31.08.2013 Views

Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele ...

Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele ...

Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Onderzoek</strong> <strong>naar</strong> <strong>het</strong> <strong>effect</strong> <strong>van</strong> <strong>akkerranden</strong> <strong>op</strong> <strong>functionele</strong> biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing<br />

Na 22 april is de bemonstering in de <strong>akkerranden</strong> nog verder gezet tot half juni. Gedurende de 6<br />

weken durende periode <strong>van</strong> 22 april tot begin juni werden dubbel zo veel lo<strong>op</strong>kevers, kortschildkevers<br />

en spinnen ge<strong>van</strong>gen per m² als in de 5 weken ervoor. Helaas kunnen we deze aantallen niet meer<br />

vergelijken met de aantallen per m² in de (ingezaaide) akker.<br />

Nederlandse onderzoekers toonden in 2003 en 2004, binnen <strong>het</strong> onderzoeksproject „Biodivers,‟ reeds<br />

aan dat er ook in kale akkers wel degelijk grote aantallen bodemdieren kunnen overwinteren. Maar, zo<br />

besloot men, er overwinteren nog méér bodemdieren, en juist meer rovende soorten lo<strong>op</strong>kevers en<br />

kortschildkevers, in de <strong>akkerranden</strong>. In de akker zouden vooral afvaletende, kleine kortschildkevers en<br />

andere, niet-rovende keversoorten overwinteren. Wat betreft de spinnen en de (niet-rovende)<br />

kortschildkevers sluiten onze resultaten aan bij de Nederlandse <strong>van</strong>gstdata, waarbij bemonsterd werd<br />

gedurende 7 à 10 weken <strong>van</strong> maart tot mei. Wat de lo<strong>op</strong>kevers betreft, vond men, in tegenstelling tot<br />

onze resultaten, wel grotere aantallen in de <strong>akkerranden</strong> vergeleken met de akkers. Voor een nadere<br />

verklaring moeten de lo<strong>op</strong>kevers verder gedetermineerd worden tot soortniveau. De soorten verschillen<br />

immers in hun voorkeur voor een bepaalde habitat om te overwinteren.<br />

De determinatie <strong>van</strong> de soorten lo<strong>op</strong>kevers is uitgevoerd door specialist Eugène Stassen (Likona vzw). De<br />

resultaten zijn terug te vinden in Bijlage I. In de volgende conclusies zijn <strong>op</strong>merkingen en mededelingen<br />

<strong>van</strong> E. Stassen <strong>op</strong>genomen, gebaseerd <strong>op</strong> zijn jarenlange ervaringen met <strong>het</strong> <strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de diverse<br />

soorten in landbouw- en natuurgebieden.<br />

De dichtheden waren algemeen laag: gedurende die 5 weken was <strong>het</strong> gemiddeld aantal bemonsterde<br />

lo<strong>op</strong>kevers in de akker 18 per m² en slechts 6 per m² in de grasrand. Deze zijn in hoofdzaak te wijten<br />

aan <strong>het</strong> vroege tijdstip waar<strong>op</strong> de proef heeft plaatsgevonden. De resultaten geven in welke mate de<br />

kevers de winter hebben overleefd. Het moment waar<strong>op</strong> de lo<strong>op</strong>kevers terug actief worden na de<br />

winterrust hangt af <strong>van</strong> de weersomstandigheden gedurende de voorgaande winter en de<br />

bodembedekking. Een bodem bedekt met wintergranen of gras geeft ze meer kansen om vroeger hun<br />

activiteit te hernemen dan een kale bodem. De winter in 2009-2010, voorafgaand aan de proef, was<br />

koud maar <strong>het</strong> voorjaar in 2010 was al <strong>van</strong>af maart uitzonderlijk warm. Een aantal soorten kunnen<br />

zodra <strong>het</strong> niet vriest ‟s nachts uit hun winterse diapauze komen. Mogelijk waren in de grasrand al<br />

lo<strong>op</strong>keversoorten uitgekomen vóór de start <strong>van</strong> de bemonstering <strong>op</strong> 19 maart.<br />

Ondanks de lage aantallen zijn er toch duidelijke verschillen in soortsamenstelling. In de rand komen een<br />

aantal soorten voor die niet in de akker voorkomen zoals Pterostichus cupreus, Agonum muelleri en A.<br />

dorsalis. Dit zijn soorten die overwinteren in randzones en migreren <strong>naar</strong> de akkers in <strong>het</strong> voorjaar.<br />

Pterostichus cupreus en Agonum dorsalis zijn typische akkersoorten die in hoofdzaak vertrekken <strong>van</strong>uit de<br />

rand maar als kever, larve of ei ook de bewerkingen in de akkers kunnen overleven. P. cupreus blijkt een<br />

sleutelsoort te zijn in de natuurlijke plaagbestrijding en kwam in deze proef meer voor in de 10 jaar<br />

oude rand dan in de jongere grasrand (3 jaar). Van deze soort is bekend dat ze <strong>op</strong> graanplanten kan<br />

klimmen om <strong>op</strong> bladluizen te roven (Brewer & Elliot, 2004). P. dilligens werd enkel ge<strong>van</strong>gen in de<br />

oudere grasrand. Dit is inderdaad geen akkersoort maar een soort <strong>van</strong> graslanden, grazige bermen of<br />

rietlanden die akkers mijdt.<br />

In de akker waren de aantallen hoger maar <strong>het</strong> betrof hier voor 93 % Bembidion sp., vnl. B. tetracolum.<br />

Een <strong>op</strong>en akker met vochtige kleibodem blijkt de <strong>op</strong>timale habitat te zijn <strong>van</strong> deze soort en <strong>het</strong> is<br />

bovendien een “extreme cultuurvolger”. Ook B. obtusum heeft een voorkeur voor <strong>op</strong>en velden. Deze soort<br />

vonden we ook terug in de jongere grasrand. Algemeen overleven de Bembidion soorten vrij<br />

gemakkelijk de <strong>op</strong>eenvolgende bewerkingen in functie <strong>van</strong> de landbouw, wat de hoge aantallen in de<br />

akker verklaart. Bembidion tetracolum en B. obtusum zijn vaak vroeg in <strong>het</strong> voorjaar al <strong>op</strong> gang en<br />

verminderen in aantal in de zomer. In <strong>het</strong> najaar stijgen de aantallen dan weer.<br />

33

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!