernemer te gaan zitten.<br />

<strong>De</strong> toetsing door de rechter is volledig met betrekking<br />

tot de (formele) vereisten <strong>van</strong> de totstandkoming<br />

<strong>van</strong> het besluit.Wanneer de ondernemer het<br />

advies <strong>van</strong> de ondernemingsraad niet of niet tijdig<br />

heeft gevraagd, leidt deze ‘spelregeltoetsing’ in vrijwel<br />

alle gevallen tot het oordeel dat het besluit kennelijk<br />

onredelijk is. <strong>De</strong> achterliggende gedachte daar<strong>van</strong> is<br />

dat de ondernemer in die gevallen niet tot een<br />

behoorlijke belangenafweging heeft kunnen komen,<br />

zonder dat voorafgaand advies is gevraagd <strong>van</strong> de<br />

ondernemingsraad. <strong>De</strong> rechter kan tot eenzelfde oordeel<br />

komen, wanneer het voorgenomen besluit niet<br />

deugdelijk is gemotiveerd.<br />

Voorlopige voorzieningen<br />

Het is denkbaar dat partijen zich <strong>van</strong> de (pragmatische<br />

of wettelijke) bezwaren om een transactie op te<br />

schorten niets aantrekken en de transactie gewoon<br />

doorgang laten vinden. In dat geval zou het beroepsrecht<br />

<strong>van</strong> de ondernemingsraad door de feiten worden<br />

ingehaald.<br />

Op vordering c.q. verzoek <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

kan de Voorzieningenrechter dan ook in voorkomende<br />

gevallen – en zonodig onverwijld – de noodzakelijk<br />

geachte voorlopige voorzieningen treffen.<br />

Sinds 1996 beschikt de Ondernemingskamer over de<br />

mogelijkheid om, vooruitlopend op de eindbeschikking,<br />

op verzoek <strong>van</strong> de ondernemingsraad onverwijlde<br />

voorlopige voorzieningen te treffen.<br />

Daarbij wordt gedacht aan de verplichting om het<br />

besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken en de<br />

gevolgen daar<strong>van</strong> ongedaan te maken, of een verbod<br />

om het besluit geheel of gedeeltelijk uit te voeren.<br />

<strong>De</strong>rgelijke onverwijlde voorlopige voorzieningen<br />

worden door de Ondernemingskamer slechts opgelegd<br />

indien daarvoor zwaarwichtige redenen aanwezig<br />

zijn en een aanmerkelijke kans bestaat dat in de<br />

bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is<br />

<strong>van</strong> een kennelijk onredelijk besluit. 8<br />

<strong>De</strong> Ondernemingskamer is niet exclusief bevoegd. In<br />

zwaarwichtige en spoedeisende gevallen, waar de<br />

ondernemingsraad niet bij de Ondernemingskamer<br />

terechtkan, staat de gang naar de Voorzieningenrechter<br />

<strong>van</strong> de Rechtbank in beginsel open. Echter, wanneer<br />

de bodemprocedure ingevolge artikel 26 WOR<br />

reeds aanhangig is, zal een vordering <strong>van</strong> de ondernemingsraad<br />

om een onverwijlde voorlopige voorziening<br />

aan de Voorzieningenrechter <strong>van</strong> de Rechtbank<br />

op niet-ont<strong>van</strong>kelijkheid stuiten. 9 <strong>De</strong> keuze voor de<br />

Ondernemingskamer of de Voorzieningenrechter <strong>van</strong><br />

de Rechtbank kan verder afhangen <strong>van</strong> de specifieke<br />

omstandigheden <strong>van</strong> het geval, onder andere de<br />

mogelijkheid (of wenselijkheid?) <strong>van</strong> het instellen<br />

<strong>van</strong> een bodemprocedure, de spoedeisendheid, et<br />

cetera.<br />

Artikel 26 lid 5 WOR<br />

Indien een ondernemer en een geldverstrekker<br />

zich (willens en wetens) niet laten weerhouden door<br />

juridische of pragmatische argumenten om het<br />

adviestraject (alsnog) te volgen, kan dat er toe leiden<br />

dat een kredietfaciliteit wordt verstrekt en zekerheden<br />

worden gevestigd, zonder dat de ondernemingsraad<br />

in de gelegenheid is gesteld om daarover advies<br />

te geven. Dat betekent dat derden (zoals de geldverstrekker)<br />

rechten kunnen verwerven als gevolg <strong>van</strong><br />

dergelijke financiële besluiten.<br />

Een belangrijke beperking <strong>van</strong> reikwijdte en<br />

kracht <strong>van</strong> de voorzieningen <strong>van</strong>wege de Ondernemingskamer<br />

is gelegen in artikel 25 lid 5 WOR. Daar<br />

is namelijk bepaald dat een voorziening <strong>van</strong> de<br />

Ondernemingskamer door derden verworven rechten<br />

niet kan aantasten.<br />

Dat betekent dat zelfs als het besluit <strong>van</strong> de ondernemer<br />

kennelijk onredelijk is, de verworven rechten<br />

<strong>van</strong> derden beschermd worden. Dat wordt in beginsel<br />

niet anders als deze derde niet te goeder trouw is.<br />

Zelfs wanneer de ondernemer en de geldverstrekker<br />

weten of behoren te weten dat het vereiste advies <strong>van</strong><br />

de ondernemingsraad voor de toetreding tot de kredietfaciliteit<br />

(en verstrekking <strong>van</strong> de bijbehorende<br />

zekerheden) niet is verkregen, kunnen zij derhalve<br />

besluiten tot het aangaan daar<strong>van</strong>.<br />

Toch lijkt dat niet verstandig. <strong>De</strong> redenen daarvoor<br />

zijn enerzijds pragmatisch, doordat het in het<br />

belang <strong>van</strong> de ondernemer zal zijn om de relatie met<br />

zijn ondernemingsraad te conserveren; het gewraakte<br />

O & F<br />

25<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

8 Grapperhaus, F.B.J., Geschriften <strong>van</strong>wege de Vereniging Corporate Litigation 2003-2004,p.463;Timmerman, L. / Sprengers, L.C.J.,<br />

Tekst & Commentaar, derde druk 2004, p. 341.<br />

9 Timmerman, L. / Sprengers, L.C.J., t.a.p.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 26<br />

Het adviesrecht <strong>van</strong> de ondernemingsraad bij financiële besluiten<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

26<br />

besluit zal naar verwachting niet het laatste adviesplichtige<br />

besluit zijn (het zal niet de laatste keer zijn<br />

dat de ondernemer de ondernemingsraad nodig<br />

heeft).Anderzijds lijkt ook de genoemde derdenbescherming<br />

bij nadere beschouwing niet absoluut. <strong>De</strong><br />

Ondernemingskamer lijkt geneigd om het begrip<br />

‘derde’ in de zin <strong>van</strong> artikel 26 lid 5 WOR beperkter<br />

uit te leggen dan de louter taalkundige betekenis zou<br />

doen vermoeden. Zo kan uit het obiter dictum bij het<br />

arrest <strong>van</strong> de Ondernemingskamer inzake Noest<br />

Beheer 10 worden afgeleid, dat de wederpartij <strong>van</strong> een<br />

ondernemer niet als derde is te beschouwen, indien<br />

en voor zover deze betrokken is bij de interne<br />

besluitvorming <strong>van</strong> de ondernemer. Een dergelijke<br />

pseudo-derde lijkt derhalve niet op bescherming<br />

tegen de voorzieningen <strong>van</strong> de Ondernemingskamer<br />

te kunnen rekenen.<br />

Toegegeven, het lijkt niet gemakkelijk om aan te<br />

tonen dat de geldverstrekker is betrokken bij de<br />

interne besluitvorming <strong>van</strong> de ondernemer, maar<br />

onmogelijk is het niet.<br />

Slotopmerkingen<br />

Belangrijke financiële besluiten zijn adviesplichtig.<br />

Dat kan in concernverband ook gelden voor<br />

besluiten die niet op het niveau <strong>van</strong> de ondernemer<br />

zelf worden genomen. Behalve besluiten tot het doen<br />

<strong>van</strong> belangrijke investeringen, strekt het adviesrecht<br />

zich ook uit over het verstrekken of aantrekken <strong>van</strong><br />

een belangrijk krediet en het verstrekken <strong>van</strong> zekerheid<br />

voor de belangrijke schulden <strong>van</strong> een andere<br />

onderneming, een veelvoorkomende element <strong>van</strong><br />

concernfinanciering. Het ontbreken <strong>van</strong> het advies<br />

<strong>van</strong> de ondernemingsraad bij dergelijke besluiten kan<br />

een belangrijk struikelblok vormen. <strong>De</strong> ondernemingsraad<br />

kan rechtsmaatregelen treffen om dergelijke<br />

besluiten of het uitvoeren daar<strong>van</strong> geheel of<br />

gedeeltelijk te blokkeren.Toch blijkt dat niet altijd<br />

voldoende om het concern en de geldverstrekker er<br />

<strong>van</strong> te weerhouden de transactie doorgang te laten<br />

vinden; daarbij vertrouwen zij op de bescherming<br />

<strong>van</strong> de door derden verworden rechten. <strong>De</strong> derdenbescherming<br />

<strong>van</strong> artikel 26 lid 5 WOR is echter niet<br />

absoluut.<br />

Mr. M.A. de Jager is advocaat en partner bij CORP.<br />

advocaten te Amsterdam<br />

10 Gerechtshof Amsterdam (OK) d.d. 14 april 1999, JAR 1999/101, ROR 1999, 19 (Noest Beheer; geen derdenbescherming<br />

voor pseudo-derde).


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 27<br />

MR. E.F. RENES<br />

Financiële steunverlening<br />

Ter bescherming en instandhouding <strong>van</strong> het in<br />

vennootschappen bijeengebrachte kapitaal<br />

kent de Nederlandse wet een regime <strong>van</strong><br />

kapitaalbescherming.Wij danken dit regime aan de<br />

Tweede EG Richtlijn. 1 <strong>De</strong> wens was om te komen<br />

tot een Europese harmonisatie <strong>van</strong> de bescherming<br />

<strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> de aandeelhouders en crediteuren.<br />

Strikt genomen is de Tweede EG Richtlijn alleen<br />

<strong>van</strong> toepassing op de naamloze vennootschap (NV)<br />

en heeft de Nederlandse wetgever er zelf voor gekozen<br />

om nagenoeg vergelijkbare bepalingen op te<br />

nemen voor de besloten vennootschap met beperkte<br />

aansprakelijkheid (BV). Het verbod tot financiële<br />

steunverlening is een <strong>van</strong> die bepalingen en is te vinden<br />

in de artikelen 2:98c (voor de NV 2 ) en 2:207c<br />

(voor de BV 3 ) <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek.<br />

Sinds de invoering is er veel te doen rondom deze<br />

bepalingen. In de literatuur is altijd veel aandacht<br />

besteed aan dit onderwerp en wie in zijn of haar<br />

dagelijkse praktijk betrokken is bij de financiering<br />

<strong>van</strong> ondernemingen loopt er met grote regelmaat<br />

tegenaan. Zeker nu sinds de jaren negentig er in<br />

(sterk) toenemende mate gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong><br />

(vaak substantiële) financiering door middel <strong>van</strong><br />

vreemd vermogen om het rendement <strong>van</strong> de eigen<br />

vermogen verschaffers een hefboom te geven, zoals<br />

de bijvoorbeeld de zogenaamde leveraged buy-outs.<br />

Ondanks dat het verbod tot steunverlening al ruim<br />

twee decennia een niet te onderschatten verbod is, is<br />

er nauwelijks rechtspraak tot stand gekomen.<br />

Inhoud, doel en strekking <strong>van</strong> het<br />

steunverbod<br />

Het is een vennootschap niet toegestaan om met<br />

het oog op het nemen of verkrijgen door anderen<br />

<strong>van</strong> aandelen in haar kapitaal of <strong>van</strong> certificaten daar<strong>van</strong>,<br />

zekerheid te stellen, een koersgarantie te geven,<br />

zich op andere wijze sterk te maken of zich hoofdelijk<br />

of anderszins naast of voor anderen te verbinden.<br />

Het verbod tot financiële steunverlening dient om<br />

rugdekking te geven aan de bepalingen <strong>van</strong> de<br />

inkoop <strong>van</strong> eigen aandelen.Weliswaar is het een kapitaalvennootschap<br />

toegestaan aandelen in haar eigen<br />

kapitaal in te kopen, echter een dergelijke inkoop is<br />

beperkt door een aantal voorwaarden die daaraan<br />

gesteld wordt. Zonder het verbod tot financiële<br />

steunverlening zouden deze inkoopbepalingen minder<br />

betekenis hebben. Ook al ligt de oorsprong <strong>van</strong><br />

het verbod tot financiële steunverlening in de aanvulling<br />

op de inkoopbepalingen, inmiddels lijkt het door<br />

de bijwerkingen te zijn verworden tot een zelfstandige<br />

bepaling met een eigen karakter en betekenis.<br />

Het verbod tot financiële steunverlening strekt zich<br />

ook uit over de dochtermaatschappijen <strong>van</strong> de vennootschap.<br />

Dit lijkt een <strong>van</strong>zelfsprekende verruiming<br />

<strong>van</strong> het verbod, omdat in concernverband anders<br />

tegen het doel en de strekking in eenvoudig financiele<br />

steun zou kunnen worden verleend door een<br />

groepsmaatschappij. Het verbod strekt zich niet<br />

alleen uit over aandelen, maar eveneens over daar<br />

tegenover uitgegeven certificaten <strong>van</strong> aandelen.<br />

Omdat dit onderscheid voor deze bijdrage niet rele<strong>van</strong>t<br />

is, zal ik omwille <strong>van</strong> de leesbaarheid de certificaten<br />

<strong>van</strong> aandelen niet langer vermelden.<br />

Het verbod tot het verlenen <strong>van</strong> steun is voor de<br />

BV niet hetzelfde als voor de NV. Het tweede lid <strong>van</strong><br />

artikel 2:98c maakt voor de NV een uitzondering<br />

voor werknemers. Het steunverbod geldt niet indien<br />

de NV aandelen plaatst bij haar werknemers of werknemers<br />

<strong>van</strong> een groepsmaatschappij. Aan<strong>van</strong>kelijk<br />

was de uitzondering <strong>van</strong> artikel 2:98c, lid 2 beperkter<br />

dan de Tweede EG Richtlijn voorschreef, maar na de<br />

wetswijziging ter bevordering <strong>van</strong> werknemersparticipaties<br />

is er meer ruimte gekomen voor het verlenen<br />

<strong>van</strong> steun aan de verkrijging <strong>van</strong> aandelen door<br />

werknemers in dienst <strong>van</strong> het concern. 4 In dit ver-<br />

O & F<br />

27<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

1 Artikel 23,Tweede EG Richtlijn.<br />

2 Aanpassingswet 2de EG Richtlijn, inw. 1 september 1981 (Stb. 1981, 332).<br />

3 Wet kapitaal besloten vennootschap, inw. 20 januari 1986 (Stb. 1985, 656).<br />

4 Kamerstuk 20 291 ingevoerd op 1 januari 1994.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 28<br />

Financiële steunverlening<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

28<br />

band is bovendien de spraakmakende overnamestrijd<br />

om Gucci vermeldenswaard. In het kader <strong>van</strong> deze<br />

bijdrage volsta ik met de opmerking dat artikel 2:98c,<br />

lid 2 niet oneigenlijk gebruikt mag worden.<br />

Een ander verschil tussen artikel 2:98c en artikel<br />

2:207c is dat het tweede lid <strong>van</strong> artikel 2:207c, in<br />

afwijking <strong>van</strong> het verbod tot financiële steunverlening,<br />

toestaat dat de BV een lening verstrekt die aangewend<br />

wordt voor het nemen of verkrijgen <strong>van</strong> aandelen<br />

in haar kapitaal. Voorwaarde is wel dat het<br />

bedrag <strong>van</strong> de lening de hoogte <strong>van</strong> de vrij uitkeerbare<br />

reserves <strong>van</strong> de vennootschap niet overtreft. <strong>De</strong><br />

vennootschap zal alsdan het deel <strong>van</strong> het uitkeerbare<br />

reserve dat overeenkomt met het uitstaande bedrag<br />

<strong>van</strong> de lening omzetten in een niet-uitkeerbare<br />

reserve. Bovendien moeten de statuten toestaan dat<br />

de vennootschap zulke leningen verstrekt.<br />

In het algemeen wordt in de literatuur aangenomen<br />

dat het verbod tot het verstrekken <strong>van</strong> leningen<br />

die de vrije reserves te boven gaan, zich ook uit zou<br />

strekken over dochtermaatschappijen. Hier zou<br />

sprake zijn <strong>van</strong> een omissie <strong>van</strong> de wetgever. Ik twijfel<br />

daar aan. Mijns inziens heeft deze ‘redelijke wetsuitleg’<br />

altijd op gespannen voet geleefd met de eveneens<br />

heersende leer dat artikel 2:207c restrictief moet<br />

worden uitgelegd. Ook Van Olffen heeft hier moeite<br />

mee. 5 Het argument dat de wetgever dit onbedoeld<br />

heeft weggelaten moet aan kracht inboeten, nu artikel<br />

2:207c op 20 januari 1986 in werking is getreden.<br />

Als de wetgever had gewild dat artikel 2:207c, lid 2<br />

zich ook uitstrekte over dochtermaatschappijen dan<br />

had het voor de hand gelegen dat de wetgever deze<br />

omissie had hersteld. Huizink is <strong>van</strong> mening dat, hoewel<br />

vermoedelijk sprake is <strong>van</strong> een omissie, de praktijk<br />

deze omissie met beide handen moet aangrijpen.<br />

6 Al met al lijkt in de literatuur de stelling dat<br />

dochtermaatschappijen <strong>van</strong> een BV onbegrensd<br />

financiële steun kunnen verlenen, steeds meer gehoor<br />

te krijgen.<br />

Steunverbod in de praktijk<br />

Hoe nu om te gaan met constructies waar<strong>van</strong> men<br />

twijfelt of deze al dan niet onder het bereik <strong>van</strong> de<br />

artikelen 2:98c/207c vallen? <strong>De</strong> heersende leer is dat<br />

de bepalingen die zien op de kapitaalbescherming, en<br />

niet in de laatste plaats die <strong>van</strong> de artikelen 2:98c/-<br />

207c, restrictief moeten worden uitgelegd. Het verbod<br />

richt zich op rechtshandelingen die strekken tot<br />

(i) het stellen <strong>van</strong> zekerheid, (ii) het geven <strong>van</strong> een<br />

koersgarantie, (iii) zich op andere wijze sterk maken<br />

of (iv) zich hoofdelijk of anderszins naast of voor<br />

anderen verbinden. Het gevaar <strong>van</strong> een dergelijke<br />

opsomming is dat die rechtshandelingen die niet zijn<br />

opgesomd daar buiten dreigen te vallen. Zeker wanneer<br />

een restrictieve uitleg <strong>van</strong> dit artikel wordt<br />

bepleit.Toch kunnen de artikelen 2:98c/207c niet de<br />

indruk wegnemen dat de wetgever hier duidelijk<br />

heeft willen bereiken dat men niet eenvoudig met<br />

spitsvondige constructies of semantische oplossingen<br />

doel en strekking <strong>van</strong> 2:98c/207c zou kunnen ontwijken.<br />

In de rechtspraktijk wordt een oplossing voor het<br />

probleem voor de financiële steunverlening dan ook<br />

meestal gevonden door weg te blijven <strong>van</strong> de zinsnede<br />

‘(...) met het oog op het nemen en verkrijgen<br />

<strong>van</strong> aandelen door anderen (...)’. Ook hier lijkt de<br />

wetgever door de gebezigde woorden weinig speelruimte<br />

te willen bieden. Echter, door de restrictieve<br />

uitleg die in de literatuur en in de jurisprudentie aan<br />

de artikelen 2:98c/207c wordt gegeven, vindt men in<br />

de praktijk juist hier vaak de oplossing. Een eerste<br />

keer dat een financieringsconstructie met succes<br />

werd getoetst aan de bepalingen <strong>van</strong> de financiële<br />

steunverlening was in de zaak-King Air. 7 In deze uitspraak<br />

kwam de rechtbank door restrictieve toepassing<br />

<strong>van</strong> artikel 2:207c tot de conclusie dat er geen<br />

sprake was <strong>van</strong> financiële steunverlening. Kortweg<br />

ging het om de volgende casus. King Air sloot een<br />

kredietovereenkomst met haar bank. Het krediet<br />

mocht uitsluitend worden aangewend voor de verwerving<br />

<strong>van</strong> aandelen King Air.Vervolgens vestigde<br />

King Air op dezelfde dag een recht <strong>van</strong> hypotheek<br />

ten behoeve <strong>van</strong> dezelfde bank voor al hetgeen die<br />

bank <strong>van</strong> King Air te vorderen had of in de toekomst<br />

te vorderen zou krijgen. King Air trok onder het krediet<br />

en leende het geld op haar beurt door aan een<br />

vennootschap die er de aandelen King Air <strong>van</strong> kocht.<br />

<strong>De</strong>ze doorleenconstructie in combinatie met de op<br />

zich losstaande hypothecaire zekerheid, valt niet<br />

onder de reikwijdte <strong>van</strong> artikel 2:207c, aldus de<br />

rechtbank. Een mijns inziens terechte beslissing, maar<br />

er is niet heel veel fantasie voor nodig om de bepalingen<br />

<strong>van</strong> de leden 1 en 2 <strong>van</strong> artikel 2:207c zo te<br />

interpreteren dat het samenstel <strong>van</strong> rechtshandelingen<br />

wel degelijk kwalificeert als financiële steunverlening.<br />

Er passen wel twee kanttekeningen bij deze<br />

uitspraak.Ten eerste is een niet-onbelangrijk aspect<br />

in deze casus dat de rechtbank de bewuste hypotheek<br />

5 Van Olffen, <strong>De</strong> financiering <strong>van</strong> de onderneming, Serie Van der Heijden Instituut Dl 88 (p. 82).<br />

6 J.B. Huizink, Kapitaalbescherming, Serie Actualia Ondernemingsrecht, (p. 49).<br />

7 Rb. Breda 3 november 1992, NJ 1993 427 (King Air).


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 29<br />

Financiële steunverlening<br />

als een algemene bankhypotheek kwalificeerde die als<br />

gevolg <strong>van</strong> een kredietovereenkomst <strong>van</strong> latere datum<br />

tevens strekte tot zekerheid <strong>van</strong> een bedrijfskrediet.<br />

Hierdoor ontstond afstand met de verwerving <strong>van</strong><br />

aandelen. Dit aspect verliest rele<strong>van</strong>tie als gevolg <strong>van</strong><br />

het hierna te bespreken arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad.Ten<br />

tweede geldt onverminderd dat moet zijn voldaan<br />

aan de eisen die artikel 2:207c stelt aan het verstrekken<br />

<strong>van</strong> zo’n lening. Zo moeten de statuten het verstrekken<br />

<strong>van</strong> een dergelijke lening toestaan en dient<br />

de vennootschap over voldoende vrije reserves te<br />

beschikken.<br />

Ook de Hoge Raad heeft in zijn arrest-Muller<br />

q.q./Rabobank 8 duidelijk gekozen voor een restrictieve<br />

uitleg en gaat nog een stapje verder dan de<br />

rechtbank in King Air. In dit geval had de BV geld<br />

geleend bij een bank.Tot meerdere zekerheid <strong>van</strong> de<br />

terugbetaling <strong>van</strong> de leningen had de BV pandrechten<br />

ten behoeve <strong>van</strong> de bank gevestigd.Vervolgens<br />

had de BV dit geld doorgeleend aan een derde die<br />

met deze middelen aandelen in het kapitaal <strong>van</strong> de<br />

BV kon verwerven. <strong>De</strong> Hoge Raad bevestigde de<br />

opvatting <strong>van</strong> het Hof dat in casu geen sprake was <strong>van</strong><br />

ongeoorloofde steunverlening. <strong>De</strong> BV stelde zekerheid<br />

voor haar eigen verplichtingen jegens de bank<br />

en niet voor een derde die voornemens was aandelen<br />

te verwerven. Artikel 2:207c lid 1 was derhalve niet<br />

<strong>van</strong> toepassing.Vervolgens leende de BV het geld<br />

door aan de verkrijger <strong>van</strong> de aandelen, waarbij de<br />

lening <strong>van</strong> de BV haar vrij uitkeerbare reserves niet te<br />

boven ging. Hiermee bleef de BV binnen de toegestane<br />

grenzen <strong>van</strong> artikel 2:207c, lid 2. Ook de Hoge<br />

Raad legt artikel 2:207c restrictief uit en ontbindt de<br />

rechtshandelingen <strong>van</strong> de doorleenconstructie in factoren<br />

die ieder op zich niet kwalificeren als strijdig<br />

met het steunverbod. Vele schrijvers hebben zich<br />

openlijk afgevraagd of artikel 2:207c zijn doel – rugdekking<br />

verlenen aan de inkoopbepalingen – niet<br />

voorbij is geschoten.Voor deze schrijvers en voor de<br />

transactiepraktijk mag dit arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad<br />

als een hele geruststelling worden ervaren.Althans in<br />

ieder geval voor wat betreft de BV want beide keren<br />

betreft het rechtspraak met betrekking tot de leden 1<br />

en 2 <strong>van</strong> artikel 2:207c. Ik zie echter geen reden om<br />

dit arrest wél restrictief uit te leggen en ben dan ook<br />

<strong>van</strong> mening dat ook artikel 2:98c restrictief moet<br />

worden uitgelegd. In een minder vergelijkbaar geval<br />

dan bovenstaande rechtspraak legde de Rechtbank<br />

Utrecht artikel 2:98c eveneens restrictief uit. 9 <strong>De</strong><br />

enige kanttekening die ik hier op zijn plaats vind, is<br />

dat in het geval <strong>van</strong> een NV er nog de kans bestaat<br />

dat het Europese Hof <strong>van</strong> Justitie de visie <strong>van</strong> de<br />

Hoge Raad niet deelt. Omdat er op Europees niveau<br />

een voorstel ligt om artikel 23 <strong>van</strong> de Tweede EG<br />

Richtlijn – dit is het artikel waar de artikelen<br />

2:98c/207c de nationale uitwerking <strong>van</strong> zijn – aan te<br />

passen, neemt de kans dat het Europese Hof nog aan<br />

de beurt komt wel af.<br />

Gevolgen niet-naleven steunverbod<br />

Wat nu als toch in strijd met het verbod tot financiële<br />

steunverlening is gehandeld? Is deze rechtshandeling<br />

dan nietig of vernietigbaar? <strong>De</strong> meningen<br />

lopen hierover sterk uiteen, maar in het algemeen<br />

wordt aangenomen dat rechtshandelingen die in<br />

strijd met de artikelen 2:98c/207c zijn verricht nietig<br />

zijn. 10 Immers, er wordt gehandeld in strijd met een<br />

dwingendrechtelijke bepaling en artikel 3:40 BW, lid<br />

2 verbindt daaraan de consequentie <strong>van</strong> nietigheid.<br />

Het tweede lid <strong>van</strong> 3:40 bepaalt ook dat dit anders is<br />

indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming<br />

<strong>van</strong> een der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling,<br />

maar het steunverbod beoogt zonder meer de<br />

belangen <strong>van</strong> derden – met name die <strong>van</strong> de aandeelhouders<br />

en de crediteuren – te beschermen. Een<br />

gedeelte <strong>van</strong> de onzekerheid had kunnen worden<br />

weggenomen als de wetgever in de artikelen<br />

2:98c/207c de woorden ‘kan niet’ had gebruikt waar<br />

nu staat:‘<strong>De</strong> vennootschap mag niet met het oog op<br />

het nemen (...) <strong>van</strong> aandelen...’ (curs. EFR). <strong>De</strong> laatste<br />

zinsnede <strong>van</strong> 3:40, lid 2 maakt namelijk de algemene<br />

uitzondering dat de hoofdregel <strong>van</strong> 3:40, lid 2 (‘nietigheid’)<br />

of de uitzondering daarop (‘vernietigbaarheid’)<br />

niet geldt indien uit de strekking <strong>van</strong> de bepaling<br />

anders voortvloeit. Door het gebruik <strong>van</strong> de<br />

woorden ‘mag niet’ ontstaat de suggestie <strong>van</strong> vernietigbaarheid.Voorts<br />

kan uit de ratio <strong>van</strong> de kapitaalbescherming<br />

geconcludeerd kan worden dat vernietigbaarheid<br />

beoogd is. Ook <strong>van</strong>uit het oogpunt <strong>van</strong><br />

rechtszekerheid voor de transactiepraktijk is vernietigbaarheid<br />

te prefereren boven nietigheid. Onder<br />

meer Oostwouder komt op basis <strong>van</strong> bovenstaande<br />

argumenten tot de conclusie dat strijd met 2:98c/-<br />

207c een vernietigbare rechtshandeling oplevert. 11<br />

Tot slot is er nog de leer <strong>van</strong> de beperking <strong>van</strong> de vertegenwoordigingsbevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de bestuurders.<br />

O & F<br />

29<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

8 HR 7 mei 2004, NJ 2004, 360, JOR 2004, 161 RvdW 2004, 68 (Muller q.q./Rabobank).<br />

9 Rb. Utrecht 4 januari 1995, TVVS 1996, (p.78-80). (Leerdam/M&M Beheer).<br />

10 Asser-Maeijer (nr. 165) en Handboek vd Grinten (nr. 317).<br />

11 W.J. Oostwouder, diss. Management Buy-Out 1996 en W.J. Oostwouder, Management Buy-Out, <strong>De</strong> NV 1997/2 p. 283.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 30<br />

Financiële steunverlening<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

30<br />

Van Schilfgaarde concludeert uit de woorden ‘mag<br />

niet’ dat de wetgever geen nietigheid voor ogen stond<br />

maar een tot de vennootschap gericht verbod dat op<br />

zich zelf niet de strekking heeft om de geldigheid <strong>van</strong><br />

de rechtshandeling aan te tasten. 12 Met een verboden<br />

steunhandeling overschrijdt het bestuur de grenzen<br />

<strong>van</strong> de vertegenwoordigingsbevoegdheid. <strong>De</strong> vennootschap<br />

kan alsdan een beroep doen op vernietiging.<br />

Dit beroep zal niet altijd slagen indien de<br />

wederpartij te goeder trouw is, tenzij deze wist of<br />

behoorde te weten dat <strong>van</strong> overschrijding sprake was.<br />

Zelf ben ik de mening toegedaan dat handelen in<br />

strijd met het financiële steunverbod vernietigbaarheid<br />

<strong>van</strong> de rechtshandeling tot gevolg heeft. Ik zie<br />

voldoende aanknopingspunten om te verdedigen dat<br />

de strekking <strong>van</strong> de artikelen 2:98c/207c zich verzet<br />

tegen de hoofdregel <strong>van</strong> nietigheid als vastgelegd in<br />

de eerste zinsnede <strong>van</strong> artikel 3:40, lid 2. <strong>De</strong> ratio <strong>van</strong><br />

de kapitaalbescherming en het gebruik <strong>van</strong> de woorden<br />

‘mag niet’rechtvaardigen mijns inziens de toepassing<br />

<strong>van</strong> de laatste zinsnede <strong>van</strong> artikel 3:40, lid 2 en<br />

derhalve verzet de strekking <strong>van</strong> deze bepalingen zich<br />

tegen nietigheid. <strong>De</strong> eerlijkheid gebiedt mij te zeggen<br />

dat ik beide standpunten zeer verdedigbaar vind<br />

en mijn mening mede wordt ingegeven door de wenselijkheid<br />

er<strong>van</strong>.<br />

Wat brengt de toekomst?<br />

Indien daadwerkelijk uitvoering zal worden gegeven<br />

aan alle goede intenties, staan we aan de vooravond<br />

<strong>van</strong> ingrijpende wijzigingen. Zoals eerder vermeld,<br />

is er het Europese voornemen om artikel 23<br />

<strong>van</strong> de Tweede EG Richtlijn te wijzigen. Het voorstel<br />

komt er kortweg op neer dat financiële steunverlening<br />

is toegestaan mits aan een (niet gering) aantal<br />

voorwaarden is voldaan. <strong>De</strong>ze voorwaarden strekken<br />

er toe de rechten <strong>van</strong> met name de aandeelhouders<br />

en de crediteuren te beschermen. <strong>De</strong> implementatie<br />

<strong>van</strong> de voorgestelde wijziging <strong>van</strong> de Richtlijn zal<br />

een facultatief karakter krijgen. Echter, nu er in<br />

Nederland hard, openlijk en constructief wordt<br />

gewerkt aan een grondige herziening <strong>van</strong> het BVrecht,<br />

spreek ik de hoop uit dat in het huidige klimaat<br />

de tijd rijp is om op dit punt ook nog eens kritisch<br />

naar het NV-recht te kijken.<br />

Dat brengt me bij de tweede op handen zijnde<br />

wijziging.We bevinden ons midden in een ingrijpend<br />

wetgevingsproces. <strong>De</strong> ministeries <strong>van</strong> Justitie en<br />

Economische zaken hebben besloten om de werkbaarheid<br />

en de wenselijkheid <strong>van</strong> de bepalingen ten<br />

aanzien <strong>van</strong> de BV nog eens goed onder de loep te<br />

nemen. Dit vind ik een zeer goede ontwikkeling.<br />

Niet alleen het initiatief, maar zeker ook de eigentijdse<br />

wijze waarop de wetsvoorstellen steeds meer<br />

vorm aan het krijgen zijn. In dit kader is ook aandacht<br />

besteed aan de bepalingen <strong>van</strong> de kapitaalbescherming.<br />

Er is een expertgroep in het leven geroepen<br />

bestaande uit vooraanstaande wetenschappers en<br />

praktijkjuristen. 13 Ten aanzien <strong>van</strong> het verbod tot<br />

financiële steunverlening, maakt de expertgroep in<br />

haar rapport met aanbevelingen een onderscheid tussen<br />

de koersgarantie en de overige steunmaatregelen.<br />

14 <strong>De</strong> expertgroep acht de koersgarantie dermate<br />

essentieel, dat zij aanbeveelt deze te handhaven.Als<br />

belangrijkste reden noemt de expertgroep het wegvloeien<br />

<strong>van</strong> vermogen uit de vennootschap.Want in<br />

geval <strong>van</strong> een koersgarantie kan de vennootschap<br />

daadwerkelijk tot betalen gedwongen worden, terwijl<br />

in geval <strong>van</strong> het ter beschikking stellen <strong>van</strong> een<br />

lening er een vordering ontstaat. <strong>De</strong> overige steunmaatregelen<br />

zoals het stellen <strong>van</strong> zekerheid of het<br />

verstrekken <strong>van</strong> leningen zou onder voorwaarden<br />

kunnen worden toegestaan. Die voorwaarden lijken<br />

op de huidige voorwaarden, maar leggen meer verantwoordelijkheid<br />

bij het bestuur <strong>van</strong> de vennootschap.<br />

Zo is een opmerkelijk verschil met het huidige<br />

systeem dat geen niet-uitkeerbare reserve hoeft te<br />

worden aangehouden voor zover jegens de vennootschap<br />

adequate zekerheden zijn gesteld. Het lijkt me<br />

ter beoordeling <strong>van</strong> het bestuur wat moet worden<br />

verstaan onder ‘adequate zekerheden’ en/of zij vrij<br />

uitkeerbare reserves zal blokkeren.<br />

Inmiddels is er in drie tranches een wetsontwerp<br />

voorbereid. <strong>De</strong> derde tranche <strong>van</strong> dit wetsontwerp<br />

besteedt aandacht aan de bepalingen <strong>van</strong> de kapitaalbescherming.<br />

15 <strong>De</strong> wetgever gaat nog een stapje verder<br />

dan de expertgroep en stelt voor om artikel<br />

2:207c geheel te laten vervallen. In de eerste plaats<br />

omdat wordt erkend dat artikel 2:207c tot tal <strong>van</strong><br />

onwenselijke problemen en onzekerheden heeft<br />

geleid. In de tweede plaats omdat een aparte wettelijke<br />

regeling niet noodzakelijk zou zijn om aandeelhouders<br />

en crediteuren te beschermen.Volgens het<br />

12 Van Schilfgaarde,Van de NV/BV, nr. 28 en WPNR 93/6103, 598.<br />

13 Voor leden <strong>van</strong> de groep, maar ook voor de wetsontwerpen, de toelichtingen daarop en de consultatieronden, zie:<br />

www.flexbv.ez.nl.<br />

14 Rapport <strong>van</strong> de expertgroep onder voorzitterschap <strong>van</strong> prof. mr. H.J. de Kluiver, d.d. 6 mei 2004.<br />

15 Ambtelijk voorontwerp wijziging boek 2 BW, 3de tranche: kapitaal en schuldeiserbescherming.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 31<br />

Financiële steunverlening<br />

wetsontwerp is het de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het<br />

bestuur <strong>van</strong> een vennootschap om te beoordelen of<br />

transacties in het belang <strong>van</strong> de vennootschap zijn en<br />

wat de financiële consequenties daar<strong>van</strong> kunnen zijn.<br />

Vanzelfsprekend worden daarmee de consequenties<br />

voor de vennootschap bedoeld maar ook de consequenties<br />

voor diegenen die bij de vennootschap zijn<br />

betrokken zoals aandeelhouders en crediteuren. Uit<br />

rechtsvergelijkend onderzoek is gebleken dat ook<br />

andere landen het steunverbod overwegen af te schaffen.<br />

16 In jurisdicties waar een verbod op financiële<br />

steunverlening nooit is geïntroduceerd, heeft dit nimmer<br />

tot significant meer problemen geleid.<br />

Conclusie<br />

Formeel is de Tweede EG Richtlijn alleen <strong>van</strong><br />

toepassing op de NV, echter de Nederlandse wetgever<br />

heeft er helaas voor gekozen de bepalingen grotendeels<br />

te kopiëren naar de bepalingen voor de BV.<br />

Reden hiervoor was met name het aspect <strong>van</strong> de crediteursbescherming.<br />

Dit aspect werd terecht belangrijk<br />

gevonden, maar ik meen dat iedereen het er<br />

inmiddels wel over eens is dat de gekozen weg niet de<br />

meest ideale route is gebleken.<br />

Ondertussen heeft de praktijk het steunverbod<br />

nooit als een echte belemmering gezien, maar meer<br />

als een hinderlijk obstakel. Een obstakel waar bijna<br />

altijd wel een oplossing voor is, mits vakkundig financieel<br />

en juridisch advies wordt ingewonnen.Als we<br />

nu, twintig jaar na de introductie, de balans opmaken,<br />

lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het huidige<br />

verbod op het verlenen <strong>van</strong> financiële steun zijn doel<br />

voorbij is geschoten.<br />

<strong>De</strong> wetgever heeft in het wetsvoorstel aangegeven<br />

artikel 2:207c BW te willen laten vervallen. Dit vind<br />

ik een enorme stap vooruit, waarmee ten volle recht<br />

wordt gedaan aan de doelstelling om de bepalingen<br />

ten aanzien <strong>van</strong> de BV flexibeler en eenvoudiger te<br />

maken.<br />

Maak ik me dan geen enkele zorgen om de positie<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers? Nee, ik deel de mening <strong>van</strong> de<br />

wetgever dat een behoorlijke taakvervulling door het<br />

bestuur op grond <strong>van</strong> de wet met de daaruit voortvloeiende<br />

aansprakelijkheid voldoende bescherming<br />

moet bieden. Dat de crediteur nadeel kan ondervinden<br />

<strong>van</strong> financiële steunverlening is boven alle twijfel<br />

verheven. Echter, de crediteur loopt elke dag risico als<br />

gevolg <strong>van</strong> handelingen <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> zijn<br />

debiteur. Niet valt te in te zien waarom financiële<br />

steunverlening speciale bescherming behoeft.<br />

Er is nog een reden dat de voorgstelde afschaffing<br />

<strong>van</strong> 2:207c mij gunstig stemt.We leven in een tijdsgewricht<br />

waar onder invloed <strong>van</strong> marktwerking, deregulering<br />

en samenwerking in het vennootschapsrecht<br />

een afname te zien is als het gaat om ‘bescherming’ en<br />

‘toezicht’ (in tegenstelling tot het bank- en effectenrecht).Wie<br />

bescherming en toezicht langs wettelijke<br />

weg wil regelen creëert een wet die – doorgaans –<br />

geldt voor allen, maar slechts bedoeld is voor enkelen.<br />

Niet zelden kent een dergelijke wet bijwerkingen.<br />

Bijwerkingen – variërend <strong>van</strong> verzwaring <strong>van</strong> administratieve<br />

lasten tot verstikking – die hun rechtvaardiging<br />

vinden in het doel dat wordt nagestreefd.<br />

Dat vraagt wel om een kosten-batenanalyse. Is dit een<br />

pleidooi om alle vormen <strong>van</strong> bescherming en toezicht<br />

in te perken? Geenszins, maar uiteraard vind ik<br />

wel dat we er zorgvuldig mee om moeten gaan. Met<br />

het voorstel om artikel 2:207c af te schaffen, hebben<br />

de betrokken ministeries daar mijns inziens blijk <strong>van</strong><br />

gegeven.<br />

Mr. E.F. Renes is advocaat en partner bij CORP. advocaten<br />

te Amsterdam, een uitsluitend op het ondernemingsrecht<br />

gericht nichekantoor.<br />

O & F<br />

31<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

16 J.N. Schutte-Veenstra, M.L. Lennarts en H. Boschma, vervolgonderzoek i.o.v. het WODC op het onderzoek ‘Versoepeling <strong>van</strong><br />

het BV-kapitaalbeschermingsrecht’, J.N. Schutte-Veenstra, M.L. Lennarts; zie ook: Memorie <strong>van</strong> Toelichting,Ambtelijk voorontwerp<br />

wijziging boek 2 BW, 3de tranche, p. 4 en p. 23.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 32<br />

PROF. MR. M.L. LENNARTS<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

32<br />

Enige kanttekeningen bij de<br />

voorstellen tot<br />

wijziging <strong>van</strong> het<br />

kapitaalbeschermingsrecht<br />

bij de BV<br />

Op 4 april 2006 heeft het ministerie <strong>van</strong><br />

Justitie de derde en laatste tranche <strong>van</strong> het<br />

voorontwerp <strong>van</strong> een wet tot aanpassing<br />

<strong>van</strong> het BV-recht gepubliceerd. 1 <strong>De</strong>ze tranche bevat<br />

ingrijpende voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het voor de<br />

BV geldende kapitaalbeschermingsrecht.Verschillende<br />

organisaties en personen hebben gebruikgemaakt<br />

<strong>van</strong> de door het ministerie geboden gelegenheid om<br />

op het voorontwerp te reageren. 2 Daarnaast heeft<br />

mw. Bier in de vergadering <strong>van</strong> de Vereeniging Handelsrecht<br />

<strong>van</strong> 20 juni jongstleden haar preadvies verdedigd,<br />

dat geheel gewijd is aan de voorstellen tot<br />

wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht 3 .In<br />

deze bijdrage zullen de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong><br />

het kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong> enkele kanttekeningen<br />

worden voorzien. Daarbij heeft de auteur<br />

dankbaar gebruikgemaakt <strong>van</strong> de gepubliceerde reacties<br />

op de derde tranche en het preadvies <strong>van</strong> mw.<br />

Bier. 4 <strong>De</strong>ze bijdrage valt uiteen in twee delen: de<br />

voorgestelde regels met betrekking tot het bijeenbrengen<br />

<strong>van</strong> vermogen en de voorgestelde regels met<br />

betrekking tot uitkeringen aan aandeelhouders. Op<br />

een aantal vragen die rijzen naar aanleiding <strong>van</strong> de<br />

voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de inbrengcontrole zal<br />

in deze bijdrage niet uitvoerig worden ingegaan.<br />

Daarvoor raadplege men de bijdrage <strong>van</strong> Zaman in<br />

dit nummer.Voor kanttekeningen bij de afschaffing<br />

<strong>van</strong> de regeling met betrekking tot steunverlening<br />

verwijs ik naar het artikel <strong>van</strong> Renes in dit nummer.<br />

<strong>De</strong> voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de regels<br />

met betrekking tot het bijeenbrengen <strong>van</strong><br />

vermogen<br />

Van het uitgebreide bouwwerk <strong>van</strong> regels omtrent<br />

het bijeenbrengen <strong>van</strong> kapitaal is in de derde tranche<br />

niet veel overgebleven.Ten eerste is het minimumkapitaal<br />

afgeschaft. Daarmee sneuvelt ook de in artikel<br />

2:180 BW neergelegde sanctie <strong>van</strong> hoofdelijke aansprakelijkheid<br />

<strong>van</strong> bestuurders voor rechtshandelingen<br />

<strong>van</strong> de vennootschap die zijn aangegaan voordat<br />

ten minste het minimumkapitaal is gestort. Ten<br />

tweede heeft de wetgever het merendeel <strong>van</strong> de<br />

regels geschrapt die moeten waarborgen dat voldaan<br />

is aan de stortingsplicht. <strong>De</strong> bankverklaring bij storting<br />

in geld en de accountantsverklaring bij inbreng<br />

in natura zijn vervallen. Wel blijft bij inbreng in<br />

natura gelden dat de oprichters een beschrijving<br />

moet opmaken <strong>van</strong> hetgeen wordt ingebracht met<br />

vermelding <strong>van</strong> de daaraan toegekende waarde en de<br />

toegepast waarderingsmethoden. <strong>De</strong>ze beschrijving<br />

1 Zie http://www.justitie.nl/onderwerpen/wetgeving/bv%5Frecht/.<br />

2 <strong>De</strong>ze reacties zijn op de in noot 1 genoemde website te vinden.<br />

3 B. Bier, Het verleden, heden en de toekomst <strong>van</strong> de kapitaalbescherming, in: <strong>De</strong> vereenvoudigde BV, preadvies <strong>van</strong> de Vereeniging<br />

Handelsrecht, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2006, p. 181-283.<br />

4 Op 2 september 2006 is bovendien een themanummer <strong>van</strong> WPNR over vermogens- en schuldeisersbescherming in het<br />

nieuwe BV-recht verschenen, met bijdragen <strong>van</strong> <strong>De</strong> Kluiver,Van der Zanden,Waaijer en Dorresteijn. Ik heb slechts beperkt de<br />

gelegenheid gehad om deze bijdragen in dit artikel te verwerken.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 33<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

moet aan de akte <strong>van</strong> oprichting worden gehecht,<br />

waardoor zij voor eenieder te raadplegen wordt. <strong>De</strong><br />

wetgever heeft afgezien <strong>van</strong> het invoeren <strong>van</strong> een<br />

wettelijke aansprakelijkheid voor bestuurders of<br />

oprichters die de inbreng willens en wetens te hoog<br />

waarderen. 5 In plaats daar<strong>van</strong> is bepaald dat de aandeelhouder,<br />

indien achteraf blijkt dat hetgeen hij<br />

heeft ingebracht minder waard is dan het bedrag <strong>van</strong><br />

de stortingsplicht, verplicht is om het waardeverschil<br />

onverwijld in geld te storten. Met de verplichte<br />

accountantsverklaring bij inbreng in natura is ook de<br />

Nachgründungsregeling geschrapt. <strong>De</strong> regels omtrent<br />

storting zijn verder versoepeld door afschaffing <strong>van</strong><br />

het verbod op inbreng <strong>van</strong> het te verrichten werk of<br />

diensten.Wel heeft de wetgever vooralsnog gekozen<br />

voor handhaving <strong>van</strong> de verplichting om bij het<br />

nemen <strong>van</strong> een aandeel ten minste 25% <strong>van</strong> het<br />

nominale bedrag te storten. 6<br />

Kanttekeningen bij de voorstellen tot<br />

wijziging <strong>van</strong> de regels met betrekking tot<br />

het bijeenbrengen <strong>van</strong> vermogen<br />

Minimumkapitaal en bankverklaring<br />

Om te beginnen wil ik enkele kanttekeningen<br />

plaatsen bij de oncontroversiële voorstellen tot<br />

afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal en de afschaffing<br />

<strong>van</strong> de bankverklaring bij storting in geld. Men is<br />

het er wel over eens dat het minimumkapitaal nauwelijks<br />

bescherming biedt aan crediteuren.Adequate<br />

crediteurenbescherming kan immers niet worden<br />

geboden door de eis dat de vennootschap over een<br />

bepaald willekeurig bedrag aan kapitaal moet beschikken.<br />

Een dergelijk statisch gegeven doet geen<br />

recht aan de dynamiek waaraan een onderneming<br />

onderhevig is.Waar het crediteuren om gaat is dat er<br />

voldoende liquide middelen aanwezig zijn om alle<br />

schulden te voldoen. 7 Dat zal betekenen dat de vennootschap<br />

soms met minder liquide middelen toekan<br />

en soms een grotere liquiditeitsbehoefte zal hebben.<br />

Ik wil er nog op wijzen dat de afschaffing <strong>van</strong> het<br />

minimumkapitaal weinig zal veranderen aan de risico’s<br />

die bestuurders (en aandeelhouders die zich met<br />

het beleid bemoeien) lopen indien zij verplichtingen<br />

aangaan die de vennootschap niet kan nakomen. Zij<br />

moeten in dat geval ook in de toekomst terdege rekening<br />

houden met het risico persoonlijk aansprakelijk<br />

te worden gesteld op grond <strong>van</strong> onrechtmatige daad.<br />

In zoverre houdt de afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal<br />

beslist geen versoepeling in. Het is de taak <strong>van</strong><br />

adviseurs om degenen die straks kiezen voor oprichting<br />

<strong>van</strong> een 1-euro-bv hier op te wijzen.<br />

Terwijl het begrip minimumkapitaal naar alle<br />

waarschijnlijkheid zal verdwijnen, heeft de wetgever<br />

ervoor gekozen een ander begrip dat in artikel 2:178<br />

BW wordt genoemd, namelijk het maatschappelijk<br />

kapitaal, te handhaven. Ik zie niet in waarom dit<br />

begrip gehandhaafd moet blijven. 8 Het dient geen<br />

enkel redelijk doel. 9 Mijns inziens zou in elk geval de<br />

regel moeten worden afgeschaft dat ten minste een<br />

vijfde <strong>van</strong> het maatschappelijk kapitaal moet zijn<br />

geplaatst. 10 <strong>De</strong>ze regel hoort niet thuis in een flexibel<br />

BV-recht.<br />

Dan nog een paar opmerkingen over de bankverklaring.<br />

Het wekt geen verbazing dat ook de afschaffing<br />

<strong>van</strong> dit vereiste over het algemeen met instemming<br />

wordt begroet, nu uit de jurisprudentie <strong>van</strong> de<br />

Hoge Raad volgt dat de waarde <strong>van</strong> de bankverklaring<br />

als bewijs dat daadwerkelijk is gestort nihil is. 11<br />

Blijkens enkele reacties op de derde tranche geeft de<br />

afschaffing <strong>van</strong> de bankverklaring wel aanleiding tot<br />

de vraag in hoeverre de notaris straks moet onderzoeken<br />

of is voldaan aan de stortingsplicht. Zie hierover<br />

nader Zaman in dit nummer.Verder geeft het<br />

schrappen <strong>van</strong> artikel 2:203a BW aanleiding tot de<br />

vraag of, en zo ja, in hoeverre het mogelijk blijft om<br />

al voor de oprichting op aandelen te storten.Artikel<br />

2:203a laat immers toe dat maximaal vijf maanden<br />

voor oprichting wordt gestort. Het ligt voor de hand<br />

dat de wetgever niet heeft bedoeld dat de mogelijkheid<br />

om al voor de oprichting te storten met de<br />

bankverklaring komt te vervallen. Dat past immers<br />

niet in het streven naar een flexibel BV-recht.Voor<br />

storting in natura stelt de wetgever een verlenging<br />

O & F<br />

33<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

5 Dit was voorgesteld in het rapport <strong>van</strong> de expertgroep <strong>De</strong> Kluiver (Vereenvoudiging en flexibilisering <strong>van</strong> het BV-recht,<br />

p. 91), te raadplegen op: http://www.justitie.nl/images/eindrapport_tcm34-18395.pdf,<br />

6 <strong>De</strong> wetgever vraagt in voetnoot 1 bij het voorontwerp of er aanleiding is om deze verplichting te schrappen.<br />

7 Zo ook: B.C.M.Waaijer, <strong>De</strong> vennootschappelijke lakmoesproef voor crediteurenbescherming nieuwe stijl, WPNR 6676<br />

(2006), p. 586.<br />

8 Zo reeds M.L. Lennarts en J.N. Schutte-Veenstra,Versoepeling <strong>van</strong> het BV-kapitaalbeschermingsrecht, Uitgaven <strong>van</strong>wege het<br />

Instituut voor Ondernemingsrecht, <strong>De</strong>el 47, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2004, p. 49.<br />

9 Zo ook B. Bier, preadvies, p. 220 en het merendeel <strong>van</strong> de reacties op de derde tranche.<br />

10 Dit was ook voorgesteld in het rapport <strong>van</strong> de expertgroep <strong>De</strong> Kluiver (p. 94).<br />

11 Zie M.L. Lennarts en J.N. Schutte-Veenstra, a.w., p. 19. Zo ook B. Bier, preadvies p. 229, die aan dit argument nog toevoegt<br />

dat het vereiste eenvoudig te omzeilen is omdat het alleen geldt bij oprichting en niet bij een latere uitgifte <strong>van</strong> aandelen.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 34<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

34<br />

<strong>van</strong> de geldigheidsduur <strong>van</strong> de beschrijving voor <strong>van</strong><br />

vijf naar zes maanden, teneinde een knelpunt bij juridische<br />

splitsing op te lossen. 12 In een <strong>van</strong> de reacties<br />

op het voorontwerp wordt opgemerkt dat in aansluiting<br />

hierop ook bij storting in geld zou moeten worden<br />

uitgegaan <strong>van</strong> de regel dat ten hoogste zes maanden<br />

voor de oprichting mag zijn gestort. 13 Tot slot<br />

zou ik het volgende willen opmerken met betrekking<br />

tot het afschaffen <strong>van</strong> de bankverklaring. <strong>De</strong> reeds<br />

genoemde jurisprudentie <strong>van</strong> de Hoge Raad, die<br />

inhoudt dat alleen aan de stortingsplicht is voldaan<br />

indien daadwerkelijk geld <strong>van</strong> buitenaf aan de vennootschap<br />

ter beschikking is gesteld, is gebaseerd op<br />

artikel 2:203a BW, dat ten doel heeft de vennootschapsschuldeisers<br />

te beschermen. Nu dit artikel<br />

wordt afgeschaft, rijst de vraag of de regel dat daadwerkelijk<br />

moet worden gestort eveneens komt te vervallen.<br />

14 Ik merk direct op dat de genoemde jurisprudentie<br />

in elk geval aan belang zal inboeten <strong>van</strong>wege<br />

het feit dat de in artikel 2:180 BW neergelegde<br />

hoofdelijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> bestuurders voor<br />

rechtshandelingen <strong>van</strong> de vennootschap verricht<br />

voordat aan het minimumkapitaal is voldaan wordt<br />

afgeschaft.Wel blijft echter overeind dat een oprichter<br />

bij het aanvaarden <strong>van</strong> een storting in de oprichtingsakte<br />

voldoende zorgvuldigheid moet betrachten.<br />

Een oprichter die wist of behoorde te weten dat een<br />

storting die hij namens de vennootschap heeft aanvaard<br />

niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden zal ook<br />

in de toekomst via artikel 2:203 lid 4 BW aansprakelijk<br />

kunnen worden gesteld op grond <strong>van</strong> artikel 2:9<br />

of 2:248 BW. Daarnaast kunnen de bestuurders aansprakelijk<br />

worden gesteld op grond <strong>van</strong> artikel 2:9 of<br />

2:248 BW voor de lichtvaardige bekrachtiging <strong>van</strong><br />

namens de BV i.o. in het kader <strong>van</strong> de storting verrichte<br />

rechtshandelingen. Bovendien kan de aandeelhouder<br />

alsnog tot storting worden aangesproken<br />

indien de conclusie luidt dat niet daadwerkelijk is<br />

gestort. 15 Helaas is de wetgever niet erg duidelijk<br />

over de toekomst <strong>van</strong> de regel dat daadwerkelijk<br />

moet worden gestort. In de Memorie <strong>van</strong> Toelichting<br />

is hierover niet meer te vinden dan dat de wetgever<br />

afziet <strong>van</strong> opname in de wet <strong>van</strong> een regel die voorziet<br />

in aansprakelijkheid <strong>van</strong> oprichters tegenover de<br />

vennootschap indien zij wisten of redelijkerwijs<br />

behoorden te weten dat de tegenprestatie die voor of<br />

bij oprichting op de aandelen moet worden verricht<br />

niet volledig of daadwerkelijk aan de vennootschap<br />

ter beschikking is gesteld.Als reden hiervoor voert de<br />

wetgever aan dat verwacht mag worden dat door de<br />

afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal de wettelijke<br />

regels voor inbreng hun effect in de praktijk grotendeels<br />

zullen verliezen, waardoor het niet voor de<br />

hand ligt om ten aanzien <strong>van</strong> de inbreng strikte wettelijke<br />

regels te introduceren. 16 Uit deze passage lijkt<br />

te volgen dat de wetgever <strong>van</strong>uit een oogpunt <strong>van</strong><br />

crediteurenbescherming weinig waarde toekent aan<br />

de (realiteit <strong>van</strong> de) inbreng. Dit past mijns inziens<br />

ook goed in een systeem dat er <strong>van</strong> uitgaat dat het<br />

gehele geplaatste kapitaal zonder meer mag worden<br />

uitgekeerd aan de aandeelhouders. Haaks op de hiervoor<br />

aangehaalde passage staat echter een andere passage,<br />

waarin de verplichting tot vermelding <strong>van</strong> het<br />

geplaatste kapitaal en gestorte deel daar<strong>van</strong> in de<br />

oprichtingsakte wordt gemotiveerd met het argument<br />

dat het hiermee voor schuldeisers mogelijk is<br />

om kennis te nemen <strong>van</strong> het bedrag waarmee de BV<br />

bij oprichting wordt gefinancierd. 17 <strong>De</strong> wetgever<br />

lijkt op twee gedachten te hinken ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

vraag of het voor schuldeisers <strong>van</strong> belang is dat reëel<br />

wordt gestort. Ik zou menen dat hier een knoop<br />

moet worden doorgehakt. Ik kom hier op terug bij<br />

de bespreking <strong>van</strong> het volgende punt, de regeling <strong>van</strong><br />

inbreng in natura. Het antwoord op de vraag of ook<br />

in de toekomst daadwerkelijk moet worden gestort is<br />

mijns inziens heel simpel.Als je belooft om in ruil<br />

voor te verkrijgen aandelen geld te storten, dan moet<br />

je dat ook doen. Je kunt je niet aan die verplichting<br />

kunnen onttrekken door te storten met geld dat aan<br />

de vennootschap zelf toebehoort. Dit geldt ook als je<br />

de gedachte loslaat dat er bij de start <strong>van</strong> de vennootschap<br />

ter bescherming <strong>van</strong> schuldeisers een bepaald<br />

kapitaal bijeen moet worden gebracht.<br />

Inbreng in natura<br />

Ik kom nu bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de<br />

regels met betrekking tot inbreng in natura. <strong>De</strong><br />

afschaffing <strong>van</strong> de verplichte accountantscontrole bij<br />

12 Het is overigens de vraag of met de verlenging <strong>van</strong> de geldigheidsduur <strong>van</strong> de beschrijving de problemen bij juridische splitsing<br />

heeft opgelost. Zie hierover Zaman in dit nummer.<br />

13 Zie de reactie <strong>van</strong> AKD Prinsen Van Wijmen, p. 7.<br />

14 Zie hierover ook:W.J. Oostwouder, Over storting (in geld) bij de BV,‘vestzak-broekzakconstructies’,‘sigaren uit eigen doos’en<br />

‘kasrondjes’onder huidig en toekomstig recht, TvOB 2006, p. 71-81.<br />

15 Zie W.J. Oostwouder, a.w., p. 80.<br />

16 MvT, p. 14.<br />

17 MvT, p. 7. Op de tegenspraak tussen de geciteerde passages wijst ook Oostwouder, a.w., p. 80.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 35<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

inbreng in natura stuit op weinig bezwaren. 18 Bezwaren<br />

worden daarentegen wel geuit tegen het voorstel<br />

om de inbrengbeschrijving openbaar te maken. Er<br />

wordt op gewezen dat juist is afgezien <strong>van</strong> openbaarmaking<br />

<strong>van</strong> de beschrijving toen de huidige regeling<br />

werd ingevoerd, omdat het hier om concurrentiegevoelige<br />

informatie zou gaan. 19 Ik zou hier het volgende<br />

over willen zeggen.Afgezien <strong>van</strong> de kosten die<br />

eraan verbonden zijn en de vraag of de accountant<br />

wel de aangewezen persoon is om in alle gevallen als<br />

waarderingsdeskundige op te treden, is in de Memorie<br />

<strong>van</strong> Toelichting een meer fundamenteel argument<br />

voor afschaffing <strong>van</strong> de verplichte accountantsverklaring<br />

te vinden. Ik citeer:‘<strong>De</strong> bescherming <strong>van</strong> crediteuren<br />

wordt niet langer gebaseerd op een systeem<br />

dat uitgaat <strong>van</strong> een bepaald kapitaal dat in de vennootschap<br />

aanwezig moet zijn en niet beschikbaar is<br />

voor uitkering aan aandeelhouders, maar berust op<br />

een systeem waarin de geoorloofdheid <strong>van</strong> uitkeringen<br />

wordt beoordeeld aan de hand <strong>van</strong> de liquiditeitspositie<br />

<strong>van</strong> de vennootschap.’ 20 Op dezelfde<br />

pagina kan men voorts lezen:‘<strong>De</strong> afschaffing <strong>van</strong> het<br />

minimumkapitaal heeft tot gevolg dat een BV kan<br />

worden opgericht met een zeer gering kapitaal, bijvoorbeeld<br />

twee aandelen met een nominale waarde<br />

<strong>van</strong> 0,01 eurocent. Dit is een belangrijk gegeven,<br />

omdat de inbreng op aandelen in het voorgestelde<br />

systeem haar functie als waarborg voor schuldeisers<br />

waarschijnlijk zal verliezen. In het wetsvoorstel leidt<br />

dit ertoe dat niet gekozen is voor uitvoerige formaliteiten<br />

ten aanzien <strong>van</strong> de inbreng.’ Met de hiervoor<br />

weergegeven citaten is mijns inziens moeilijk te rijmen<br />

dat de openbaarmaking <strong>van</strong> de inbrengbeschrijving<br />

in de derde tranche dwingend wordt voorgeschreven.<br />

<strong>De</strong> wetgever lijkt ook hier weer op twee<br />

gedachten te hinken. Indien men – zoals de wetgever<br />

lijkt te doen – uitgaat <strong>van</strong> de betrekkelijkheid <strong>van</strong> de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> een bepaald kapitaal uit oogpunt<br />

<strong>van</strong> crediteurenbescherming, dan gaat het bij de realiteit<br />

<strong>van</strong> de inbreng eerder om bescherming <strong>van</strong> de<br />

overige aandeelhouders tegen verwatering <strong>van</strong> hun<br />

belang. 21 Vanuit een oogpunt <strong>van</strong> bescherming <strong>van</strong><br />

aandeelhouders is de openbaarmaking <strong>van</strong> de inbrengbeschrijving<br />

evenmin nodig als de verplichte<br />

controle <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de inbreng door een<br />

accountant.Verder heb ik er moeite mee dat de wetgever<br />

de versoepeling <strong>van</strong> de inbrengcontrole koppelt<br />

aan de afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal. <strong>De</strong> wetgever<br />

legt sterk de nadruk op de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

oprichting <strong>van</strong> een 1-euro-bv en stelt dat hierdoor de<br />

inbreng op aandelen haar functie als waarborg voor<br />

schuldeisers waarschijnlijk zal verliezen. Dit is niet<br />

waar het mijns inziens om gaat. Ook indien een<br />

ondernemer zijn onderneming wél met een buffer<br />

<strong>van</strong> eigen vermogen uitrust (hetgeen een deel <strong>van</strong> de<br />

oprichters <strong>van</strong> BV’s ook na afschaffing <strong>van</strong> het verplichte<br />

minimumkapitaal zal blijven doen 22 ), is de<br />

waarde <strong>van</strong> deze buffer betrekkelijk. Een substantiële<br />

buffer kan immers als sneeuw voor de zon verdwijnen<br />

indien de onderneming verliezen lijdt. Dáárom<br />

kan men zich afvragen of de vennootschapswetgeving<br />

wel moet voorzien in allerlei regels die – in het<br />

belang <strong>van</strong> de vennootschapsschuldeisers – de realiteit<br />

<strong>van</strong> de buffer beogen te waarborgen.<br />

Het voorgaande neemt niet weg dat het voor de<br />

andere aandeelhouders <strong>van</strong> belang is dat er een sanctie<br />

is voor het geval dat aandelen worden verkregen<br />

tegen een inbreng in natura die niet correspondeert<br />

met de overeengekomen stortingsplicht. <strong>De</strong> expertgroep<br />

<strong>De</strong> Kluiver had voorgesteld om te bepalen dat<br />

de oprichters dan wel het bestuur kunnen worden<br />

aangesproken indien blijkt dat zij wisten of behoorden<br />

te weten dat de waarde <strong>van</strong> de inbreng niet correspondeert<br />

met de stortingsplicht. <strong>De</strong> wetgever wijst<br />

dit voorstel af met de volgende motivering:<br />

‘Met de afschaffing <strong>van</strong> het minimumkapitaal<br />

ligt het minder voor de hand dat de wet bij de<br />

inbreng nog strikte regels voorschrijft. <strong>De</strong> bescherming<br />

<strong>van</strong> de schuldeisers is immers geconcentreerd<br />

rond de liquiditeitspositie <strong>van</strong> de vennootschap.Wel<br />

is het wenselijk dat de aandeelhouder zijn stortingsplicht<br />

nakomt. Of dat het geval is, is bij inbreng in<br />

geld duidelijker dan bij inbreng in natura. Daarom is<br />

op advies <strong>van</strong> de Commissie vennootschapsrecht de<br />

regeling voor inbreng in natura aangevuld met de<br />

verplichting voor de aandeelhouder om het waardeverschil<br />

op korte termijn ten titel <strong>van</strong> storting te betalen.’<br />

23<br />

O & F<br />

35<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

18 Zie anders:Van der Zanden, Het nieuwe kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong>uit accountancy perspectief, WPNR 6676 (2006),<br />

p. 582, die <strong>van</strong> mening is dat de wetgever onderzoek had moeten laten verrichten naar de kosten en het nut <strong>van</strong> de accountantscontrole,<br />

alvorens tot afschaffing er<strong>van</strong> over te gaan.<br />

19 Zie de reactie <strong>van</strong> Kennedy Van der Laan, p. 4. Hierop wijst ook Van der Zanden, a.w. p. 582.<br />

20 MvT, p. 6.<br />

21 Zie over de twee functies <strong>van</strong> regels met betrekking tot de realiteit <strong>van</strong> de storting: B. Bier, preadvies, p. 232-235 en, Kapitaalbescherming:<br />

overbodig of nodig?, Ondernemingsrecht 2004, p. 13-14.<br />

22 Hierop wijst ook B. Bier, preadvies, p. 239.<br />

23 MvT, p. 18.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 36<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

36<br />

Hierbij zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen.<br />

In de eerste plaats is een specifieke wettelijke<br />

bepaling niet nodig om oprichters dan wel bestuurders<br />

aansprakelijk te kunnen stellen voor het bewust<br />

te hoog waarderen <strong>van</strong> inbreng in natura. Dit valt<br />

onder kennelijk onbehoorlijk bestuur en kan worden<br />

bestreden met artikel 2:9 BW, dat in het geval <strong>van</strong><br />

aanvaarding <strong>van</strong> een storting bij oprichting via artikel<br />

2:203 lid 4 BW <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing is op<br />

de oprichters. Een minpunt <strong>van</strong> artikel 2:9 BW is wel<br />

dat alleen de vennootschap zelf (en dus niet een aandeelhouder)<br />

de vordering kan instellen. Mijn tweede<br />

kanttekening betreft de vraag of de bijstortingsplicht<br />

ook geldt indien het in te brengen actief in de periode<br />

tussen het moment <strong>van</strong> beschrijving (conform<br />

het voorstel maximaal zes maanden voor oprichting<br />

c.q. het nemen <strong>van</strong> de aandelen na oprichting) en het<br />

moment dat daadwerkelijk wordt ingebracht is<br />

gedaald.Wederom zou ik menen dat deze vraag rele<strong>van</strong>ter<br />

is voor de overige aandeelhouders dan voor de<br />

schuldeisers <strong>van</strong> de vennootschap. <strong>De</strong> vraag verdient<br />

echter wel een antwoord. Het is niet wenselijk dat de<br />

wet op dit punt onduidelijkheid laat bestaan. Ik ben<br />

het met Bier eens dat het de voorkeur verdient om te<br />

bepalen dat aandeelhouders onderling zelf kunnen<br />

afspreken welke datum bepalend is voor de waardering<br />

<strong>van</strong> de inbreng in verband met de stortingsplicht.<br />

24 Zie nader over deze kwestie Zaman in dit<br />

nummer. Een volgende vraag is of de vordering tot<br />

bijstorting behalve door de vennootschap ook door<br />

een mede-aandeelhouder kan worden ingesteld. <strong>De</strong><br />

wet zou hierin mijns inziens moeten voorzien, voor<br />

het niet ondenkbare geval dat de vennootschap de<br />

vordering niet instelt omdat de bestuurder(s) een<br />

tegenstrijdig belang heeft/hebben.Ten slotte rijst de<br />

vraag wie kan worden verplicht tot bijstorting in<br />

geval het aandeel waarop te weinig is ingebracht is<br />

overgedragen. Zaman verdedigt in dit nummer dat de<br />

bijstortingsplicht mee overgaat indien het aandeel<br />

wordt overgedragen. Mijns inziens is dit juist. Het feit<br />

dat het voorgestelde artikel 2:204a BW bepaalt dat de<br />

houder <strong>van</strong> het aandeel waarop de inbreng plaatsvindt<br />

onverwijld moet bijstorten doet er niet aan af dat de stortingsplicht<br />

een kwalitatieve verplichting is. 25 Indien<br />

het niet wenselijk wordt geacht dat een nietsvermoedende<br />

nieuwe aandeelhouder alsnog met de bijstortingsplicht<br />

wordt geconfronteerd 26 , dan zal de wetgever<br />

uitdrukkelijk moeten bepalen dat de stortingsplicht<br />

niet mee overgaat.Artikel 2:199 BW zal dan<br />

moeten worden aangepast. Het is mijns inziens<br />

inconsistent om er <strong>van</strong> uit te blijven gaan dat de stortingsplicht<br />

een kwalitatieve verplichting is en alleen<br />

voor het geval <strong>van</strong> bijstorting een uitzondering te<br />

maken.<br />

Nachgründung<br />

Nu de afschaffing <strong>van</strong> de accountantsverklaring<br />

over het algemeen met instemming wordt begroet, is<br />

het niet verwonderlijk dat weinig bezwaren worden<br />

geuit tegen de afschaffing <strong>van</strong> Nachgründungsregeling.<br />

<strong>De</strong>ze beoogt immers ontduiking <strong>van</strong> de<br />

inbrengcontrole te voorkomen door binnen een<br />

tamelijk willekeurige periode <strong>van</strong> twee jaar na<br />

inschrijving <strong>van</strong> de vennootschap in het handelsregister<br />

verrichte rechtshandelingen aan verplichte<br />

accountantscontrole te onderwerpen, indien deze<br />

rechtshandelingen ertoe strekken dat de vennootschap<br />

goederen verkrijgt <strong>van</strong> een aandeelhouder.<br />

Ook ik zou niet willen pleiten voor handhaving <strong>van</strong><br />

deze regeling, maar ik wil er wel op wijzen dat de<br />

voorgestelde openbaarmaking <strong>van</strong> de inbrengbeschrijving<br />

bij inbreng in natura en de verplichting<br />

voor de aandeelhouder tot onverwijld bijstorten in<br />

geval <strong>van</strong> een te hoge waardering op eenvoudige<br />

wijze kunnen worden ontgaan door te kiezen voor<br />

storting in geld gekoppeld aan een verkoop door de<br />

aandeelhouder <strong>van</strong> actief aan de vennootschap. 27<br />

Inbreng <strong>van</strong> te verrichten arbeid of diensten<br />

Het voorstel om het verbod op inbreng <strong>van</strong> te<br />

verrichten arbeid of diensten af te schaffen stuit op<br />

nogal wat tegenstand. <strong>De</strong> voornaamste bezwaren zijn:<br />

- er rijzen problemen indien de arbeid of de dienst<br />

uiteindelijk niet wordt verricht 28 ;<br />

- het is niet eenvoudig om een recht op het verrichten<br />

<strong>van</strong> arbeid of diensten naar economische<br />

maatstaven te waarderen, en last but not least;<br />

- de praktijk heeft geen behoefte aan een dergelijke<br />

vorm <strong>van</strong> inbreng 29 ;<br />

- te verrichten arbeid of diensten voldoen niet aan<br />

de definitie <strong>van</strong> ‘asset’ die wordt gehanteerd door<br />

de IASB:‘an asset is a resource controlled by the<br />

24 B. Bier, preadvies, p. 234.<br />

25 Zie Asser-Maeijer 2-III, nr. 92.<br />

26 Aldus bijvoorbeeld Bier, preadvies, p. 240.<br />

27 Op de mogelijkheid <strong>van</strong> ontduiking <strong>van</strong> de bijstortingsplicht wijst ook H.E. Boschma, <strong>De</strong> derde tranche: een eerste ontwerp<br />

voor een nieuwe regeling <strong>van</strong> kapitaal en schuldeisersbescherming bij de BV, verschijnt binnenkort in de reeks Ars Notariatus.<br />

28 Zie reeds: Rapport expertgroep <strong>De</strong> Kluiver, p. 90.<br />

29 Zie voor het tweede en derde bezwaar: B. Bier, preadvies, p. 230.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 37<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

entity as a result of past events and from which<br />

future economic benefits are expected to flow’.30<br />

Gelet op deze bezwaren, waar<strong>van</strong> de eerste drie<br />

ook worden aangevoerd door Zaman in dit nummer,<br />

lijkt het afschaffen <strong>van</strong> het verbod op inbreng <strong>van</strong><br />

arbeid en diensten heroverweging te verdienen.<br />

Uitstel <strong>van</strong> de stortingsplicht<br />

<strong>De</strong> wetgever heeft er vooralsnog voor gekozen om<br />

de verplichting te handhaven dat bij het nemen <strong>van</strong><br />

het aandeel ten minste een vierde <strong>van</strong> het nominale<br />

bedrag moet worden gestort. 31 <strong>De</strong> reacties op de<br />

vraag <strong>van</strong> de wetgever of deze verplichting kan worden<br />

geschrapt lopen nogal uiteen. Er zijn een aantal<br />

voorstanders <strong>van</strong> het schrappen <strong>van</strong> de verplichting,<br />

maar er wordt juist ook gepleit voor het schrappen<br />

<strong>van</strong> de mogelijkheid <strong>van</strong> uitstel <strong>van</strong> de stortingsplicht.<br />

Aandelen zouden dan altijd direct moeten<br />

worden volgestort. Inderdaad is het zo dat enkele<br />

redenen waarom thans gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong><br />

uitstel <strong>van</strong> de stortingsplicht bij inwerkingtreding <strong>van</strong><br />

het nieuwe BV-recht zullen komen te vervallen. Zo<br />

zal de invoering <strong>van</strong> een flexibele regeling <strong>van</strong> stemrechten<br />

ertoe leiden dat ook bij een geringe kapitaaldeelname<br />

een groot aantal stemmen kan worden verkregen.<br />

32 Zou de vennootschap de mogelijkheid willen<br />

hebben om – als dat later nodig blijkt – een extra<br />

investering <strong>van</strong> de aandeelhouder te verlangen, dan<br />

zal, indien de in de tweede tranche voorgestelde wijziging<br />

<strong>van</strong> artikel 2:192 BW doorgaat, gebruik kunnen<br />

worden gemaakt <strong>van</strong> het opleggen <strong>van</strong> een extra<br />

verplichting. Ook in dat geval is het niet meer nodig<br />

om met een uitgestelde stortingsplicht te werken. 33<br />

<strong>De</strong> voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> de regels<br />

met betrekking tot uitkeringen aan<br />

aandeelhouders<br />

Hiervoor heb ik laten zien dat de regels met<br />

betrekking tot het bijeenbrengen <strong>van</strong> vermogen grotendeels<br />

worden afgeschaft. Bij de regels met betrekking<br />

tot uitkeringen aan aandeelhouders ligt het<br />

anders. Hier is geen sprake <strong>van</strong> sloop, maar <strong>van</strong> een<br />

grondige renovatie.Aan de verschillende behandeling<br />

<strong>van</strong> de drie thans in de wet geregelde vormen <strong>van</strong><br />

uitkeringen – uitkering <strong>van</strong> winst of reserves, inkoop<br />

<strong>van</strong> aandelen en kapitaalvermindering met terugbetaling<br />

– komt een einde. Zij zullen in grote lijnen aan<br />

dezelfde regeling worden onderworpen. Die regeling<br />

komt op het volgende neer: bestuurders moeten alvorens<br />

hun instemming te geven aan een <strong>van</strong> de drie<br />

hiervoor genoemde vormen <strong>van</strong> uitkeringen toetsen<br />

of 1) het eigen vermogen <strong>van</strong> de vennootschap verminderd<br />

met de wettelijke en statutaire reserves na<br />

het doen <strong>van</strong> de uitkering positief blijft (vereenvoudigde<br />

balanstest) en 2) of de vennootschap na het<br />

doen <strong>van</strong> de uitkering nog over voldoende financiële<br />

middelen zal beschikken om te kunnen voortgaan<br />

met het betalen <strong>van</strong> haar schulden (liquiditeitstest 34 ).<br />

Bestuurders die hebben ingestemd met een uitkering<br />

terwijl zij wisten dat een <strong>van</strong> de twee toetsen negatief<br />

uitviel, zijn hoofdelijk aansprakelijk jegens de vennootschap<br />

voor het bedrag <strong>van</strong> de uitkering. Heeft de<br />

uitkering plaatsgevonden binnen een jaar voor het<br />

faillissement <strong>van</strong> de vennootschap, dan wordt vermoed<br />

dat de bestuurders wisten dat de vennootschap<br />

niet zou kunnen voortgaan met het betalen <strong>van</strong> haar<br />

schulden. Gaat het om een uitkering <strong>van</strong> winst of<br />

reserves of om een terugbetaling na kapitaalvermindering<br />

die binnen een jaar voor faillissement heeft<br />

plaatsgevonden, dan is bovendien de aandeelhouder –<br />

ongeacht diens eventuele goede trouw – gehouden<br />

tot terugbetaling. <strong>De</strong>ze laatste regel geldt niet in het<br />

geval de vennootschap binnen een jaar voor faillissement<br />

aandelen heeft ingekocht.<br />

Tot slot wordt in de derde tranche voorgesteld om<br />

de in artikel 2:207c neergelegde regeling inzake<br />

steunverlening, die ontduiking <strong>van</strong> de regels met<br />

betrekking tot inkoop <strong>van</strong> aandelen moet voorkomen,<br />

geheel af te schaffen. 35<br />

Kanttekeningen bij de voorstellen tot<br />

wijziging <strong>van</strong> de regels met betrekking tot<br />

uitkeringen aan aandeelhouders<br />

Afscheid <strong>van</strong> nietigheid?<br />

Een <strong>van</strong> de meest in het oog springende verschillen<br />

tussen de huidige en de voorgestelde uitkeringsregels<br />

betreft de sanctie op ongeoorloofde uitkerin-<br />

O & F<br />

37<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

30 Zie P. <strong>van</strong> der Zanden, Het nieuwe kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong>uit accountancy perspectief, WPNR 6676 (2006), p. 582-<br />

583.<br />

31 Voorontwerp, noot bij artikel 2:191.<br />

32 Zie reacties Loyens & Loeff en AKD Prinsen Van Wijmen.<br />

33 Zie reactie AKD Prinsen Van Wijmen.<br />

34 Ik wijs er op dat de wetgever de term liquiditeitstest ook gebruikt om beide testen tezamen aan te duiden.Voor wat ik de<br />

liquiditeitstest noem gebruikt de wetgever de term ‘liquiditeitstest in enge zin’. Dit is mijns inziens verwarrend.<br />

35 Op de steunverleningsproblematiek zal hierna niet worden ingegaan. Ik verwijs hiervoor naar Renes in dit nummer.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 38<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

38<br />

gen. <strong>De</strong>rgelijke uitkeringen zijn naar huidig recht als<br />

regel nietig. 36 Dit betekent dat transacties die in strijd<br />

met de wet zijn verricht ongedaan kunnen worden<br />

gemaakt. In de toekomst zal de sanctie in de eerste<br />

plaats bestaan uit aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bestuurders<br />

die hun instemming aan een ongeoorloofde<br />

transactie hebben gegeven. Daarnaast is echter de<br />

aandeelhouder verplicht tot terugbetaling indien<br />

binnen een jaar voor faillissement winst of reserves<br />

zijn uitgekeerd of is terugbetaald op aandelen na<br />

kapitaalvermindering. <strong>De</strong> laatste sanctie komt eigenlijk<br />

toch weer neer op een soort nietigheid. Bovendien<br />

blijft de mogelijkheid <strong>van</strong> nietigheid een rol<br />

spelen bij inkoop.Artikel 2:207a lid 1, dat bepaalt dat<br />

verkrijging <strong>van</strong> eigen aandelen in strijd met artikel<br />

2:207 lid 2 nietig is blijft namelijk gehandhaafd. Lid 2<br />

komt te luiden:<br />

‘Volgestorte eigen aandelen mag de vennootschap<br />

slechts verkrijgen om niet of voorzover het eigen<br />

vermogen, verminderd met de verkrijgingsprijs en de<br />

reserves die krachtens de wet of statuten moeten<br />

worden aangehouden, positief is, en het naar het oordeel<br />

<strong>van</strong> het bestuur redelijkerwijs te verwachten is<br />

dat de vennootschap na de verkrijging zal kunnen<br />

voortgaan met het betalen <strong>van</strong> haar opeisbare schulden.<br />

Na een verkrijging is nog ten minste één aandeel<br />

bij een derde geplaatst.’<br />

Uit de Memorie <strong>van</strong> Toelichting volgt dat de nietigheid<br />

<strong>van</strong> artikel 2:207a lid 1 intreedt bij strijdigheid<br />

met de formele eisen die artikel 2:207 lid 2 aan<br />

de inkoop stelt. Zij heeft geen verband met de materiele<br />

beoordeling <strong>van</strong> de liquiditeit. Een onzorgvuldige<br />

materiële beoordeling <strong>van</strong> de liquiditeit wordt<br />

gesanctioneerd met aansprakelijkheid <strong>van</strong> de bestuurders.<br />

Dit volgt volgens de wetgever uit de woorden<br />

‘naar het oordeel <strong>van</strong> het bestuur’ in artikel 2:207 lid<br />

2.Welke zijn dan de formele eisen die aan inkoop<br />

worden gesteld? Op het eerste gezicht zou men zeggen:<br />

alleen de eis dat ten minste één aandeel <strong>van</strong> de<br />

vennootschap bij een ander moet zijn geplaatst. Maar<br />

er is reden voor twijfel. <strong>De</strong> passage ‘naar het oordeel<br />

<strong>van</strong> het bestuur’ ziet immers niet op de balanstest.<br />

Betekent dit dat een inkoop die de balanstest niet<br />

doorstaat nietig is? Bier beantwoordt deze vraag<br />

bevestigend. 37 Ik vraag mij af of dit werkelijk de<br />

bedoeling <strong>van</strong> de wetgever is, nu in het voorontwerp<br />

uitkeringen <strong>van</strong> winst en reserves alsmede terugbetalingen<br />

na kapitaalvermindering die zijn verricht in<br />

strijd met de balanstest nu juist niet met nietigheid,<br />

maar met bestuurdersaansprakelijkheid worden<br />

gesanctioneerd. 38 Die bestuurdersaansprakelijkheid is<br />

overigens ook terug te vinden in het voorgestelde<br />

artikel 2:207 lid 3, hetgeen aanleiding geeft tot de<br />

vraag welke sanctie nu geldt in geval <strong>van</strong> inkoop in<br />

strijd met de balanstest: nietigheid of bestuurdersaansprakelijkheid?<br />

Dubbele sanctionering zou inconsistent<br />

zijn. 39 Wellicht is hier sprake <strong>van</strong> een vergissing<br />

<strong>van</strong> de wetgever...<br />

Nog een laatste opmerking met betrekking tot de<br />

sanctie <strong>van</strong> nietigheid. Uit de Memorie <strong>van</strong> Toelichting<br />

volgt dat een besluit tot uitkering <strong>van</strong> winst of<br />

reserves, inkoop dan wel kapitaalvermindering niet<br />

rechtsgeldig is zonder de instemming <strong>van</strong> het<br />

bestuur. 40 Bier gaat er <strong>van</strong>uit dat de wetgever hiermee<br />

bedoelt dat een besluit tot uitkering zonder<br />

instemming <strong>van</strong> het bestuur nietig is wegens het ontbreken<br />

<strong>van</strong> een door de wet voorgeschreven voorafgaande<br />

handeling <strong>van</strong> een ander orgaan. 41 Dit ligt<br />

inderdaad voor de hand. Bier verwacht dat het niet<br />

vaak zal voorkomen dat er wordt uitgekeerd zonder<br />

instemming <strong>van</strong> het bestuur. Ik ben het hier mee<br />

eens, maar ik zie wel de vraag opdoemen of bij een<br />

eenpersoonsvennootschap de instemming <strong>van</strong> het<br />

bestuur mag worden afgeleid uit het feit dat de ava<br />

een besluit tot uitkering heeft genomen. Ik zou<br />

menen <strong>van</strong> niet. 42 Mijns inzien zou het hoe dan ook<br />

de voorkeur verdienen om voor een rechtsgeldig<br />

besluit tot uitkering een schriftelijke verklaring <strong>van</strong><br />

het bestuur te verlangen dat aan beide toetsen is voldaan.<br />

<strong>De</strong> wetgever heeft uit een oogpunt <strong>van</strong> beperking<br />

<strong>van</strong> de lasten voor het bedrijfsleven afgezien <strong>van</strong><br />

het voorschrijven <strong>van</strong> een dergelijke verklaring. 43 Ik<br />

36 Ik versimpel hier de werkelijkheid enigszins. Zo is er bijvoorbeeld discussie over de vraag of overtreding <strong>van</strong> artikel 2:207c tot<br />

nietigheid of vernietigbaarheid leidt. Ik verwijs hiervoor naar het artikel <strong>van</strong> Renes in dit nummer.<br />

37 Preadvies, p. 256. Zo ook: H.E. Boschma, <strong>De</strong> derde tranche: een eerste ontwerp voor een nieuwe regeling <strong>van</strong> kapitaal en<br />

schuldeisersbescherming bij de BV (verschijnt binnenkort in de reeks Ars Notariatus). Ook in de reactie <strong>van</strong> AKD Prinsen Van<br />

Wijmen wordt hier <strong>van</strong> uitgegaan. NautaDutilh twijfelt.<br />

38 En een terugbetalingsplicht voor aandeelhouders in geval <strong>van</strong> uitkering/terugbetaling binnen een jaar voor faillissement.<br />

39 Zo ook: D.C. Hoorn,Verkrijging <strong>van</strong> eigen aandelen door de besloten vennootschap nader bezien in het licht <strong>van</strong> de derde<br />

tranche, V&O 2006, p. 88.<br />

40 MvT, p. 27 en 29.<br />

41 Bier, preadvies, p. 244.<br />

42 Vgl. het arrest-Duplicado (HR 9 juli 2004, NJ 2004, 519, m.nt. Ma) waarin de Hoge Raad heeft beslist dat bij een eenpersoonsvennootschap<br />

niet zonder meer mag worden aangenomen dat de enig aandeelhouder zichzelf heeft aangewezen als persoon die<br />

bevoegd is om de vennootschap in geval <strong>van</strong> tegenstrijdig belang te vertegenwoordigen. Daarvoor is een expliciet besluit vereist.<br />

43 MvT, p. 28.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 39<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

zie niet in waarom het afleggen <strong>van</strong> een dergelijke<br />

verklaring een grote belasting zou opleveren, nu de<br />

afweging of aan de toetsen is voldaan toch gemaakt<br />

moet worden. Je kunt deze afweging dan toch nog<br />

wel even op papier zetten? Bovendien zal een bestuurder<br />

er ook uit bewijsrechtelijke overwegingen<br />

verstandig aan doen om te zorgen voor schriftelijke<br />

stukken waaruit blijkt dat destijds een verantwoorde<br />

afweging is gemaakt. <strong>De</strong>ze heeft hij immers hard<br />

nodig indien de vennootschap onverhoopt binnen<br />

een jaar na uitkering failliet gaat: de bestuurder zal<br />

dan het vermoeden moeten weerleggen dat hij wist<br />

dat de vennootschap na de uitkering niet aan haar<br />

schulden zou kunnen voldoen.<br />

<strong>De</strong> liquiditeitstest<br />

Naar huidig recht geldt bij uitkeringen in ruime<br />

zin 44 de zogenaamde gebonden vermogenstoets. 45 Er<br />

mag slechts worden uitgekeerd indien het eigen vermogen<br />

groter is dan het bedrag <strong>van</strong> het gestorte en<br />

opgevraagde deel <strong>van</strong> het kapitaal plus de wettelijke<br />

en statutaire reserves. <strong>De</strong>ze test, die in de derde tranche<br />

de verzwaarde balanstest wordt genoemd, moet<br />

worden gebaseerd op de laatst vastgestelde jaarrekening.<br />

Een probleem met deze test is dat de gegevens<br />

die blijken uit de laatst vastgestelde balans achterhaald<br />

zijn op het moment dat uiteindelijk wordt besloten<br />

tot uitkering. <strong>De</strong> vennootschap kan sindsdien forse<br />

verliezen hebben geleden. In een dergelijk geval rijst<br />

de vraag of zonder meer kan worden uitgekeerd<br />

omdat er volgens de gedateerde balans vrije ruimte<br />

was. <strong>De</strong> Hoge Raad heeft deze vraag in het Nimoxarrest<br />

46 negatief beantwoord. Het bewerkstelligen <strong>van</strong><br />

een besluit tot uitkering terwijl ernstig met een<br />

tekort rekening moest worden gehouden is onrechtmatig<br />

jegens schuldeisers <strong>van</strong> de vennootschap, ook<br />

als een dergelijk besluit niet in strijd is met de in artikel<br />

2:216 BW neergelegde gebonden vermogenstoets.<br />

Uit een later arrest <strong>van</strong> de Hoge Raad volgt<br />

dat ook bestuurders die hun medewerking verlenen<br />

aan een onrechtmatige uitkering aansprakelijkheidsrisico’s<br />

lopen. 47 <strong>De</strong>ze arresten betekenen dat ook<br />

thans bij het doen <strong>van</strong> uitkeringen terdege rekening<br />

moet worden gehouden met de liquiditeitspositie <strong>van</strong><br />

de vennootschap. Dit wordt in de derde tranche verder<br />

uitgewerkt door de opname <strong>van</strong> een liquiditeitstoets<br />

in artikel 2:216 BW: de bestuurders mogen<br />

geen instemming verlenen indien de vennootschap<br />

na een uitkering niet kan voortgaan met het betalen<br />

<strong>van</strong> haar schulden.Voor deze formulering heeft de<br />

wetgever gekozen omdat zij tot uitdrukking brengt<br />

dat de liquiditeitstest niet alleen ziet op de schulden<br />

die ten tijde <strong>van</strong> de uitkering reeds opeisbaar zijn,<br />

maar ook op de lopende verplichtingen waar<strong>van</strong> men<br />

ten tijde <strong>van</strong> de uitkering moet kunnen voorzien dat<br />

deze de komende tijd opeisbaar zullen worden. 48<br />

<strong>De</strong>ze passage verdient blijkens de reacties enige verduidelijking.<br />

Zo vraagt men zich af of ook rekening<br />

moet worden gehouden met toekomstige schulden<br />

die hun grondslag vinden in het op moment <strong>van</strong> uitkering<br />

reeds bestaande rechtsverhoudingen (denk aan<br />

arbeids- en huurovereenkomsten). 49 <strong>De</strong> onduidelijkheid<br />

terzake wordt mede veroorzaakt door het feit<br />

dat de wetgever niet aangeeft welke periode de liquiditeitstest<br />

zou moeten bestrijken. Er wordt wel voorgesteld<br />

dat deze toets zich tot een periode <strong>van</strong> een<br />

jaar na de uitkering zou moeten beperken. 50 Het<br />

voordeel <strong>van</strong> een dergelijke beperking is dat bestuurders<br />

weten waar ze aan toe zijn. Het nadeel <strong>van</strong> een<br />

dergelijke beperking is dat de grens <strong>van</strong> een jaar willekeurig<br />

is. Het kan zo zijn dat bestuurders weten dat<br />

er over meer dan een jaar na de uitkering een grote<br />

schuld opeisbaar wordt die de vennootschap niet zal<br />

kunnen voldoen. In zo’n geval schiet een grens <strong>van</strong><br />

een jaar te kort. <strong>De</strong> Kluiver komt met de volgende<br />

oplossing voor dit probleem. Hij stelt voor dat <strong>van</strong><br />

bestuurders een vrij gedetailleerde beschouwing<br />

omtrent de liquiditeit kan worden verlangd voor een<br />

periode <strong>van</strong> een jaar na de uitkering. 51 Hij vertaalt dit<br />

in het criterium ‘wisten of behoorden te weten dat de<br />

vennootschap gedurende het jaar na een besluit tot<br />

uitkering in geval <strong>van</strong> uitkering niet zou kunnen<br />

voortgaan met het betalen <strong>van</strong> haar schulden’. Hij<br />

stelt voorts dat <strong>van</strong> bestuurders in sommige gevallen<br />

ook kan worden verlangd dat zij verder dan een jaar<br />

vooruitkijken. Dit vertaalt hij in het criterium ‘wisten<br />

O & F<br />

39<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

44 Ik bedoel hiermee uitkering <strong>van</strong> winst of reserves, inkoop <strong>van</strong> aandelen en terugbetaling na kapitaalvermindering.<br />

45 Over de vraag of naar huidig recht ook bij terugbetaling na kapitaalvermindering de gebonden vermogenstoets moet worden<br />

toegepast zijn de meningen verdeeld. Zie hierover H.E. Boschma, <strong>De</strong> derde tranche: een eerste ontwerp voor een nieuwe regeling<br />

<strong>van</strong> kapitaal en schuldeisersbescherming, verschijnt binnenkort in de reeks Ars Notariatus.<br />

46 HR 8 november 1991, NJ 1992, 174.<br />

47 HR februari 2004, JOR 2004/67 (Reinders).<br />

48 MvT, p. 28.<br />

49 Reactie Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht.<br />

50 Zie de reactie <strong>van</strong> NautaDutilh.<br />

51 H.J. de Kluiver,Vermogensbescherming bij de BV: modernisering in internationaal perspectief, WPNR 6676, p. 578-579.


<strong>De</strong> timing <strong>van</strong> liquiditeits- en balanstest<br />

Het voorgestelde artikel 2:216 lid 3 BW bepaalt<br />

dat de bestuurders aansprakelijk worden gesteld<br />

indien zij ten tijde <strong>van</strong> de uitkering wisten of redelijkerbw<br />

26254 18-10-2006 12:02 Pagina 40<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

40<br />

of als redelijk handelend bestuurder er niet onkundig<br />

<strong>van</strong> konden zijn dat de vennootschap na verloop <strong>van</strong><br />

een jaar na het besluit tot uitkering in geval <strong>van</strong> uitkering<br />

niet tot het betalen <strong>van</strong> haar opeisbare schulden<br />

in staat zou kunnen zijn’. Ik vraag mij af of met<br />

deze formulering de gewenste duidelijkheid wordt<br />

bereikt.Wellicht is het beter om in de Memorie <strong>van</strong><br />

Toelichting op te nemen dat een gedetailleerde prognose<br />

wordt verlangd voor de periode <strong>van</strong> een jaar na<br />

de uitkering, maar dat dit niet wegneemt dat in sommige<br />

gevallen ook bestuurdersaansprakelijkheid kan<br />

worden aangenomen indien er meer dan een jaar na<br />

de uitkering problemen rijzen met de liquiditeit en<br />

dit zonder meer voorzienbaar was ten tijde <strong>van</strong> de<br />

uitkering.<br />

<strong>De</strong> balanstest<br />

In de derde tranche wordt niet geheel afscheid<br />

genomen <strong>van</strong> een op de jaarrekening gebaseerde uitkeringstoets.Voor<br />

de verzwaarde balanstest die thans<br />

in artikel 2:216 BW is opgenomen komt een vereenvoudigde<br />

balanstest in de plaats. <strong>De</strong> vennootschap<br />

mag geen uitkeringen doen indien het eigen vermogen<br />

verminderd met de wettelijke en statutaire reserves<br />

negatief is of door de uitkering zou worden. Dit<br />

betekent dat het gestorte en opgevraagde kapitaal<br />

mag worden uitgekeerd. <strong>De</strong> wetgever motiveert deze<br />

versoepeling met het argument dat de extra bescherming<br />

die de kapitaalklem biedt zeer gering zal zijn<br />

omdat voor een zeer laag kapitaal gekozen kan worden.<br />

<strong>De</strong> reden waarom er dan toch een vereenvoudigde<br />

balanstest in de wet terecht is gekomen is dat<br />

de wetgever het ongewenst acht dat er vreemd vermogen<br />

wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders, ook<br />

als de liquiditeit hierdoor niet in gevaar zou komen. 52<br />

Op dit punt blijken de meningen overigens verdeeld<br />

te zijn. Zo is Bier <strong>van</strong> mening dat niet in alle gevallen<br />

het eigen vermogen met inachtneming <strong>van</strong> de wettelijke<br />

en statutaire reserves positief moet zijn om een<br />

uitkering te doen. Dat hangt af <strong>van</strong> het soort vennootschap,<br />

haar activiteiten en haar financieringsbehoefte.<br />

53 Zij vindt dat de balanstest kan worden<br />

gemist. Zij wijst ter verdediging <strong>van</strong> dit standpunt<br />

ook op de gedateerdheid <strong>van</strong> de gegevens in de<br />

balans en op de sterke afhankelijkheid <strong>van</strong> de uitkomst<br />

<strong>van</strong> de balanstest <strong>van</strong> beslissingen die de vennootschap<br />

maakt ten aanzien <strong>van</strong> waarderingsgrondslagen,<br />

het treffen <strong>van</strong> voorzieningen en het doen <strong>van</strong><br />

afschrijvingen. Dat laatste punt wordt ook onderkend<br />

door Van der Zanden. <strong>De</strong>ze is echter met de wetgever<br />

<strong>van</strong> mening dat de balanstest nodig is om te voorkomen<br />

dat vreemd vermogen aan de aandeelhouders<br />

wordt uitgekeerd. 54 Waaijer gaat nog verder: hij is <strong>van</strong><br />

mening dat de verzwaarde balanstest had moeten<br />

worden gehandhaafd 55 , zoals ook was voorgesteld<br />

door de expertgroep <strong>De</strong> Kluiver. 56 Hij is niet overtuigd<br />

door de argumenten die de wetgever aanvoert<br />

ter versoepeling 57 <strong>van</strong> de kapitaalklem. Zijns inziens<br />

is het heel goed mogelijk dat een vennootschap wel<br />

kiest voor een aanzienlijk geplaatst kapitaal. In dat<br />

geval zou dat kapitaal niet mogen worden uitgekeerd.<br />

Ik heb hiervoor al aangegeven dat ik ernstig twijfel<br />

aan de waarde <strong>van</strong> een buffer <strong>van</strong>uit een oogpunt <strong>van</strong><br />

crediteurenbescherming.Wel voel ik voor het standpunt<br />

dat uitkeringen niet met vreemd vermogen<br />

gefinancierd zouden mogen worden. Het is namelijk<br />

de vraag of de liquiditeitstest bestuurders er in voldoende<br />

mate toe dwingt rekening te houden met<br />

langetermijnverplichtingen. <strong>De</strong>ze test bergt het<br />

gevaar in zich dat te optimistisch wordt omgesprongen<br />

met de vraag of de langetermijnverplichtingen<br />

wel in voldoende mate zullen worden gedekt door<br />

geld dat in de toekomst zal binnenkomen. 58 <strong>De</strong> eenvoudige<br />

balanstest kan ervoor zorgen dat te groot<br />

optimisme wordt getemperd. <strong>De</strong> problemen die aan<br />

de balanstest verbonden zijn moeten we maar op de<br />

koop toe nemen. 59<br />

52 MvT, p. 10.<br />

53 Preadvies, p. 247. Zie in deze zin ook de reactie <strong>van</strong> de gecombineerde commissie vennootschapsrecht en <strong>De</strong> Kluiver, WPNR<br />

6676, p. 575.<br />

54 P. <strong>van</strong> der Zanden, Het nieuwe kapitaalbeschermingsrecht <strong>van</strong>uit accountancy perspectief, WPNR 6676 (2006), p. 584.<br />

55 Waaijer,WPNR 6676, p. 587.<br />

56 Rapport expertgroep <strong>De</strong> Kluiver, p. 83.<br />

57 <strong>De</strong> kapitaalklem wordt niet geheel afgeschaft: het blijft immers ongeoorloofd om wettelijke en statutaire reserves uit te keren.<br />

58 Zie hierover:W. Schön, Balance Sheet Tests or Solvency Tests – or Both?, EBOR 2006, p. 189 e.v.<br />

59 In dit artikel beperk ik mij tot de BV. Ik wil er echter wel op wijzen dat bij beursgenoteerde ondernemingen nog een ander<br />

probleem aan de balanstest verbonden is. <strong>De</strong>ze vennootschappen zijn verplicht om hun jaarrekening volgens de IAS/IFRS in te<br />

richten. <strong>De</strong> IAS/IFRS gaan uit <strong>van</strong> waardering op basis <strong>van</strong> actuele waarde. Een jaarrekening opgemaakt volgens de IAS/IFRS is<br />

daarom niet geschikt als basis voor de balanstest. In Duitsland moeten om die reden ondernemingen die een jaarrekening op basis<br />

<strong>van</strong> IAS/IFRS willen publiceren daarnaast een jaarrekening publiceren die is opgemaakt volgens de conservatievere regels die zijn<br />

neergelegd in het Handelsgesetzbuch. Zie hierover W. Schön, a.w., p. 196-197.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 41<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

wijs behoorden te weten dat 1) het eigen vermogen<br />

verminderd met de statutaire en wettelijke reserves<br />

ten tijde <strong>van</strong> de uitkering negatief was of door een uitkering<br />

negatief is geworden of dat 2) de vennootschap<br />

na een uitkering niet kan voortgaan met het<br />

betalen <strong>van</strong> haar opeisbare schulden. <strong>De</strong> gecursiveerde<br />

tekst impliceert dat de liquiditeits- en balanstest<br />

zou moeten worden uitgevoerd op het moment<br />

<strong>van</strong> de feitelijke uitkering. Een probleem is echter dat<br />

het bestuur eerst zijn instemming zal verlenen,<br />

waarna de ava zal besluiten tot dividenduitkering.<br />

Vervolgens zal het dividend betaalbaar worden<br />

gesteld. 60 Het is dus heel goed mogelijk dat er tijd<br />

verstrijkt tussen het moment waarop het bestuur<br />

instemming verleent en de betaalbaarstelling.Volgens<br />

de RMBCA, die model heeft gestaan voor de voorgestelde<br />

regeling, mag een uitkering niet later plaatsvinden<br />

dan 120 dagen na het besluit waarbij het<br />

bestuur heeft geoordeeld dat de uitkering de balansen<br />

liquiditeitstest doorstaat. 61 Het verdient mijns<br />

inziens de aanbeveling om ook in het Nederlandse<br />

recht een dergelijke houdbaarheidsdatum op te<br />

nemen. 62 <strong>De</strong>ze zou mijns inziens gekoppeld moeten<br />

worden aan het besluit tot instemming <strong>van</strong> het<br />

bestuur. Dan is er nog een ander probleem. <strong>De</strong> gecursiveerde<br />

tekst impliceert dat bestuurders bij de balanstest<br />

niet zonder meer gebruik kunnen maken <strong>van</strong> de<br />

gegevens die blijken uit de laatst vastgestelde jaarrekening,<br />

maar dat de situatie op het moment <strong>van</strong> de<br />

uitkering moet worden beoordeeld. <strong>De</strong>ze tekst is<br />

echter in strijd met de toelichting, waarin de wetgever<br />

stelt dat de vennootschap niet verplicht is tot het<br />

opmaken <strong>van</strong> een (tussentijdse) vermogensopstelling<br />

omdat dit zou leiden tot een verzwaring <strong>van</strong> de<br />

administratieve lasten. 63 Ik zou – mede gelet op het<br />

feit dat ook tussentijds kan worden uitgekeerd –<br />

menen dat de wetgever moet kiezen tussen het<br />

opleggen <strong>van</strong> een serieuze,dat wil zeggen actuele,<br />

balanstest of het schrappen <strong>van</strong> de balanstest.<br />

Bange bestuurders?<br />

Iets meer dan een week na publicatie <strong>van</strong> de derde<br />

tranche verscheen er een artikel over het voorontwerp<br />

in het Financieel Dagblad met de omineuze kop:<br />

‘Aansprakelijkheid bestuurder neemt toe’. 64 Ik citeer:<br />

‘<strong>De</strong> positie <strong>van</strong> de bestuurder wordt er bepaald<br />

niet zonniger op. Hoewel alleen de vennootschap –<br />

lees de curator – hem kan aanspreken bij een onzorgvuldige<br />

uitkering aan de aandeelhouders, betekent dit<br />

toch een extra risico op aansprakelijkheid. <strong>De</strong><br />

gemiddelde bestuurder zit daar in dit klimaat <strong>van</strong><br />

toenemende claims niet op te wachten. Hij zal dan<br />

ook <strong>van</strong> de aandeelhouders een vrijwaring verlangen<br />

voor iedere door hen verlangde uitkering, voor wat<br />

dat waard is. Zijn ultieme comfort zal daarom<br />

gezocht moeten worden in een bredere dekking onder<br />

zijn polis voor bestuurdersaansprakelijkheid, waarmee<br />

vooralsnog vooral de verzekeraars garen zullen<br />

spinnen.’<br />

Ook uit verschillende op de website <strong>van</strong> het<br />

ministerie <strong>van</strong> Justitie gepubliceerde reacties spreekt<br />

de vrees dat de voorgestelde regeling te grote risico’s<br />

voor bestuurders inhoudt. Zo wordt bijvoorbeeld<br />

bepleit dat bestuurders alleen aansprakelijk zouden<br />

moeten zijn indien hen een ernstig verwijt treft. 65<br />

Uit de Memorie <strong>van</strong> Toelichting blijkt dat de Amerikaanse<br />

Revised Model Business Corporation Act<br />

model heeft gestaan voor de voorgestelde regeling<br />

<strong>van</strong> bestuurdersaansprakelijkheid. Die Act (en ook de<br />

invloedrijke <strong>De</strong>laware General Corporation Law)<br />

voorzien in een zogenaamde business judgment rule,<br />

die onder meer inhoudt dat bestuurders niet aansprakelijk<br />

kunnen worden gesteld voor beleidsbeslissingen<br />

– waaronder ook beslissingen tot uitkeringen aan<br />

aandeelhouders 66 vallen – indien zij deze voldoende<br />

zorgvuldig hebben voorbereid. Zij mogen hun beslissing<br />

baseren op meningen <strong>van</strong> deskundigen, mits zij<br />

daarbij te goeder trouw handelen. 67 <strong>De</strong> derde tranche<br />

steekt hier mager bij af. Bestuurders zullen niet echt<br />

vrolijk worden <strong>van</strong> een passage als de volgende:<br />

O & F<br />

41<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

60 Zie B.C.M.Waaijer, WPNR 6676, p. 588.<br />

61 Zie J.N. Schutte-Veenstra, H.E. Boschma en M.L. Lennarts,Alternatives for capital protection, Uitgaven <strong>van</strong>wege het Instituut<br />

voor Ondernemingsrecht, deel 50, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2006, p. 21.<br />

62 Zie ook: B. Bier, Preadvies, p. 248 en H.J. de Kluiver, WPNR 6676, p. 579 en Waaijer, WPNR 6676, p. 588, die ter motivering<br />

<strong>van</strong> zijn standpunt wijst op de regeling in de RMBCA.<br />

63 MvT, p. 10.<br />

64 O. Boerstra,Aansprakelijkheid bestuurder neemt toe, FD 13 april 2006.<br />

65 Zie de reactie <strong>van</strong> Boekel de Nerée.<br />

66 <strong>De</strong>ze worden in de VS zelfstandig door het bestuur genomen. In Nederland besluit de ava tot de uitkering. Met het voorontwerp<br />

schuift Nederland een eindje op in de richting <strong>van</strong> het Amerikaanse systeem doordat het bestuur moet instemmen met de<br />

uitkering.<br />

67 Zie J.N. Schutte-Veenstra, H.E. Boschma en M.L. Lennarts,Alternative systems for capital protection, Uitgaven <strong>van</strong>wege het<br />

Instituut voor Ondernemingsrecht, <strong>De</strong>el 50, Kluwer, <strong>De</strong>venter, 2005, p. 25.


verkoper. Daarnaast lijkt het niet verstandig om<br />

inkoop <strong>van</strong>uit het perspectief <strong>van</strong> de aandeelhouder<br />

aantrekkelijker te maken dan de twee andere vormen<br />

<strong>van</strong> uitkeringen. Ik wil echter niet te lang over de<br />

wenselijkheid <strong>van</strong> deze afwijkende behandeling <strong>van</strong><br />

inkoop uitweiden. Ik vraag mij namelijk af of de<br />

terugbetalingsplicht zoals deze nu is uitgewerkt wel<br />

moet worden ingevoerd. <strong>De</strong> wetgever voort ter verdediging<br />

<strong>van</strong> de terugbetalingsplicht het volgende<br />

aan:<br />

‘<strong>De</strong> regeling inzake terugbetaling <strong>van</strong> uitgekeerde<br />

bedragen wijkt voor de aandeelhouder niet veel af<br />

<strong>van</strong> de bestaande wettelijke systematiek. In de huidige<br />

regeling leidt niet-naleving <strong>van</strong> de wettelijke<br />

kapitaalbeschermingsregels tot een nietig besluit en<br />

zijn de aandeelhouders en andere winstgerechtigden<br />

op grond <strong>van</strong> onverschuldigde betaling gehouden tot<br />

terugbetaling <strong>van</strong> de uitgekeerde bedragen. Kwade<br />

trouw is daarvoor bij de BV, anders dan bij de NV in<br />

artikel 105 lid 8, niet vereist. In de voorgestelde<br />

regeling wordt evenmin het vereiste <strong>van</strong> kwade trouw<br />

bij de aandeelhouder of winstgerechtigde gesteld. Er<br />

bestaat gedurende twaalf maanden als het ware een<br />

voorlopig recht op de uitkering.Voorlopig, omdat de<br />

curator de bedragen in geval <strong>van</strong> faillissement kan<br />

terugvorderen.’<br />

Met alle respect zou ik menen dat de wetgever<br />

hier iets over het hoofd ziet. Bij de huidige regeling<br />

<strong>van</strong> uitkeringen in Boek 2 BW draait het slechts om<br />

een balanstest. Liquiditeit speelt wel een rol in de<br />

jurisprudentie op grond <strong>van</strong> onrechtmatige daad.<br />

Maar deze houdt in dat een aandeelhouder slechts<br />

aansprakelijk kan worden gesteld voor het bewerkstelligen<br />

<strong>van</strong> een besluit tot dividenduitkering, indien<br />

hij ten tijde <strong>van</strong> het besluit ernstig rekening moest<br />

houden met een tekort. Er verandert dus wel degelijk<br />

iets ten opzichte <strong>van</strong> de huidige regeling. 73 In geval<br />

<strong>van</strong> faillissement binnen een jaar na de uitkering<br />

moet de aandeelhouder immers tout court terugbetabw<br />

26254 18-10-2006 12:02 Pagina 42<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

42<br />

‘Ook het oordeel <strong>van</strong> een deskundige kan voor<br />

bestuurders behulpzaam zijn ingeval <strong>van</strong> twijfel over<br />

de liquiditeitspositie. Het inroepen <strong>van</strong> een deskundige<br />

ontslaat de bestuurder echter niet <strong>van</strong> de eigen<br />

verantwoordelijkheid voor de liquiditeitstest. Bij ernstige<br />

twijfel over de gevolgen <strong>van</strong> een uitkering voor<br />

de liquiditeitspositie <strong>van</strong> de vennootschap is het raadzaam<br />

dat het bestuur besluit om de instemming niet<br />

te verlenen.’ 68<br />

Mijns inziens zou in de memorie <strong>van</strong> toelichting<br />

duidelijker tot uitdrukking moeten warden gebracht<br />

dat bestuurders die hun besluit tot instemming zorgvuldig<br />

hebben voorbereid niets te vrezen hebben. 69<br />

Ook zou duidelijk moeten worden gemaakt dat<br />

bestuurders te goeder trouw mogen afgaan op verklaringen<br />

<strong>van</strong> deskundigen. Overigens gaan er meer in<br />

het algemeen stemmen op om de business judgment<br />

rule in Nederland in te voeren. Het gaat het kader<br />

<strong>van</strong> dit artikel te buiten om hier uitvoeriger bij stil te<br />

staan. 70<br />

Bange aandeelhouders?<br />

<strong>De</strong> wetgever heeft getracht de balans in de derde<br />

tranche niet te ver in het nadeel <strong>van</strong> de bestuurder te<br />

laten doorslaan door ook een sanctie in de wet op te<br />

nemen die de aandeelhouder treft: de terugbetalingsplicht<br />

indien de vennootschap binnen een jaar na het<br />

doen <strong>van</strong> de uitkering failleert. <strong>De</strong>ze geldt niet indien<br />

geld wordt teruggesluisd naar de aandeelhouder via<br />

een inkoop <strong>van</strong> aandelen. <strong>De</strong> reden hiervoor is dat de<br />

verplichte machtiging <strong>van</strong> de ava bij inkoop wordt<br />

afgeschaft 71 , hetgeen volgens de wetgever betekent<br />

dat inkoop een bestuurshandeling is. Het gaat dan<br />

niet aan om de aandeelhouder in geval <strong>van</strong> faillissement<br />

<strong>van</strong> de vennootschap met een terugbetalingsplicht<br />

te confronteren. 72 Op deze uitzondering is<br />

terecht veel kritiek geuit. In de eerste plaats is het zo<br />

dat de wetgever lijkt te negeren dat de aandeelhouder<br />

wel degelijk bij de inkoop betrokken is, namelijk als<br />

68 MvT. p. 28.<br />

69 Ik wijs nog op de reactie <strong>van</strong> Van Iersel & Luchtman, waarin wordt voorgesteld om in de tekst <strong>van</strong> artikel 2:216 BW op te<br />

nemen dat bestuurders die hun instemming als bedoeld in lid 2 niet zorgvuldig hebben voorbereid (curs. MLL) hoofdelijk aansprakelijk<br />

zijn voor het bedrag <strong>van</strong> de uitkering.<br />

70 Ik volsta hier met een verwijzing naar enkele pleitbezorgers: B.Assink, Enige beschouwingen over Duitse ontwerpwetgeving,<br />

de Amerikaanse ‘business judgment rule’en ontwikkelingen in het Nederlandse vennootschapsrecht, Ondernemingsrecht 2005,<br />

p. 378; Enige gedachten omtrent interne bestuurdersaansprakelijkheid, Ondernemingsrecht 2005, p. 409 en M.J. Kroeze, Bange<br />

bestuurders, Ondernemingsrecht 2006, p. 11.<br />

71 Terzijde merk ik op dat ik in de Memorie <strong>van</strong> Toelichting een motivering mis voor de afschaffing <strong>van</strong> dit vereiste. <strong>De</strong> reden<br />

voor de machtiging is dat aandeelhouders op die manier te zien krijgen onder welke voorwaarden inkoop gaat plaatsvinden. Dat<br />

lijkt mij een goede reden om die machtiging te handhaven. Bij de BV hoeft het verlenen <strong>van</strong> de machtiging bovendien niet tot<br />

rompslomp te leiden, nu besluitvorming buiten vergadering bij de BV toegestaan zal zijn tenzij de statuten het uitsluiten (zie de<br />

eerste tranche voor de tekst <strong>van</strong> het nieuwe artikel 2:238 BW).<br />

72 MvT, p. 21.<br />

73 Zo ook de reactie <strong>van</strong> Kennedy Van der Laan.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 43<br />

Enige kanttekeningen bij de voorstellen tot wijziging <strong>van</strong> het kapitaalbeschermingsrecht bij de BV<br />

len. Hij heeft – anders dan de bestuurder – niet eens<br />

de mogelijkheid om aan te tonen dat er ten tijde <strong>van</strong><br />

de uitkering geen sprake was <strong>van</strong> illiquiditeit.<br />

In verschillende reacties op de derde tranche worden<br />

bedenkingen geuit tegen de terugbetalingsplicht.<br />

Soms zijn deze <strong>van</strong> praktische aard, zoals bijvoorbeeld<br />

de problemen die ontstaan met de terugbetalingsplicht<br />

in geval <strong>van</strong> certificering <strong>van</strong> aandelen 74 .Maar<br />

er zijn ook meer principiële bezwaren aan te voeren.<br />

Is het redelijk om een aandeelhouder die zijn aandelen<br />

heeft verkocht met een terugbetalingsplicht op te<br />

zadelen indien de liquiditeitsproblemen pas na zijn<br />

vertrek als aandeelhouder zijn gerezen? <strong>De</strong> aandeelhouder<br />

heeft immers geen enkele invloed meer op<br />

het beleid <strong>van</strong> de vennootschap kunnen uitoefenen.<br />

75<br />

Afrondende opmerkingen<br />

<strong>De</strong> wetgever zet vaart achter het project Flex-bv.<br />

<strong>De</strong> derde tranche is evenals de andere tranches in<br />

korte tijd tot stand gekomen. <strong>De</strong>ze haast betekent dat<br />

op de koop toe moet worden genomen dat het voorontwerp<br />

technische onvolkomenheden bevat en dat<br />

het op enkele punten nog nader moet worden doordacht.<br />

Het is de taak <strong>van</strong> praktijk en wetenschap om<br />

de wetgever zo goed mogelijk te helpen bij het<br />

polijsten <strong>van</strong> het voorontwerp. Ik heb hiervoor<br />

enkele details <strong>van</strong> het nieuwe systeem <strong>van</strong> vermogensbescherming<br />

aan het licht gebracht die – mede<br />

blijkens de op de website gepubliceerde reacties –<br />

nog niet goed genoeg zijn afgewerkt. Niet alleen de<br />

details maar ook de fundamenten <strong>van</strong> het voorontwerp<br />

verdienen echter nog enige aandacht. Zo is het<br />

mijns inziens wenselijk dat de wetgever een duidelijk<br />

antwoord geeft op de vraag of het geplaatste kapitaal<br />

in het nieuwe systeem nu wel of geen functie vervult<br />

als waarborg voor crediteuren. 76 Bovendien zou meer<br />

aandacht kunnen worden besteed aan een andere<br />

functie <strong>van</strong> regels die beogen te verzekeren dat de<br />

aandeelhouder zijn stortingsplicht nakomt: het voorkomen<br />

<strong>van</strong> verwatering <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> de andere<br />

aandeelhouders.We moeten ons echter niet blindstaren<br />

op deze punten <strong>van</strong> kritiek.Aan alle kritiekpunten<br />

kan immers tegemoet worden gekomen. Ook de<br />

vrees voor uitdijende bestuurdersaansprakelijkheid en<br />

de afschrikwekkende werking die de terugbetalingsplicht<br />

voor aandeelhouders op investeerders zou<br />

kunnen hebben hoeven niet aan invoering in de weg<br />

te staan.Aan de regeling <strong>van</strong> bestuurdersaansprakelijkheid<br />

kunnen de scherpe kantjes worden ontnomen<br />

door aan te geven dat bestuurders die de instemming<br />

zorgvuldig hebben voorbereid niet aansprakelijk<br />

kunnen worden gehouden. Indien de terugbetalingsplicht<br />

enigszins wordt aangepast, wijkt zij niet af<br />

<strong>van</strong> wat terzake in belangrijke buurlanden als het Verenigd<br />

Koninkrijk en Duitsland – en ook in de Verenigde<br />

Staten – geldt. 77 Mijns inziens dient de derde<br />

tranche zo snel mogelijk te worden ingevoerd. <strong>De</strong> in<br />

het voorontwerp neergelegde regeling is veel minder<br />

complex dan de huidige regeling en meer toegespitst<br />

op datgene waar het voor vennootschapsschuldeisers<br />

om draait: het voorkomen <strong>van</strong> uitkeringen aan aandeelhouders<br />

die de liquiditeit <strong>van</strong> de vennootschap in<br />

gevaar brengen. Het zal wel een stuk moeilijker worden<br />

om ingewikkelde tentamenvragen over de vereenvoudigde<br />

regels te bedenken. Dat is de enige<br />

reden die ik kan verzinnen waarom ik in de toekomst<br />

wellicht af en toe – en dan ook nog stiekem – met<br />

enige weemoed aan het oude kapitaalbeschermingsrecht<br />

zal terugdenken.<br />

Prof. mr. M.L. Lennarts is hoogleraar ondernemingsrecht<br />

aan de Universiteit Utrecht. Daarnaast is ze UHD<br />

bij de Rijksuniversiteit Groningen en is ze als adviseur<br />

verbonden aan CMS <strong>De</strong>rks Star Busmann.<br />

O & F<br />

43<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

74 Zie de reactie <strong>van</strong> NautaDutilh.<br />

75 Zie de reactie <strong>van</strong> NautaDutilh.<br />

76 Ik merk hierbij nog eens op dat het bedrag <strong>van</strong> het geplaatste kapitaal crediteuren weinig zal interesseren indien dit bedrag<br />

zonder meer aan aandeelhouders kan worden uitgekeerd.<br />

77 Zie H.J. de Kluiver, WPNR 6676, p. 578.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 44<br />

J. DEN OTTER, M.DE BRUIN, R.P. RAAS<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

44<br />

Securitisatie is ‘in’. In 2005 zijn in Nederland in<br />

totaal 27 obligatieleningen uitgegeven die werden<br />

gedekt door activa als hypotheekportefeuilles,<br />

autoleningen en andere homogene verzamelingen<br />

<strong>van</strong> vermogensbestanddelen. Met deze transacties<br />

was een recordbedrag <strong>van</strong> bijna 40 miljard euro<br />

gemoeid. 1 <strong>De</strong> populariteit <strong>van</strong> deze financieringsvorm<br />

werd vooral verklaard door de historisch lage<br />

‘spread’ op dat moment: de opslag die een uitgevende<br />

instelling moet betalen boven op het euribor rentetarief.<br />

2 Maar niet alleen de lage rentevergoeding maakt<br />

een <strong>securitisatie</strong> aantrekkelijk. Ook de verminderde<br />

afhankelijkheid <strong>van</strong> reguliere bankleningen, het ‘<strong>van</strong>daag’<br />

kunnen profiteren <strong>van</strong> kasstromen <strong>van</strong> morgen,<br />

eventuele balansverkorting en verbetering <strong>van</strong> financiële<br />

ratio’s worden als voordelen genoemd en ervaren<br />

door gebruikers <strong>van</strong> de financieringsvorm.<br />

In 2004 besloot Kantoren Fonds Nederland<br />

(‘<strong>KFN</strong>’) zich eveneens op deze markt te begeven.<br />

<strong>KFN</strong> is een volle dochter <strong>van</strong> pensioenfonds ABP. In<br />

1995 besloot ABP zijn directe beleggingen in vastgoed<br />

onder te brengen bij drie afzonderlijke dochters.<br />

<strong>De</strong> woningen gingen naar Vesteda, 3 de winkelpanden<br />

naar Winkel Beleggingen Nederland N.V.<br />

(thans het beursgenoteerde Corio N.V.), en voor de<br />

beleggingen in kantoorpanden werd <strong>KFN</strong> opgericht.<br />

<strong>KFN</strong> richt op het hogere segment <strong>van</strong> de Nederlandse<br />

kantorenmarkt. <strong>De</strong> kwalitatief hoogwaardige<br />

kantoorcomplexen bevinden zich in de grote stedelijke<br />

knooppunten <strong>van</strong> Nederland. <strong>De</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />

de portefeuille <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> is bijna 600.000 m 2 (totaal<br />

in exploitatie en voorbereiding). Hiermee worden<br />

circa 550 huurders, verspreid over meer dan 80 complexen<br />

in 15 stedelijke agglomeraties bediend. Met<br />

een portefeuille <strong>van</strong> ruim € 1,3 miljard behoort<br />

<strong>KFN</strong> tot de top kantoorbeleggers <strong>van</strong> Nederland<br />

In deze bijdrage gaan de auteurs in op de kenmerken<br />

<strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong>, de consequenties<br />

die een dergelijke transactie voor de onderneming<br />

heeft, en de wijze waarop met de beperkingen die<br />

een <strong>securitisatie</strong>transactie noodzakelijkerwijs met<br />

zich brengen kan worden omgegaan.<br />

<strong>De</strong> transactie<br />

Enkele gemene delers<br />

<strong>De</strong> ene <strong>securitisatie</strong> is de andere niet.Toch is een<br />

aantal kenmerken te onderscheiden die in iedere<br />

<strong>securitisatie</strong> zijn terug te vinden. 4 Ultrakort samengevat<br />

komt een doorsnee-<strong>securitisatie</strong> op het volgende<br />

neer. Een onderneming (originator) verkoopt<br />

vorderingen of andere activa aan een special purpose<br />

vehicle: een speciaal voor die transactie opgerichte<br />

rechtspersoon. <strong>De</strong> SPV financiert de koopprijs die zij<br />

aan de originator moet betalen door obligaties uit te<br />

geven. <strong>De</strong> SPV gebruikt de opbrengsten die de overgedragen<br />

activa genereren om de rente en hoofdsom<br />

verschuldigd onder de obligaties te voldoen.<br />

Steeds zal getracht worden om het risicoprofiel<br />

<strong>van</strong> de SPV en de aan de SPV overgedragen activa zo<br />

laag mogelijk te houden. Met name zal men ervoor<br />

zorgen dat de SPV – en daarmee de obligatiehouders<br />

1 ‘Securitisatiemarkt piekt in Nederland’, Het Financieele Dagblad 25 januari 2006, p. 12.<br />

2 Euro interbank offered rate, de rente die banken onderling vergoeden voor het aanhouden <strong>van</strong> deposito’s in euro. Het euribor<br />

tarief wordt dagelijks om 11:00 uur berekend.<br />

3 Vesteda is een fonds voor gemene rekening. Ook Vesteda deed in 2002 een <strong>securitisatie</strong>transactie die in 2005 volledig werd<br />

geherfinancierd.<br />

4 Zie nader over <strong>securitisatie</strong>s in het algemeen o.a.W. Ruys, M.H. <strong>van</strong> Raay,‘Securitisation: mogelijke structuren’, O&F 2005-<br />

67, p. 12-17; J.J. de Vries Robbé,‘Synthetic securitisation: every bank should have one’, TvE 2003, p. 117-129; J.J.P. Bos,‘Securitisations<br />

in Nederland; een overzicht’, NTBR 2003, p. 358-365; M.H.E. Rongen,‘Securitisation.Wat zal het zijn: true sale, contingent<br />

perfection of secured loan?’, TvI 2002, p. 3-16;W. Ruys, M. Bos,‘Securitisation’, O&F 2002-50, p. 41-45; J.H. Otter<strong>van</strong>ger,<br />

‘Aspecten <strong>van</strong> <strong>securitisatie</strong> in Nederland’, V&O 2000, p. 92-96; M.H.E. Rongen,‘Securitisation en vermogensafzondering <strong>van</strong><br />

vorderingsrechten op naam’ in: Onderneming en Effecten,<strong>De</strong>venter:W.E.J.Tjeenk Willink 1998, p. 419-467.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 45<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

– zo min mogelijk last hebben <strong>van</strong> een eventueel faillissement<br />

<strong>van</strong> de originator. Dat gebeurt door de SPV<br />

op voldoende afstand (bankruptcy remote) te plaatsen<br />

<strong>van</strong> de originator, en de SPV geen andere activiteiten<br />

te laten verrichten dan het houden <strong>van</strong> de activa.<br />

Bovendien zal ervoor moeten worden gewaakt dat de<br />

overdracht <strong>van</strong> de activa niet vernietigd of anderszins<br />

teruggedraaid kan worden. Er moet kortom sprake<br />

zijn <strong>van</strong> een true sale. Doel <strong>van</strong> dit alles is om voor de<br />

uit te geven obligaties een zo hoog mogelijke kredietbeoordeling<br />

te krijgen. Die kredietbeoordeling<br />

wordt op verzoek <strong>van</strong> de originator toegekend door<br />

een externe en onafhankelijke kredietbeoordelaar.<br />

Hoe hoger de kredietbeoordeling, 5 hoe lager de<br />

rente zal zijn waar investeerders genoegen mee zullen<br />

nemen.<br />

Om de positie <strong>van</strong> de obligatiehouders verder te<br />

versterken worden meestal zekerheden gevestigd ten<br />

gunste <strong>van</strong> de obligatiehouders. Net als bij ‘gewone’<br />

leningen onder trustverband worden die zekerheden<br />

om praktische redenen doorgaans niet rechtstreeks<br />

aan de (vaak grote, anonieme en regelmatig <strong>van</strong><br />

samenstelling wisselende) groep <strong>van</strong> obligatiehouders<br />

verstrekt, maar aan een security trustee. <strong>De</strong> security<br />

trustee, vaak een speciaal daarvoor opgerichte stichting,<br />

houdt de zekerheden ten behoeve <strong>van</strong> de gezamenlijke<br />

obligatiehouders.Aangezien naar Nederlands<br />

recht nog steeds onvoldoende zeker is of het<br />

mogelijk is een zekerheidsrecht te vestigen ten gunste<br />

<strong>van</strong> een partij die zelf geen crediteur is <strong>van</strong> de verzekerde<br />

vordering (i.c. de vordering uit hoofde <strong>van</strong> de<br />

obligatielening), wordt een parallelle vordering<br />

gecreëerd <strong>van</strong> de security trustee op de SPV die even<br />

groot is als de gezamenlijke vorderingen <strong>van</strong> de obligatiehouders<br />

op de SPV (een zogenaamde parallel<br />

debt). 6 Die parallelle vordering is zo geredigeerd dat<br />

indien de SPV een deel <strong>van</strong> de obligatielening aflost,<br />

ook de parallelle vordering afneemt.Andersom geldt<br />

hetzelfde: indien de SPV de vordering <strong>van</strong> de security<br />

trustee voldoet, bijvoorbeeld door uitwinning <strong>van</strong> de<br />

zekerheidsrechten, gaan de vorderingen <strong>van</strong> de obligatiehouders<br />

op de SPV met eenzelfde bedrag<br />

omlaag. Het zekerheidsrecht wordt vervolgens<br />

gevestigd tot zekerheid <strong>van</strong> de nakoming <strong>van</strong> de<br />

parallelle vordering. Daar<strong>van</strong> is de security trustee<br />

immers wél de crediteur.<br />

Een SPV zal doorgaans niet in staat zijn de vermogensbestanddelen<br />

die zij heeft gekocht te beheren.<br />

Dat beheer wordt daarom uitbesteed aan een ‘servicer’.<br />

Dit is in de regel de originator zelf. Die heeft<br />

immers ervaring met het beheren <strong>van</strong> de activa.<br />

Bovendien wordt op die wijze bereikt dat de klanten<br />

<strong>van</strong> de originator weinig <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong> zullen<br />

merken. Zij behouden hun vaste aanspreekpunt.<br />

CMBS 7<br />

<strong>De</strong> SPV in de <strong>securitisatie</strong>transactie <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> –<br />

<strong>KFN</strong> Office Finance I B.V. – gaf ter waarde <strong>van</strong><br />

€ 450 miljoen aan obligaties uit. <strong>De</strong> SPV gebruikte<br />

de opbrengst <strong>van</strong> de emissie om een lening <strong>van</strong> het<br />

zelfde bedrag te verstrekken aan <strong>KFN</strong> Property I<br />

B.V., een volle dochter <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Holding N.V.Alle<br />

aandelen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Office Finance I werden gehouden<br />

door een speciaal daarvoor opgerichte stichting.<br />

Zowel de stichting als de SPV wordt bestuurd door<br />

een trustmaatschappij. <strong>De</strong> banden tussen <strong>KFN</strong> en de<br />

SPV zijn derhalve zeer beperkt.<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> werd gedragen door een<br />

deel <strong>van</strong> de kantorenportefeuille.Vlak vóór – en met<br />

het oog op – de <strong>securitisatie</strong> heeft <strong>KFN</strong> haar portefeuille<br />

in twee delen gesplitst. Eén deel was ‘bestemd’<br />

voor de <strong>securitisatie</strong> (de ‘core’portefeuille), het<br />

andere deel moest buiten de transactie blijven. Dit<br />

splitsen vond plaats door het oprichten <strong>van</strong> twee<br />

dochtervennootschappen. Dochter <strong>KFN</strong> Property I<br />

B.V. zou de panden verkrijgen die als basis moesten<br />

dienen voor de <strong>securitisatie</strong>. Het overige vastgoed<br />

werd overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property II.<br />

Zekerheden<br />

Kenmerkend element <strong>van</strong> een <strong>securitisatie</strong> is<br />

doorgaans het overdragen <strong>van</strong> vermogensbestanddelen<br />

aan een SPV. In het geval <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> werd het vastgoed<br />

echter niet overgedragen, aangezien daarmee<br />

6% overdrachtsbelasting verschuldigd zou worden. 8<br />

Dat zou het voordeel <strong>van</strong> de transactie volledig teniet<br />

hebben gedaan. In plaats daar<strong>van</strong> zijn de vermogensbestanddelen<br />

die als basis voor de transactie dienden<br />

op een andere wijze afgezonderd. <strong>De</strong> reeds gememoreerde<br />

verdeling <strong>van</strong> de portefeuille over dochtermaatschappijen<br />

<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II<br />

vormde de eerste stap.Vervolgens werd op alle pan-<br />

O & F<br />

45<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

5 Bij <strong>securitisatie</strong>s wordt steeds gestreefd naar een AAA-rating. Dit is de hoogst haalbare beoordeling.<br />

6 Zie over deze problematiek en de in de praktijk daarvoor ontwikkelde oplossingen o.a. C.P.M. <strong>van</strong> Houte,‘Enige juridische en<br />

fiscale aspecten <strong>van</strong> syndicaatleningen’, TvI 2005, p. 145-153; D. Brinkhuis, B.T. Harmsen,‘Enkele kenmerken <strong>van</strong> gesyndiceerde<br />

leningen toegelicht’, O&F 2005 (67), p. 80-82 en J.C. Belder,‘Alternatieve zekerheidsstructuren’, V&O 2005, p. 218-220.<br />

7 CMBS staat voor commercial mortgage backed securities.<br />

8 Dat probleem speelde overigens niet bij de overdracht <strong>van</strong> de kantoorpanden aan <strong>KFN</strong> Property I respectievelijk <strong>KFN</strong> Property<br />

II. Zie hierover nader het hoofdstuk ‘Enkele fiscale aspecten’.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 46<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

46<br />

den die aan <strong>KFN</strong> Property I werden overgedragen<br />

rechten <strong>van</strong> eerste hypotheek gevestigd ten gunste<br />

<strong>van</strong> de in de transactiestructuur opgenomen security<br />

trustee, en rechten <strong>van</strong> tweede hypotheek ten gunste<br />

<strong>van</strong> de SPV. 9 Het recht <strong>van</strong> eerste hypotheek strekte<br />

– door middel <strong>van</strong> een parallel debt 10 – tot zekerheid<br />

voor de terugbetaling <strong>van</strong> de lening die de SPV aan<br />

<strong>KFN</strong> Property I had verstrekt, en bovendien tot<br />

zekerheid voor de nakoming <strong>van</strong> de verplichtingen<br />

<strong>van</strong> de SPV uit hoofde <strong>van</strong> de obligaties die de SPV<br />

had uitgegeven (‘derde-zekerheid’). <strong>De</strong> security<br />

trustee was derhalve gerechtigd tot uitwinning <strong>van</strong> de<br />

hypotheken zowel indien de SPV om welke reden<br />

dan ook tekort zou schieten in haar verplichtingen<br />

jegens de obligatiehouders, én in het geval dat <strong>KFN</strong><br />

Property I een betaling zou missen onder de lening<br />

die de SPV aan <strong>KFN</strong> Property I had verstrekt. <strong>De</strong><br />

tweede hypotheek diende slechts als extra slot op de<br />

deur, en strekte tot zekerheid <strong>van</strong> de terugbetaling<br />

<strong>van</strong> een lening die de SPV aan <strong>KFN</strong> Property I verstrekte.<br />

Naast de hypotheekrechten werd tevens zekerheid<br />

op een breed scala aan andere activa verstrekt. Op<br />

vergelijkbare wijze als bij de hypotheken verkreeg de<br />

security trustee een eerste pandrecht op (i) de bankrekeningen<br />

<strong>van</strong> Property I, (ii) de bestaande en toekomstige<br />

huurvorderingen onder bestaande huurovereenkomsten<br />

tussen <strong>KFN</strong> Property I en haar<br />

huurders, (iii) de aandelen in het kapitaal <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Property I, (iv) eventuele vorderingen uit hoofde <strong>van</strong><br />

verzekeringspolissen die <strong>KFN</strong> Property I heeft afgesloten,<br />

en (v) alle andere niet met name genoemde<br />

bestaande en toekomstige vorderingen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property<br />

I. Het pandrecht op de huurpenningen en op<br />

de overige vorderingen is ‘stil’. <strong>De</strong> overige pandrechten<br />

zijn openbaar.<br />

<strong>De</strong> eerste pandrechten strekken tot zekerheid <strong>van</strong><br />

de nakoming <strong>van</strong> de parallel debts waar<strong>van</strong> de security<br />

trustee de begunstigde is. <strong>De</strong> SPV verkreeg een<br />

tweede pandrecht op deze activa. Dát zekerheidsrecht<br />

strekte tot zekerheid <strong>van</strong> de nakoming <strong>van</strong> de verplichtingen<br />

<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I jegens de SPV uit<br />

hoofde <strong>van</strong> de leningovereenkomst tussen SPV en<br />

<strong>KFN</strong> Property I.<br />

Waar mogelijk omvatten de zekerheidsrechten ook<br />

alle vorderingen en andere activa die <strong>KFN</strong> na het<br />

aangaan <strong>van</strong> de transactie zal verwerven. Daarnaast<br />

bevat de transactiedocumentatie de verplichting om<br />

toekomstige activa die niet bij voorbaat verpand kunnen<br />

worden (zoals vorderingen die voortvloeien uit<br />

met nieuwe huurders te sluiten huurovereenkomsten)<br />

onverwijld alsnog te verpanden. <strong>De</strong> security trustee<br />

heeft ook een volmacht gekregen die het haar toestaat<br />

de verpanding desnoods zelf in orde te maken.<br />

Schematisch kan de transactie als volgt worden weergegeven,<br />

zie pagina 52.<br />

Covenants<br />

Zakelijke zekerheid alleen is niet zaligmakend. <strong>De</strong><br />

obligatiehouders hebben er belang bij dat de activa<br />

waar<strong>van</strong> zij afhankelijk zijn voor de rente en aflossing<br />

op hun obligatie – en de vennootschap waarin die<br />

activa zitten – in stand blijven. Eveneens is <strong>van</strong>uit het<br />

perspectief <strong>van</strong> de obligatiehouders <strong>van</strong> belang dat<br />

<strong>KFN</strong> Property I blijvend aan haar verplichtingen<br />

onder de door de SPV verstrekte lening zal kunnen<br />

voldoen. Die lening is immers de enige bron <strong>van</strong><br />

inkomsten <strong>van</strong> de SPV. Daarom is in de transactiedocumentatie<br />

een gebruikelijk aantal beperkingen en<br />

verplichtingen opgenomen dat ervoor moet zorgen<br />

dat het risicoprofiel <strong>van</strong> de kantoorgebouwen – en<br />

<strong>van</strong> degene die de panden in eigendom heeft en<br />

beheert – niet verslechtert. Het is <strong>KFN</strong> Property I in<br />

verband hiermee niet toegestaan:<br />

- extra leningen aan te gaan;<br />

- activa te verkopen (zie echter de paragraaf ‘<strong>De</strong><br />

transactie in de praktijk’ hierna voor enkele<br />

belangrijke uitzonderingen);<br />

- anderen zekerheid te verschaffen;<br />

- anderen krediet te verstrekken;<br />

- een juridische fusie of splitsing aan te gaan;<br />

- buiten bepaalde grenzen dividend of reserves uit<br />

te keren;<br />

- eigen aandelen in te kopen en/of in te trekken; en<br />

- nieuwe huurovereenkomsten aan te gaan op het<br />

moment dat het ernaar uitziet dat <strong>KFN</strong> Property I<br />

zijn verplichtingen onder de lening <strong>van</strong> de SPV<br />

niet meer kan nakomen.<br />

9 Daarmee werd niet het vastgoed zelf ondergebracht in een SPV, maar werden ‘slechts’ rechten <strong>van</strong> hypotheek gevestigd. <strong>De</strong><br />

obligatiehouders verkregen derhalve vorderingen op een SPV die geen vastgoed hield, maar – via een security trustee – rechten<br />

<strong>van</strong> hypotheek.<br />

10 <strong>De</strong> ‘parallel debt’ bestond uit een – uitsluitend met het oog op de geldige vestiging <strong>van</strong> zekerheden gecreëerde – vordering<br />

<strong>van</strong> de security trustee op de SPV. Een tweede parallel debt werd gecreëerd tussen de security trustee en <strong>KFN</strong> Property I. Daarmee<br />

werd bereikt dat <strong>KFN</strong> Property I dezelfde bedragen verschuldigd was aan de security trustee als die zij moest betalen uit<br />

hoofde <strong>van</strong> de door de SPV verstrekte lening.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 47<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Daarnaast is <strong>KFN</strong> Property I gehouden:<br />

- goed voor de panden te zorgen en deze goed verzekerd<br />

te houden;<br />

- de SPV en de security trustee periodiek <strong>van</strong> informatie<br />

te voorzien;<br />

- milieu- en andere belangrijke wet- en regelgeving<br />

na te leven;<br />

- de panden periodiek te laten taxeren;<br />

- de SPV en de security trustee op de hoogte te stellen<br />

<strong>van</strong> belangrijke geschillen; en<br />

- ervoor te zorgen dat de betalingsverplichtingen<br />

<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I onder de leningovereenkomst<br />

steeds ten minste pari passu zijn ten opzichte <strong>van</strong><br />

haar overige onverzekerde verplichtingen.<br />

Om <strong>KFN</strong> ondanks deze beperkingen toch de<br />

nodige operationele vrijheid te bieden, is de reikwijdte<br />

<strong>van</strong> deze voorschriften en verboden op onderdelen<br />

belangrijk ingeperkt. Met name zijn uitzonderingen<br />

toegestaan indien die passen in de normale<br />

bedrijfsuitoefening, en is het <strong>KFN</strong> onder voorwaarden<br />

toegestaan bestaande panden uit de portefeuille<br />

te vervreemden en te ver<strong>van</strong>gen door nieuwe.<br />

AAA<br />

Dankzij de hiervoor besproken maatregelen verkregen<br />

de door <strong>KFN</strong> Office Finance I uitgegeven<br />

obligaties de hoogst denkbare kredietbeoordeling.<br />

Enkele fiscale aspecten<br />

Algemeen<br />

Zoals hiervoor reeds opgemerkt is vlak voor en<br />

met het oog op de <strong>securitisatie</strong> de vastgoedportefeuille<br />

<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> gesplitst. <strong>De</strong> core portefeuille is tezamen<br />

met de daaraan gealloceerde vastgoedleningen<br />

overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property I terwijl het overige<br />

vastgoed tezamen met de daaraan gealloceerde vastgoedleningen<br />

en de overige activa en passiva <strong>van</strong><br />

<strong>KFN</strong> is overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property II 11 . Daarbij<br />

moesten de vennootschapsbelasting, kapitaalsbelasting<br />

12 ,overdrachtsbelasting en omzetbelasting<br />

consequenties <strong>van</strong> de splitsing in ogenschouw genomen<br />

worden. Hierna zullen we op een aantal <strong>van</strong><br />

deze aspecten ingaan.<br />

<strong>De</strong> gedachte achter de splitsing was dat de obligatiehouders<br />

alleen risico zouden nemen op de portefeuille<br />

die is overgedragen aan <strong>KFN</strong> Property I en<br />

zoveel mogelijk zouden worden gevrijwaard <strong>van</strong> de<br />

risico’s die samen hangen met het overige vastgoed<br />

en de algemene bedrijfsrisico’s <strong>van</strong> <strong>KFN</strong>. Om deze<br />

reden is niet gekozen voor een juridische splitsing in<br />

de zin <strong>van</strong> boek 2 Burgerlijk Wetboek maar voor een<br />

– meer bewerkelijke – overdracht <strong>van</strong> activa en passiva.<br />

In geval <strong>van</strong> een juridische splitsing zou <strong>KFN</strong><br />

Property I na de splitsing immers aansprakelijk blijven<br />

voor verplichtingen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> die bestonden op<br />

het moment <strong>van</strong> de splitsing 13 . Niettemin spreken we<br />

in dit artikel steeds over de ‘splitsing’ <strong>van</strong> <strong>KFN</strong>.<br />

Kort samengevat werden de volgende stappen<br />

gezet:<br />

i<br />

<strong>KFN</strong> droeg haar activa en passiva (met uitzondering<br />

<strong>van</strong> de core portefeuille en de daaraan gealloceerde<br />

vastgoedleningen) over aan <strong>KFN</strong> Property<br />

II tegen uitreiking <strong>van</strong> aandelen;<br />

ii <strong>KFN</strong> droeg de core portefeuille en de daaraan<br />

gealloceerde vastgoedleningen over aan <strong>KFN</strong> Property<br />

I tegen uitreiking <strong>van</strong> aandelen;<br />

iii <strong>KFN</strong> Property II herfinancierde haar vastgoedleningen<br />

door middel <strong>van</strong> een gesyndiceerde lening<br />

en <strong>KFN</strong> Property I herfinancierde haar vastgoedleningen<br />

door middel <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>transactie.<br />

Vennootschapsbelasting<br />

Normaliter leidt een overdracht <strong>van</strong> activa en passiva<br />

tot realisatie <strong>van</strong> de daarin aanwezige stille reserves<br />

en goodwill en derhalve tot verschuldigdheid <strong>van</strong><br />

vennootschapsbelasting (‘Vpb’) over het verschil tussen<br />

de werkelijke waarde en de fiscale boekwaarde<br />

<strong>van</strong> deze activa en passiva (tarief 2004: 34,5%). Er<br />

bestaan verschillende technieken om deze winstneming<br />

te voorkomen of althans uit te stellen.Voor<br />

<strong>KFN</strong> was de enige reële optie vorming <strong>van</strong> een fiscale<br />

eenheid tussen <strong>KFN</strong>, <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong><br />

Property II 14 . In dat geval zouden <strong>KFN</strong>, <strong>KFN</strong> Property<br />

I en <strong>KFN</strong> Property II – kort gezegd – als één<br />

belastingplichtige worden aangemerkt. Binnen een<br />

fiscale eenheid kunnen activa en passiva zonder<br />

directe belastingheffing worden overgedragen. Er<br />

kleven echter ook belangrijke nadelen aan de vorming<br />

<strong>van</strong> een fiscale eenheid. Met het oog op de<br />

<strong>securitisatie</strong>transactie kunnen genoemd worden de<br />

O & F<br />

47<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

11 Om de splitsing te faciliëren werden de bestaande vastgoedleningen kort voor closing geherfinancierd door middel <strong>van</strong> bridge<br />

loans verstrekt door de banken die de herfinancieringstransactie begeleidden. <strong>De</strong>ze bridge loans werden geherfinancierd door<br />

middel <strong>van</strong> een gesyndiceerde lening (<strong>KFN</strong> Property II) en de <strong>securitisatie</strong>transactie (<strong>KFN</strong> Property I).<br />

12 Aangezien de kapitaalsbelasting per 1 januari <strong>van</strong> dit jaar is afgeschaft zullen we op deze heffing slechts kort ingaan.<br />

13 Artikel 2:334t Burgerlijk Wetboek.<br />

14 Artikel 15 Wet Vpb. Een fiscaal gefacilieerde splitsing (artikel 14a Wet Vpb) voldeed niet aan de doelstellingen (zie hiervoor).<br />

Gelet op <strong>KFN</strong>’s status als fiscale beleggingsinstelling (zie hierna) was de bedrijfsfusievrijstelling (artikel 14 Wet Vpb) geen optie<br />

omdat daarvoor overdracht <strong>van</strong> een ‘materiële onderneming’ vereist is.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 48<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

48<br />

hoofdelijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> alle gevoegde vennootschappen<br />

(<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II)<br />

voor de door de moeder <strong>van</strong> de fiscale eenheid<br />

(<strong>KFN</strong>) verschuldigde vennootschapsbelasting tijdens<br />

de fiscale eenheidsperiode. 15 Voorts heeft de<br />

Belastingdienst/ont<strong>van</strong>ger tijdens het bestaan <strong>van</strong> een<br />

fiscale eenheid de mogelijkheid belastingvorderingen<br />

en schulden <strong>van</strong> de gevoegde vennootschappen te<br />

verrekenen (dit betreft niet alleen vennootschapsbelasting,<br />

maar bijvoorbeeld ook omzetbelasting en<br />

loonbelasting). 16<br />

Het vormen <strong>van</strong> de fiscale eenheid zou dus tot<br />

gevolg hebben dat belangrijke inbreuken zouden<br />

worden gemaakt op de ‘ringfencing’ <strong>van</strong> de core portefeuille.<br />

Uiteindelijk kon vorming <strong>van</strong> een fiscale<br />

eenheid met <strong>KFN</strong> Property I achterwege blijven<br />

omdat <strong>KFN</strong> (sinds haar oprichting) kwalificeert als<br />

een fiscale beleggingsinstelling (‘FBI’) in de zin <strong>van</strong><br />

artikel 28 Wet Vpb (er werd wel een fiscale eenheid<br />

tussen <strong>KFN</strong> en <strong>KFN</strong> Property II tot stand gebracht).<br />

Dit betekent dat de winst <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> wordt belast<br />

tegen een tarief <strong>van</strong> 0% en dat ze verplicht is haar fiscale<br />

winst jaarlijks binnen acht maanden na einde <strong>van</strong><br />

het boekjaar uit te keren aan haar aandeelhouder<br />

(‘doorstootverplichting’).Voor een FBI gelden voorts<br />

voorwaarden ten aanzien <strong>van</strong> de toegelaten aandeelhouders<br />

17 , de toegelaten activiteiten (alleen beleggen<br />

en niet ondernemen) en de maximale financiering<br />

met vreemd vermogen 18 .<br />

<strong>De</strong> overdracht <strong>van</strong> activa en passiva leidde dus<br />

weliswaar tot winstrealisatie, maar deze winst werd<br />

belast tegen het 0%-tarief. <strong>De</strong>ze winst moest vervolgens<br />

worden toegevoegd aan de zogenaamde ‘herbeleggingsreserve’<br />

om te voorkomen dat de gerealiseerde<br />

winst op grond <strong>van</strong> de doorstootverplichting<br />

uitgekeerd moest worden aan de aandeelhouder 19 .<br />

Bijkomend voordeel <strong>van</strong> deze ‘ruisende’ overdracht<br />

<strong>van</strong> activa en passiva was dat meer ruimte werd gecreeerd<br />

voor het aantrekken <strong>van</strong> vreemd vermogen<br />

omdat de fiscale boekwaarde <strong>van</strong> de core portefeuille<br />

voor <strong>KFN</strong> Property I gelijk kon worden gesteld aan<br />

de marktwaarde.<br />

Vanzelfsprekend diende het FBI-regime ook na de<br />

splitsing en het aangaan <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>transactie<br />

<strong>van</strong> toepassing te blijven op <strong>KFN</strong>, <strong>KFN</strong> Property I en<br />

<strong>KFN</strong> Property II. Zoals eerder opgemerkt (zie voetnoot<br />

16) gelden voor een FBI aandeelhouderseisen.<br />

<strong>KFN</strong> voldeed niet aan deze eisen als aandeelhouder<br />

<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I. Daarom moest een beroep worden<br />

gedaan op het zogenaamde ‘stapelbesluit’ 20 .In<br />

het kort komt het er op neer dat <strong>KFN</strong> Property I haar<br />

FBI-status kan behouden als ze gedurende het lopende<br />

boekjaar reeds ten minste 95% <strong>van</strong> de voor uitdeling<br />

beschikbare winst uitdeelt. <strong>De</strong>ze regel heeft als<br />

ratio dat voorkomen moet worden dat door het stapelen<br />

<strong>van</strong> vennootschappen het uitkeren <strong>van</strong> winst<br />

aan de uiteindelijke aandeelhouders kan worden uitgesteld.<br />

Om zeker te stellen dat <strong>KFN</strong> Property I zo<br />

lang mogelijk aan de verschillende onder het FBI<br />

regime geldende eisen kan voldoen werden ook de<br />

covenants die het doen <strong>van</strong> winstuitkeringen beperken<br />

‘opgerekt’ en is het bijvoorbeeld mogelijk de<br />

door de SPV verstrekte lening tussentijds gedeeltelijk<br />

af te lossen (in verband met de maximaal toegelaten<br />

financiering met vreemd vermogen, zie voetnoot 17).<br />

Kapitaalsbelasting<br />

Tot 1 januari 2006 was 0,55% kapitaalsbelasting<br />

verschuldigd ter zake <strong>van</strong> het bijeenbrengen <strong>van</strong> in<br />

aandelen verdeeld kapitaal in in Nederland gevestigde<br />

lichamen 21 . Onder de destijds geldende wetgeving<br />

waren diverse vrijstellingen beschikbaar in het<br />

kader <strong>van</strong> een fusie of interne reorganisatie. <strong>KFN</strong><br />

Property I en <strong>KFN</strong> Property II konden gebruikmaken<br />

<strong>van</strong> de vrijstelling voor de overdracht <strong>van</strong> een<br />

geheel vermogen tegen uitreiking <strong>van</strong> aandelen 22 . Dit<br />

15 Artikel 39 Invorderingswet 1990. In de praktijk zou deze aansprakelijkheid overigens beperkt zijn aangezien <strong>KFN</strong> als fiscale<br />

belegginginstelling onderworpen is aan een 0% Vpb-tarief (zie hierna).<br />

16 Artikel 24, lid 2 Invorderingswet 1990.<br />

17 Voor <strong>KFN</strong> als niet-beursgenoteerde FBI geldt onder meer dat ten minste 75% <strong>van</strong> haar aandelen gehouden dient te worden<br />

door natuurlijke personen, lichamen die zijn vrijgesteld <strong>van</strong> vennootschapsbelasting (zoals pensioenfondsen) of bepaalde beursgenoteerde<br />

FBI’s. Inmiddels is enige versoepeling <strong>van</strong> deze aandeelhouderseisen aangekondigd (wetsvoorstel 30 533).<br />

18 Het vreemd vermogen <strong>van</strong> een FBI mag maximaal 60% bedragen <strong>van</strong> de fiscale boekwaarde <strong>van</strong> het vastgoed en maximaal<br />

20% <strong>van</strong> de overige beleggingen.<br />

19 <strong>De</strong> vorming <strong>van</strong> de HBR heeft een negatieve invloed op de aftrekbaarheid <strong>van</strong> zogenaamde ‘beheerskosten’. Dit onderwerp<br />

valt buiten het bestek <strong>van</strong> dit artikel.<br />

20 Besluit Staatssecretaris <strong>van</strong> Financiën, 15 oktober 1992, nr. DB 92/4847,V-N 1992, 3164, punt 9, thans opgenomen in Besluit<br />

<strong>van</strong> 7 december 2005, nr. CPP2005/1676M,V-N 2005, 61.15.<br />

21 Artikel 32 Wet op belastingen <strong>van</strong> rechtsverkeer 1970 (‘WBR’).<br />

22 Artikel 37-1-a jo.Artikel 37-2-b WBR. In zijn arrest <strong>van</strong> 30 mei 2001 (nr. 36 009,V-N 2001, 32.24) heeft de Hoge Raad uitgemaakt<br />

dat de vrijstelling ook <strong>van</strong> toepassing is als het gehele vermogen wordt verdeeld over verschillende vennootschappen.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 49<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

betekende dat niet alleen de vastgoedportefeuille en<br />

de daaraan gealloceerde vastgoedleningen moesten<br />

worden overgedragen, maar ook alle overige activa en<br />

passiva (beheerscontracten et cetera) en het personeel.<br />

Door deze voorwaarde werd de splitsing een<br />

ingrijpende operatie voor <strong>KFN</strong>.<br />

Overdrachtsbelasting<br />

Ter zake <strong>van</strong> de verkrijging <strong>van</strong> de juridische<br />

en/of economische eigendom <strong>van</strong> in Nederland<br />

gelegen onroerende zaken of <strong>van</strong> rechten waaraan<br />

deze zijn onderworpen (bijvoorbeeld erfpacht) is de<br />

verkrijger 6% overdrachtsbelasting verschuldigd over<br />

de waarde <strong>van</strong> de verkregen onroerende zaak of het<br />

recht waaraan deze onderworpen is 23 . <strong>De</strong> belasting<br />

wordt berekend over de waarde in het economische<br />

verkeer <strong>van</strong> de onroerende zaken, maar is ten minste<br />

gelijk aan de tegenprestatie 24 .<br />

<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II konden ter<br />

zake <strong>van</strong> de splitsing echter een beroep doen op de<br />

vrijstelling voor interne reorganisaties 25 . <strong>De</strong> geclaimde<br />

vrijstelling vervalt echter (zodat de niet-geheven<br />

overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd is) indien<br />

<strong>KFN</strong> Property I of <strong>KFN</strong> Property II binnen 3 jaar na<br />

de verkrijging <strong>van</strong> het vastgoed niet langer deel uitmaakt<br />

<strong>van</strong> het ‘<strong>KFN</strong> concern’. Dit houdt in dat <strong>KFN</strong><br />

gedurende 3 jaar na de overdracht <strong>van</strong> de portefeuille<br />

ten minste 90% <strong>van</strong> de aandelen in <strong>KFN</strong> Property I<br />

en <strong>KFN</strong> Property II moet behouden (de 3 jaar<br />

‘houdstertermijn’). Het door <strong>KFN</strong> Property I en<br />

<strong>KFN</strong> Property II in het kader <strong>van</strong> de splitsing verkregen<br />

vastgoed mag daarentegen gedurende deze termijn<br />

vrijelijk (dat wil zeggen: zonder terugname <strong>van</strong><br />

de vrijstelling) worden overgedragen binnen of buiten<br />

het ‘<strong>KFN</strong> concern’. Gedurende deze 3 jaarstermijn<br />

mag ook geen nieuw concern ontstaan, dat wil<br />

zeggen dat niet een andere vennootschap met een in<br />

aandelen verdeeld kapitaal 90% of meer <strong>van</strong> de aandelen<br />

<strong>van</strong> <strong>KFN</strong> mag verwerven.<br />

Zoals hiervoor beschreven werd in het kader <strong>van</strong><br />

de <strong>securitisatie</strong>transactie onder meer een pandrecht<br />

op de aandelen die <strong>KFN</strong> houdt in <strong>KFN</strong> Property I<br />

gevestigd. <strong>De</strong> vraag diende zich aan of de vestiging<br />

<strong>van</strong> dit pandrecht er toe kon leiden dat op closing het<br />

‘<strong>KFN</strong> concern’ werd verbroken. Omdat in de pandakte<br />

is bepaald dat het stemrecht en het dividendrecht<br />

op de aandelen pas over gaat op de security<br />

trustee als zich een ‘event of default’ voordoet kon<br />

deze vraag uiteindelijk ontkennend beantwoord worden<br />

26 .Wel moet rekening worden gehouden met de<br />

mogelijkheid dat bij daadwerkelijke overgang <strong>van</strong> het<br />

pandrecht en/of stemrecht binnen de driejaarstermijn<br />

het ‘<strong>KFN</strong> concern’ kan worden verbroken (en<br />

dat de security trustee op dat moment aandelen in<br />

een onroerendgoedlichaam verkrijgt zodat ter zake<br />

6% overdrachtsbelasting verschuldigd kan zijn).<br />

Ten slotte verdiende aandacht dat de verkrijging<br />

door <strong>KFN</strong> <strong>van</strong> de aandelen <strong>van</strong> <strong>KFN</strong> Property I en<br />

<strong>KFN</strong> Property II als belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting<br />

kan worden aangemerkt.Aangezien<br />

de bezittingen <strong>van</strong> deze vennootschappen als gevolg<br />

<strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> het vastgoed voor meer dan<br />

70% uit onroerend goed bestaan worden ze namelijk<br />

aangemerkt als ‘onroerendezaaklichamen’ in de zin<br />

<strong>van</strong> artikel 4 WBR en zou <strong>KFN</strong> ter zake <strong>van</strong> de verkrijging<br />

<strong>van</strong> deze aandelen 6% overdrachtsbelasting<br />

verschuldigd zijn. Een beroep op de zogenaamde<br />

‘hardheidsclausule’ 27 bood soelaas.<br />

Omzetbelasting<br />

Ter zake <strong>van</strong> de overdracht <strong>van</strong> de vastgoedportefeuille<br />

door <strong>KFN</strong> aan <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property<br />

II zou 19% BTW verschuldigd zijn voor zover<br />

(i) het panden betrof die vóór, op of uiterlijk twee<br />

jaren na het tijdstip <strong>van</strong> eerste ingebruikneming werden<br />

geleverd of (ii) partijen gezamenlijk zouden<br />

opteren voor een met BTW belaste levering 28 . In de<br />

onder (i) genoemde situatie zou een cashflownadeel<br />

kunnen ontstaan omdat de BTW ter zake <strong>van</strong> de<br />

levering door <strong>KFN</strong> eerder moet worden afgedragen<br />

aan de Belastingdienst dan dat deze als voordruk<br />

wordt teruggegeven aan <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong><br />

Property II 29 .Bovendien zouden <strong>KFN</strong> Property I en<br />

<strong>KFN</strong> Property II niet een volledig recht of aftrek <strong>van</strong><br />

O & F<br />

49<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

23 Artikel 2 WBR.<br />

24 Artikel 9, lid 1 jo. artikel 52 WBR.<br />

25 Artikel 15, lid 1, onderdeel (h) WBR jo. artikel 5b Uitvoeringsbesluit WBR.<br />

26 Voor het dividendrecht is dit gelet op het wettelijk systeem iets anders verwoord. Zie in dit verband R.J. de Vries en E. Bongers,‘Pandrecht<br />

in de schijnwerpers’, WFR 2006, 487.<br />

27 Resolutie <strong>van</strong> 27 december 1988, nr. IB 88/1084,V-N 1989, 208, zoals aangepast bij besluit <strong>van</strong> 22 mei 2001, nr. CPP<br />

2001/1227,V-N 2001, 35.29.<br />

28 Artikel 11, lid 1, onderdeel a, onder 1° en 2° Wet op de omzetbelasting 1968 (‘Wet OB’). <strong>De</strong> onder (ii) genoemde optie is<br />

slechts mogelijk indien <strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II de onroerende zaken gebruiken voor doeleinden waarvoor zij een<br />

volledig of nagenoeg volledig (minimaal 90%) recht op aftrek <strong>van</strong> BTW (voorbelasting) hebben op de voet <strong>van</strong> artikel 15 Wet OB.<br />

29 In situatie (ii) doet dit cashflownadeel zich niet voor omdat de BTW wordt afgedragen en teruggevraagd door <strong>KFN</strong> Property<br />

I en <strong>KFN</strong> Property II; zie artikel 12 Wet OB jo. artikel 24ba Uitvoeringsbesluit Wet OB.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 50<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

50<br />

de in rekening gebrachte BTW hebben omdat een<br />

deel <strong>van</strong> de portefeuille zonder BTW wordt verhuurd<br />

(en in zoverre geen recht bestaat op aftrek <strong>van</strong><br />

voordruk). Een belangrijk nadeel <strong>van</strong> een BTW<br />

belaste levering zou zijn dat hierdoor de zogenaamde<br />

‘herzieningsperiode’ opnieuw gaat lopen 30 . Een uitgebreide<br />

bespreking <strong>van</strong> deze complexe regeling gaat<br />

het bestek <strong>van</strong> dit artikel te buiten maar waar het op<br />

neer komt is dat BTW die bij de verwerving <strong>van</strong> een<br />

pand als voorbelasting in aftrek is gebracht gedeeltelijk<br />

weer moet worden afgedragen aan de Belastingdienst<br />

(herzien) indien dit pand binnen 10 jaar zonder<br />

BTW wordt vervreemd of verhuurd<br />

<strong>De</strong> heffing <strong>van</strong> BTW ter zake <strong>van</strong> de overdracht<br />

en het opnieuw aan<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de herzieningstermijn<br />

<strong>van</strong> 10 jaar op de BTW-belast verkregen onroerende<br />

goederen kon worden voorkomen door (i) een<br />

beroep te doen op de ‘vrijstelling’ zoals neergelegd in<br />

artikel 31 Wet OB (overgang <strong>van</strong> geheel of gedeelte<br />

<strong>van</strong> een algemeenheid <strong>van</strong> goederen) of (ii) de overdracht<br />

<strong>van</strong> de portefeuille aan <strong>KFN</strong> Property I en<br />

<strong>KFN</strong> Property II plaats te laten vinden binnen een<br />

fiscale eenheid in de zin <strong>van</strong> de Wet OB 31 .<br />

Het bestaan <strong>van</strong> een fiscale eenheid heeft als<br />

belangrijk positief gevolg dat leveringen en diensten<br />

tussen de ondernemingen die de eenheid vormen<br />

(interne prestaties) buiten beschouwing blijven. Een<br />

belangrijk negatief gevolg <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> een<br />

fiscale eenheid is echter dat alle onderdelen <strong>van</strong> de<br />

fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de<br />

omzetbelasting die de fiscale eenheid verschuldigd is<br />

(vergelijk het onderdeel vennootschapsbelasting hiervoor)<br />

32 .<br />

Uiteindelijk is toch gekozen voor een fiscale eenheid,<br />

met name om BTW heffing op door <strong>KFN</strong> aan<br />

<strong>KFN</strong> Property I en <strong>KFN</strong> Property II in rekening te<br />

brengen beheersvergoedingen (die deels niet aftrekbaar<br />

zou zijn) te voorkomen. <strong>De</strong> risico’s die voor de<br />

obligatiehouders voortvloeien uit het bestaan <strong>van</strong> de<br />

fiscale eenheid zijn gemitigeerd door in de financieringsdocumentatie<br />

covenants op te nemen die er op<br />

zijn gericht het ontstaan <strong>van</strong> BTW claims gedurende<br />

de looptijd <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>transactie zoveel<br />

mogelijk te voorkomen. Zo is bepaald dat <strong>KFN</strong> Property<br />

I niet bewust enige handeling mag verrichten<br />

die zou kunnen leiden tot herziening <strong>van</strong> BTW tenzij<br />

de daarvoor benodigde middelen voorhanden<br />

zijn.<br />

<strong>De</strong> transactie in de praktijk<br />

Een <strong>securitisatie</strong>transactie biedt belangrijke voordelen.<br />

Het voordeel voor <strong>KFN</strong> bestaat met name uit<br />

een belangrijke verlaging <strong>van</strong> de financieringslasten.<br />

<strong>KFN</strong> schat dat zij met de <strong>securitisatie</strong>transactie ruim<br />

€ 2 miljoen per jaar aan rentelasten bespaartikel<br />

Nadelen zijn er echter ook. Zo leidt een <strong>securitisatie</strong><br />

tot extra rapportageverplichtingen, en kunnen de<br />

beperkende voorwaarden in de transactiedocumentatie<br />

ingrijpen in de operationele vrijheid <strong>van</strong> de originator.<br />

<strong>KFN</strong> heeft echter maatregelen genomen om te<br />

voorkomen dat de consequenties <strong>van</strong> met name die<br />

beperkende voorwaarden gering zijn gebleven.<br />

Hybride structuur<br />

<strong>KFN</strong> heeft er bewust voor gekozen niet haar<br />

gehele portefeuille te securitiseren. Het oormerken<br />

<strong>van</strong> activa ten behoeve <strong>van</strong> een <strong>securitisatie</strong>transactie<br />

heeft onvermijdelijk tot gevolg dat de kopers <strong>van</strong> de<br />

door de SPV uit te geven obligaties zullen verlangen<br />

dat er zo min mogelijk risico met die activa wordt<br />

gelopen. Door de portefeuille te splitsen heeft <strong>KFN</strong><br />

bereikt dat het vastgoed dat is ondergebracht in <strong>KFN</strong><br />

Property II niet is onderworpen aan de ‘covenants’<br />

die gelden voor het vastgoed dat onderdeel is <strong>van</strong> de<br />

<strong>securitisatie</strong>transactie. Daarnaast wenste <strong>KFN</strong> niet<br />

voor haar totale behoefte aan kapitaal afhankelijk te<br />

zijn <strong>van</strong> de transactie, en wilde zij bovendien de relatie<br />

met haar huisbanken voortzetten.<br />

Met het oog hierop heeft <strong>KFN</strong> tegelijk met de<br />

<strong>securitisatie</strong>transactie een kredietfaciliteit <strong>van</strong> € 150<br />

miljoen afgesloten met een syndicaat <strong>van</strong> een achttal<br />

banken. 33 <strong>De</strong> voorwaarden die die lening beheersen<br />

zijn aanzienlijk flexibeler dan die <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong>.<br />

<strong>De</strong> voorwaarden uit de leningdocumentatie hebben<br />

bovendien slechts betrekking op <strong>KFN</strong> Property II en<br />

<strong>KFN</strong> Holding, en niet op <strong>KFN</strong> Property I. Met deze<br />

faciliteit is <strong>KFN</strong> in staat haar gebouwen in voorbereiding<br />

te financieren, alsmede de gebouwen waarbij<br />

een ‘strategische heroriëntatie’ plaats zal vinden. <strong>De</strong>rgelijke<br />

panden zijn minder geschikt om opgenomen<br />

30 Artikel 15 Wet OB jo. artikel 13, lid 2 Uitvoeringsbeschikking OB 1968.<br />

31 Op grond <strong>van</strong> artikel 7, lid 4 Wet OB kunnen ondernemers die in (i) financieel, (ii) organisatorisch en (iii) economisch<br />

opzicht zodanig met elkaar verweven zijn dat zij een eenheid vormen, voor omzetbelastingdoeleinden als één ondernemer worden<br />

aangemerkt (fiscale eenheid).Voor het ontstaan <strong>van</strong> een fiscale eenheid is een beschikking <strong>van</strong> de inspecteur nodig, die deze<br />

zowel op verzoek als op eigen initiatief kan afgeven.<br />

32 Artikel 43 Invorderingswet 1990. Indien geen sprake meer is <strong>van</strong> een fiscale eenheid eindigt de hoofdelijke aansprakelijkheid<br />

pas nadat de ont<strong>van</strong>ger hier<strong>van</strong> op de hoogte is gesteld.<br />

33 <strong>De</strong>ze faciliteit is in 2005 geherfinancierd en opgehoogd tot € 200 miljoen.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 51<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

te worden in een <strong>securitisatie</strong>transactie, <strong>van</strong>wege de<br />

nog ongewisse toekomst en – daarmee – het risicovollere<br />

karakter daar<strong>van</strong>. Daarnaast is het WTC<br />

Amsterdam onderdeel <strong>van</strong> Property II. <strong>KFN</strong> houdt<br />

dit gebouw tezamen met ING (<strong>KFN</strong> 50%).<br />

Wijzigingen in de portefeuille<br />

In de transactiedocumentatie zijn diverse bepalingen<br />

over het zogenaamde ‘churnen’ <strong>van</strong> de portefeuille<br />

opgenomen. Met deze bepalingen is beoogd<br />

<strong>KFN</strong> zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden bij het<br />

aan- en verkopen <strong>van</strong> panden, zonder de belangen<br />

<strong>van</strong> de obligatiehouders uit het oog te verliezen. Het<br />

is <strong>KFN</strong> onder voorwaarden toegestaan gebouwen te<br />

kopen of te verkopen, zonder dat zij gedwongen is de<br />

obligaties geheel of gedeeltelijk af te lossen. Daarnaast<br />

is de mogelijkheid ingebouwd om additionele<br />

schuldbewijzen uit te geven om groei <strong>van</strong> de portefeuille<br />

te financieren.<br />

Indien <strong>KFN</strong> zou besluiten tot verkoop <strong>van</strong> een<br />

gebouw, dan is dit toegestaan indien na de verkoop<br />

het aantal gebouwen in de portefeuille ten minste 45<br />

blijft bedragen. 34 Bovendien is een verkoop slechts<br />

toegestaan onder de voorwaarde dat door de verkoop<br />

geen schending <strong>van</strong> een <strong>van</strong> de ‘covenants’ of andere<br />

bepalingen uit de transactiedocumentatie ontstaat.<br />

Hoewel de panden strekken tot zekerheid <strong>van</strong> de<br />

obligatielening, hoeft de opbrengst <strong>van</strong> de verkoop<br />

niet onmiddellijk te worden aangewend om een deel<br />

<strong>van</strong> de obligaties af te lossen. <strong>KFN</strong> wordt enige tijd<br />

gegund om met de opbrengst <strong>van</strong> de verkoop een<br />

nieuw pand aan te kopen. Tot die tijd staat de<br />

opbrengst op een aan de security trustee verpande<br />

rekening.<br />

Ook het toevoegen <strong>van</strong> panden aan de portefeuille<br />

is mogelijk. Daarbij gelden wel enkele voorwaarden:<br />

- <strong>De</strong> interest cover ratio (‘ICR’) moet ten minste<br />

250% blijven bedragen. Dit betekent dat het totaal<br />

aan huurinkomsten dat de portefeuille in een<br />

periode genereert minimaal 2,5 maal de in die<br />

periode verschuldigde rente op de obligaties moet<br />

bedragen.<br />

- <strong>De</strong> verhouding tussen het bedrag <strong>van</strong> de uitstaande<br />

obligaties en de totale waarde <strong>van</strong> het vastgoed<br />

(de loan-to-value ratio of ‘LTV’) mag niet<br />

hoger worden dan 65%. Daarmee weten de<br />

investeerders dat bij een eventuele (executoriale)<br />

verkoop <strong>van</strong> de panden de opbrengst hoogstwaarschijnlijk<br />

voldoende zal zijn om de obligaties af te<br />

lossen. 35<br />

- 75% <strong>van</strong> de bruto vloeroppervlakte (‘BVO’) <strong>van</strong><br />

het nieuwe gebouw moet zijn verhuurd. Daarmee<br />

hebben de obligatiehouders de zekerheid dat het<br />

nieuwe gebouw onmiddellijk opbrengsten zal<br />

genereren. Die opbrengsten kunnen dan uiteindelijk<br />

weer worden aangewend om aan de verplichtingen<br />

onder de obligaties te voldoen.<br />

- <strong>De</strong> leeftijd <strong>van</strong> het nieuw aan te schaffen gebouw<br />

mag niet ouder zijn dan de gemiddelde leeftijd<br />

<strong>van</strong> de overige gebouwen in de portefeuille.<br />

- Ook bevat de transactiedocumentatie bepalingen<br />

ter voorkoming <strong>van</strong> een te grote afhankelijkheid<br />

<strong>van</strong> ‘grote’ huurders. <strong>De</strong>rgelijke concentraties zijn<br />

risicovol. Indien een grote huurder om welke<br />

reden dan ook wegvalt, kan dit een grote impact<br />

hebben op de inkomstenstroom waar<strong>van</strong> de obligatiehouders<br />

afhankelijk zijn voor de rentebetalingen<br />

en aflossingen op hun obligaties. Daarom bevat<br />

de transactiedocumentatie het voorschrift dat niet<br />

meer dan 9% <strong>van</strong> de totale netto huuropbrengsten<br />

afkomstig mag zijn <strong>van</strong> één huurder. Daarnaast<br />

mag niet meer dan 27% <strong>van</strong> de totale netto huuropbrengsten<br />

afkomstig zijn <strong>van</strong> 5 huurders.<br />

- Hoe langer de huurovereenkomsten met de<br />

bestaande huurders nog lopen, hoe lager het risico<br />

op leegstand. In verband hiermee bepaalt de transactiedocumentatie<br />

dat de gemiddelde huurtermijn<br />

<strong>van</strong> de totale portefeuille niet mag dalen als gevolg<br />

<strong>van</strong> de toevoeging <strong>van</strong> een pand aan de portefeuille.<br />

- Het toe te voegen gebouw mag maximaal 20%<br />

<strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de totale portefeuille bedragen.<br />

Mocht een nieuw gebouw toch niet aan de hierboven<br />

genoemde beperkingen voldoen, dan is er nog<br />

altijd de mogelijkheid om de rating agencies om een<br />

oordeel te verzoeken. Indien de kredietbeoordelaars<br />

verklaren dat de aan de obligaties verbonden rating<br />

niet zal verslechteren als gevolg <strong>van</strong> de aankoop, dan<br />

kan het pand alsnog aan de portefeuille worden toegevoegd.<br />

Naast aan- en verkoop komt het in de praktijk<br />

vaak voor dat er bijzonder onderhoud aan de panden<br />

dient plaats te vinden, of dat wijzingen in huurcontracten<br />

moeten worden aangebracht. Zolang <strong>KFN</strong><br />

daarbij handelt als een ‘goed huisvader’ hoeft <strong>KFN</strong><br />

geen additionele goedkeuring te vragen of informatie<br />

te verschaffen. 36<br />

O & F<br />

51<br />

Nr. 72 / oktober 2006<br />

34 Ter illustratie: <strong>KFN</strong> Property I heeft thans 72 gebouwen in haar bezit.<br />

35 Zie ook voetnoot 18.<br />

36 Ook komt het voor dat er aanpassingen in de eigendomsverhoudingen plaatsvinden. Zo was <strong>KFN</strong> begin vorig jaar in de gelegenheid<br />

de volle eigendom <strong>van</strong> enkele in erfpacht uitgegeven percelen in Rotterdam te verwerven. <strong>KFN</strong> kreeg <strong>van</strong> de SPV en<br />

security trustee toestemming zich deze eigendom te verwerven, zonder dat zij daarbij de procedure <strong>van</strong> aankoop <strong>van</strong> nieuwe panden<br />

hoefde te volgen.


w 26254 18-10-2006 12:02 Pagina 52<br />

<strong>De</strong> <strong>securitisatie</strong> <strong>van</strong> <strong>KFN</strong><br />

Tot slot<br />

Een <strong>securitisatie</strong> vergt het nodige <strong>van</strong> een originator.<br />

Een realistische analyse vooraf <strong>van</strong> hetgeen<br />

komen gaat in combinatie met het bedingen <strong>van</strong> de<br />

juiste en realistische uitzonderingen op de covenants<br />

en andere beperkende voorwaarden in de transactiedocumentatie<br />

kan echter voorkomen dat de transactie<br />

al te ingrijpende gevolgen heeft. Mede dankzij<br />

deze voorbereiding is de impact <strong>van</strong> de <strong>securitisatie</strong><br />

op de dagelijkse gang <strong>van</strong> zaken bij <strong>KFN</strong> beperkt<br />

gebleven.<br />

J.den Otter is Director Finance bij <strong>KFN</strong>, M. de Bruin<br />

en R.P. Raas zijn advocaat bij <strong>Stibbe</strong>.<br />

TRANSACTION STRUCTURE<br />

Nr. 72 / oktober 2006 O & F<br />

52<br />

<strong>KFN</strong> HOLDING BV<br />

EQUITY<br />

<strong>KFN</strong> PROPERTY I<br />

(BORROWER)<br />

SECURED LOAN<br />

FIXED<br />

INTEREST RATE<br />

SWAP COUNTER PARTY<br />

<strong>KFN</strong> OFFICE FINANCE I<br />

(ISSUER)<br />

FLOATING<br />

INTEREST RATE<br />

PROCEEDS FROM<br />

NOTES<br />

INVESTORS<br />

RENT<br />

PRINCIPAL & FIXED<br />

INTEREST LOAN<br />

SECURED LOAN<br />

AND ISSUER COSTS<br />

LIQUIDITY<br />

FACILITY<br />

PRINCIPAL &<br />

FLOATING INTEREST<br />

ON NOTES<br />

TENANTS<br />

LIQUIDITY FACILITY<br />

PROVIDER

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!