You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
I <strong>Boekbinderij</strong> <strong>Drukkerij</strong><br />
RUSTENBURG<br />
I Tel.72 17 78 Amsterdam
ENIGE BIJZONDERE<br />
T A A L K U N D I G E<br />
A A N M E R K I N G E N<br />
O V E R DE<br />
P S A L M E N ,<br />
D O O R<br />
HERMAN MUNTINGHE,<br />
THEOL. DOCT. HOOGLEERAAR DER GODOÊLEBRÜ.<br />
BEID EN KERKELIJKE GESCHIEDENISSEN, EN<br />
AKADEMIE PREDIKER AAN DE PROVIN<br />
CIALE GELDERSCHE HOGE SCHOOL<br />
TE HARDERWIJK.<br />
TE L M T DE N,<br />
BIJ A, EN J. H O N K O O R<br />
M D C C X C l k
VOORBERICHT.<br />
Zffi faar, waarde lezer! het beloofde aanhang-<br />
fel van bijzondere aanmerkingen, waarmede dit<br />
mijn werk bejloten is. Daar fchiet mij niets over,<br />
dan dat ik openlijk Gode mijnen dank toebrenge voor<br />
de mij bewezene hulp , en dat ik tevens hun, die zo<br />
gunstrijk het hunne toegebracht hebben tot volma*<br />
hing van dit werk, daarvoor mijne verjchuldigde er<br />
kentenis betuige; vooral den Heren SCHROEDER,<br />
SCHEIDIUS en SCHUETENS, wier ge dienjligheid<br />
m mij hunne aanmerkingen mede te delen aan elk<br />
in het oog moet vallen, welke dezen mijnen arbeid<br />
inziet i terwijl ook de Heer SCHEIDIUS daartebo-<br />
•* ven
C 4 3<br />
ven nog dieswegens mijnen dank verdient, dat hij<br />
mij het gebruik van zijnen fchonen voorraad van<br />
' Arabifche handfchriften, inzonderheid van de woor-<br />
denhoeken van GJEUHARI en FIRUZABADI, ver<br />
gund heeft. Voords geef ik deze aanmerkingen aan<br />
het oordeel van kundigen over, en zal mij zeer ver<br />
heugen , zo ze ietÊ mogen medewerken om mij en an<br />
deren verder op het fpoor der waarheid te brengen.<br />
B IJ-
B I J Z O N D E R E<br />
AANMERKINGEN.<br />
p<br />
S A L M I 1: 7.<br />
Ik heb in de eerde plaats het woord nm> bij pn gevoegd<br />
nu-v pn Sc msox, wijl dus de zin veel beter fchijht<br />
te vloeien; gelijk ook DURELL en anderen reeds gedaan<br />
hebben; terwijl ik tevens pn door den rijkswet van<br />
Jehova vertaald heb, dat is ene verordening en va.stfïclling<br />
omtrend het rijk van den gezalfden: deze betekenis<br />
ftrookttoch zeer wel met den gehelen famenhang, vooral<br />
met de volgende woorden, welke zulk ene rijksverorde*<br />
mng behelzen, pn kan zeker zulk ene verordening betekenen,<br />
en wordt dikwijls daarvan gebntikt<br />
XLV1I: 26, Deut. IV: 6, Pf. L: 16 en elders. '<br />
Dan de vraag is hier inzonderheid, welke de meer bepaalde<br />
zin zij der woorden Gij zijt mijn Zoon; Heden<br />
genereerde ik U. Ik herhaal hieromtrend vooraf nogmaals<br />
, het welk ik in de korte aanmerkingen reeds gezegd<br />
heb, dat ik omtrend de inzichten van den Dichter in<br />
de verborgenheden van den Godsdienst niets durve befiisfen,<br />
wijl wij daartoe te weinig gedenkftukken van dien<br />
tijd overig hebben, waaruit wij deszelfs.eigenlijk Godsv<br />
A dienst-
dienst—flelfel kunnen opmaken: daartoe zijn jaarboeken<br />
, gezangen, voorfpellingen, en enige losfe zedefpreuken,<br />
hoedanigen wij in de boeken des Ouden Verbon,ds<br />
vinden, niet genoeg, welke toch de leer van den Jood.fchen<br />
Godsdienst veeleer alleen maar vooronderftellen,<br />
dan dat zij ons daarvan een naauwkeurig onderricht geven<br />
zouden. Hadden wij dus ook geen andere plaatfen<br />
omtrend het natuurlijk en eeuwig zooniehap van Jezos<br />
Christus, dan deze; ik voor mij zou nog vrij onzeker<br />
blijven, wat David er door verdaan hebbe, wanneer hij<br />
den Mesfias Gods zoon noemde, van God zeiven gegenereerd.<br />
Dan laat ons de zaak wat naauvvkeuriger inzien.<br />
Dit dunkt mij vooraf vrij duidelijk te zijn , dat de<br />
woorden, Hij /prak tot mij, gij zijl mijn zoon; heden<br />
genereerde iku, ene inleiding tot de volgende belofte is :<br />
Jk geef op uwen eisch en?,, en wel ene inleiding, welke<br />
den grond van die belofte in zich bevat. Zodanige inleidingen<br />
vindt men meer voor voorzeggingen, beloften,<br />
ivetten, of andere meer plechtige redevoeringen: van<br />
-dien aart is bij voorbeeld de voorrede voor de tien geboden<br />
: Ik ben de Heer uw God, die u uit Egyptenland,<br />
uit het diensthuis uitgeleid hebbe. Diergelijke voorredenen<br />
heeft men ook Gen. XLIX: 3, Jef. XLI: 8,9,<br />
XLIX: 1 en op vele andere plaatfen meer. Volgends deze<br />
aanmerking moeten wij dan de woorden opvatten,<br />
als of er dond: omdat gij mijn zoon zijt en ik u heden<br />
gegenereerd hebbe, daarom geef ik u op uwen eisch dë<br />
vólkern enz. De vraag zal dan nu zijn ; deels in welken<br />
zin noemde David den Mesfias Gods zoon? deels welke is<br />
de zin der bijgevoegde woorden^ heden genereerde ik 11?*<br />
Wat belaagt het eerde; het is ene zeer bekende uitlegging,<br />
dat zoo» van God ene oneigenlijke benoeming van<br />
enen Koning zou zijn, op dezelfde wijze, als voorname<br />
Vorden bij HOMERUS en andere oude Griekfche Dichters
& 3 )<br />
ters ?«.y»« s en h>T tttpü f genoemd werden, en gelijk Voriten<br />
Zonen des Allerhoogjlen genoemd worden P/.LXXX<strong>II</strong>*<br />
l'/T n<br />
r n a a m f t e d e r Z d V e n G<br />
v?vT^° ° d s<br />
^stgeboren zoon<br />
IJ. LAAAI A: 28. Dan, om nu niet te zeggen, dat de<br />
voorbeelden der Griekfche Dichters hier zeer weinig afdoen;<br />
geloof ik niet, dat het beloop van dit lied aan deze<br />
opvatting gunftig is: immers, volgends het geen ik zo<br />
even opgemerkt heb, is daarin, dat de Mesfias Gods<br />
zoon was, de grond, waarom hij hem het koningrijk van<br />
alles toezeide: indien nu de benaming van zoon van God<br />
hier niets anders betekende, dan enen Koning, zou de<br />
zin zeer onvoeglijk op deze tautologie uitlopen: omdat<br />
gij een Koning zijt, welken ik daartoe heb aangefleid,<br />
daarom zal ik u ene koninglijke heerfchappij geven. Hier<br />
komt nog bij, dat op alle plaatfen, waar de benaming<br />
van zonen van God oneigenlijk voor Koningen of Vorften<br />
gebezigd wordt, duidelijke merktekenen van den oneigenlijken<br />
zin voor handen zijn; hoedanigcn hier niet gevonden<br />
worden: integendeel, daar dit zoonfchap als de grond<br />
d e r<br />
_ heerfchappij van den Mesfias wordt aangemerkt,<br />
fchijnen wij hier eerder aan ene verhevener betekenis te<br />
moeten denken, te weten aan ene geheel andere betrekking,<br />
welke er tusfchen God en den Gezalfden, welke<br />
in dit lied bezongen wordt, plaats had, reeds voordat<br />
hij van hem tot Koning was aangefteld, ene betrekking<br />
welke gelijk ware met die, welke wij in onze menschlijke<br />
taal met de namen van Vader en Zoon plegen uittedrukken.<br />
• Wat nu verder betreft de woorden: Heden genereerde,<br />
ik u; men verfchilt ook wederom omtrend dezelve zeer.<br />
Zij, die den naam van zoon Gods oneigenlijk uitlegden van<br />
de koninglijke waardigheid van den "Mesfias, verklaren<br />
ook dezefpreekwijs, ik fielde u heden tot een' Koning aan,<br />
en brengen dan den tijd van deze aanftelling op de opftan-<br />
A 2 ding
( 4 )<br />
ding van Jezus Christus uit den doden. MiCHAëLis<br />
denkt zelfs, dat de fpreekwijs zelve, ik heb u gegenereerd,<br />
zo veel betekenen kunne, als ik heb u uit den dood<br />
opgewekt, wijl de opwekking uit den dood als het ware<br />
ene twede geboorte is, en daarom werklijk bij de Joden<br />
en Grieken dien naam draagt. Zie zijne Erklarung des<br />
Briefes an die Hebraer, bladz. 115: dan dat ik aan deze<br />
uitleggingen mijnen bijval niet kan geven, zal elk ligtelijk<br />
befeffen, die mijne gedachten over de voorgaande fpreekwijs,<br />
gij ztjt mijn Zoon, nadenkt: ook twijfel ik zeer,<br />
of men wel fpreekwijzen zal vinden, die volkomen aan<br />
deze fpreekwijs, in dien zin opgevat, gelijk zijn; althnnds<br />
het geen men daaromtrcnd tot nog toe heeft bijgebragt<br />
fchijnt mij van enen geheel anderen aart te zijn. Beter<br />
bevalt mij de uitlegging van VKNEMA in zijnen Commentarius<br />
en andere geleerde mannen; dat namelijk de<br />
fpreekwijs zo veel zou betekenen als, ik heb u heden<br />
voor mijnen zoon, dien ik gegenereerd heb, verklaard;<br />
't welk dan insgelijks op de verklaring van Jezus Christus<br />
als Gods zoon door zijne opftanding uit den dood<br />
zien zoude: ter ftaving van welke uitlegging men enen<br />
regel van GLASSIUS bijbrengt, Philol. Sacr. Tom. Ij<br />
pag. 216, edit. DATH<strong>II</strong>, volgends welke het een<br />
bijzonder taal-eigen der Ilebreeuwfche fpraak is, dat<br />
werkwoorden , welke eigenlijk betekenen iets te worden,<br />
te zijn of te doen, fomtijds niet zo zeer de zaak<br />
of handeling zelve betekenen, dan wel derzelver<br />
bekendmaking of openbaring. Niemand kan zeker aan<br />
dezen taai-regel twijfelen: zo betekent bij voorbeeld<br />
pnxn , eigenlijk rechtvaardig maken, dikwijls voor rechtvaardig<br />
verklaren, KDD eigenlijk onrein maken niet zelden<br />
als onrein verklaren, enz.: en op dezelfde wijze zou<br />
iemand genereren betekenen iemand voor enen gegenereerden<br />
of enen zoon verklaren: dan hoe waarfchiinlijk<br />
de-
( 5 )<br />
deze uitlegging ook in den eerften opflag voorkome, is<br />
ze echter, zo veel ik althands inzie, nog boven alle zwarigheid<br />
niet verheven: vooreerst toch, dunkt mij, gevoelt<br />
men ene zekere hardigheid in de fpreekwijs-^«er,?rmt<br />
voor iemand ah gegenereerd te verklaren, welke<br />
men niet gevoelt, wanneer men rechtvaardigmaken, voor<br />
rechtvaardig verklaren enz. gebezigd vindt. Ten anderen<br />
heeft de grote ERNESÏI in zijne Neue Theologifche<br />
Bibliothek, VI Deel, bladz. 307, naar mijne gedachten,<br />
zeerwel opgemerkt, dat de zo even gemelde taai-regel<br />
hier op haar best nog niets meer aanwijst, dan'ene blote<br />
Grammatikale mogelijkheid, dat het woord in dien zin<br />
zou kunnen genomen worden; terwijl in alle de voorbeelden,<br />
die GLASSIUS bijbrengt duidelijke beftemmingcn<br />
zijn, welke het beloop der rede of de natuur der zake aan<br />
de hand geeft, dat men daar zo verklaren moet; bij voorbeeld<br />
wanneer men van enen richter leest, die de godlozen<br />
rechtvaardig maakt, (pnxn) enz. Dan waar &<br />
vindt<br />
men hier zulk ene beftemming? In het woord ticheden?<br />
dit hoop ik aanftonds anders te tonen. In de verklaringen<br />
van" het Nieuwe Testament? Dit'zou men kunnen met<br />
grond aanvoeren; maar niet, indien er zulk ene beftemming<br />
in den tekst zeiven ook niet voor handen ware E anders<br />
toch, gelijk ERNESTI ter aangehaalde plaatfe'z'eer<br />
Wel aanmerkt, zou men kunnen zeggen, het geen reeds<br />
het tegen de Christen leer zo bitter boek Chizzuk Emunah<br />
den Apostelen heeft nagegeven, dat zij den Profeten en<br />
Pfalmen enen zin gaven, waartoe geen grond voor handen<br />
was: zo lang er derhalven ene andere natuurlijke verklaring<br />
van deze fpreekwijs mogelijk is, zie ik geen reden<br />
om tot dit bijzónder taalgebruik den toevlugt te nemen:<br />
integendeel, wanneer deze fpreekwijs ongedwongen kan<br />
gebracht worden op de hoge geboorte van den Koning,<br />
welke de hoofdishout van dit lied uitmaakt, zou het niet<br />
A 3 al-
C 6 )<br />
alleen mi}, maar, zo ik vertrouw, eiken onbevooroor-*<br />
deelden veel natuurlijker voorkomen hier bij de eigenlijke<br />
betekenis van de woorden te blijven. Bij dit alles komt<br />
ten derden , dat de parallelie der leden in den Hebreeuwfchen<br />
tekst, uit vergelijking van andere diergelijke voorfteliingcn<br />
bij Hebreeuwfche Dichters, het fchijnt te vorderen,<br />
dat men de fpreekwijs eigenlijk opvatte, gelijk ook<br />
ERNESTI reeds met een enkel woord heeft opgemerkt.<br />
Volgends den aart der parallelie namelijk moet het twede<br />
lid het zelfde hoofdzaaklijk uitdrukken, als het eerfte;,<br />
vooral, indien beide leden zaken te kennen geven, waarvan<br />
de ene tot de andere betrekkelijk is , als bij voorbeeld<br />
de kundigheden zijn van iemands zoon te zijn, en hera<br />
te genereren. Zo worden, hoewel in enen anderen zin,<br />
de Israëlieten Gods • kinderen genoemd, Deut. XXX<strong>II</strong>;<br />
5, 6, terwijl er van God gezegd wordt:<br />
Is hij uw vader niet, die u gefchapen heeft,<br />
Die u gemaakt heeft en geformd?<br />
daar men ziet, dat de uitdrukkingen is hij uw vader niet?<br />
en die u gefchapen heeft enz. even eens.verwisfeld worden,<br />
als hier Gij zijt mijn zoon en Heden genereerde ik u.<br />
Even eens vinden wij de fpreekwijzen gij zijt mijn vader,<br />
en gij hebt mij gegenereerd als .gelijkluidend verwisfeld-<br />
Jerem. <strong>II</strong>: 27.<br />
Die zeggen tot een hout, gij zijt mijn vader,<br />
En tot een fteen, gij genereerdet mij.<br />
Hier uit, dunkt mij, fchijnt het althands natuurlijkst, dat<br />
ook hier de uitdrukkingen gij zijt mijn zoon en ik genereerde.u<br />
eveneens aan eikanderen moeten beantwoorden, zo<br />
dat de laatfte niets anders zij, dan ene verklaring van de<br />
eer-
( 7 )<br />
,eerfte;' en dat to meer, daar in al het overige gedeelte van<br />
.dit lied de parallclie zo naauwkeurig wordt in acht genomen.<br />
üau waartoe moeten ,wij nu het woord ovn<br />
heden brengen ? Zeker is er niets ongefchikter, dan met<br />
fommige. uitleggers te denken, dat door dit heden rechtftreeksch<br />
de eeuwigheid zou betekend worden , zodat het<br />
eveneens, zou zijn als of er ftond van eeuwigheid heb ik tt<br />
gegenereerd, wijl namelijk in de eeuwigheid van God geen<br />
opvolging van tijd plaats heeft, maar als 't ware een altoosdurend<br />
heden is. Zulke gedrongene en tegen het<br />
taalgebruik re_gelrecht inlopende uitleggingen kan niemand<br />
maken, dan die eerst uit zijn Theologisch lijstema het<br />
leerftuk van de eeuwige geboorte van Gods zoon geleerd<br />
heeft, en dan naar dat fijstema den Bijbel uitlegt. Daar<br />
het een der voorrechten van onze tijden is, dat men zulk<br />
ene 'verkeerde manier van Bijbel uitleggen hoe langs hoe<br />
meer varen laat, zal er naauwlijks iemand zijn, die dezen<br />
uitleg nu meer zal aannemen. Intusfchen kan ik,<br />
gelijk elk ziet, volgends het geen ik omtrend den zin der<br />
andere uitdrukkingen'gezegd hebbe, dit heden niet opvatten<br />
van den tijd van Jezus opftanding, gelijk zij noodzaaklijk<br />
moeten doen, die of.de uitdrukkingen van zoon<br />
Gods en gegenereerd te zijn oneigenlijk-verftaan, of de.<br />
ïaatfte uitdrukking van de openbaring van Jezus zoonfehap<br />
door zijne opftanding en verhoging verklaren. Ik voor<br />
mij zou met wijlend den, uitmuntenden en voor, den Godsdienst<br />
en de uitlegkunde der Heilige Schrift te vroeg yerftorvenen<br />
Göttingfchen, Godgeleerden ZACHARIAE, in<br />
zijne Biblifche Theologie, I-Deel, jbladz. 112, en in een<br />
prograthma de ufo, notianis Filii Dei Biblico et Dogmatico<br />
(Göttingae 1763) pag. 223, liefst deze zeer natuurlijke,<br />
grondregel aannemen", dat men dit, heden moet Verklaren<br />
naar den aart der gehele fchildering, welke wij in dezen<br />
Pfalm aantreffen. Dé Dichter namelijk voert ons hier den<br />
A 4 Mes-
X 8 )<br />
•Mesfins fprekende in, als de vastftelling of het beflnit,<br />
•dat God aangaande zijn koningrijk gemaakt had, verhalende.<br />
Dit befltfit, hoe zeer hu eeuwig was, befchrijft<br />
hij, op enen dichterlijken trant, als ene belofte,<br />
welke de Mesfias -verhaalt, dat hem op zekeren<br />
tijd, of dag, door God zeiven gedaan was: heden heeft<br />
dan zijne betrekking tot den tijd, wanneer Jehova dit befluit<br />
genomen had: toen, wanneer God dit befluit nam,<br />
Wordt hij verbeeld tot den Gezalfden gezegd te hebben:<br />
heden genereerde ik «.. Maar wanneer was nu de tijd,<br />
wanneer Jehova dit befluit nam? David bepaalt dit wel<br />
met in dezen Pfalm: dan wij weten evenwel uit andere<br />
gronden, dat God dit, zo wel als alle zijne andere befluiten<br />
reeds in de eeuwigheid genomen heeft; dit genereren<br />
kan dan pok gevoeglijk tot denzelfden tijd gebracht worden,<br />
m heden moet dus ook dien zelfden tijd uitdrukken.<br />
Indien wij derbalven Davids uitdrukkingen- alleen op zichzeïven<br />
befchouwen, leert hij hier, dat de Mesfias Gods<br />
zoon is, en wel in enen veel verheveneren zin, dan waarin<br />
hij, als Koning, met dien naam kon betiteld worden ,<br />
Wijl dit zoonfehap als de grond van zijne koninglijke<br />
waardigheid wordt aangemerkt; hij leert tevens, dat hijals<br />
de zoon door God gegenereerd was, dat is, indien<br />
wij menfehen kunnen i en mogen in onze zwakke taal<br />
ene befchrijving van deze verborgenheid geven, dat God<br />
jegens den Gezalfden dezelfde betrekking heeft, als welke<br />
wij uitdrukken door de betrekkelijke namen van vader<br />
en zoon, en dat de grond daarvan even eens in<br />
God was, als in onze voortteling uit onze ouderen.de<br />
grond is, waarom wij hunne kinderen genoemd worden:<br />
— meer toch kunnen wij, naar mijne' gedachten,<br />
van dit leerftuk niet zeggen : — hij leert eindelijk ,<br />
( 9 )<br />
over alles te geven; welken tijd hij door het woord<br />
heden uitdrukt: wanneer die tijd was bepaalt hij niet;<br />
dan wij weten dat dit reeds in de eeuwigheid was;<br />
daar ons aan den enen kant de Pfalm zelf duidelijk<br />
doet zien, dat God den Mesfias reeds als zijnen<br />
Zoon erkend heeft, voor dat hij hem tot Koning had aangefteld,<br />
en daarteboven de openbaring van het Nieuw<br />
Verbond ons leert, dat hij reeds voor zijne geboorte uit<br />
Maria Gods zoon. was, ja dat deze titel hem ,toekwam<br />
uit hoofde van zijne Godlijke natuur, die toch van alle<br />
eeuwigheid was. De verdere ontwikkeling van deze leer<br />
behoort niet tot het plan van deze aanmerkingen: dit alleen<br />
merk ik nog maar aan , dat deze plaats de hoofdplaats<br />
is, uit welke de leer van Jezus als den eniggeboren zoon<br />
van God bij vervolg van tijd nader qntwikkeld is geworden.<br />
— Wijl nu de Mesfias zo Gods zoon was, was<br />
cit de grondflag, dat hij ook in deszelfs plaats de heerfchappij<br />
voerde over alles, waarom hij ook onder<br />
andere Koningen da eerstgeboren genoemd wordt,<br />
Pf. LXXXIX: 28.<br />
ï I r 12. t i<br />
Kust den zoon. Zo heb ik het Hebreeuwsch 13<br />
niet dan fchoorvoetend vertaald, omdat ik zeer twijfel,<br />
of deze vertaling wel goed zij, en ik in die twijfeling hoe<br />
langs hoe meer verfterkt worde; hoewel ik, omdat ik<br />
twijfelde, in mijne overzetting bij de gewone opvatting<br />
gebleven ben. Mijne voorname zwarigheid is in het<br />
A 5 woord
woord >u. Dat dit enen zoon kan betekenen is zeer ze<br />
ker. Ik wil, ook niet zeggen, gelijk fom.migen gedaan<br />
hebben, dat/13 een .Chaldeeuwsch woord zou zijn, het<br />
welk lange na Davids tijd eerst, in den Hebreeuw r<br />
fchen tongval zoü zijn aangenomen geworden. Dan<br />
mijn voorname zwarigheid is deze , dat, indien hier<br />
de betekenis,van zoon plaats had, er dan zou moeten<br />
ftaan $g of sggRPte<br />
w i<br />
J'l «' uitdruklijk die zoon door<br />
bedoeld Wordt, tot welken de vader gezegd had: gij<br />
zijt mijn zoon. En het is waarlijk opmerkenswaardig,<br />
dat de oude Overzettingen ook hier vau de betekenis van<br />
zoon zijn afgegaan: zo hebben de LXX ij&fêjfr<br />
Aquila *Wi*
C n )<br />
tekst gemaakt , wijl zij "u tpiw verklaren: wapent »<br />
met reinheid des harten, terwijl zij tevens aail het werk*<br />
woord piEU de betekenis van zich te wapenen geven uit<br />
het-woord [Wf, dat ene wapenrusting betekent, gelijl; men<br />
bij KOE HLER zien kan in EICHHORNS Repertorium±<br />
<strong>II</strong>I Deel, hladz. 10, en bij GEIERUS op deze plaats.<br />
Uit dit alles, dunkt mij, kan rmen dit befluit trekken, dat<br />
men reeds te voren zwarigheid moete gemaakt hebben ora<br />
aan na hier de betekenis van zoon te geven. Wat mij betreft,<br />
ik was reeds te voren op het vermoeden geraakt om "Ó te ver<br />
gelijken met het Arabifche^}, het welk'de betekenis heeft'<br />
van liefde, als, bij voorbeeld der kinderen tot de ouders,<br />
of der ouders tot kinderen, èn naderhand ook verder van<br />
gehoorzaamheid en onderwerping, insgelijks van alle<br />
deugd, en godvrucht; cn ik verblijdde mij, dat ook mijn<br />
Amtgenoot SCHEIDIUS dezelfde gedachte over deze<br />
fpreekwijs had,. aan wiens dienstvaardigheid ik ook verfchuldigd<br />
ben enige glosfen van GJEUHARI, welke tot<br />
ftaving van deze betekenis dienen kunnen, bij voorbeeld<br />
^3^-_ü_J5.J\ o^-ö. , dat is is het tegenover ge<br />
fielde van ^ ik heb<br />
wijnen vader lief, of ben mijnen vader gehoorzaam,<br />
^ .«*, \\. ~ ^ of K-^-A-k-i hij is zijnen Schepper ge~<br />
3 si ' * •• --'Si -T«?W''-««£J• «SM ei'«*it<br />
kotrzaam, als ook^l—*—X^-i , dat is zij bewijzen<br />
el-
c Ü j<br />
ëktmderm -onderling liefde en vriendfchap , waarvan<br />
ook het fpreekwoord, het welk noen bij G o-<br />
U U S<br />
Vindt s-ï o-* £U o^u.i ^ het<br />
welk GJEUHARi dus uitlegt: e>~* §<br />
ff**<br />
C : V _ A<br />
^ ' *ér «ifctftf» zijnen vijand<br />
. WMj«W*»aï Voords zijn er ook nog bij de<br />
. Arabifche Schrijvers vele -voorbeelden, waaruit blijkt, dat<br />
tT* \ zelden gehoorzaamheid aan God, deugd, god<br />
vrucht^ betekent Laat mij er enigen uit de genen, die<br />
x sekomen<br />
' ^fr^s mm m.<br />
S! H ><br />
?^V ' J<br />
'^ord houdt, behoeft nooit befaamd<br />
cfdTl e<br />
\ i J Zijne<br />
** rustplaats der-<br />
Godvrucht, behoeft nooit zacht te fpreken, dat is: kan altijd<br />
vrij mt fpreken.<br />
Insgelijks in den Koran <strong>II</strong>: 4 4 ^ L ^ N c^w^J<br />
/ M<br />
a a r h<br />
d e n men<br />
W - f ' *> fchen deugd en godvrucht<br />
prediken. Dus ook bij ARABSMDES, ntf<br />
l<br />
Pi ^mand gezegd wordt te zijn<br />
^-w J-*3 WJ» godvruchtig man. Even eens be<br />
te-*
C 13 )<br />
,Ï\ZV. .L*Sl-/'"">-'i &V/:« £>-iB f'0 (HIS B9W93f t't-i 30'J (.VtV'V.X<br />
tekent godvruchtige», deugdzamen; zo vindt<br />
men den Godsdienftigen Pelgrim, die naar Mekka reist,<br />
bij IBN DOREID, vs. 40 befchreven, als:<br />
Godvruchtigei:, door de verre en moeilijke reis vermagerd.<br />
Meer voorbeelden bij te brengen, acht ik thands geheel<br />
onnodig. Hoe gefchikt zou het nu zijn, indien men ook<br />
hier deze zelfde betekenis aannemende, vertaalde: kleeft<br />
de godvrucht aan; of legt u met ijver toe op gehoorzaamheid<br />
aan God. Daar de Vorften, welke hier aangefprokert<br />
Worden, als rebellen tegen Jehova en zijnen gezalfden<br />
voorkomen, ziet elk, hoe gevoeglijk dezelve hier kunnen<br />
aangefpoord worden tot gehoorzaamheid; en dat juist met<br />
een woord, het welke, volgends het taalgebruik bij de<br />
Arabieren, tegen zulk ene wederfpannigheid over ftaat,<br />
en bij ukftek van de gehoorzaamheid aan God gebruikt<br />
wordt. Ook voegt het werkwoord yvi hier zeer wel,<br />
het welk eigenlijk betekent, vastkleven, appingere, gelijk<br />
A. SCHULTENS heeft opgemerkt, Commev.i.- ad<br />
Proverh. XXIV: 26. Het zou dan ook hier zijn: houdt<br />
u vast aan de gehoorzaamheid, of, gelijk ook wij met dezelfde<br />
leenfpreuk plegen te zeggen, kleeft dezelve aan;<br />
en men zou er dan enigfins mede kunnen vergelijken een<br />
plaats uit Gen. XLiX: 40 J p»' T a<br />
h e t<br />
^'<br />
welk, gelijk mijn vriend A. LENTZ in zijne objf. adfelecta<br />
Vet. Teft. loca, in de meer aangehaalde Sylloge Disfertat.<br />
Tom. <strong>II</strong>, pag. 1001 zeer wel heeft aangemerkt,<br />
moet vertolkt worden: aan uwen mond zei al mijn volk<br />
kle-
C 14 )<br />
lieven, dat is, gereed zijn om alle uwe bevelen te doen.<br />
ps?' moet namelijk daar niet'van pp» 0f pi», maar van<br />
pen in deze betekenis worden afgeleid.<br />
I V: 7.<br />
Uw oog, Jehova! ftrale ons toe! In het Hebreeuwsch<br />
ïiirv T» UK vfy rtw. Sommigen vinden in deze woorden<br />
zo veel zwarigheid, dat zij nodig oordelen om<br />
den tekst te veranderen , gelijk, bijvoorbeeld, M1 c H A ë-<br />
Lis, in zijne Oriënt'alifche und Exegetifche Bibliothek,<br />
X Deel, bladz. as.6, waar hij voorflaat naj te lezen,<br />
het welk een imperativus zou zijn met een n paragogicum<br />
en betekenen zou vexiïïum elevare, of nej, het welk een<br />
nomen generis feminini zijn zou van het masculinum DJ<br />
vexillum, welk Iaatfte hij ook in zijne overzetting volgt,<br />
dus vertalende:<br />
Viele fagen: wer wird uns hesfere zeiten fehen lasfen?<br />
Du, Jehova, das Licht deines Angefichts fey unzer Feld.<br />
zeichen !<br />
Maar zou niet PDJ het zelfde zijn, als verheffen?<br />
daar toch zeer dikwijls, gelijk zelfs den eerstbegin-<br />
„ nenden bekend js, de D en de V? zo wel als ook de x en<br />
de n in de uitfpraak onder eikanderen verwisfeld worden.<br />
En hier fchijnt mij dit zo veel te waarfchijnlijker, daar<br />
toch deze woorden duidelijk genomen zijn uit een gedeelte<br />
van
C 15 )<br />
van den Priefterlijken zegen, Num. VI: 14. Hfir «»'<br />
V I : 8.<br />
Over het eerfte lid van dit vers kan men KOEHLER<br />
zien in EICHHORNS Repertorium, UlDeei, bladz. 28.<br />
In het tvvede deel vertalen alle de Ouden, uitgenomen den<br />
Chaldeeiiwfchen uitbreider en den Syriër, als of zij<br />
•nprty gelezen- hadden: ik hen verouderd, welke lezing<br />
ook aan DA THE beter voorkomt; dan te onrechte: daar<br />
ppjr eigenlijk verftijven, hard zijn betekent, kan het zeer<br />
wel gebruikt worden van die ftijf heid der ogen , welk een<br />
gevolg is van hevige fmerten, vooral van het menigvuldige<br />
fchreien. Dat pw deze betekenis eigenlijk heeft,<br />
blijkt, indien wij het Arabifche S~-£ vergelijken, het<br />
welk, zo als men zelfs uit de gelijkheid der uitleggingen<br />
bij GOLIUS en GIGGEIUS zien kan, met 5<br />
dat naar de letters ons prw is, verwisfeld wordt: dus<br />
wordt onder anderen, S— ^—£ gebruikt van vochten,<br />
die opdrogen en verftijven, waartoe behoort deze glosfe<br />
bij GIGGEIUS j - i<br />
3<br />
^—-l—£ — • £<br />
*—3\ lotitim fupra coxas camelae ar uit, of, gelijk<br />
GOLIUS heeft, adpacta fuit ad femora camelae & ficco-<br />
taf uit urina, en —s-Sa-J^ &_i
C 16 3<br />
het oog gebruikt te worden, crnx vertaal ik hier, zo<br />
wel als Pf. LXIX: 20 door , ellenden,-yr\\L de<br />
betekenis van in genen dele ftrookt met de paral-<br />
V U : 5-<br />
Of drukte hen, die onverdiend mij haten. Toen ik deze<br />
plaats overzette, was ik omtrend derzelver warén zin zeer<br />
onzeker; en ook nog blijft mijne onzekerheid voortdmen.<br />
In deze onzekerheid ben ik toen de lezing gevolgd, welke<br />
OOkHoüBICANT, LOWTH in M E R R I C K S « .<br />
Uons on thePfalms, p ag. 7, MicHAëns, DATHE,<br />
KNAPP, MENDELSsoHNen anderen hebben voorgetrokken,<br />
namelijk nxrrw, voor wélke lezing ook het<br />
gezachyan de Syrifche overzetting en van de Chaldeeuwfche<br />
uitbreiding wordtbijgebragt. Dan de Heer SCHROB-<br />
DER, over deze plaats van mij gevraagd, heeft tegen deze<br />
lezing ene, naar het mij voorkomt, zeer gewichtig<br />
aanmerking gemaakt, te weten, dat ynb altijd gebruikt<br />
wordt van enen fterkeren , welk enen zwakkeren onderdrukt,<br />
en dat het dus hier minder te pas komt wijl het<br />
niet geloofbaar is, dat David in den toeftand, waarin bi,"<br />
nu was, zou betuigen, dat hij Saul door zijne kracht zou<br />
onderdrukt hebben, of zelfs getracht hebben zulks te<br />
doen. Verder heeft mij die geleerde man ene nieuwe gisfing<br />
over deze plaats medegedeeld, volgends welke men<br />
voor nsW moest lezen nsW;: fin nu betekent zo'<br />
veel als convelkre, extrahere e locofuo, rukken, uit zijne<br />
plaats
( i7 )<br />
plaats rukken; en met het zelve komt niet alleen het Arabifche<br />
^jo-La., maar ook overeen: dit<br />
nu wordt inzonderheid gebruikt voor iemand van zijnen<br />
post of van zijne weerdigheid te ontzetten; {detrahere<br />
aliquem de fua dignitate aut munere, eum quafi revellendo<br />
de loco fuo ) en dit was juist de misdaad, waarvan David<br />
befchuldigd werd, en welke hij hier zo verre van zich verwijdert,<br />
dat hij Saul , en deszelfs geflacht van de koninglijke<br />
waardigheid zocht te ontzetten. Volgends deze<br />
waarlijk fraie gisfing zou men dan dit vers dus moeten vertalen:<br />
Zo 'k ooit me aan mijn verrader wreekte,<br />
Of hem, die onverdiend mij haat,<br />
Zocht van den troon te rukken.<br />
Men moet insgelijks dan gedenken aan den regel dat de<br />
woorden, welke ene daad betekenen, dikwijls alleen voor<br />
ere poging van die daad gebruikt worden. Zie GLAS-<br />
SI I , Philol. Sacr. Tom, I, pag. 202.<br />
Nog een woord over de vertaling van het eerde lid; ik<br />
ben daar VENEMA gevolgd, en A. SCHULTENS,<br />
Comment. ad Job. pag. 642. Intusfchen fchijnt mij de<br />
gisfing van EICHHORN, Bibliothek der Bibl. Lifter.<br />
I Deel, bladz. 496, niet onwaarfchijnlijk, dat men<br />
voor «pSj» moet lezen 'ötos, daar de betekenis van verrader<br />
in de andere voorbeelden door SCHULTENS en VENE<br />
MA bijgebracht, niet in de Species kal, maar Pikkel<br />
plaats heeft, en in het Arabisch in de IV conjugatie<br />
B V I I:
C 1» )<br />
V I I: 10.<br />
Voor "jniii lees ik hier alleen jrd gelijk ook DATHE<br />
en anderen: de particula copulativa, fchijnt hier geheel<br />
niet te voegen; en de affchrijvers hebben met dezelve zeer<br />
willekeurig omgegaan. Vergel. ook EICHHORNS Bibliothek,<br />
I Deel, bladz. 497.<br />
V<strong>II</strong>: 11.<br />
D'nSx hy »up» Men vertaalt deze woorden doorgaands:<br />
mijn fchild is bij God, dat is, bij God is mijne befcherming.<br />
VENEMA tekent er nog dit bij aan: „ Phrafis,<br />
„ clypeus meus est fuper Deo, crrrVfc *w, peculiari iliius<br />
„ praepofitionis ufu denotat, Deo incumbit, Dei est,<br />
„ mihi clypeum praeftare, me obtegere et protegere.<br />
„ Jud. XIX: 20. omnis defectus tuus est fuper me, mihi<br />
„ explendus incumbit. Vid. et Ezech. XLV: 17. Pf.<br />
„ LVI: 13. " Intusfchen dunken mij de voorbeelden,<br />
door hem bijgebragt van ene andere natuur te zijn.<br />
Anderen denken , dat men het vertolken kan : mijn fchild<br />
is bij Jehova of Jehova draagt mijn fchild; gelijk Pf.<br />
LXXX1X: 19 uao iW?, onze fchild is bij Jehova, dat<br />
is , hij dekt ons met zijn fchild, hij befchermt ons. Zo<br />
vat
C 19 )<br />
-vat het onder anderen KOEHLER op in EICHHORNS<br />
Repertorium, <strong>II</strong>I Deel, bladz. 35: dan behalven dat ik<br />
zeer twfjfele, of h en bv in deze betekenis kunnen verwisfeld<br />
worden, geloof ik ook, dat de fpreekwijs, Pf.<br />
LXXXIX: 19 iets anders betekent, gelijk men uit mijne<br />
overzetting en korte aanmerkingen op die plaats zien<br />
kan. Het kwam mij om alle deze redenen eenvouwigst<br />
voor om voor hp te lezen 'ty. Dit geeft zeker enen zeer<br />
goeden zin, en komt met den ftijl van David zeer wel over<br />
een, die zeer dikwijls Jehova zijn fchild noemt; en onze<br />
plaats is dan het naafte te vergelijken met Pf. UI: 4,<br />
•ijn -pn mn> nnx. Het is wel zo, dat men daar nn leest,<br />
maar ik weet evenwel niet, dat er in den aart der tale<br />
iets is, waarom men hier niet zo wel h> als nyi zou kuneen<br />
zeggen.<br />
V I I I : 2.<br />
Uw eer verheft zich boven V hemelzwerk. In het Ile-<br />
breeuwsch crntyn $9 ym ron iw, Daar de woordvoe<br />
ging van dit lid zeker meer of min ongewoon is, behoeft<br />
men zich niet te verwonderen, dat er zeer verfchillende<br />
gedachten over zijn. A. SCHULTENS, Animadv. ad<br />
V. T. h. I. vergeleek run met het Arabifche ^-^-ï<br />
laudare, prijzen, en zette het over laus gloriae tuae est<br />
fupra coelos, of quia laus gloriae tuae est fupra coelos,<br />
MiCHAëLis , Oriënt, und Exeget. Bibl. XI Deel,<br />
bladz. 199, 200 komt in zo verre met SCHULTENS<br />
overeen, dat hij rqri insgelijks door prijzen vertaalt, en<br />
B 2 be-
40 )<br />
behalven het Arahifche i^X3 ook nog het Syrlfche<br />
i~jZ vergelijkt; alleen yerfchilt hij daarin, dat hij of<br />
run in ftatu conjiruSlo van njri laus, wil lezen, zo dat de<br />
zin zij: het lied uwer heerlijkheid, dat is uw loflied, of<br />
run in praeterito, zo dat men vertale: wiens heerlijkheid<br />
boven den hemel gezongen wordt, 't welk beide in den zin<br />
op een uitkomt: hij heeft daarom ook dit vers in zijne<br />
vertaling dus gegeven:<br />
Jehova, unfer Herr, wie prachtig ist dein Nahme auf<br />
der ganzen Er de;<br />
Du, des/en loblied iiber den Himmeln gefungen wirdl<br />
Hem volgen DOEDERLEIN, Schol, ad libros Poëticos<br />
V. T. h. I. KNAPP, en DATHE. VENEMA vertaalde<br />
run door domicilium fixum uit vergelijking van het<br />
Arabisch: cujus domicilium majejlatis tu e fixum fup. r<br />
coelos. Vooreen gedeelte had hem reeds HOUBIGANT<br />
in deze opvatting voorgegaan, die op deze plaats de volgende<br />
aanmerking heeft: ,, Obfequimur Chaldaeo, Syro,<br />
„ Symmacho, Hieronymo, ut legamus njn pofuisti, ex<br />
„ njn , unde wn Arab. habitare; Hiphil collocare; nifi<br />
„ forte nru ex ]nj. " Mijns oordeels behoeft men hier<br />
geen de minfte verandering in de lezing te maken, indien<br />
wij run aanmerken als een infinitivus met een n paragogicum<br />
van ]nj, en run voor nn: geplaatst achten,<br />
gelijk meermalen de infinitivus voor een verbum finitum<br />
genomen wordt; vooral in enen poëtifchen ftijl, zo als<br />
GE IE RUS reeds bij deze plaats heeft aangemerkt, met<br />
wien men vergelijken kan SCHROEDERI Syntax.<br />
Hebr. Reg. LIV. Vervolgends kunnen wij hier aan dit<br />
woord
( 21 )<br />
woord zeer gevoeglijk deszelfs eigenlijke betekenis van<br />
uittrekken, tendere, protendere geven, welke men kan<br />
bewezen zien zo door anderen, als inzonderheid door den<br />
beroemden Amfterdaml'chen Hoogleeraar D. WALRA<br />
VEN, Dhfert. de vota Jephtae, §. 30: en dus kunnen<br />
wij de woorden vertalen, wiens eer boven de Hemelen uitgebreid<br />
is; of gelijk ik het vrijer gegeven hebbe: uw eer<br />
verheft zich boven 't Hemel-zwerk. En ook deze.betekenis<br />
fchijnen de LXX Overzetters reeds op het oog gehad<br />
te hebben, wanneer ze vertalen «n InW* i [ttyxxoTrf'mmi<br />
welken ook de Vulgata en de Arabifche<br />
vertaler volgen. Naar deze vertaling is er in dit vers<br />
ene fraie opklimming; daar in het eerfté lid de roem van<br />
Jehova als heerlijk over de gehele aarde gezongen wordt,<br />
terwijl, volgends het twede lid, zijne majefteit zich niet<br />
bepaalt bij deze aarde; zij verheft zich zelfs boven den<br />
Hemel; zij verfpreidt zich van de aarde af tot door alle<br />
de onmeetbare ruimten van het ganfche geheelal. Onze<br />
Pialmberijming heeft dus zeer wel deze woorden dus om><br />
fchreven:<br />
Gij, die den glans van uwe majefteit<br />
Hebt boven lucht en heemlen uitgebreid.<br />
V<strong>II</strong>I: 3-<br />
MicHAëLis denkt in zijne aanmerkingen op deze<br />
plaats, dat de zin van het eerfte gedeelte van dit vers<br />
vloeiender en gemaklijker zijn zoude, indien men, met<br />
ene kleine afwijking van de Joodfche vokaalftippen, dus<br />
B 3 ver-
C *2 )<br />
Vertolkte: uit den mond der kinderen en zuigelingen Hin<br />
ken flerke bewijzen, te weten, voor de majefteit van God<br />
Die kleine verandering beftaat, volgends zijne Oriënt, un'd<br />
Exeget. Bibliothek, XI Deel, bladz. 200 hierin, dat<br />
men voor iy ms; leze ui fundamentum roboris, dat<br />
is, gelijk hij zelf het uitlegt: fundamentum firmum, ar-<br />
gumenta. invi&a. Dan deze fchijnt mij ene der ongeluk-<br />
kigfte cntifche gisfingen te zijn, welke deze grote man<br />
heeft voor. den dag gebragt; daar ze ene der fraaifte Oos-<br />
terfche beelden uit den tekst ruimt. Ik heb in de korte<br />
aanmerkingen dit beeld, waardoor men den roem met een<br />
huis vergelijkt, met een enkel woord aangeftipt; laat mij<br />
er hier enige weinige voorbeelden van geven, welke mis-<br />
fchien hun niet onaangenaam zullen zijn, die in de fchrif-<br />
ten der Oosterfche Dichters minder bedreven zijn. Zo<br />
vindtmen bij HARIRI, aangehaald door SCHULTENS<br />
Comment. in Job. pag. 388. '<br />
f-S-* Ó 1<br />
-^<br />
Hij bouwt zich enen groten roem en bewoont dien; en<br />
verkrijgt zich dus enen fiand, naar welken niemand durft<br />
jiaan.<br />
Dus zegt ook ARABSIADES, Hifi. Tim. Tom. I,<br />
pag. 524 volgends de verbeteringen van den Heer MAN-<br />
GER. ~C^ üUüspJt tH~5 &J o-t-^j<br />
j> mty jL-^XJi Hij bouwde zich onder<br />
bet menschdom een zeer vast gebouw, dat op de fterkfie<br />
grond-
( 23 )<br />
grondvesten rustte; dat is, hij verwierf onder de menfcheti<br />
enen duurzamen roem.<br />
Het tegendeel is dit huis van roem en eer omverterukken<br />
en te vernielen. Dus leest men bij HARIRI, Conf.<br />
XXX<strong>II</strong>I, aangehaald door A. SCHULTENS, ad Conf. •<br />
VI, pag. 253.<br />
De onheilen hebben mijne rots gefchokt, en mijnen roem<br />
en deszelfs grondvesten omvergerukt.<br />
Zo.ook bij ARABSIADES, Hifi. Tam. Tom. \,pag m<br />
.Indien het Godlijk befluit mijn gebouw wil vernielen, dat<br />
is, mijnen roem vernietigen.<br />
X : 3 > 4-<br />
Dat deze verfen zeer moeilijk zijn , behoef ik den kundigen<br />
niet te zeggen; en men kan het zeer duidelijk uit<br />
de verfchillende opvattingen der geleerden door J. W.<br />
SCHROEDER, in zijnen Commentarius in Pf. X opgegeven,<br />
afnemen. Naar mijne gisfing, welke ik in de<br />
overzetting gezocht heb uittedrukken, moeten deze verfen<br />
dus afgedeeld en gelezen worden:<br />
B 4 *
imxn by .pan bbn
voorbeeld, Pf, XXX: 13. LV<strong>II</strong>: 11. Spreuk. XI; 6enz.<br />
Zie SCHOETGEN<strong>II</strong>, mant is fa ad Waltheri ellipfes He~<br />
braicas, pag. 149. 3.) Ik voeg de woorden pa yxa wal<br />
bij eikanderen, en ftrijk de 1 voor l>» uit, die misfchien<br />
bij vergisfing uit het vorige W2i herhaald is: dezelve betekenen<br />
naar de woorden, rovende zegent hij zijne ziele<br />
wsj "pa is ene fpreekwijs die ook voorkomt Pf. XLIX:<br />
19; zij betekent daar zich zeiven wel te doen; maar hier<br />
zich zeiven trotsch te prijzen, en fchijnt met opzet gebruikt<br />
te zijn , als regelrecht overftaande tegen rort» y«J,<br />
het welk aanftonds volgt. Niemand ftote er zich intusfchen<br />
aan, dat het woord waj voor i'ïa ftaat; want zulk<br />
ene plaatfing, hoe zeer ze in de Hebreeuwfche taal niet<br />
gewoon is, vindt men echter nu en dan, gelijk Pf.<br />
XC1X: 4, arw aatPD fio, voor aaa'D an« fra, en in deze<br />
zelfde fpreekwijs Pf. XLIX: 19, füf rtta wai, voor<br />
rna 102: pa*, om nu van geen andere plaatfen te gewagen.<br />
— Het geen verder volgt heeft minder zwarigheid:<br />
alleen, dunkt mij, gelijk ik ook reeds herinnerd heb, dat<br />
rarv ysj juist het tegenftelde is van ram pa. Terwijl hij<br />
rooft, verheft hij zich zeiven, zich prijzende en beroemende<br />
op zijn geluk, Jehova integendeel en zijne wet verfmaadt<br />
hij, daar de hoofdfom van alle zijne gedachten<br />
en overleggingen daarop uitkomt: God wreekt het niet;<br />
ja er is geen God. Ik moet er alleen maar dit bijvoegen,<br />
dat ik in' de twe laatfte leden van dit vers hoofdzaaklijk<br />
overeenftem met SCHNURRER, Disfert. Phil. Crit.<br />
pag. 175, 176, en met anderen, daar genoemd, welke<br />
hem reeds zijn voorgegaan.<br />
B 5 X:
C 26 )<br />
X: 5.<br />
ion r>rr. Ik koom in de verklaring dezer fpreekwijs<br />
volkomen met J. W. SCHROEDER en SCHNURRER<br />
/. c overeen; alleen zoude ik zeer gereed zijn om te geloven<br />
, dat men voor iVrv een pasfivum diende te lezen,<br />
het zij iVnj in Niphal, het zij ftr» of ft» in i ^ / W ; de<br />
LXX en de Syrifcbe vertaling, die het werkwoord bin<br />
met »n fchijnen verward te hebben, omdat zij ter dezer<br />
plaatfe aan hm geen gefchikte betekenis wisten te geven,<br />
hebben hier denkelijk ook een pasfivum gelezen; wijl de<br />
eerften het vertaald hebben frfa\hrn d^iii, ^„s, e n<br />
laatfte cnA^ol het welk denzelfden zin heeft.<br />
Intusfchen zijn er enige oude uitgaven bij DE ROS SI,<br />
welke althands pre zonder • lezen, het welk men fm zou<br />
kunnen uitfprcken; hoewel het tevens zeker is, dat men<br />
op de enkele uitlating der matres Mtionis geen verfchillende<br />
lezing gronden kan, wijl de Joodfche affchrijvers in<br />
dezelve weg te laten of uittedrukken zich ene grote vrijheid<br />
vergunnen. Een handfchrift bij DE Rossi heeft<br />
ook ene lezing, die zeer goed zou zijn, namelijk mai Vn,<br />
Hij maakt zijne wegen krom; dan het gezach van een enkel<br />
handfchrift doet weinig af.<br />
Met de laatfte uitdrukking van dit vers ara r»a< vnrs<br />
komt de plaats van PLAUTUS zeer wel overeen: Mih<br />
Glor. I: 1, 17.<br />
Cu-
C 27 )<br />
Cujus tu legiones difflavisti Jpiritu,<br />
Quafi ventus folia.<br />
De LXX, die het overzetten *•*'»»•»» M I ixfifZ* A»rS K***-<br />
*ujiE»Va, hebben nog tra» van nnj? afgeleid, nog nna'<br />
gelezen, gelijk KOE HL ER gist /. c. bladz. 54, maar<br />
alleen, gelijk SCHNURRER zeer wel heelt opgemerkt,<br />
de Hebreeuwfche fpreekwijs, omdat dezelve hun te ftout<br />
fcheen, meer verklaard dan overgezet, en daardoor enigfins<br />
verzacht.<br />
X: 8.<br />
Hij ligt in zijne hinderlaag. O'Tin aixoa air. Het<br />
woord Dnsn heeft in dezen famenhang den uitleggeren<br />
enige moeite gemaakt. SCHNURRER oordeelt zeer wel,<br />
dat de betekenis van voorhoven,; of hoeven hier niet gefchikt<br />
is; hij vertaalt daarom deze fpreekwijs door loca<br />
infidiarum munita, en vergelijkt het Arabifche .AO_&,<br />
het welk ene verfterkte en wel ingcflotene plaats betekent:<br />
en ook deze betekenis komt mij hier zeer gelehikt voor;<br />
ten zij men liever door canxn horden wilde verftaan met<br />
MICHACLIS, Suppl. Lex. pag. 894, wanneer men er<br />
horden van vijanden door verftaan kan, die David belaagden<br />
, wier hoofd en aanvoerder dan hier bedoelt wordt.<br />
Dan met dat alles zij het mij geoorloofd ene gisfing<br />
voortedragen, of men niet isn zou mogen vergelijken met<br />
het Arabifche 'i* « .*•> , het welk door GJEUHARI<br />
on-
( =3 )<br />
onder anderen verklaard wordt & *<br />
^ Ar"*"^ .TOI^ dat is, f«« /rofp »>«« y«r
( *9 )<br />
De Heer J. W. SCHROEDER heeft deze hardigheid<br />
wel enigfins getracht te verzachten door het net hier on-<br />
eigeniijk te nemen voor een leeuwenhol, het welke uit te<br />
nen en takken te famen gevlochten, natuurlijk met een<br />
net zou kunnen vergeleken worden; dan hoe fraai uitge<br />
dacht deze uitlegging ook zij, wijkt ze, gelijk ook de<br />
Heer SCHNURRER aanmerkt, te ver af van de gewone<br />
manier van fpreken, dan dat men niet aan ene andere, die<br />
daarmede beter ftrookte, de voorkeur geven zoude.<br />
SCHNURRER zelf is van gedachten, dat met de woor<br />
den •» «|OiT een nieuw vers moet aanvangen, en te gelijk<br />
ene nieuwe vergelijking; zodat die booswicht, welke<br />
even te voren met enen leeuw vergeleken was, nu met<br />
enen jager vergeleken worde: vervolgends verklaart hij<br />
de fpreekwijs \Htra ïaoaa, dum ipfe tendit rete fuum;<br />
daarteboven n»' procumbit en njT) of roT eigenlijk, com-<br />
minuitur, geeft hij, colligit fe, contrahitque, ut delite-<br />
fiat. Zijne ganfche vertaling is dan dus:<br />
Rapiunt miferos, dum rete fuum ten dunt, contrahunt fe,<br />
procumbunt,<br />
Inciditque in laqueos illorum multitudo calamitoforum.<br />
Dan vooreerst fchijnt mij de afwisfeling van deze twe<br />
vergelijkingen wat zeer fchielijk te zijn; vooral daar t\arr<br />
zeker ziet op *n> 'prh arw: door het eerfte wordt he,t op«<br />
zet te kennen gegeven, door het laatfte de uitvoering van<br />
dat opzet; wordt dan het eerfte van den leeuw gezegt,<br />
zo fchijnt ook het ander daarvan te moeten opgevat wor<br />
den. Ten anderen is «jtsn eigenlijk inuncare, unco im-<br />
paclo rapere, in de klaauwen grijpen, niet zeer gefchikt<br />
voorenen jager, die het wild in een net vangt, maar in<br />
tegendeel allergefchiktst voor enen leeuw, die zijnen roof<br />
*in
C 30 )<br />
ïn de klaauwen grijpt; waarom ook, gelijk J. W.<br />
SCHRODER getoond heeft, oUa-^ bij de Arabieren<br />
vooral van roofdieren gebruikt wordt. Eindelijk toont<br />
gelijk ik aanftonds zal trachten te bewijzen, het woord'<br />
rmi of rtJT niet onduidelijk aan, dat de Dichter de vergelijking<br />
van den leeuw niet laat varen, maar ook nog in<br />
het tiende vers voortzet.<br />
Het zij dan ook mij geoorloofd om mijne gedachten,<br />
naar welke mijne overzetting ingericht is, voortedragen,<br />
en aan het onderzoek van meer kundigen aan te bevelen.<br />
ï-0 Ik voeg de woorden 01703 yp bij m an < ; i n d e r e n<br />
en geef aan ITO de betekenis van vasthouden, zo dat het<br />
naar de woorden zijn zou: hij grijpt den armen door hem<br />
vast te houden, of, zo dat hij hem vasthoude. Men vergelijke<br />
ten dien einde met ipm het Arabifche jUu-^o,<br />
het welk zo veel als vasthouden betekent: het wordt inzonderheid<br />
gebruikt van iemand die gevangen gehouden<br />
wordt door ARABSIADES, Hifi. Tam. Tom. I, pag.<br />
618, lin. 15; en wordt dus ook hier zeer gefchikt gebezigd<br />
van enen leeuw, die zijnen roof eerst in zijne<br />
klaauwen grijpt, en dan in dezelve zo geklemd houdt,<br />
dat er geen kans van ontkoming zij. 2.) Voor ron, het<br />
welk hier geen goeden zin geeft, lees ik na?., hetwelk,<br />
door ene uitlating van het pronomen adfixum in , welke ,<br />
gelijk boven reeds gezegd is, meer gewoon is, gefield is<br />
voor wtóv. De lezing rui', welke hier ook de Keri heeft,<br />
wordt door het gezach van vele handfchriften bij KEN-<br />
NICOTT bevestigd. Over de betekenis zelve van dit<br />
werkwoord, in ftukken floten, vergruizen, kan men<br />
J. W. ScHROEDER , pag. 223. enz. nazien. 3.) infcni,<br />
het welk ik bij roT voege, neem ik voor enen infinitivus<br />
van het werkwoord en-, het welk ik vergelijke met het<br />
Ara-
C 31 )<br />
Arabifche J^j^J, het welk, gelijk men zelfs uit GO<br />
LIUS en GIGGEIUS zien kan, inzonderheid van grote<br />
gulzigheid in het eten gebruikt wordt. Ik zal omtrend de<br />
betekenis van dit woord nog iets zeggen bij Pf. LXI: 6.<br />
4.) In het laatfte lid van vs. 10 o^D^ri voisw b-sn rm\ geloof<br />
ik, dat men voor CD'Kzbn beter leest nsoVi, of gelijk<br />
vs. 8 en 14 gelezen wordt, a^n. Het komt mij namelijk<br />
voor, (en hierin ftem ik met den Heer N. W.<br />
SCHROEDER overeen) dat dit woord, een verbum<br />
quadrUherum is , te famen gefteld uit f?n, het welk eerst<br />
zwart zijn betekent, en daarna van allerleie ellende gebruikt<br />
wordt, gelijk J. W. SCHROEDER, bij het achtfte<br />
vers' zeer uitvoerig bewezen heeft, en uit njo, het<br />
welk eigenlijk zo veel betekent, als geftamt, gefloten worden,<br />
en wel zo dat iets door het ftoten in eikanderen geftampd<br />
worde, (tundi, contundi^) gelijk uit vergelijking<br />
van het Arabisch c<br />
\—'==>, ^x-Zzs 5 L-g_£=r ? ert<br />
^—£==> duidelijk blijkt; van waar het naderhand ge<br />
bruikt is, vanzulken, die door onheilen en droefheid ge<br />
heel en al overftelpt zijn, waarvan vooral bij de Arabieren<br />
l._£=?L-£=> gebruikt wordt, gelijk ook c<br />
L.f=r> med.<br />
, en ^ — , waannede men voor dezelfde beteke<br />
nis ook nog , en misfchien ook ^U-éz» kan ver<br />
gelijken. Dat nto in den oorfpronglijken tekst dezelfde<br />
betekenis heeft, kan zelfs genoegfaam uit de woordenboe<br />
ken blijken. Van fin derhalven en nto komt na^n, of<br />
PtspSn •> waarvoor men ook kon fchrijven met weglating van<br />
de H npSrj of rojwj, Dit blijkt intusfchen uit het gezegde,<br />
dat
C 3* )<br />
dat dit woord den hoogden trap van armoede en ellende<br />
te kennen geeft. Eindelijk wat het woord vol spa betreft,<br />
men heeft ook daarvan verfcheidene uitleggingen; en<br />
ik wil graag bekennen, dat ik omtrend het zelve ook niets<br />
dan ene gisfing kan voor den dag brengen, welke nog ver»<br />
re is van mij volkomen te behagen, maar die ik alleen<br />
voordrage, of ze misfehien iets mogt toebrengen, om anderen<br />
op het fpoor van zekerheid te brengen. Daar de<br />
Dichter tot nog toe het beeld van enen leeuw gedurig op<br />
het oog gehad heeft, zou ik niet graag geloven, dat hij<br />
het hier op het laatfte geheel verlaten zonde. Ik heb het<br />
daarom gewaagt om TOttp te vertalen door zijne kaken,<br />
(faucesj waarvoor ik evenwel tot nog toe geen' anderen<br />
grond hebbe, dan dat fj~*a-£ en »,.,,?. door<br />
GJEUHARI verklaard worden ^j-^=s\ een gulzige,<br />
een vraat; het welk dus zeer gevoeglijk ene benaming<br />
van de gulzige kaken van enen leeuw zou kunnen zijn.<br />
De gehele plaats is, volgends deze gistingen, dus te lezen<br />
en af te delen:<br />
AaDa mto iröoa a*w»<br />
"ii tjianS x«f<br />
13BD3 "IV ^BtV<br />
nan» intsna<br />
naaSn r-o/spa ion n#'<br />
X I: 3.<br />
Men rukt den grond/lach om van '/ recht. Zo heb ik<br />
de Hebri.euwfi.he woorden JIDYI» nwn o overgezet, omdat
t 33 )<br />
dat ik niets beters wist, hoe zeer ik hierin nog niet f&<br />
rusten kunne. Ik heb fftf, het welk, fchoon in ene geheel<br />
andere betekenis, nog maar eens voorkomt, Jez.<br />
XIX: io, indien maar de lezing daar echt zij, voorfundamenten<br />
of grond/Jagen genomen öp het voetfpoor van<br />
den Chaldeeuwfchen Uitbreider, die het door KrrM vertaalt,<br />
welken ook onze Overzetters, VENEMA en andere<br />
zo Christen als joodfche Uitleggers volgen. De enige<br />
grond voor deze betekenis is, dat dit woord kan afgeleid<br />
worden van m>, het welk pouere, Jfellen, zetten<br />
betekent; dan elk ziet, dat hier uit niets anders volgt,<br />
dan dat dit woord ook fundamenten kan betekenen, die<br />
dan hier de fundamenten van recht en billijkheid zouden<br />
moeten zijn; maar dat het dit waarlijk betekent hebbe ,<br />
blijkt er niet uit; en de gevoeglijkheid van deze betekenis<br />
in dezen famenhang doet niets ten voordele van dezelve<br />
af, zo lange men niet weet, dat ook het gebruik dei?<br />
tale zulk ene betekenis bevestigt, welke voorden famenhang<br />
voegt. De LXX Overzetters en de Vulgata hebben<br />
ir, i'^T^nV*, quoniam quae perfect'st l, deftruxe-<br />
runt, en zo ook de Syriër en Arabier; misfchien volgends<br />
de lezing fltntfrt vart ntf /lellen, en daarvan daaii<br />
iets doen, ten uitvoer brengen, gelijk het Griekfche vïimt<br />
insgelijks dikwijls Voor gebezigd wordt, waarvan de<br />
Voorbeelden zelfs den eersfbeginnenden genoegfaam bekend<br />
zijn. Wran zou dan zijn voor niwrt -\m, en men<br />
zou het kunnen vertalen; zij rukken om V geen gij hadt<br />
vastgefield, dat is gedaan en uitgevoerd hadt. En dezelezing<br />
is op zich zelve niet ongefchikt: de zin zoü dus<br />
zijn; wat zoudt gij doen, daar zij alles wat gif verordend<br />
en gedaan hebt, verachten, en vernietigen? vlugt daarom<br />
liever, daar nu al uw gezaCh in het rijk uit is : evenwel<br />
voor den tijd, dat David voor Saul vlugtte, fchikt deze lezing<br />
V nier,
C 34 ><br />
piet, wijl hij toen nog geen verordeningen gemaakt had ,<br />
die .Saul en deszelfs aanhang omver konden werpen: mij<br />
is dies ene andere gisfing onder de aandagt gekomen, die<br />
ik aan kundigen ten onderzoek aanbevele; te weten, dat<br />
men voor hW£j, het welk een participium ahivum is,<br />
het participium pasftvum m'nwn leze: men zou het dan<br />
kunnen overzetten naar de woorden; zij rukken alles wat<br />
vast /laat omver, dat is, gelijk wij zouden zeggen, zij<br />
werpen alles het onderfle hoven, en dus is er geen veiligheid.<br />
X I: 7.<br />
<strong>II</strong>OUBICANT en MICHASLIS geloven, dat alle oude<br />
Overzetters, die hier overal zo vertalen , als of zij een<br />
adfixum fingulare gelezen hadden, in hunne affchriften<br />
Tja gehad hebben, het welke zij tevens voor de ware lezing<br />
houden; dan ik twijfel nog, of de lezing wel behoeve<br />
veranderd te worden, daar LOWTH de Poefi facra<br />
Jrlehr. pag. 43 opmerkt, dat 10 foms ook voor het fin»<br />
gulare t gebruikt wordt; en hoe wel fommige plaatfen,<br />
die hij bijbrengt, dit niet bewijzen, fchijnt toch tegen<br />
anderen minder te zeggen zijn, bij 'voorbeeld, Joh. XX:<br />
23. XX<strong>II</strong>: 2. XXV<strong>II</strong>: 23. Indien men evenwel dacht,<br />
dat de lezing moest veranderd worden, zou men dan niet<br />
WJ3 kunnen lezen, waaruit gcmaklijk W6 ontdaan kon ?<br />
De D en de n worden meermalen in de h ndfchriften verwisfeld,<br />
waarvan men verfcheiden voorbeelden zien kan<br />
bij CAPELLUS, Grit: Sacr. Lib. I, Cap. V<strong>II</strong>I, §. 2,<br />
bij
K 35 ><br />
bij welke ik, zo het nodig ware, nog vele anderen voe<br />
gen konde. «rrjB komt wel elders niet voor; maar zoa<br />
men niet even zo goed, róa en VJD als irvi-p en w en an<br />
dere diergelijke woorden onder eikanderen hebben kunnea<br />
yerwisfclen ?<br />
X I I : ?.<br />
Als zilver, dat in de aarde zelf gereinigd enz. In d*<br />
Vertaling der moeilijke fpreekwijs px 1<br />
? bfopï ben ik Mi-<br />
CHAëLis gevolgd, die het meer woordelijk vertaalt:<br />
ein von der erde in ihrer werkflatt gereinigtes filber. Nog<br />
meer woordelijk zou het zijn zilver gereinigd in de werk<br />
plaats der aarde. b s<br />
by namelijk kan een werkplaats bete<br />
kenen, in zo verre Sko ook betekent arbeiden, werken^<br />
waarvan ook rvrbp werk betekent; en zo zou ptó ei<br />
genlijk zijn de werkplaats der aarde, zodat de aarde zelf<br />
als de werkplaats befchouwd worde, waarin het zilver<br />
gelouterd was; in plaats dat het anders nadat het uit da<br />
aarde gehaald was, eerst in werkplaatfen bearbeid werd.<br />
En zulk zilver, het welk men nu en dan in de zilvermij<br />
nen vindt, wordt zeer hoog gefchat wegens deszelfs zeld<br />
zaamheid en grotere fijnheid: Gods woorden moeten dan<br />
wel zeer zuiver zijn', wanneer ze niet alleen met zulk zil<br />
ver, maar dat zelfs nog daarteboven zevenmaal gelouterd,<br />
vergeleken worden. In yyh is de b een teken van den<br />
genitivus, gelijk meermalen, hoewel zelden, plaatsheeft,<br />
bij voorbeeld, Levit. X<strong>II</strong>I: 48, en elders. Zie NOL-<br />
DIUS en GLASSIUS, Tom. I, pag. 81. Zo ook aan*<br />
ftonds vers 9 DIS 'i±> nht voor cnx vu rsht.<br />
Cs X<strong>II</strong>?
56 )<br />
X<strong>II</strong>: p.<br />
De vertaling der woorden oix ^ rfa n*u, welke ifc<br />
verkozen hebbe, heeft ook de Chaldeeuwfche uitbreidingj<br />
en uit de nieuweren MICHAHLIS en MENDELSSOHN.<br />
DI is volgends die opvatting de infinitivus van DDT,<br />
het welk van het woord noi, dat van wormen die<br />
men in verrotte en bedorvene fpijzen vindt, gebezigd<br />
wordt, zo veel betekent als verminare: zo leest<br />
men van het Manna, Exod. XVI: 20. aybun eanM, het<br />
krielde van wormen. —- Men vertaalt deze fpreekwijs<br />
doorgaands, als het fichuim des volks tot eer en aanzien<br />
-verheven wordt, leidende OT af van on verheven zijn; da<br />
hoezeer wel de aart der tale tegen deze opvatting niet ftrijde;<br />
dunkt mij de andere evenwel fraaier te zijn, en des<br />
Dichters verachting van die Godlozen, welke hij hier bedoelt<br />
, veel treffender te fchilderen; en daarom heb ik uit<br />
deze twe opvattingen, die beide met den aart der tale zeer<br />
wel ftroken, de laatfte verkoren.<br />
XIV: 4. 5-<br />
In deze verfen, welke den Uitleggeren niet weinig moeite<br />
veroorzaakt hebben, voeg ik 1.) de woorden un< «V»<br />
•?j bij malkanderen , welke volgends den aart der Hebreeuw-
C 37 5<br />
fcrecuwfche taal zo veel betekenen als, weten dan de werkers<br />
der ongerechtigheid niets, dat is, zijn ze geheel verdwaasd,<br />
onvernuftig, onzinnig. Het is wel zo, dat het<br />
woord hj niet gevonden wordt in twe handfchriften bij<br />
KENNICOTT, en in de gelijkluidende plaats Pf. LUI: 5;<br />
dan ik geloof, dat die handfchriften het hier kwalijk uitlaten<br />
, en dat het Pf. LUI op het gezach van zeer vele<br />
handfchriften en uitgaven bij KENNIC OTT • en DE<br />
Ros SI in den tekst moet ingevoegd worden, 2.) In<br />
tmvh rwx »DI» ,C<br />
IDK volg ik die uitleggers, welke het opvatten,<br />
als of men las CDrii ibsx TJMD. Naar den letter zoude<br />
het zijn: etende mijn volk, eten zij brood. 3.) In de<br />
woorden isnp x 1<br />
? nin' komt het mij met VENEMA best<br />
voor om K 1<br />
? als een nomen fuhflantivum te nemen, dat nihil,<br />
niets betekent. Dat ió die betekenis foms heeft,<br />
kan men door verfcheiden voorbeelden bevestigd zien door<br />
den Heer SCHROEDER, Syntax. Hebr. Reg. XCI1I,<br />
pag. 402, 403. Ik weet wel, dat MiCHAëLis in zijne<br />
Supplem. Lex. Hebr. pag. 1390 er zeer veel tegen<br />
heeft, dat men non en nihil niet onderfcheidt: daa daar<br />
het zeei* zeker is, dat alle adverbia in hunne eerfte betekenis<br />
nomina zijn; daar tevens andere adverbia, bij voorbeeld<br />
aj, nip, p-i, en anderen , foms als nomina gebruikt<br />
worden, zie ik niet, waarom zulks ook in vh geen plaats<br />
zou hebben. — Dan het oogmerk van deze aanmerkingen<br />
verbiedt mij om mij verder in zulke louter Grammatikale<br />
onderzoekingen intelaten. 4.) Het vijfde vers voeg ik 011ftiiddelijk<br />
met het voorgaande te famen ; en de fpreekwijs<br />
p'tï nu iprbtt eigenlijk God was in het rechtvaardig geflacht,<br />
betekent, dat God daar tegenwoordig was ter hulpe<br />
van dat geflacht, of, gelijk ik het vrijer vertaald heb j,<br />
dat hij voor zijne dienaars (treed,<br />
C 5 XVi
38 ><br />
X V : 4r,<br />
Die houdt, V geen hij zijn' naaften zwoer. De gewone<br />
lezing van dén Hebreeuwfchen tekst is np» SÓI jnn 1<br />
? raai^i<br />
en men vertaalt dezelve doorgaands:
C 39 )<br />
« H u i heeft ene zeer bijzondere overzetting'S,t*«V« tr«7/>«t<br />
«**< j KXI f*h *Mxyelf: die aan iemand vriendfchap zweert,<br />
en niet verandert; wijl hij dacht, dat i'jn ook voor run<br />
kunne genomen worden. — Wat mij betreft, vooreerst<br />
komt mij de Uarlle verklaring, hoegefchikt zij op zich zelve<br />
c .k /.ij, en h -e zeer ZJ ook verdedigd worde door Dü«<br />
R r. i.L in zr-ic NOT ATIONS op deze plaats, en<br />
dóór MOSC HE, Bibelfreund, IDeel, bladz. 305, niet<br />
Slijt WOfj Wijl het tegen het gebruik der taal<br />
ftrijjdt, tol f&\ met RJH verwisfeld wordt : het enig voor-<br />
, :<br />
.i men bijbrengt om het tegendeel te bewijzen,<br />
en het welk nok D H R E L L en MOSCHE aanvoeren, is<br />
Spreuk. W Dl 1 2.;., nxn pan ans »'t rimi 1<br />
? ewn trx ,<br />
het welk, volgends MOSCHE deze vertaling eischt: Die<br />
vrienden heeft, moet zich ook vriendelijk bewijzen; want<br />
een waar vriend is beftendiger, dan een broeder. (IVer<br />
freunde hat, mufs fich anch freundfchaftlich beweifen;<br />
denn ein wahrer freund ist beftandiger, als ein 'bruder.)<br />
En die opvatting is ook in onze Nederduitfche vertaling<br />
aangenomen: dan A. SCHULTENS heeft bij deze plaats<br />
te rechte aangemerkt, datj'i'nnn, overeenkomftig den aart<br />
der tale, niet kan afgeleid worden , dan vanrn of wn, en<br />
dat het fpraakgebruik duidelijk leert, dat njpi een woord<br />
van geheel andere betekenis is, dan J?n en rm, en daar<br />
mede in het geheel geen gemeenfehap heeft: men doet dan<br />
ook bestom met COCCEJUS, SCHULTENS, DA<br />
THE, DOEDERLEIN en anderen daar aan jvnnn zijne<br />
gewone betekenis te laten, en te vertalen: een man, die<br />
vele vrienden heeft, heeft dezelve tot zijn eigen fchade;<br />
min heeft genoeg aan énen vriend, die beftendiger is, dan<br />
een broeder. Ten tweden kan ik even weinig mijne toe-<br />
ftemming geven aan de lezing L'^nS, wijl het, volgends<br />
het flandvastig taalgebruik, het welk den Artikel n voor<br />
3, b , 3 uitlaat, moest zijn 'fff; terwijl ook de canftruc»<br />
C 4 fa
C 40 )<br />
fie achter jn een pronomen posfesjivum fchijnt te vorde<br />
ren. — Ik zou daarom voor pn 1<br />
? lezen, of np. 1<br />
?, of in;n>;<br />
en zo denk ik, dat de LXX, de Vulgata en de Syriër<br />
zullen gelezen hebben. Dan waarvandaan is deze<br />
omzetting der letteren gekomen? Het kan zijn, dat zij<br />
het gevolg is van ene loutere toevallige fchrjjffout; dan<br />
het zou ook kunnen zijn, dat zij met opzet gemaakt, en<br />
voortgekomen zij uit ene Joodfchc grol, die de Rabbijnen<br />
Midrasch noemen. De Joden hadden namelijk veel<br />
de gewoonte, om zo veel te meer bot te vieren aan hunne<br />
^otte allegorien, om fommige letteren en woorden te veranderen,<br />
of ook omtezetten, om daardoor enen verborgenen<br />
zin te zoeken, en zulke letiiones Medrafchicae<br />
werden foms in den tekst ingevoegd, foms aan den rand<br />
gefchrcven, waarvandaan ze dan zeer ligt weder in den<br />
tekst konden komen. Verfcheidene bewijzen daarvan kan<br />
jnen zien bij TYCHSEN, Tentam. de Var. Cod. Hebr.<br />
V, T. MSS. generibus, pag. 197 enz. en EICH<strong>II</strong>ORN,<br />
Emleitung in das A. T. %. 95. Wellicht dan heeft een<br />
hooggeleerde Jood hier, om er zekere allegorifche zotheid<br />
uittehalen, voor ïnrrj of njgfy geplaatst vyh: althands dit<br />
heeft hier even gemaklijk kunnen gefchieden, als dat men<br />
zo Pf. XCVI: 9 voor rmru gelezen heeft rmru enz. —<br />
Ook zou het kunnen zijn, dat"de lezingiryjS haren oor-<br />
fprong verfchuldigd ware aan iemand, die de fpreekwijs<br />
Sep^ht vyh pyffj Levit. V: 4 in zijne gedachten had, en<br />
die vermoedde, dat ook hier dus moest gelezen worden:<br />
het was toch meermalen de gewoonte der Joodfche Critici<br />
om de ene plaats naar de andere te verbeteren, wanneer<br />
zij twe plaatfen hadden, tusfehen welken zij enige parallelie<br />
meenden te zijn. VOGEL in zijne aanmerkingen op<br />
CAPELLI, Critica Sacra, Tom, 1, pag. 50 heeft daarm
C 41 )<br />
Van enige voorbeelden gegeven; laat mij er een en ander,<br />
dat zeer duidelijk is, bijvoegen. Zo leest het twede Koningsbergfche<br />
handfchrift volgends LILIENTHALS<br />
Commentatio Critica, pag. 346. Jez. LXI: 4, -pn mi<br />
enz. omdat men dus ook leest in ene gelijke plaats Jez.<br />
LV<strong>II</strong>I: 12. Een voorbeeld van dezelfde natuur vindt<br />
men Jez. LX<strong>II</strong>I: 5, waar dat zelfde handfchrift voor<br />
'pa aan den rand leest yuso; terwijl voor 'nnni het eerfte<br />
en twede Koningsbergfche handfchrift beiden lezen 'npnsi,<br />
gelijk men bij LILIENTHAL zien kan, pag. 347 en<br />
145; buiten twijfel, omdat men deze woorden vindt in do<br />
gelijke plaats Jez, L1X: 16. Even zo vindt men in fommige<br />
uitgaven en handfchriften Jerem. XXX<strong>II</strong>I: 15 de<br />
woorden Vosfm pn fwn: zonder twijfel, omdat men dezelve<br />
ook leest in ene plaats, waarop hier gedoeld wordt,<br />
namelijk Jerem. XX<strong>II</strong>I: 5, 6, gelijk LILIENTHAL opmerkt,<br />
/. c. pag. 283. Vergel. BRUNS, in notis ad<br />
KENNICOTI, notas critica: in Pf. XL<strong>II</strong>, XL<strong>II</strong>I,<br />
XLV<strong>II</strong>I, LXXXIX, pag. 77. Het is wel zo, dat men<br />
in deze voorbeelden gelijkluidende plaatfen heeft uit het<br />
zelfde boek, waarop de Joodfche critici hunne verbeteringen<br />
grondden; en ik moet bekennen, dat mij geen<br />
voorbeelden voorkomen van verbetering des enen fchrijvers<br />
uit den anderen, welke volkomen aan deze zouden<br />
gelijk zijn: dan evenwel tonen de bijgebrachte voorbeel-:<br />
den genoegfaam, dat men de ene gelijkluidende plaats door<br />
verbeteringen zo veel mogelijk gelijk zogt te maken met<br />
den anderen; en waarom zou men dan ook zulks niet hier<br />
hebben kunnen doen, daar men zo ligt deze plaats als<br />
gelijkluidend met Levit. V: 4 heeft kunnen aanzien ?<br />
C ê X V I:
C 4* )<br />
X V I : k;<br />
De voornaamfte verfchillende gevoelens over dit vers<br />
kan men bij SCHNURRER zien, Disfeit. pag. 119..<br />
Dat men voor rnax moet lezen 'rnox, daaiaan zal wel<br />
thands niemand meer twijfelen. In het overige gedeelte<br />
van dit vers ben ik deze afdeling gevolgd:<br />
•rbja rtn& *j"ne<br />
XVI: 3.<br />
. Ook over dit moeilijk vers kan men de onderfchcidetre<br />
uitleggingen, naauwkeurig opgenoemd, en oordeelkundig<br />
tertoetfe gebracht, vinden bij SCHNURRER, /. c. pag.<br />
124. De verbetering, welke SCHNURRER zelf gemaakt<br />
heeft, en die ook DATHE volgt, namelijk vn» npn<br />
komt mij zeer waarfchijnlijk voor: alleen zou.ik liefst<br />
de 7 in era-npS nemen als ene aanwijzing van enen nomi-<br />
ttaiivus ahfolutus, of liever als het ^ adfeverativum bij<br />
de Arabieren, waartoe de voorbeelden behoren, die<br />
SCHNURRER zelf heeft bijgebracht, pag. 129, namelijk
( 43 )<br />
lijk Jez. XXX<strong>II</strong>: i. Pred. IX: 4; en vervolgends zou<br />
ik aan Tw bie.E niet. de betekenis geven van mirapraeftare,<br />
gciijk het DATHE vertaald heeft: Sanctis qui in terra<br />
fftnt mira praefiabo, maar liever van magni facere,<br />
magnum, & illuftrem cenfere, iemand hoogachten , of<br />
grootfchatten. Dit maakt den zin dunkt mij gemaklijker;<br />
en komt met het volgende lid zeer wel overeen. Intus-<br />
Fchën geef ik dit alles voor niets meer, dan voor ene gisfing<br />
op; daar men toch bij plaatfen als deze meer dan éne<br />
waarfchijnlijke gisfing maken kan. Zo komt mij bij voorbeeld<br />
de lezing, welke DE ROSSI in één handfchrift gevonden<br />
heeft 'T1X1 ook zeer gefchikt voor, mits men ook<br />
de 1 tot b3\ verplaatfe: zo dat het zij piu iva o'ïmp 1<br />
?<br />
D2 'san bi) 'YIN nnn,<br />
Foorwaar Gods dienaars in het !and y<br />
Zij zijn mijn roem ;<br />
In hun is al mijn lust.<br />
pe zin, ziet men, komt op ftet zelfde uit.<br />
X V I I : 3,
C 44 )<br />
In deze lezing cn afdeling konm ik volmaakt overeen<br />
met MICHAÜLIS, Oriënt und Exeget. Biblioth. XI<br />
Deel, bladz. 206; dan in de uitlegging verfchil ik van<br />
hem, zo wel als van andere Schriftverklaarders: mijne<br />
gedachten, welke ik ter beoordeling"van meer kundigen<br />
overgeve, komen hierop neder. 1.) Ik lees voor >nat op<br />
het gezach van de L X X , met welken de Syriër, de Vulgata,<br />
en de Arabifche vertaler overeenkomen TOT, aan<br />
welke lezing ook LOWTH bij MERRICK, DURELL,<br />
MICHACLIS ter aangehaalde plaatfe, KOE HL ER in<br />
EICHHORNS Repertorium , IV Deel, bladz. 90 ,<br />
K.,NAPP, DAT<strong>II</strong>E en «anderen de voorkeur gegeven hebben.<br />
2.) De woorden tznx nhysh 'fl fsy' 11, over welke<br />
men de onderfcheidene verklaringen der geleerden bij<br />
KOEHLER /. c. zien kan, luiden, naar de opvatting,<br />
welke ik gevolgd ben, eigenlijk dus: mijn mand vloeide<br />
niet over wegens de euveldaden van de kinderen der menfchen,<br />
gelijk reeds met een woord in de korte aanmerkingen<br />
herinnerd is. Namelijk het woord Ijj», overgaan,<br />
overlopen, wordt inzonderheid gebruikt van ene buiten zijne<br />
oevers heftig opzwellende en overlopende beek, rivier,<br />
of zee, gelijk reeds.herinnerd is doo; A. SCHULTENS,<br />
Orig. Hebr. pag. 56, Comment. in Job. pag. 1144,<br />
Comment. in Proverb. pag. 33, ic5, 145, 267, cn VE<br />
NEMA, Comment. in Pfalm. Tom. <strong>II</strong>I, pag. 291: men<br />
vindt yan deze betekenis ook fporen jn het Arabifche<br />
•> dat hiervandaan gebruikt wordt van tranen, die<br />
in menigte uit de ogen vloeien, waardoor de ogen als het<br />
ware overlopen, en in ^ h e t welk van daar gebezigd<br />
wordt van overlopende wolken, die enen overvloedigen<br />
regen ftorten. Nemen wij nu dit gebruik van nap<br />
hier aan, zo kan door ene fraie leèrifpreuk de mond gezegd
C 45 )<br />
fcegd worden overtelopen, of als het ware buiten de oevers<br />
heftig optezwellen, wanneer hij enen overvloed van trotfche<br />
en fchimpende fmaadwoorden uitbraakt, en dus als<br />
het ware den ftroom der woorden buiten derzelver oevers<br />
doet vloeien: zo dat de zin zij, dat het er zo verre af<br />
ware, dat hij den trots en fmaad zijner vervolgers met<br />
gelijken fmaad zou vergolden hebben, dat er integendeel<br />
geen enkel woord uit zijnen mond gevloeid ware, het<br />
welk de grenzen van billijkheid en befcheidenheid overfchreed:<br />
en naardien zin heb ik het vertaald: zelfs vloeide<br />
er uit mijn mond enz. Men vindt dus hier het zelfde beftaan<br />
van David onder de vervolgingen, welke hij van<br />
Saul lijden moest, als wij onder ander andere bewoordingen<br />
uitgedrukt vinden Pfalm XXXV<strong>II</strong>I: 14, 15*<br />
Dat ik tfisèi Vertaal van wegens de euveldaden, daarvoor<br />
zal ik wel niet nodig hebben enig bewijs bij te<br />
brengen, daar het toch den eerstbeginnenden zeiven<br />
bekend is, dat de h meermalen deze betekenis heeft,<br />
bij voorbeeld, Nam. VI: 7 enz. 3.) Wat belangt het<br />
laatfte lid: pa nini» 'mot? «t "jnw ma; ik heb mij<br />
hier bij hen gevoegd, welke pa nemen voor enen geweldenaar,<br />
want dat pa hier op deze ene plaats de betekenis-<br />
van wet zou hebben, gelijk het Arabifche<br />
het welk MICHACLIS en enige anderen menen, zodat<br />
het zij: ik heb naar uw bevel uwe wet in acht genomen,<br />
is mij niet geloofbaar, daar dit woord niet alleen elders<br />
meermalen in de betekenis van geweldig voorkomt, maar<br />
het ook dan ten minften pan of pan n« had moeten zijn.<br />
Eigenlijk zou het dan zijn: ik heb de paden des geweldenaars<br />
naauwkeurig in acht genomen, dat is, naauwkeurig<br />
opgelet, welke dezelve waren, om er mij voor te hoeden.<br />
Dit is de uitlegging , die ik met velen hier gevolgd ben; dan<br />
ik moet bekennen, dat ik nog hierin niet volkomen kan<br />
be-
( 46 )<br />
berusten, daar mm* riam naar het ftandvastig taalgebruik<br />
betekenen moet wegen in acht te nemen, en tevens te bewandelen<br />
i zo komt tm *%» ik heb achtgegeven op zijnen<br />
weg voor Job XXiJI: n, en zo leest men honderdmalen<br />
nmo rwr nitó nx TOa enz, in den zin van op<br />
Gods geboden achtte geven, die te bewaren: daar integendeel<br />
nmr, wanneer het betekent zich voor iets te wachten<br />
altiu' met een n geconftrucvrd wordt: intusfehen hebben<br />
hier alle de oude Overzetters de gewone lezing van den<br />
Hebreeuwfchen tekst gevolgd: alleen heeft de Syrifche<br />
vertaler, daar hij ips» rana tot het vorige brengt de<br />
woorden pa :x dus gegeven:
C 4? )<br />
Iien: dan, daar ik geen gezach hieromtrend voor mi] hebbe<br />
, durf ik zulk ene verandering voor niets hoger, dan<br />
voor'ene gisfing opgeven.<br />
Ik zou het hier bij kunnen laten, zo mij de fraaiheid<br />
der uitlegging, welke de Heer VAN DER PALM van<br />
deze plaats gegeven heeft, niet verplichtte om ook nog<br />
met een woord van dezelve te gewagen. Hij vertaalt dus ;<br />
Gij hebt mijn hart beproefd,<br />
Dtorzocht mijn heimlijkfte gedachten,<br />
Mij gelouterd — en vond niets . . .<br />
Of dacht ik al iets kwaads , '/ kwam over mijne lippen niets<br />
Bij der bozen baatzuchtige handelingen,<br />
Heb ik naar uw bevel de paden des verdrukten gekozen.<br />
Hij fchijnt vooreerst ook TOT te lezen, het welk hij te<br />
famenvoegt met '3 *&> ba: zodat het eigenlijk zij: mijn<br />
kwaad kwam niet over mijne lippen, dat is , gelijk hij het<br />
uitlegt, heb ik fomwijlen eens een wensch gevoed naar<br />
den val mijner vijanden, hij is nogthands op mijne lippen<br />
niet tot een vloek geworden. Vervolgends geeft hij aan<br />
yna ene lijdelijke betekenis, volgends welke hij den zin<br />
van het laatfte lid dus omfchrijft: wel verre van in de<br />
baatzuchtige handelingen der geweldenaars te treden , heb<br />
ik liever de paden des verdrukten bewandeld, liever zelf<br />
ongelijk en terging geleden. Dit hatfte komt mij inzonderheid<br />
zeer fraai voor, zodat ik het zelfs zou gekozen<br />
hebben, zo de arbeid des Heren VAN DER PALM reeds<br />
het licht gezien hadde, toen de overzetting van dit lied<br />
gedrukt werd: omtrend het eerfte heb ik intusfchen nog<br />
enigen twijfel, of het met de gefchicdenis zelve wel overeenkome,<br />
dat de wensch van David tot den val van zijne<br />
vijanden nooit over zijne lippen kwam: althands men<br />
heeft
? ff '?<br />
heeft niet Weinige beden, ook uit dit gedeelte van David*<br />
leven om derzelver ondergang, bij voorbeeld in dezen<br />
Pf. vs. 12, 13. CXXXIX: 19, enelders.<br />
X V I I : 10.<br />
Ik heb op bet voetfpoor van den Heer SCHROEDER<br />
dit vers dus afgedeeld:<br />
KJ» njo tón<br />
nan<br />
Eigenlijk: zij hef uiten hunne monden in hun vet-, fpre-*<br />
ken trotfche taal, zo dat tón zij voor tóna, hoedani*<br />
ene uitlating van de a zeer gemeen is in de Hebreeuwfche<br />
taal: zo vindenwe zelfs in dezen Pfalm vs, 13 -vsi n ÜS 3<br />
pinjKno voor pma; en insgelijks vs. 14 yv voor Tra<br />
En elk ziet hoe eigenaartig door deze fpreekwijs de zodanigen<br />
gefchilderd worden, die, daar ze in den grootften<br />
voorfpoed leefden, en zich vet mestten, zodat hun mond<br />
als het ware in het vet ingefloten ware, dezen hunnen<br />
voorfpoed tot verwatene trotschheid jegens anderen misbruikten.<br />
Intusfchen is mij ene andere verklaring, welke<br />
SCHNURRER, Disfert. pag. I S, van de woorden<br />
ruo tón gegeven heeft, niet onbekend: hij vergelijkt<br />
aSn met L O ^ , het welk hot pericardium, of den hm*<br />
tak, en naderhand ook het hart zelve betekent, en ver<br />
taal!
C 49 )<br />
taalt: zij /luiten hun hart namelijk, voor gevoelens van bil°<br />
lijkheid en medelijden : dan daar de uitlegging, die ik gegeven<br />
heb, het karakter van Davids vijanden bij uitllek wel<br />
uitdrukt, vooral indien wij vs. 14 er mede vergelijken,<br />
dunkt het mij niet nodig hier aan ain ene min gewone betekenis<br />
te geven: te minder daar wij ene'diergelijke fpreekvvijze<br />
vinden Job XV: 27, ïa^na rtn rca hij heeft zijn<br />
gezicht bedekt met zijn vet. Het zelfde denkbeeld is hier<br />
fterker uitgedrukt, door het vet is zijn mond ingejloten.<br />
Ik moet echter bekennen, dat ik voor tón liever, met<br />
ene kleine verandering van de klankffippen, zou lezen itón<br />
of itón, en dat als enen nominativus aanzien, zodat het<br />
eigenlijk zou zijn: hun vet fluit hunnen mond in, offluit<br />
zich rondom hunnen mond: dit, dunkt mij komt met het<br />
gebruik van Vjó beter overeen; hoe zeer de zin en de overzetting<br />
dezelfde blijven: dus leest men bij voorbeeld<br />
Richt. <strong>II</strong>I: 22. arr?n ira a^nn »ub* s het vet floot den lem-><br />
nier in , of floot zich rondom den lemmer.<br />
X V I t : 151<br />
Men heeft getwist, of David hier ene hoop op het toekomend<br />
leven "aan den dag legge; dan, naar mijne ge-'<br />
dachten, vruchteloos: immers daar na-n^s njinn zo veel<br />
betekent, als een zichtbaar zinnebeeld der Godheid,-<br />
Num. X<strong>II</strong>: 8 , zo zal deze fpreekwijze in het gemeen zo<br />
veel betekenen , als God zien, dat zinnebeeld zien, waardoor<br />
God zich bekend maakte; en God zien zegt niets ann<br />
' ders,
C 50 )<br />
ders, dan in zijne tegenwoordigheid verkeren: de zin is<br />
derhalven eenvouwig deze: laat anderen zich verlustigen<br />
in de goederen van dit leven, ik zal mij telkens als ik<br />
ontwake, daarin verlustigen , dat ik in Gods tegenwoordigheid<br />
en nabijheid verkere. Vergelijk ook VAN DER<br />
TALM.<br />
X I X : 14.<br />
Ik heb hier de lezing gevolgd,.die in vijf handfchriften<br />
bij KENNICOTT gevonden wordt; namelijk ons van<br />
aan, voor Dffs van Dn*. Dit kozen ook HOUBIGANT,<br />
DATHE en anderen. Dien zelfden zin hebben ook ver-<br />
fcheiden ouden reeds uitgedrukt: dus heeft de Chaldeeuw-<br />
fche uitbreider era ttn *nx ik zal zonder fmet zijn, de<br />
LXX TÓTS iïpupe; ïi-cpsci, de Arabier ^-i&l—i? 0j.-' c<br />
—-\^<br />
de Vulgata, tune immaculatus ero. Of evenwel deze<br />
overzetters ong gelezen hebben, dan of zij On>K, omdat<br />
zij het niet verltondcn, tegen den aart der tale, van caan<br />
afgeleid, of eindelijk aan en an' als vcrwandte woorden<br />
hebben aangemerkt, durf ik niet bepalen.<br />
Ik kan er evenwel niet van tusfehen den lezer met ene<br />
andere uitlegging van de gewone lezing bekend te maken ,<br />
welke de Heer SCHEIDIUS mij heeft medegedeeld. Hij<br />
vergelijkt an' met het Arabifche f-X-?., van het welk bij<br />
GJEUHARI onder anderen de uitlegging gegeven wordt<br />
van
C 5i )<br />
Van enen langfamen tred: zo is bij liem het zelfde<br />
als s<br />
L_k_^ een kngfame gang; waarmede overeenkomt,<br />
dat ook bij FIRUZABADI fXJ> t uitgelegd wordt<br />
door £<br />
Ou/<br />
Li2_^; en f~-*-7>. door , zorg, bezorgd'<br />
beid, zo dat, uit vergelijking van die betekenis, de zin zou<br />
zijn : dan zal ik geen rasfe en grote fikreden doen; ik zat<br />
nederig en langfaam voortgaan, 't, welk dus den ootmoed<br />
van David en zijne bedaarde zorg om Gode niet te<br />
mishagen zou te kennen geven. Verder brengt hij ter<br />
bevestiging bij, het geen men van Achab leest, dat hij,<br />
terwijl hij zich voor God verootmoedigde, langfaam ging,<br />
i Kon. XXI: 27.<br />
X X i 6,<br />
Ik heb in de korte aanmerkingen gezegd , dat ik mét<br />
HOUBIGANT en anderen hier ene andere lezing gevolgd<br />
ben; namelijk VIJJ voor San: dan naderhand heb ik gedacht,<br />
of men ook ",ru in die betekenis zou kunnen nemen:<br />
althands Sn, betekent eigenlijk blinken, fchitteren,<br />
gelijk NANNINGA , Disfert. Leid. Tom. <strong>II</strong>,<br />
pag. 916, uit vergelijking van het Arabifche ^-^O ge«<br />
toond heeft: nu worden de woorden, die blinken betekenen<br />
, meermalen tot de betekenis van roemen , zich beroe-<br />
D a men<br />
/
C 5* )<br />
men overgebracht, gelijk Y?n, y~* , enz. gelijk men on<br />
der anderen zien kan in rta, g^-?. Vergel. SCHUL<br />
TENS, Of/g. Hebr. pag. 19 enz.<br />
X X I : 13.<br />
jD^f £•/ƒ fo» verdoen. Zo heb ik gegist, dat de<br />
woorden 33» icnw o konden vertaald Worden, hoewel<br />
ik ook deze vertaling voor niets hoger opgeve, dan ene<br />
gisfing, waaromtrend ik mij hier nader zal verklaren. —<br />
Dat men hier aan ODB, deszelfs gewone betekenis van enen<br />
fchouder niet kan geven, hebben de uitleggers in het algemeen<br />
zeer wel begrepen; dan omtrend'het waar verftand<br />
van dit woord ter dezer plaatfe verfchillen zij zeer: de<br />
meeften vertalen de fpreekwijze gij zult hen /lellen tot een<br />
wit; dan hoe zeer deze betekenis met het gehele beloop<br />
des lieds, vooral met het vol-endc vers uitnemend wel<br />
ftroke, is evenwel de grond, waarop men de betekenis<br />
van een wit aan ay# geeft, zeer zwak: men brengt<br />
alleen de gepastheid van deze betekenis in den famenhang<br />
bij, en. enige etymologifche gisfmgen, die op het hoogfte<br />
de mogelijkheid van zulk ene betekenis in dit woord aantonen.<br />
Men zie DATHE, Not. ad Pfalm. Syr. h. I.<br />
en vooral MÏRRIC K, in zijne annotations on the Pfilms,<br />
bladz. 40 enz. Anderen vertalen de fpreekwijze: gij zult<br />
hen op de vlucht drijven: zo heeft reeds SYMMACHUS<br />
het vertolkt: T«'i«s «Wss drnrfcfh; en uit de nieuweren<br />
zijn
( 53 )<br />
zijn ook DOEDERLEIN, Schol, ad Libr. V. T. Poëticos,<br />
h. I. cn KNA-PP in de twede uitgave van zijne<br />
overzetting der Pfalmen deze uitlegging gevolgd: dan ook<br />
deze behaagt mij niet; want, behalven dat ik zeer twijfele<br />
of men ter opheldering van dezelve wel kan bijbrengen<br />
«p» CTS v? JiW,' P/. XV<strong>II</strong>I: 41 cnExod. XX<strong>II</strong>I: 27, wijl.<br />
men daar niet uys maar fpj, vindt, zou ook deze zin met<br />
het volgende lid niet ftroken; daar men toch de pijlen<br />
niet kan richten tegen het aangezicht van hun, die vluchtende<br />
ons den rug toe keren, gelijk DATHE, /. c. zeer<br />
juist heeft opgemerkt. DURELL heeft twe kritifchc gislingen<br />
opgegeven: de eerfte is deze, dat men voor oyd<br />
leze , wanneer de zin zal wezen: gij zult hen tot<br />
doornen maken, dat is hen even eens achten als doornen,<br />
welke door het vuur verbrand worden; een beeld, het<br />
welk men ook elders vindt, bij voorbeeld, Jez. IX: 18.<br />
X: 17. XXX<strong>II</strong>I: 12, en het welk hier zo veel te gefebikter<br />
zou zijn, omdat er vs. 10 van enen gloeienden oven<br />
was gewag gemaakt: om intusfehen het volgende lid<br />
on
C 54 ><br />
D^rraa D3t3io pmn '3, het welk hij dus vertaalt: want gij<br />
zult hunne woning /lellen in de touwen, dat is, in de net<br />
ten , welke gij tegen hen bereiden zult; dan aan deze gis<br />
fing kan ik even weinig als aan de- eerfte mijne toeftem-<br />
ming geven, daar het zeer ongewoon en hard is, om<br />
touwen voor netten te gebruiken, en ook de fpreekwijs<br />
in de netten te wonen buiten enig voorbeeld en ten uiter-<br />
ften ongefchikt is, gelijk elk zal kunnen voelen.<br />
En zo kome ik eindelijk tot mijne eigene gisfing, wel<br />
ke ik aan het oordeel van kundigen geheel en al onderwer-<br />
pe. Te weten, in den Samaritaanfchen tongval heeft het<br />
werkwoord D3D de betekenis van verderven, verdoen: dus<br />
wordt het in de Samaritaanfche overzetting van de vijf<br />
boeken van Mozes zeer dikwijls voor het Hebreeuwfche<br />
rt>3 gefield; bij voorbeeld, Deut. XXV<strong>II</strong>I: 21, waar<br />
men in het oorfpronglijke heeft: de Heer zal u de<br />
pestilentie doen aankleven, rroixnD l,nx mSa H', tot dat<br />
hij u V E R D O E van het land, om van andere plaatfen,<br />
welke men in het Lexicon heptaglottum van C AS T E L <br />
L U S vinden kan, niet te gewagen, als Levit. XXVI: 44.<br />
Num. XVI: 21 61144. Deut. V<strong>II</strong>: 22 en elders. Indien<br />
wij deze betekenis aannemen zal de fpreekwijze naar de<br />
woorden zo veel zijn, als, gij zult hen ten verderve /lel<br />
len , dat is , hen verderven , hen geheel en al ver dóen; en<br />
dan zal zeer gevoeglijk de wijze, waarop God hen zou<br />
verdoen, uitgedrukt worden in hét volgende lid pon firma<br />
arvja bv door uwen boog enz., waaromtrend men de korte<br />
aanmerkingen zien kan. En deze uitlegging ftrookt niet<br />
alleen zeer wel met den gehelen inhoud van dit lied, het<br />
welk van vs. 10 af de nederlage der vijanden van den hier<br />
geprezenen Koning bezingt, maar vooral vindt men dan<br />
hier ene zeer juifte tegenftelling tegen het geen'w. 7 ge<br />
zegd was U'S niana inrvar. gij zegent hem in eeuwigheid?<br />
immers zo moet die fpreekwijs»opgevat worden, gelijk in<br />
de
( 55 )<br />
dc korte aanmerkingen gezegd is. Daar de Koning zegen<br />
zou hebben van Jehova, zou in tegendeel verderf het lot<br />
van zijne vijanden zijn.<br />
Daar is intusfchen nog iets anders, het welk ik over<br />
deze fpreekwijs naderhand gegist heb; dan het geen, wat<br />
den hoofdzaaklijken zin betreft, van de zo even voorge-<br />
•ftelde gedachte weinig of niets verfchilt; te weten, dat<br />
men oaïr vergelijke met het Arabifche , het<br />
welk van dc vergelding zo van kwade als van goede daden<br />
gebruikt wordt; en dus Zou de fpreekwijs kunnen<br />
betekenen: gij zult 'hen tot vergelding , tot wrake feilen;<br />
of vrijer:<br />
Gij zult u op hen wreken, met uw boog,<br />
Recht aangelegd op hun gezicht.<br />
'Ik durf intusfchen niet bepalen, of de fpreekwijs, iemand<br />
tot vergelding, tot ftraf, tot wraak ft ellen, voor iemand<br />
te vergelden, te ftraffen, zich op iemand te wreken, wel<br />
van zulk enen aart zij, dat ze met de zo dikwijls voorkomende<br />
fpreekwijzen: iemand ten verderve, ter verwoefting<br />
ft ellen enz., kunne vergeleken worden; en geef<br />
daarom deze gisfing, nog meer dan de vorige, louter als<br />
ene bedenking op.<br />
X X I I .<br />
De aanmerkingen over het profetisch uitzigt van dezen<br />
Pfalm, welke de Heer VAN DER PALM ter inleiding<br />
D 4 voor
( 5« )<br />
voor denzelven geplaatst heeft, bladz. 52 enz., gevefi<br />
mij ene gerede aanleiding om ook over dit ftuk mij hier<br />
wat nader te verklaren; terwijl intusfchen geenfins enige<br />
bedilzucht, maar alleen waarheidsliefde mijne pen beftiert»<br />
De Heer VAN DER PALM komt namelijk hierin volmaakt<br />
met mij overeen, dat hij dezen Pfalm befchouwt<br />
als ene profetifche fchilderij van het lijden des Zaligmakers,<br />
en de gevolgen zijner verheerlijking; dan hij denkt<br />
tevens, (en hierin heb ik voor mij nog zwarigheid) dat<br />
er desniettegenftaande in dit lied ook verfcheidene uitdrukkingen<br />
niet wel van den Mesfias kunnen verklaard<br />
worden, maar alleen op David zien, bij voorbeeld,<br />
vs. 4, 5, 6, 21; ja dat in enen flaauweren zin, zo wij<br />
de meefte fterke uitdrukkingen voor een foort van dichterlijke<br />
grootfpraak willen houden, de Pfalm zich bijna<br />
geheel op David laat toepasten. En hoe hij deze beide<br />
zaken verenige, blijkt uit deze zijne verklaring daarom-<br />
• trendj, bladz. 54, 55. „ Davids aandoeningen, zijn ge-<br />
„ voel, zijne verbeeldingen en uitzichten waren, gelijk alle<br />
„ zijne zielsvermogens, onder het beduur van den Geest<br />
,, der Voorzegging. Deze voerde haar tot die hoogte op,<br />
„ ftelde haar zulke, beelden voor, en gaf haar die wen-<br />
„ ding, dat de Dichter, terwijl hij klaagt uit den oyers,<br />
vloed van zijn eigen beangftigd hart, onwetende (voor<br />
,, dien tijd misfehien) zijn pénfeel gebruikt, om het laat-<br />
„ fte kruislijden van den Zaligmaker met levendige om-<br />
„ ftandige trekken aftefchilderen. " — Dan ik moet bekennen,<br />
dat, hoe moeilijk het ook voor ons zij, om intedringen<br />
in den profetifchen geest der Heilige mannen van<br />
dien tijd, en in de uitgeftrektheid en zekerheid van hunne<br />
Uitzichten in het toekomende; hoe zeer zij de fchilderiugen<br />
der lotgevallen van den Mesfias niet zelden hebben<br />
genomen van hunne eigen lotgevallen; hoe zeer er in het<br />
Pfalmboek liederen zijn, die van David handelende, of<br />
get
( 5? )<br />
geheel, of voor een gedeelte, op den Mesfias kunnen en<br />
moeten worden toegepast, volgends de leiding der denkbeelden,<br />
welke ik in de aanmerking op dc inleiding van<br />
Pf. XL hebbe opgegeven; het mij evenwel voorkomt,<br />
dat deze Pfalm niet gedeeltelijk op den Mesfias, gedeeltelijk<br />
op David kan te huis gebragt worden: immers indien<br />
wij hem naauwkeurig naar gaan, zien wij, dat het een en<br />
dezelfde perfoon is, die hier klaagt, bidt, geloften doet<br />
aan Jehova, en op zijne verlosling de heerlijkfte uitwerkingen<br />
verwacht: de eenvouwigheid der uitlegging, dat<br />
enig merk van het ware, fchijnt het dus te vorderen, dat<br />
men hier ook aan enen perfoon denke, of aan David alleen<br />
, of alleen aan den Mesfias. Ten tweden blijft het<br />
toch altijd zeer opmerkenswaardig, dat men van enige<br />
voorname lijdingen des fprekers in dit lied niets vindt in<br />
de gefchiedenis van David, bij voorbeeld, van het verdelen<br />
der klederen, het uitboren van handen en voeten enz. ,<br />
maar dat integendeel alle deze lijdingen zo naauwkeurig<br />
gevonden worden in de lotgevallen van den Mesfias: want<br />
hoe zeer ons vele lotgevallen van David niet bei'chreven<br />
zijn, is toch zijn leven veel uitgebreider te boeke gefteld ,<br />
dan het leven van enigen anderen Israëlietifchen Koning\<br />
en dus zou men ligt verwachten, dat men ook iets van<br />
zodanig een lijden, als hier befchreven wordt, in zijne,<br />
levensbefchrijving zou vinden; daar evenwel dit zo niet<br />
is, maar integendeel de overeenkomst der befchrijvingeu<br />
in dezen Pfalm en de uitkomst van des Mesfias lijden zo<br />
groot is, zou ik hier uit afleiden, dat, gelijk de Heer<br />
VAN DER PALM zelf zegt, deze overeenkomst, naar<br />
de leer van het mogelijke misfchien toevallig zou kunnen<br />
zijn; maar dat zij het, naar de leer der waarfchijnlijkheid,<br />
niet wezen. kan. Ten derden komt mij het flot<br />
des lieds i>*. 23— 32 van dien aart voor, dat het voUtrekt<br />
en alleen op ene hogere perfonadie, dan David was,<br />
D 5 niOÊo.
( 53 )<br />
moete gebragt worden. Ik kan dit niet beter tonen, dan<br />
met de woorden van HENSSLER, in zijne Bemerkungen<br />
über ft ellen in den Pfalmen und in der Gene fis, (Hamburg<br />
und Kiel 1791.)' bladz. 44. „ Zulke gevolgen kon<br />
„ David van de redding van zijn eigen perfoon nimmer<br />
„ verwachten. Hoe magtig zich ook Jehova in de behoudenis<br />
van Davids leven mogt betonen; hoe zeer<br />
„ David ook de bewijzen der grootheid van zijnen God<br />
„ den uitlanderen mogt zoeken bekend te maken; nimmer<br />
„ toch kan hij hoop opvatten, dat daardoor ene grote<br />
„ menigte van uitlanderen voor de verering van den wa-<br />
„ ren God gewonnen, en deze verering ook bij derzel-<br />
„ ver nakomelingfchap behouden zoude worden. Maar<br />
„ zouden het ook, zal men misfehien vragen, niet maar<br />
„ blote wenfehen, en geen verwachtingen van David<br />
„ zijn? zou niet, gelijk het 28fre vers van M E N DEL s-<br />
„ SOHN en KNAPP wenfehenderwijze overgezet wordt,<br />
„ zo ook vs. 30, 31, 32 0p gelijke wijze te verftaan<br />
„ zijn? Dan hoe konde David ergends wenfehen — iets,<br />
h<br />
d a t<br />
onwaarfchijnlijk, of bijna onmogelijk is, wenscht<br />
„ men toch niet — hoe kon hij wenfehen, dat het bewijs<br />
„ van Jehova's magt, het welk de wonderbare redding<br />
,, van zijn perfoon zou opleveren, ontelbare Heidenen<br />
„ van Jehova's Godheid overtuigen mogt ? In de gefchie-<br />
„ denis van het Hebreeuwfche volk waren. immers de-<br />
„ onlochenbaarfte fporen van Jehova's grote eigenfehap-<br />
„ pen te zien, en zij waren den naburigen Heidenen niet<br />
„ onbekend gebleven; dan Hechts bij zeer weinige uitlan-<br />
„ ders was de indruk dezer gefchiedenis zo diep geweest,<br />
„ dat zij geheel en al tot de verering van dien God had-<br />
„• den kunnen befluiten. Was er nu door die grote me-<br />
„ nigte van bewijzen zo weinig uitgericht, hoe kon dan<br />
„ David van dit ene bewijs wenfehen, dat het zulk ene<br />
* uitwerking hebben mogt?" Noch grootfpraak noch<br />
wensch
( 59 )<br />
wensch kan hier dus gevoeglijk plaats hebben; en derhalveu<br />
moet David een ander perfoon fprekende invoeren,<br />
die geen ander zijn kan, dan die grote nakomeling,'welken<br />
hij verwachtte, van wiens lijdingen en dood ook latere<br />
profeten dezelfde gevolgen te gemoete zagen, gelijk<br />
in de korte aanmerkingen gezegd is. Bij dit alles komt<br />
ten vierden, dat het, althands naar mijn gevoel, hard<br />
fchijnt, het geen de Heer VAN DER PALM overeenkomftig<br />
zijner onderftelling aanneemt, dat de woorden<br />
vs. 17— 19, in zo verre zij op den Dichter zeiven flaan,<br />
ene uitbeelding zouden behelzen van zijn lot na zijnen<br />
dood, zo hij in de woeftijn door de hand van Sauls verraders<br />
fneuvelde; te weten, dat hij daar onbegraven zou<br />
nederliggen, dat honden op zijn lijk zouden azen, dat<br />
booswichten hem, deerlijk mishandeld, gekneusd aan<br />
handen en voeten, naakt uitfehudden zouden, zo dat men<br />
nu zijne beenderen (zijne leden) zou kunnen tellen, en<br />
dat zij eindelijk, met wellust op hem nederziende , zijnen<br />
buit zouden deleli, en over zijn gewaad het lot werpen ;<br />
terwijl intusfchen die zelfde woorden, in zo verre zij op<br />
den Mesfias zien, van zijne lotgevallen voor zijnen dood<br />
zouden moeten verftaan worden: geeft dit niet verwarring<br />
? en is het wel natuurlijk zulk ene vooronderftelling<br />
aantenemen , zonder dat men er door verlegenheid toe genoodzaakt<br />
wordt? Ook komt het mij voor, dat de genoemde<br />
verklaring dezer woorden, voor zo verre zij op<br />
David zouden zien, door de taal des Dichters zelve nier.<br />
begunftigd wordt: immers dat hij in de woorden honden<br />
hebben mij omgeven zou zien op honden, welke op zijn<br />
lijk zouden azen, kan, dunkt mij, zo niet zijn, wijl in<br />
de parallelie hier aan beantwoord, een muitgefpan heeft<br />
mij omringd: ook weet ik niet waarom juist de Spreker<br />
zou vooruitzien, dat zijn lijk aan handen en voeten zou<br />
gekneusd worden, daar toch de roofdieren op alle gedeelten
60 )<br />
ten en leden der lijken aanvallen; vcrvolgends fchijnt met<br />
deze opvatting niet te ftroken, dat de Spreker zegt<br />
tniDSP SD r^BÓtt ik kan alle mijne beenderen tellen: dat<br />
kon hij toch als een lijk niet doen; en moest men het<br />
van zijn lijk verdaan , zo zou hij rw men kan mijne<br />
beenderen tellen , of iets diergelijks gezegd hebben. ,—<br />
Deze zijn de voorname redenen, waarom ik met de gedachten<br />
van den Heer VAN DER PALM niet kan indemmen.<br />
Ook fchijncn mij de redenen, welke hij voor dezelve<br />
bijbrengt, dat gewicht niet te hebben, dat ze mij<br />
van mijne opvatting zouden doen afgaan: hij meent namelijk,<br />
dat enige uitdrukkingen niet wel van den Mesfias<br />
kunnen verklaard worden: laat het ons onderzoeken. —<br />
Vooreerst tekent hij op vs. 3 aan: „ men ziet wel, dat<br />
„ dit vers niet letterlijk op het laatde kortdondige lijden<br />
„ van den Mesfias kan toegepast worden : " dan heeft het<br />
laatde lijden van den Heiland niet wel zo lange geduurd,<br />
dat hij nacht en dag tot God kan bidden V en betekent de<br />
fpreekwijs nacht en dag wel iets anders, dan gedurig,<br />
onophoudelijk? Ten tweden meent hij, dat vs. 4 David<br />
geheel fpreekt, de man, dien het altijd zo fmertte gefcheiden<br />
te zijn van den plechtigen tempeldienst: terwijl Jezus<br />
20 iets in zijnen tijd van den bijgelovigen tempeldienst<br />
der Joden niet zou gezegt hebben, daar God toch niet<br />
kon gezegd worden te wonen bij de fchijnheilige lofpfalmen<br />
der huichelende prielterfchaar: dan deze zwarigheid<br />
fteunt enkel op de gewone vertaling van dit vers, welke<br />
de Heer VAN DER PALM volgt; daar jk integendeel<br />
de woorden zo vertaald hebbe, dat men aan den tempeldienst<br />
, althands in dat gezichtspunt, niet behoeve te denken:<br />
dan ook, volgends de gewone vertaling zelve, hebben<br />
deze woorden nog niets, het welk alleen David kenfchetst:<br />
immers wat zegt het dan anders, dan of de Spreker<br />
zeide: gij zijt echter heilig, gij, dit woont onder de<br />
lof.
C *t )<br />
"lofzangen Israïls; die in den tempel door de geheiligde<br />
lofzangen van Israël, als heilig en majeftueus geroemd<br />
wordt, en echter verlaat gij mij, en hoort niet naar<br />
mijne fmekingen! Dus komt er ook van verlangen naar<br />
den tempel niets in ; en onder die gezangen woonde toch.<br />
ook God toen nog, daar de tempel nog even zeer zijn<br />
huis was, als te voren. Een ander bewijs voor zijne gedachte<br />
vindt de fleer VAN DER PALM in vs. 5,6,<br />
co-—'23, waar dc Spreker bidt om verlost te worden,<br />
gelijk zijne Vaders naar den vlecfche verlost waren; terwijl<br />
evenwel de Mesfias wist, dat hij moest uitgeftort<br />
worden in den dood, het welk de enige verlosfing was,<br />
waarnaar hij reikhalsde. Dan ook hieromtrend merk ik<br />
aan, vooreerst dat de Spreker wel bidt om van zijne<br />
vijanden verlost te wórden, maar niet om verlost te worden<br />
van den dood; was nu, volgends den Heer VAN<br />
DER PALM zeiven, de dood de.enige verlosfing, waarnaar<br />
hij reikhalsde; kan men dan deze beden niet gevoeglijk<br />
uitleggen van ene fpoedige uitkomst uit zijn lijden<br />
door zijnen dood, en zijne daaropvolgende heerlijkheid?<br />
En zegt ook daarteboven de gewijde fchrijver van den<br />
brief aan de Hebreën niet, Hoofdei. V: 7, dat Jezus in_<br />
de dagen zijns vleeschs gebeden en fmekingen, met flerke<br />
roepingen en tranen, geofferd heeft, aan den genen, die<br />
hem uit den dood konde verlosfen? Eindelijk fchijnt ook<br />
de openbare en plechtige dank, welken de Spreker voor<br />
zijne verlosfing aan Jehova belooft in de gemeente of de<br />
volksvergadering te zullen brengen, den Heer VAN DER<br />
PALM te karakteristiek voor David te zijn: althands ook<br />
dit dunkt mij zijne aantekening op vs. ÜO — 23 te kennen<br />
te geven; dan , daar toch David, wanneer hij den Mesfias<br />
fprekende invoerde, de taal, die hij hem in den mond<br />
legde, noodzaaklijk nemen moest uit de fpreekmanieren<br />
van zijnen tijd, en daar ook andere Profeten zulks gedaan<br />
heb-
C ^ )<br />
hebben; kan men die vergadering zijner broederen zeef<br />
wel brengen op zijne aanhangers, welken hij na zijne opftanding<br />
verfchenen is, of ook op den hemel, waar hij,<br />
als in enen volmaakten tempel, te midden van alle gelovigen,<br />
zijne broederen, God zijnen vader looft. — Zie<br />
daar eenvouwig mijne bedenkingen, die ik, aan het onderzoek<br />
van kundigen overgeve.<br />
X X I I : 2.<br />
Offchoon alle oude Overzettingen hier de gewone lezing<br />
'flimff'a uitdrukken, komt het mij toch met LOWTH, bij<br />
MERRICK en Bisfchop HARE met de parallelie overeenkomftiger<br />
voor om 'ruwn te lezen, welke lezing ik<br />
ook in mijne vertaling uitgedrukt hebbe: men moet dan<br />
bij 'rum ran de D uit het vorige wiern invullen. Ik<br />
voeg er alleen maar bij, dat ook zeven handfchriften bij<br />
KENNIcoTT 'npiara lezen.<br />
X X I I : 4.<br />
Dit vers wordt doorgaands vertaald: doch gij zift hei'<br />
lig, wonende onder de lofzangen Israèls; dan de fpreekwijs<br />
htnvr nv?nn 3B>i', die eigenlijk betekenen zoude: de<br />
lofzangen van Israël te bewonen, kwam mij zo vreemd<br />
voor,
( 63 )<br />
Voor, en zo geheel afwijkend van het fpraakgcbruik•', dat<br />
ik naar ene andere verklaring moest omzien. Eerst dagt<br />
ik de woorden zo te plaatfen, en te lezen:<br />
dat is:<br />
Sjorf' nSnn<br />
Maar gij die V heiligdom bewoont,<br />
Gij roem en lof van Israël!<br />
Zo dat God hier Vi»' rfonn de /
C 64 )<br />
de ouden) die op zijnen troon zit: gelijk men ook zo ytt*<br />
heeft Pf. IX: 8.<br />
y
C 65 ;<br />
XX<strong>II</strong>: ro.<br />
De woorden pan 'nu nnx hebben den uitleggeren enigé<br />
moeite veroorzaakt. Veeltijds vertaalt men ze, gelijk<br />
ook onze Nederlandfche overzetters gedaan hebben: gij<br />
zijt het, die mij uit den buik hebt uitgetogen; waarmede<br />
ook grotendeels overeenkomt de uitlegging van C O C C E *<br />
JUS, in zijn. Lexicon op het woord ma, en van Ai<br />
S C H U L T E N S , Inflitut. ad Fundam. Linguae Hebr.<br />
P a<br />
S- 3°3• Tu es eruptio mea ex utero, dat is, gelijk Coc-<br />
CEJUS zelf het uitlegt, causfa, quod prodii ex utero:<br />
dan men heeft reeds dikwijls opgemerkt, dat nu in het<br />
Hebreeuwfche taalgebruik een verbum intranjitivum is:<br />
hier komt bij, dat ook de famenhang en parallelie aan de<br />
ze verklaring niet gunftig is, daar de Mesfias hier niet<br />
fpreekt van zijne geboorte, maar van de zorg, welke God<br />
van zijne kindsheid af voor hem gehad hadde, en ook het<br />
twede lid dus met het eerfte niet veel overeenkomst heeft,<br />
waarom mij ook de verbetering Van H O Ü B I G A N T , die<br />
'ma leest, niet behaagt, hoewel dezelve anders Gramma<br />
tisch zeer goed is. Veel fraier is buiten twijfel de gis<br />
fing van den Eerwaarden K A N T E L A A R , in zijne Dis-<br />
fertatie, voor enige jaren onder voorzetting van den Heer<br />
Profesfor S C H U L T E N S verdedigd, dïe 'nu veranderd<br />
in 'iu, zo dat het zij 5<br />
Vin V moeders buik rèeds af deedt gij mij wtft<br />
Even
C 66 )<br />
Even gelijk men Pf. LXXI: 6 bijna met dezelfde woorden<br />
leest nu nns 'ON 'j>Da. En dat ook deze lezing met<br />
de parallelie uitnemend ftrookt, moet elk gevoelen, en<br />
wordt uit vergelijking der aangehaalde plaats nog duidelijker.<br />
Intusfchen, hoe fchijnbaar ook deze verbetering<br />
zij, zoude ik echter liefst bij de gewone lezing blijven,<br />
indien dezelve enen goeden zin geven konde, naardien alle<br />
de oude overzetters in dezelve overeenkomen. Ik erken<br />
zeer graag, dat er in den Hebrceuwfchen tekst enige<br />
fouten zijn, welke veel ouder zijn , dan alle oude overzettingen,<br />
en die in alle handfchriften zijn ingeüopen;<br />
dan men moet toch ook niét ligt zulke fouten aannemen,<br />
indien men de lezing op ene andere wijze verdedigen en<br />
van dezelve ene goede uitlegging geven kan. En dit heb<br />
ik hier getracht te doen: ik gis namelijk, dat 'nu gefield<br />
is voor 'nu;., gelijk bij voorbeeld mi> voor rrw», en moet<br />
afgeleid worden van nr, Arab. > of dat men<br />
na wel afleide van rjja, maar dat men het opheldere uit<br />
het Arabifche , het welk om die reden onverfchil-<br />
lig kan gerekend worden, wijl FJ^—^ en Ff^J ver-<br />
wandte woorden fchijnen te zijn. Te weten ^ ,<br />
f^—=?> en hebben oorfpronglijk ene gemene be»<br />
tekenis van breken cn fplyten gehad; hiervandaan wordt<br />
^sa^ bij de Arabieren gebruikt van een hol of fpelonk,<br />
die in een fteenrots gcfpleten is; verder wordt ^—^-J<br />
door FiRUZABADi uitgelegd door \—«~o een gladde,<br />
kale rots, en daarvandaan, wijl rotfen, waarin fpelonkcn<br />
zijn, in het Oosten de gewone plaatfen waren,<br />
waar-
C 67 )<br />
waar-henen men in benaauwdheid tot zijne veiligheid den<br />
toevlugt nam, wordt ook J=S^_AJ ; n het gemeen voor<br />
ene toevlugtsplaats genomen, en ook verder i^-s-M jsrva^<br />
verklaard, den toevlugt tot iemand te nemen. Op dezen<br />
grond heb ik het gewaagd 'nu hier ovcrtezetten mijn toevlugt<br />
, welke uitlegging ook met de'parallelie zeerwel<br />
ftrookt, naardien 'nu, mijn toevlugt, en vvcfoD-, die mij<br />
veiligheid en gerustheid fchenkt, zeer naauwkeurig aan<br />
malkanderen beantwoorden; en nog naauwkeuriger zou<br />
de parallelie zijn, indien men voor 'rraao las 'naar? mijn<br />
vertrouwen, mijn toeverlaat, gelijk de LXX, de Vulgata<br />
en de Syrifche Overzetters gelezen hebben, welker gezach<br />
ik ook hierin gevolgd ben. Ook zou het kunnen<br />
fchijnen, dat dezelfde Overzetters voor 'DX n# Sj> gelezen<br />
hebben TJX nvo , gelijk ook een oud Pfalterium van<br />
het jaar 1477 bij DE Ros SI heeft; dan hoe zeer deze<br />
lezing de parallelie enigfins naauwkeuriger maakt, is het<br />
evenwel niet nodig daarom de lezing te veranderen , wijl<br />
de gewone lezing wel minder voor zo ver den klank der<br />
woorden aangaat, dan in de zaak zelve even zeer met de<br />
parallelie overeenkomt.<br />
XX<strong>II</strong>: 30, 31, 32.<br />
Wijl het te wijdlopig zijn zou de gedachten van andere<br />
Uitleggers over deze moeilijke verfen optenoemen en te<br />
beoordelen, zal ik alleen maar van mijne eigene uitlegging<br />
enig verflag doen.<br />
E 2 1.)
( 63 )<br />
1. ) Voor ibix vs. 30 zou ik liefst ihza> lezen, gelijk er<br />
ook vs. 28 was voorgegaan iroan fox', welke lezing bevestigd<br />
wordt door bet gezach van een oud Pfalterium<br />
Van 1477 bij KENNICOTT aangewezen door bet nummer<br />
2
( 69 )<br />
yet zijn in dezelfde betekenis bij S^j gevoegd wordt}<br />
*-.v»o L»/O
C 70 )<br />
n>nn. Bij DE ROS SI vindt men verfcheiden handfchriften,<br />
die r? lezen.<br />
5. ) Ik lees 'nr voor in! metdeLXX, de Vulgata, den<br />
Arabier, en een handfchrift bij KENNICOTT: gelijk<br />
ook <strong>II</strong>OUBIGANT, KOEHLER en anderen.<br />
6. ) 'Voor irr? lees ik "inn, en t*n voor was., terwijl ik<br />
tevens de woorden ma? -mn «rW? nso' bij eikanderen voege<br />
met'de LXX, de Vulgata en de Syriër: indien evenwel<br />
iemand ixa' wilde behouden, en dat colleclive nemen,<br />
gelijk aanftonds. vrj>), ik zou met hem daarover niet willen<br />
twisten, naardien de zin dezelfde blijft. De gehele<br />
plaats is dan, volgends mijne verbetering en afdeling , welke<br />
ik in de overzetting gevolgd hebbe (uitgenomen het<br />
geen nwn. 3 gelegd is, als waaromtrend ik nog zeer onzeker<br />
ben) dus:'<br />
yi« nan SD vnntv'i ftaW<br />
irp mi' ID ïjnb* v&H<br />
(of iVrtrt) rrrt 'ar^n<br />
J ... ... uias» .urn<br />
(of KU') IKT gnn >ritó I;D><br />
pfib ÏJ; .. .. ovk 1 -ilW '3 ..<br />
." XXV; 5.<br />
Men zegt doorgaands, dat David in dit ene vers de n<br />
en de i'van dezen Alphabetifchen Pfalm verenigt: zó dat<br />
met' 'J-iQ 1<br />
?) de i beginne i fommige handfchriften Hellen in-
( 71 )<br />
tusfchen ene » voor "|rnn en beginnen daar de ». Zie D E<br />
Ros SI. Daar intusfchen doorgaands tot elke letter meer<br />
dan een lid in dezen Pfalm gebragt wordt, zou het wel<br />
kunnen zijn, dat er een lid is verloren gegaan. Althands<br />
men is bij het affchrijven van dit lied ten opzichte van<br />
het Alphabeth niet minder dan naauwkeurig te werke<br />
gegaan. Zo ftaat er vu 2 ip vv?x, dat zeker zijn moet<br />
vhm p: en een ander voorbeeld zullen wij aanftonds zien.<br />
X X V : ïft<br />
Schoon dit vers van een p moest beginnen, begint het<br />
integendeel met een "i, daar het het woord run aan het<br />
hoofd heeft: hoe zeer hier een duidelijke fout is, moet<br />
dezelve zeer oud zijn, naardien reeds alle de oude Overzetters<br />
dus gelezen hebben ; geen wonder derhalven , dat<br />
de Geleerden hier op ene zeer verfchillende wijze hun<br />
kritisch vernuft hebben te wcrke gefield, gelijk men bij<br />
KOEHLER, /. c. bladz. 36 zien kan: ik zeg alleen,<br />
dat mij niets natuurlijker fchijnt, dan de gisfing van den<br />
Heer SCHROEDER, die denkt, dat voor dit vers het<br />
woord nm? Jta op is uitgevallen: immers dit woord komt<br />
in diergelijke famenvoeging meer voor, bij voorbeeld,<br />
Pf. <strong>II</strong>I: 8. X: 12. XV<strong>II</strong>: 13. XLIV: 27. LXXIV: 22,<br />
LXXXH: 8, en elders.<br />
£4 X X V I I ;
X X V I I : 7, 8,<br />
Ik ben voor het grootfte gedeelte de verbeteringen gevolgd,<br />
die HOUBIÜANT hier reeds gemaakt heeft, die<br />
de woorden "pa DN verdubbelt, en het eerfte bij het<br />
eerfte, het andere bij het twede lid voegt, en voords<br />
voor isip.5 leest, op deze wijze:<br />
y& rit* ya ïtspa<br />
ü»p3N nirv ^jg ns<br />
Gelijk niet alleen de LXX fchijnen gelezen te hebben,<br />
die HOUBIGANT aanhaalt, nmr ook de Chaldeeuwfche<br />
Uitbreider, die van de LXX alleen daarin verfchilt,<br />
dat hij ©pa in imperativo gelezen heeft, zo niet «pi een<br />
fout is yoor ira: hij vertaalt: ^ss nap n> 'as rja igs ^<br />
jisns nlfv. Voords is '33 hier geplaatst voor 'JX , gelijk<br />
ook dit zelfde woord gebruikt wördt, Pf. XL<strong>II</strong>: 6, ia.<br />
XL<strong>II</strong>l: 5. De gewone lezing fchijnt mij geen goeden zin<br />
opteleveren; althands de verklaring, welke men er van<br />
geeft: mijn hart houdt mij dit uw bevel voor: zoek mij}<br />
dies zoek ik u, 0 Jehova, komt mij zeer hart voor;<br />
ja ik twijfel zeer, pf >fi lm "p zulks wel betekenen<br />
kunne.<br />
Nog
( 73 )<br />
Nog maak ik in de verdeling der leden van het zevende<br />
vers, om de parallelie, deze kleine verandering:<br />
'Sip ÏSJfT J'D»<br />
'jjm N")pt<<br />
X X X I I : 8,9.<br />
De eerfte afwijking mijner vertaling van de gewone opvatting<br />
is hierin, dat ik met KNAPP cn enige anderen<br />
voor M vs. 8 leze nsi/a, gelijk ook de LXX, de Syriër,<br />
en de Chaldeeuwfche Uitbreider fchijnen gelezen te<br />
hebben, van nxi», het welk bij de Arabieren gebruikt<br />
2<br />
wordt van het toedrukken der oogleden, ( 0~*«- > in IV<br />
conj.) en daarvandaan zeer gevoeglijk kan betekenen,<br />
fterk op ene zaak te turen met tot eikanderen toegehaalde<br />
oogleden , het welk de Larijnen connivere,<br />
comprimere oculos noemen. Deze lezing wordt inzovcrre<br />
ook door twe handfchriften bij KENNICOTT bevestigd,<br />
dat dezelve zonder • lezen PSjw; het welk echter<br />
zo wel ns?x voor WK als nsrx kan uitgefproken \yorden:<br />
dan w komt in dezelfde betekenis voor Spreuk. XVI:<br />
30, waar REISKE, Act. Erudit. Lipf., 1749, pag. 8,<br />
het reeds dus heeft uitgelegd. Men zie ook KOEHLER<br />
in EICHHORNS Repertorium, V Deel, bladz. 68 enz.,<br />
gn L.0wTH bij MERRICK op deze plaats. Het Arali<br />
5 . bi*
C 74 )<br />
bifche L T - ^ V , dat GOLIUS uitlegt, contraxit, p ro.<br />
pe invkem admovit palpehras fiias, kan men "in die betekenis<br />
gebruikt vinden bij IBN DOREID VS. 93 cn 98,<br />
HARIRI, Conf. VI, A^.240, en op ene plaats door<br />
SCHULTENS aangehaald, ad Nawabig, p ag. I 2 3.<br />
Moeilijker zijn de woorden van het negende 'verstvve<br />
zwarigheden doen zich daarin voornaamlijk op'<br />
te weten, wat men door HJ> te verftaan hebbe, en hoe<br />
men de woorden fm np Sa opvatten moete. Wat belangt<br />
het eerfte; zeer velen nemen y voor ornatus, Beraad,<br />
en zetten dan'de woorden dus over; wees niet gelijk<br />
een paard of muilezel, het welk geen ver/land heeft<br />
het welk verfterd is met toom en teugel om het te breidelen r<br />
dan, hoe zeer nv deze betekenis foms heeft, is zulk ene<br />
uitlegging toch zeer hard, daar de toom en teugel den<br />
paarden-niet tot lieraad wordt aangelegd, maar om hen<br />
ui bedwang te houden; behalven, dat heffieraad van den<br />
toom en teugel een denkbeeld zijn zou, dat in dezen famenhang<br />
geheel niet te pas ^ou komen. De' Heer<br />
SCHNURRER, Lisfert. pag. 137 &c. heeft deze hardigheid<br />
cniguns gepoogd te verzachten, daarbij de woor»<br />
den dus afdeelt;<br />
het welk hij dus vertaalt:<br />
TU3 3)23 r-nn SN<br />
JAM j*an<br />
•iSaS vu» jon<br />
i JT>*7« 3Hp Sa<br />
Ne fit is in ft ar equi mulique,.<br />
Otti freno numquam. eruditus,<br />
Aut capiftro ornatus ad conftringendum,<br />
Iiaud cuiquam appropinquare audet.<br />
Dan
C 75 )<br />
Dan DATHE heeft, mijns oordeels, te recht opgemerkt,<br />
dat, daar ook hier voor ornatus genomen<br />
wordt, dezelfde zwarigheid blijft, die er in de vorige<br />
overzetting was: anderen vertalen daarom liever >"v door<br />
mond, muil, of kaken, gelijk bij' Voorbeeld onze Nederlandfche<br />
Overzetters, op den voorgang der LXX, die<br />
hier hebben ï» **> T«V
C 7* )<br />
wel als Pf. Cllïi 5 door jeugd, omdat dezelve als bet<br />
ware de morgenfond van het leven is; eu hem volgt ook<br />
KNAPT, die hier dus vertaalt;<br />
Seid nicht dem rofs undmaulthier gleich, dit ftnnlos find,<<br />
Zaum und gt bifs mufs fie in ihrer jugend bandigen.<br />
Dan ook deze uitlegging ficunt op geen genoegfamen<br />
grond; immers daaruit, dat de jeugd, de morgenfond des<br />
Jevens kan genoemd worden, volgt nog geenfins, dat ook<br />
een woord, het welk den morgenfond betekent, zonder<br />
enig bijvoegfel, voor de jeugd kan gebruikt worden: ook<br />
is de fpreekwijs de jeugd van een' paard te breidelen,<br />
voor een paard in deszeifs jeugd te breidelen , vrij hard;<br />
en hoe ongefchikt zou het zijn, Pf. CIU: 5, die uwe<br />
morgen fond-verzadigt met het goede?<br />
Andere uitleggingen van nj>, die van minder belang zijn<br />
ga ik ftilzwijgend voorbij: omtrend de volgende woorden<br />
np Sa denkt men op geen minder vcrfchillende<br />
wijze. Sommigen willen hier van de gewone lezing afgaan:<br />
Ho UBIGANT bij voorbeeld leest mp Sa ïoSa Sa,<br />
ijlat hij vertaalt, non conftringuutur, (maxillae) non ac~<br />
cedunt ad te: dan behalven dat deze verandering op geen<br />
het minfie gezach (leunt, is dezelve ook zo hard, dat<br />
niemand ze ligt zal bijvallen. Veel beter is de geringe<br />
verandering, die SCHNURRER, in de zo even aangehaalde<br />
plaats, gelijk ook DATHE en MENDELSSO<strong>II</strong>N<br />
maken, die alleen voor ahp r lezen aïjj, ZACHARIAE<br />
gist, dat men xSa voor Sa en aip als enen infinitivus<br />
moet lezen; en die lezing volgt l]ij ook in zijne overzet?<br />
tirjg: wenn fe nicht folgen wollen. Andereu, welke de<br />
gewone lezing behouden, vertalen dezelve, opdat het u<br />
pief vijandig aanvalle-, dan ook dit is piet zeer gejclfikt,<br />
'daar
( 77 )<br />
daar men wilde paarden en muilezels tomen en teugels<br />
aanlegt, niet, opdat ze ons niet aanvallen, maar alleen<br />
om ze te leiden en te beilieren. VENEMA heeft nog<br />
ene bijzondere gedachte: hij vertaalt, non; adpropinqua<br />
ad te, het welk hij dus verklaart: „ intra modulutn<br />
„ tuum, intra limites rationis & intelligentiae tuae te te-<br />
„ neas; ne fuperbias, teque tumidum ac inflatum, inftar<br />
H equiferocis, praeftes, freno etiam in ordinem redigen-<br />
'„ dum; fed te rationaliter regi, ac ialutaribus monitis<br />
", inftrui finas:" dan ik twijfel zeer, of fnt mp die<br />
betekenis hebben kunne; althands dc plaats, die de grote<br />
man ter bevestiging van zijne uitlegging bijbrengt,<br />
Jez. LXV: 5 fchijnt mij van ene andere natuur te zijn:<br />
immers daar betekent f*t a-ip blijf op de plaats, waar<br />
gij zijt, gelijk blijkt uit het geen er aanftonds volgt, en<br />
nadert niet tot mij, want ik ben heiliger, dan gij.<br />
Ik zelf ben in' mijne vertaling de volgende afdeling en<br />
lezing gevolgd:<br />
T133 31D3 vn Ss<br />
vu» pn jrraa yan<br />
: yf 12 ah±><br />
waarop ik het volgende ter nadere verklaring en bevesti-<br />
ging aanmerke.<br />
ï.) Mij dunkt, dat men voor vnn dient te lezen TO,<br />
gelijk ook twe handfchriften bij KENNICOTT cn DE<br />
Ros SI hebben, offchoon alle de oude Overzetters de<br />
gewone lezing hebben uitgedrukt; dan daar er vs. 8 lou<br />
tere fingularia voorgingen, moet, naar mijn inzien, ook<br />
hier een fingulare zijn.<br />
2.) Ik voeg de woorden vij» pn Jiroa pn pt bij eikan<br />
deren , en breng niba 1<br />
? weder tot eei» volgend lid, caraS<br />
ba
C 78 )<br />
D e r e d e n w a : ,<br />
' m ik deze verfchikking in<br />
de afdeling van dit vers make, zal ras blijken.<br />
30p n<br />
vertaal ik door acht geven, opletten. Dus<br />
wordt pn en punn met een n meermalen gebruikt bii<br />
voorbeeld, Job XXX: *>. Jer. XX<strong>II</strong>I: XXX- J<br />
ft C W XXVI: 5. V<strong>II</strong>I: 15. 2),». i : „ . *"<br />
enz. *<br />
4.) verklaar ik uit het Arabifche n e t w e l k<br />
zeer zeker de betekenis heeft v a n , e e n in_<br />
zonderheid ook van den loop van paarden gebruikt<br />
wordt: men vindt deze betekenis zelfs bij GOLIUS en<br />
GIG GE jus genoegzaam bekrachtigd: ik merk alleen<br />
maar aan, dat GJEUHARI de fpreekwijs Ct-?.o-.z\<br />
^j—s—ïï verklaart door « ^rH f-Hï,,; t u\ h e t<br />
welk GOLIUS vertaalt; ad iurfum ennfit Jègitvè<br />
equum, en dat efj-*-* van den loop van een paard<br />
gebruikt wordt door IBN DOREID, VS. 185,<br />
Een edel paard, hoe zeer het het eind van de looplaan<br />
leretke, flnnkelt wel eens in zijnen loop, zo dat het<br />
Men vmdt ook het werkwoord rr* zeifin de betekenis<br />
van lopen, Job XXV<strong>II</strong>I: 8. Neemt men hier deze betekenis<br />
aan zo kan men ^ of voor enen nominativus nemen,<br />
zo dat het eigenlijk zij: wiens loop op toom noch<br />
tetf'
( 79 )<br />
teugel let, volgends ene niet ongewone metonymie; of<br />
men kan ook aanmerken als voor nio geplaatst,<br />
(in zijnen loop) zo dat de 3, gelijk zeer dikwijls gefchiedt,<br />
uitgelaten zij, 't welk in den zin geen 't minfte<br />
onderfcheid maakt.<br />
5. ) Ik voeg csvrxb, of, gelijk ik liefst zou lezen inrTiV,<br />
bij het volgende lid, en verklaar het werkwoord CDSJ,<br />
uit vergelijking van het Arabifche pdh*, van de vurige<br />
en ongefluime drift der paarden, in den tijd, als zij pa<br />
ren, of, gelijk men gewoonlijk fpreekt, in den fpring-<br />
tijd: men weet, dat verfcheiden dieren in dien tijd het<br />
onhandelbaarst zijn, cn met name ook de paarden. Nu<br />
wordt f-Lfl; bij de Arabieren juist van zulk ene drift<br />
gebezigd, gelijk uit GOLIUS en GIGGEJUS zei ven<br />
ten overvloede blijken k3n. Zo is «LiL-wl jJC-a—L?<br />
volgends GIGGEJUS, camela admisfarium pasfa est, en<br />
o / / o / / /<br />
als ook 4—J-t 1<br />
camela admisfarium vehementer<br />
adpetens, f3—camela, quae vefci non vult ob adpetitum<br />
admisfarii, enz. Deze betekenis zou hier zeker<br />
zeer gefchikt zijn in de fchilderij van een onbezuisd paard.<br />
Dat de b in cnbrb kan betekenen door of van wegens, behoef<br />
ik naauwlijks te zeggen. Vergel. Gen. XLV: 1.<br />
Pf. CXIX: 20 enz.<br />
6. ) Eindelijk neem ik den infinitivus 3Hp r voor het ver»<br />
bum finitum 3?P r of 3ip:, gelijk men bij voorbeeld Ezeck.<br />
I: 14 vindt 2m sisi nrnn enz. Vergcl. SCHROEDER,<br />
Syntax. Hebr. Reg. LIV. Ik zou er echter ook niet veel<br />
tegen hebben, indien iemand verkoos voor 3rp te lezen<br />
3Tg. De zin en de vertaling blijft intusfchen dezelfde.<br />
Zie
C So )<br />
Zie daar mijne gedachte over deze plaats, die ik aan<br />
het oordeel van deskundigen ter beproeving aanbevele.<br />
Dit zal intusfchen niemand in twijfel trekken, dat dit<br />
beeld hier zeer gefchikt is. Ook is het zelve, vooral bij<br />
de Oosterfche Dichters, niet ongewoon van ene onbezuis-<br />
de en onberadene drift. Zo wordt g--*--^, het welk<br />
eigenlijk van een woest, onbezuisd en ongehoorzaam<br />
paard gebruikt wordt, het welk den rijder afwerpt, gebe<br />
zigd bij HARIRI, Conf. I, pag. 14 *=NAJL-=ST\M Ug-iï<br />
&_:>^L-g_a. ^.b 0 gij, die met ene onbezuisde drift de<br />
dwaasheid najaagt. Zo worden ook de landen, wier in<br />
woners zich onder Timurs wapenen niet wilden buigen,<br />
met het zelfde woord genoemd ^sA^-arO} bij A R A B -<br />
SIADES, Hift. Tim. Tom. I, pag. 84. Vergel. ook<br />
Tom. 1, 'pag. 179, in het begin van Iloofdd. XXVlH, '<br />
en Tom. <strong>II</strong>, pag. 534, n„. 0. Dus vindt men insgelijks<br />
in de Nawabig, num. 151.<br />
Volgends de vertaling van den Heer <strong>II</strong>. A. Sc HUL-*<br />
TENS;<br />
Fidelis erga fidelem obfequens est & faci/is:<br />
Idem erga improbum & contu'macem durior.<br />
De Scholiast tekent daar op gwl-a. z e c r w cj t c pi1s<br />
het volgende aan;
C 8i )<br />
Het zelfde gebruik heeft plaats in het werkwoord<br />
L-L-u, gelijk men zien kan bij SCHULTENS, Com<br />
ment. in Proverh pag: 69, en ad HARIR. Conf. 1*<br />
pag. 34, waar bij ik nog .vele voorbeelden van dit ge<br />
bruik van l~k_A« voegen konde; zo de vrees voor tg<br />
grote wijdlopigheid mij niet 'wed erhield.<br />
X X X I V : U<br />
ïk ben in de Verklaring van dit vers, en in de bepaling<br />
der gelegenheid van dezen Pfalm de meest gewone gedachten<br />
gevolgd; dan ik moet bekennen, dat mij naderhand<br />
de gedachte van den Heer VAN DER PALM zeer waarfchijnlijk<br />
is voorgekomen, die dit eerlie vers vertaalt;<br />
nadat hij zich krankzinnig geveinsd had voor Abimelech +<br />
van hem weggedreven, en alzo ontkomen was, en tevens<br />
denkt, dat David hier niet voor het gelukken van zijnen<br />
list, maar voor zijne ontkoming uit de magt der Filiftljnen<br />
dankt, nadat hij in de fpelonk van Aduliam gëvlugt'<br />
was, en er zich omtrend vierhonderd mannen bij hem gevoegd<br />
hadden, die gedeeltelijk zijne oude vrienden^<br />
gedeeltelijk verdrukte, eh onder de tijranmfcn'e regering<br />
van Saul onbillijk vervolgde misnoegden waren *<br />
Welken hij denkt, dat hier door deri Dichter worden aan-<br />
F gé-
C Sa )<br />
gefproken. Men zie de aanmerkingen van den Heer VAN<br />
DER PALM zelve in, en leze den Pfalm met deze vooronderftelling,<br />
en men zal alles zeer fraai en gefchikt vinden.<br />
X X X V : 15, 16,<br />
Het is den kundigen genoeg bekend, door hoe vele verfchillende<br />
uitleggingen deze verfen gemarteld zijn. Ver<br />
gelijk KOEHLER in EICHHORNS Repertorium, V<br />
Deel, bladz. 83. Ik zal mij alleen vergenoegen met kort<br />
mijne eigene gisfingen voor den dag te brengen, en den<br />
kundigen lezer ter onderzoek aantebevelcn. Naar mijne<br />
gedachten vinden wij in deze beide verfen ene doorgaande<br />
allegorie, waarin David zijne vijanden verbeeldt als zulken,<br />
die hem zo lang beuken en flaan, dat hij eindelijk<br />
niet meer kan ftaan , maar begint op zijne voeten te waggelen,<br />
en die dan nog wreed genoeg zijn om hem, terwijl<br />
hij waggelt, met een boosaartig honeuden lach te befchimpen.<br />
De woorden van deze verfen leiden, zo ver<br />
ik zien kan, natuurlijk tot deze gedachte.<br />
1. ) vis, gelijk uit vergelijking van het Arabifche<br />
£,_1_A2 blijkt, het welk zo veel zegt als over de zij te<br />
bellen, voornamelijk door te wankelen of te hinken; wordt<br />
vandaar inzonderheid gebezigd in de betekenis van<br />
hinken.<br />
2. ) erin komt van roj flaan; en ook dit wordt bij de<br />
Arabieren van zulk flaan gebruikt, waardoor iemand<br />
zwaar gewond wordt; en daarvandaan wordt het gebezigd
C 83 )<br />
zigd van alle kwaad en fmerte, welke iemand wordt aan<br />
gedaan, gelijk men zelfs uit GOLIUS en GIGGEJUS<br />
zien kan, en door enige voorbeelden uit Arabifche fchrij-<br />
vers nog nader blijken zal. Zo vindt men het bij ARAB-<br />
SIADES, Hifi. Tim. Tom. I, pag. 296. o^3rsX-S<br />
' cy-£=j_ij &-A_J._£ i_fi,-.ujL.'ij cr_£=a_X-i^ JÜJsJ<br />
Hij wierd hierom vertoornd, en bedroefd; en het fmertte<br />
hem zo, dat hij weende. Dus ook pag. 206. ^-èra-X-SLi<br />
'&_:>L.£=3_s Zij werden door hen gewond<br />
viet ene grote fmert. Insgelijks BOHADDINUS, Vit. Sa-<br />
Jadini,pag. 174 ' f — ï ^-.b ^ ^ 'Aj<br />
hij fioeg wonden in hunne harten.<br />
3. ) Tot deze zelfde allegorie fchikt zich ook uitnemend<br />
het werkwoord iy, het welk insgelijks eigenlijk zoveel<br />
betekent als fiaan, floten, gelijk de Heer SCHULTENS<br />
in zijne aanmerkingen over de Nawabig, bladz. 123 enz,<br />
ten overvloede heeft aangetoond: het wordt inzonderheid<br />
bij de Arabieren gebruikt van het flaan met een ftok op<br />
het hoofd of de leden des lichaams, gelijk men ter zelfden<br />
plaatfe zien kan, bladz. 126.<br />
4. ) Ook in 'a:ra vs. 16 wordt nog dezelfde allegorie<br />
vervolgd, daar ^jn, gelijk uit vergelijking van het Arabi<br />
fche ü-^-a. en I_A-A_Ï>. blijkt, insgelijks zo veel bete<br />
kent, als hinken, of waggelen in den gang, gelijk KNAPP<br />
hier zeerwel heeft aangemerkt; met wien ik ook-daarin<br />
pvereenftem, dat ik jiyn alleide van y>o, het welk de<br />
Arabieren bewaard hebben in g^*-^ in de betekenis van<br />
den mond te vertrekken, en dat ik voor «wna lees 'Sjro.<br />
Ook, dunkt mij, moet men v&S lezen voor *igh.<br />
Fa XXXVI:
C 8 4 )<br />
X X X V I : 2 , 3.i. 4-<br />
Ik lees voor eerst in het twede vers nS voor 'sb, het<br />
welk hier geen zin geeft. Zo lazen ook de LXX, de Syrifche<br />
en oude Latijnfche vertaling; als ook enige handfchriften<br />
bij KENNICOTT en DE ROSSI, welke laatfte<br />
ook enige nieuwere uitleggers opnoemt, die deze lezing<br />
gevolgd zijn, bij welken men ook den Heer VAN<br />
DER PALM voegen kan, en anderen. — De volgende<br />
woorden vrv txh OTTJK ina TN vat ik, op het voetfpoor<br />
van den Heer SCHROEDER, op, 'als het orakel zelf,<br />
het welk de Godloosheid in het hart des bozen fpreekt:<br />
alleen zal het misfchien beter wezen om T.x voor Jij te<br />
lezen. Eindelijk is het woord to'/j aan het einde van<br />
vs. 3 vrij moeilijk, gelijk ook uit de verfcheidcne verklaringen,<br />
die men daarvan heeft, blijken kan. Alen kan er<br />
ene lijst van zien bij KOEHLER, in E I C H H O R N S Repertorium<br />
, VI Deel, bladz. 1. Mijne gisfing, welke ik<br />
in de vertaling gevolgd ben, is deze; dat men het derde<br />
vers eindige met iw, en het vierde dus leze- ra n:i mvi<br />
nmai ]ix, dat is eigenlijk, zijne woorden zijn om te haten<br />
, valschheid en list. En dan zijn woorden om te haten<br />
zo veel als woorden, die gefchikt zijn om te haten, of<br />
haatlijke woorden. xivS iznjn zijn dus dezelfden, als<br />
Welke Pf. CIX: 3 worden uitgedrukt door rus*:» nn.<br />
XXXV<strong>II</strong>:
( 85 }<br />
XXXV<strong>II</strong>: 35-<br />
mts leid ik met den Heer SCHROEDER af van mi<br />
verfpreiden, uitfpreiden, waarvandaan een boom, die zijne<br />
takken en bladen wijd en zijd uitbreidt, zeer gevoeglijk<br />
dus kan genoemd worden, zo dat men niet nodig hebbe met<br />
HOUBIGANT, KOEHLER in EICHHORNS Repertorium<br />
, VI Deel, bladz. 14, en vele anderen dit woord<br />
in nnx een ceder, te veranderen; en ik zou zo veel te<br />
minder die verandering goedkeuren, wijl een ceder niet<br />
nnx maar nx genoemd wordt. Voor n^nn geloof ik integendeel,<br />
dat men met SCHROEDER moet lezen nSrnp,<br />
gelijk ook de Griekfche overzetting der LXX gelezen<br />
heeft, die het kw^NN» vertaalt. De Vulgata heeft insgelijks<br />
elevatum, de Syrifche overzetting >Q-»jZA-iOO<br />
zich verhefende. Ik weet wel, dat fommigen, bij voor<br />
beeld DATHE, KNAPP , en FUNK, die door KNAPP<br />
wordt aangehaald, ditrnwra daaruit verklaren, dat het<br />
Arabifche , fomtijds van dingen, die hoog en verheven<br />
zijn, gebruikt wordt; hoewel ik de glosfe, welke<br />
DATHE uit GOLIUS aanhaalt, eminuit nergends<br />
vinden kan. Men zou er kunnen bijvoegen, dat<br />
^ L - i ^ bij GIGGEJUS uitgelegd wordt door equus<br />
procerus; ja zelfs zou men, wanneer men enkel op de<br />
glosfen bij GOLIUS ziet de betekenis van arbor<br />
femper virens kunnen te hulpe roepen, die hier zeer wel<br />
^ pas komt, gelijk uit de glosfe van GJEUHARI, waar-<br />
F 3
C 86 )<br />
uit GOLIUS de zijne genomen heeft, blijkt.<br />
Sjs-Z wordt gebruikt van enen boom, die beftendig in d<br />
aarde blijft, en niet verloren gaat. Hei meervoudig<br />
i f£ r& wordt gebezigd als ene vergelijking van het edelfte<br />
en voornaamfte gedeelte des volks (a). Zo zegt Mo-<br />
HALHIL:<br />
Hij zet Koningen af, en zijne banieren volgen de edelften<br />
en aanzienlijkftcn der volkeren (b).<br />
(a) Het geen GJEUHARI hier heeft O-* JS-A-AJJ<br />
^LOji is volgends de lezing der twe handfchriften van<br />
den Heer SCHEIDIUS. VAN DER SLOOT, Nat. ad carmen<br />
Tograi, vs. 4, deze zelfde plaats aanhalende, leest, misfchien<br />
uit den Xeydfchen Codex, ^L-UÏ &4_&JJ<br />
ene menigte van menfchen, zo alsook GOLIUS fchijnt gelezen<br />
te hebben, gelijk zijne glosfe caterva hominum aanwijst. Dan<br />
die lezing is zeker niet goed, en het vers van M OH AL UIL<br />
komt met het zel?e in het minst niet overeen.<br />
1/^ •<br />
(6) Eigenlijk bejlendig i n de aarde blijvende brnun, tnhug.<br />
gtrugde kantten der volkeren.
C 87 )<br />
^ ^ j t J ^ ^KS-VU zijn dus beelden van het ongèftoord<br />
o-eluk en den nooit verwelkten roem dezer edelen, in wel<br />
ken zin dit vers met de beeldtenis van onzen Dichter vol<br />
maakt overeenkomt. Ik zelfben van gedachte geweest, dat<br />
men deze betekenis hier diende te baat te nemen; voor<br />
dat ik, op aanwijzing van den naauwkeurigen SCHROE<br />
DER, de glosfen van bij GOLIUS niet alleen,<br />
maar voora 1 bij GJEUHARI zelve wat oplettender be-<br />
fchomvd had; cn toen bevond ik, dat dit<br />
niet wel met rmmn kon vergeleken worden, noch ook<br />
^L-p»^; immers, om van het laatfte te beginnen, wie<br />
zou uit ene enkele glosfe bij GIGGEJUS, equus proce-<br />
rus longisque pedibus, durven hefluiten, dat in het<br />
gemeen de betekenis van proceritas gehad hebbe? te meer,<br />
daar ^Wg-S deze betekenis kan gekregen hebben van<br />
zekeren berg, welke met dien naam genoemd werd, ge<br />
lijk de Heer SCHROEDER meende ergends gelezen te<br />
hebben, welken naam de een of ander Arabifche Dichter<br />
als ene gelijkenis van een groot paard kan gebruikt heb-<br />
ben: en wat betreft, dit betekent eigenlijk zo<br />
veel als het Latijnfche anfa, een oor of'handvatfel, waar<br />
mede men iets vasthoudt: daarvan betekent het al dat<br />
geen, het welk ftrekt om iets te bewaren-, of te behou<br />
den, (fubjidium, quo qtltd fafineturj. Men vindt van<br />
dit gebruik van vele voorbeelden bij de Arabifche<br />
fchrijvers, die men zien kan in de Disfertatie van mijnen<br />
vriend DRIESSEN, in de Sylloge Disfert. te Leyden en<br />
Leeuwarden uitgegeven , en meermalen aangehaald,<br />
Tom. <strong>II</strong>, pag. 10S1. Van hier kan overgebracht<br />
F 4
f 8S )<br />
n t 0 t<br />
b e t e k e m<br />
B /' * S V a n e e n b o o m<br />
> ^ ook indenwirx<br />
ter, of m enen fchralen tijd zij„e bladeren nieïvT<br />
liest omdat zij e e n ^ e e n g e f c h i k t h u l p m i d d d rf<br />
ene, die ik verkort hier ter neder ftel<br />
deze is: , J._£ 0 , . .. ... *<br />
V*-*^, dat is: ^ > e e n b 0 0 W i d k<br />
tn enen fchralen tijd overblijft; de andere is deze/<br />
hom.genoemd die in den winter niet verdort, en die ook<br />
,n enen fchralen tijd den kamelen behulpzaam is tot Vo l<br />
fel. Men z.et uit dit alles, dat de afleiding der beteke<br />
nisfen in ^ van dien aart is, dat men dit woord<br />
niet gevoeglijk met ons nym vergelijken kunne- daar<br />
van de betekenis van anfa, een handvat in den BHbel^!<br />
hands geen fpoor te vinden is; men doet dus be e 0m<br />
hever nS,nn te lezen. komt van het opwasf „ 2<br />
bomen ook voor, Jez. LUI: , e n LV- „ e n 2 A<br />
cies HHhpahhelr dit woord vindt men ook V ^ . Llff<br />
Dat de V en de , zeer gemaklijk" onder eikanderen kun'<br />
nen v e r i s f e l d v o r d e n ? ^ * ^ ^ ^ ^<br />
woord,
C 8 9<br />
Woord Stro de h, naardien de bovenfte opgaande ftreek<br />
was uitgefleten, er even eens als een i uitziet. Ik heb<br />
deze aanmerking wat uitvoeriger gemaakt, voornaamlijk<br />
met oogmerk, om te doen zien, hoe voorzichtig men<br />
moet zijn in het ophelderen van Hebreeuwi'che woorden<br />
uit den Arabifchen tongval, en hoe bedrieglijk dit gehele<br />
werk is, indien men enkel uit GOLIUS put, zonder het<br />
gebruik der tale in de fchriften der Arabieren zelve raad<br />
te plegen; ene fout, welke niet weinig, zelfs ook foms<br />
van anderfins geleerde mannen begaan wordt, waartegen<br />
men zorgvuldig op zijne hoede moet zijn. Over jajn, het<br />
welk bijna het zelfde betekent als mts, zie men de aanmerking<br />
op Pf, XCU: 11.<br />
X X X V I I I : 13.<br />
Het woord ty'pj, het welk ik hier, op den voorgang<br />
van den Heer SCHROEDER, door fmaden vertaald heb<br />
be, komt zeer weinig in den Bijbel voor. In den Chal-<br />
deeuwfchen, Syrifchen en Arabifchen tongval betekent<br />
het eigenlijk flaan, iets tegen eikanderen, flaan. Men zie<br />
de voorbeelden van deze betekenis in het Chaldeeuwfche<br />
&p.:, in het Lexicon Chaldaicum et Thalmudicum van<br />
BUX'TORF, en van het Syrifche u-A-O-i bij CAS-<br />
TELLUS, en bij de Arabieren fchijnt hiervandaan<br />
de betekenis van een klok in —ïL—i oorfprong-<br />
lijk te zijn; gelijk dit woord, bij voorbeeld , door<br />
GJEUHARI wordt uitgelegd: —5\ ^ua-^'L—A__3Ï<br />
dat is, ( >^-. I~JL--S is dat geen, het welk de [Chris-<br />
)<br />
F 5 te.
C 9° )<br />
tenen (laan hij de ure des gebeds: dan vervolgends<br />
wordt deze betekenis van flaan ook overgebracht om<br />
fchelden, fmadelijke woorden te fpreken, te beteke-<br />
nen, gelijk zodezelfde GJEUHARI op ^ju-iL-i aante-<br />
kent 0^ j—-~j —»—i—!>\ ^—A__.-O cHl_ü_X-3\<br />
^_g—J— i/—iacW«—ij fj-^i—J\ TRA_A>x-ï5 dat is<br />
!_>u—S—A-J^ is het zelfde als j_>«—S4-J.-3I, wanneer men<br />
iemand fmaadt en befpot. En ook deze betekenis fchikt<br />
zich hier zeer wel, ja zelfs veel beter dan die, welke onze<br />
Overzetters hebben van frikken te leggen, offchoon<br />
er al enige grond voor dezelve ware: immers de volgende<br />
leden gaan ook omtrend het geen, dat des Dichters vijanden<br />
onder zich fpraken en beraamden, en niet omtrend<br />
het geen zij deden; en dus komt het fpreken van fmadelijke<br />
en verwijtende taal hier meer te pas, dan het leggen<br />
van ftrikken.<br />
X X X V I I I : 20.<br />
Ik ben hier ene lezing gevolgd, die misfchien de LXX,<br />
en de Vulgata gehad hebben, namelijk rast') Q"n 'arxi,<br />
terwijl ik aan n>n de betekenis van fterkte, magt, gegeven<br />
hebbe, welke betekenis het zelve, gelijk overbekend<br />
is, meermalen heeft. Zie onder anderen NANNINGA,<br />
in de meergemelde Sylloge Disfertationum, Tom. <strong>II</strong>,<br />
pag. 902: en over het geheel zie ik niet, of het geeft<br />
enen goeden zin: mijne vijanden zijn fterk en veel: dan<br />
het
C 9i )<br />
liet is, mijns inziens tevens niet te ontkennen, dat de<br />
lezing, welke <strong>II</strong>OUBIGANT voorfiaat, msv c»n *3'sn<br />
met de parallelie uitnemend, ja misfchien zelfs beter<br />
ftrookt: zij, die mij zonder oorzaak vervolgen, zijn veel;<br />
ook fchijnt de vergelijking van Pf. XXXV: 19 en<br />
LXIX: 5 daarvoor te pleiten; dan ik heb in mijne onzekerheid<br />
liever ene lezing willen kiezen, die enig gezach<br />
voor zich had, dan ene zodanige, die op ene loutere,<br />
hoewel zeer fraie, gisfing fteunde: was mijne befchroomdheid<br />
hier in te groot, dan boude de verftandige lezer,<br />
die te goede aan iemand, die hoe langs hoe meer inziet,<br />
hoe voorzichtig men bij alle oude fchrijvers, en vooral<br />
ook in deze gewijde fchriften moete zijn in het veranderen<br />
van den tekst, vooral door enkele gisfingen.<br />
XXXIX: 2.<br />
De reden, waarom ik xan hier door dwalen vertaal,<br />
welke betekenis het zelve meermalen heeft, (vergelijk<br />
VENEMA en KNAPP bij Pf. XXV: 8.) is, omdat<br />
men, naar mijne gedachten vs. 2, 3 ene allegorie aantreft<br />
van een paard, kameel of diergelijk dier, het welk<br />
men tot het reizen gebruikt, het welk let op den weg,<br />
dien het gaan moet, zo dat het daar van niet afdwale ,<br />
en wiens, mond ook niet zelden met enen muilband gebonden<br />
wordt, om het te betomen: zo zegt dan ook hier<br />
de Dichter, dat hij zal letten op de wegen, langs welke<br />
hij gaat, op dat hij door zijne tong, dat is, door onbehoorlijke<br />
en ontijdige klachten niet op een' dwaalweg gerake;<br />
ja daartoe wilde hij zelfs zijnen mond met enen<br />
muil-
C 9* )<br />
ifiuilband binden, dat is, gansch en al zwijgen, zo lang<br />
hij des bozen voorfpoed zag. Ik heb liet eindelijk gewaagd<br />
om iiy hier voorfpoed te vertalen, het welk mij met<br />
den inhoud van het lied zeer wel fchijnt te ftroken. Ter<br />
opheldering en bevestiging voeg ik er de aanmerking van<br />
den Heer SCHROEDER bij, Syntax. Hebr. Reg.<br />
XC<strong>II</strong>I, pag. 402, "W, ,, vulgo adhuc, iterum, amplius,<br />
„ proprie notans iterationem, duratiqnem, et hinc vim<br />
„ atque vigorem, quo quid perdurat, ut nomen ufurpa-<br />
„ tur in O '»3J iiy 73 omnis vigor animi mei est in me,<br />
„ 2 Sam. I: 9. Job XXV<strong>II</strong>: 3. " Met deze betekenis<br />
kan men ook de volgende glosfen bij GOLIUS vergelijken,<br />
o\j-£ res grata, amata, ad quam lubenter reditur.<br />
s^iL-S: ut i li tas , commodum.<br />
X L.<br />
Toen ik dezen Pfalm bearbeidde twijfelde ik reeds, of<br />
niet hier twe Pfalmen bij eikanderen gevoegd waren, gelijk<br />
ook de Heer SCHROEDER denkt. De Heer VAN<br />
DER PALM heeft dit in zijn meer aangehaald werk,<br />
bladz. 125 enz., naar mijne gedachten, tot enen zeer<br />
hogen trap van waarfchijnlijkheid gebracht. Men leze<br />
de redenen bij dien oordeelkundigen Bijbelverklaarder<br />
zelveii na. En wat de gelegenheid van dit lied<br />
betreft, namelijk van vs. 1 —12, ook daarin ben ik het<br />
thands volkomen met den Heer VAN DER PALM eens,<br />
dat het zeer waarfchijnlijk ziet op Davids aanftelling tot<br />
Koning over gansch Israël, 2.Sam. V: 1 — 3, het welk<br />
open-
C 93 )<br />
openlijk gefchiedde door het bezweren van zijnen koninglijken<br />
pligt en de Godlijke wet, waarop zijne openbare<br />
en herhaalde zalving volgde. Dit alleen moest ik nog op-'<br />
merken, dat het achtlte en negende vers uit deze vooronderftclling<br />
een uitnemend licht ontfangt: immers dan<br />
vinden wij daar, gelijk de Heer VAN DER PALM zeer<br />
oordeelkundig aanmerkt, „ de bezwering der wet, den<br />
„ eed van koninglijke trouw. David betuigt, dat hij be-<br />
„ reid is, om al wat in de rolle des boeks hem voorge-<br />
„ fchreven was, heilig en ftandvastig te volbrengen. Er<br />
„ was namelijk in Mozes wet een afzonderlijk voorfchrift<br />
„ omtrend de plichten des Konings, die hij' bij de aan-<br />
„ vaarding der heerfchappij als bezweren moest, en die<br />
„ wij vinden Deut. XV<strong>II</strong>: 14—20. " Zeer gefchikt kunnen<br />
wij dan hiervan verftaan hy 3WO 133 n%D3 de boekrol<br />
vordert dit van mij, of V geen in de rol des boeks als<br />
mijn pligt gefchreven is. Het geen ik in de korte aanmerkingen<br />
over de Mesfiaanfche vooruitzichten van dit<br />
lied gezegd hebbe, wordt door deze gedachte niet alleen<br />
niet verzwakt, maar zelfs nog nader bevestigd, gelijk<br />
ook de Heer VAN DER PALM heeft aangetoond, bladz.<br />
Z32, dien ik tevens rade bij ieder vers natezien.<br />
X L I I : 5.<br />
"pn de tent, of de tabernakel denk ik, dat het zelfde<br />
is, als ropn, ten zij men ros? lezen wilde, namelijk de<br />
tabernakel van Jehova. In trmx eigenlijk ik leidde hen<br />
moet liet adfixum gebragt worden tot het volgende j;in Tart<br />
de
C 94 )<br />
ie blijde of feesthoudende menigte, dat is, de reien, die 1<br />
met zang en dans het feest vierden. Men zie van'zulk<br />
ene woordvoeging SCHROEDER, Syntax. Hebr. R eg.<br />
XXXIX, num. 2, als ook GLASSIUS, Philol. Sacr.<br />
Tom. l,pag. 157, 158. Volgt men deze uitlegging, dié<br />
ook reeds anderen hebben voor den dag gebracht dan<br />
heeft men noch de verbeteringen van den tekst, no'ch 'de<br />
harde verklaringen, welke fommigen hier gewaagd hebben,<br />
nodig.<br />
X L I I: 7, 8.<br />
Over de gelegenheid der plaatfen, hier genoemd, kan<br />
ïnen vergelijken de aardrijkskundige verhandeling van<br />
JUSTUSTJEENK, inde Verhandelingen van het Zeeuwfche<br />
Genootfchap der Wetenfchappen, V Deel, bladz.<br />
465 enz.<br />
X L V : 5.<br />
Aan het begin van dit vers ben ik het met hun eens,<br />
die denken, dat jnrii door vergisfing der affchrijvers hier<br />
tweemaal herhaald is; hoe zeer het de LXX Overzetters<br />
gelezen hebben, nnx -en 79 is niet op het woord der<br />
waarheid, maar om de zaak of tot verdediging van de<br />
waar-
( 95 )<br />
waarheid, gelijk het ook LuTHER reeds genomen heeft.<br />
Vergelijk GEIERUS op deze plaats. Eindelijk geeft<br />
pis mjn geen' goeden zin. De ouden hebben allen zo<br />
overgezet, als of ze gelezen hadden pixi rori; alleen del<br />
Syrifche Over zetter vertaalt: 1ZQ_Q«^1? V-a-OO-iöo<br />
humilitas juftitiae, de nederigheid der rechtvaardigheid,<br />
welke vertaling, hoe zeer zij geen diergelijken zin heeft,<br />
nogthands genoegzaam waarfchijnlijk maakt, dat hij<br />
p-ri nm'i gelezen hebbe; ten zij hij enkel gegist hebbe,<br />
dat men zo lezen moest; het is toch bekend, dat hij<br />
meermalen zijne critieke gisfingcn in zijne vertaling<br />
brengt. Ik ben intusfchen ook die zelfde lezing gevolgd;<br />
alleen heb ik de betekenis van rqp verkoren, welke het<br />
Arabifche < * - i n de vierde conjugatie dikwijls heeft,<br />
namelijk explere vicem alicujus, gelijk GOLIUS het Uit<br />
drukt, of fufficere et explere omne illud quod requiri pos*<br />
fit, gelijk SCHULTENS het heeft, -ad HARIRI r<br />
Conf. I, pag. 17, waar het in die betekenis voorkomt.<br />
Hiervandaan betekent het ook .meer in het gemeen pro--<br />
desfe alicui, iemand nut of voordeel aantebrengen , \>\\<br />
voorbeeld bij HARIRI, Conf. Ui, pag. 170.<br />
Hij doet in uwe ellenden u geen nut,<br />
namelijk door u bijteftaan, en er u uit te redden. Hier<br />
vandaan betekent ook ^--A-X-AV*») voordeel en hulp hij<br />
iemand zoeken bij ARABSIADES, Hifl. Tam. Tom. I,<br />
pag. 116, lin. 8. — Meer voorbeelden bijtebrengen,<br />
acht
C 96 )<br />
acht ik overbodig. Men vergelijke mijne Disferiatie m<br />
het jaar 1775 uitgegeven, in de Sylloge Disfert. Leiden/.<br />
Tom. H, pag. 1163, 1164. Nemen wij deze betekenis<br />
aan, dan zal num voor pis nw bi» naauwkeurig<br />
beantwoorden aan het voorgaande rrox Sn Si», en zeer<br />
gevoeglijk kunnen betekenen tot nut, ten voordele van de<br />
onfdhuld, of, gelijk ik het vrijer vertaald hebbe om de<br />
onfchuld hij te ftaan.<br />
X L V: 14.<br />
De gewone uitlegging van dit vers komt mij vrij mat<br />
voor: men zie maar onze Nederlandfche overzetting; hoe<br />
valt daar het twede lid, hare kleding is van gouden horduur<br />
fel, af bij het eerfte: des Konings dochter is geheel<br />
verheerlijkt inwendig, dat is, inwendig zeerfchoon. Men<br />
zou denken, dat de Dichter van de uitwendige fchoonheid<br />
tot de inwendige zou opklimmen; daar integendeel<br />
de zin hier zeer laag daalt. Ik vat daarom noua van de<br />
inwendige fchoonheid der bruid op, namelijk van de<br />
fchoonheid van haar lighaam, dat door de klederen bedekt<br />
was, en veellicht ook de fchoonheid van haar geest •<br />
de D in matraq neem ik comparative, en plaats vw^l in<br />
regimine, zo dat het naar dc woorden zijn zou, des Ko.<br />
tiings dochter is gansch heerlijk, ten opzichte van hare inwendige,<br />
door haar kleed bedekte fchoonheid; dezelve is<br />
heerlijker dan '/ goud van haar kleed. Misfchicn zou<br />
men ook rtouö kunnen lezen, en de afdeling dus maken:
. ( 97 )<br />
I<br />
TSO na miaa 'w<br />
nwiab ans msooo rvrjjp<br />
Dan de zin en de overzetting zouden dezelfde blij*<br />
Ven.<br />
X L V I <strong>II</strong>: 15.<br />
t\ifr7V Ujnj' sin. In deze woorden heeft niö-Sjt den uitleggeren<br />
veel moeite veroorzaakt. Zeer vele handfchriften<br />
en oude uitgaven door KENNICOTT en DE<br />
ROSSI aangehaald lezen niriby als één woord; en zo hebben<br />
ook insgelijks de oüde overzettingen. VENEMA<br />
heeft daarom reeds gegist, dat rwohy behoorde tot het opfchrift<br />
van den volgenden Pfalm: KENNICÖTÏ is ook<br />
van die zelfde gedachte, Not. Crit. ad Pf. XL<strong>II</strong>, XL<strong>II</strong>I*<br />
XLV<strong>II</strong>I, LXXXIX, pag. 37, en hij verdeelt de leden»<br />
«ven als ik gedaan hebbe,<br />
lïfvjK eynbx hra<br />
WW sin nw onv<br />
Met hem komen HOUBIGANT, HARE en DÜRELI,<br />
overeen. KOEHLER in EICHHORNS Repertorium,<br />
V<strong>II</strong> Deel, bladz. 255 gelooft insgelijks, dat ntrf^ tot<br />
het opfchrift van Pf. XLIX behoort, maar denkt tevens,<br />
dat men daar lezen moet mhy , en het dan voor
( 95 )<br />
"hots plaatfen, éven gelijk' het voor "ra ftaat, Pfalm<br />
XLVI: i. Ik ben ook deze gedachte gevolgd, en gis,<br />
dat t\\nby by eerst aan de kant gcftaan hebbe, cn toen op<br />
ene verkeerde plaats in den tekst is ingevoegd, en dat<br />
naderhand bv is uitgevallen. SC<strong>II</strong>ULZ in zijne overzetting<br />
der Pfalmen leest nft&tf en vertaalt het, Er kim<br />
tms beftandig 9 gelijk ook KNAPP, die het vertaalt, Er<br />
ieitet uns ewig; dan dezer overzetting kan ik niet bijvallen,<br />
om dat het taalgebruik in dien zin Q'oW zou gevorderd<br />
hebben.<br />
X L I X : 6, ?.<br />
Ik heb over deze verfen Hechts twe dingen aantenlefken.<br />
— Vooreerst vertaal ik oojw door vervolgers,<br />
waarin ik KNAPP volg, die hier het Arabifche<br />
, iemand op den voet navolgen, vervolgen,. vergeleken<br />
heeft. Ten andereu vind ik geen noodzaakhjkbeid<br />
om deze beide verfen van elkahderen te fcheiden,<br />
zo dat het zevende enen nieuwen zin zou aanvangen.<br />
Veel natuurlijker en ccnvouwiger fchijnt het mij ernann<br />
met rapi? te famen te voegen, en dan het twede lid van<br />
ftr. 7 zo tc verftaan als of men las HÜVf aiw au w«t.<br />
XLIX;
XLIX:<br />
( 99 )<br />
i:) Ik heb vs. 8 »'x genomen in de betekenis van ee;i<br />
aanzienlijk en rijk man, evcil gelik BPX 'J3 cn oix 'J3<br />
tegen eikanderen gefield worden 3. Mij is tot nog .<br />
toe wel geen voorbeeld bekend, waarin ara alleen die<br />
betekenis heeft; dan daar het in dc famenvoeging met<br />
p die betekenis dikwijls heeft, moet het ook zonder p<br />
het zelfde hebben kunnen betekenen, even gelijk »1JK en<br />
pux p, als ook DTK en cnx p het zelfde betekenen;<br />
en ik kieze die betekenis hier zo veel te meer, wijl dc<br />
melding, welke er van den rijkdom wordt gemaakt in het<br />
volgend lid, daarmede, naar mijn inzien, zo uitnemend<br />
ftrookt.<br />
2.) In het negende vers neem ik de 1 als redengevend,<br />
en zou het woordelijk overzetten want kostbaar is zijns<br />
levens prijs, te kostbaar namelijk, dan dat zij door dé<br />
grootftc fommen zeiven zou kontien betaald worden; zij<br />
wordt dies nooit voldaan, eigenlijk zij houdt dies in eeuwigheid<br />
op. Ik moet intusfchen bekennen, dat mij dc<br />
gisfing van Mi CHABLIS, Supplem. Lêx. Hebr. pag.<br />
758, die voor Vin leest T?n, het welke hij tot inbrengt,<br />
en het, volgends dc betekenis van het Arabifche,<br />
vertaalt, ut peretwis fit in aeternum, id est^<br />
aeternum vivat, zo dat hij altijd leven zou, vrij waarfchijnlijk<br />
voorkomt; dan daar er voor dezelve geen genoegzaam<br />
gezach is, heb ik zc in den tekst niet durven<br />
brengen: dc overige gisfingen, welke hij ter aangehaalde<br />
plaats over dit en het vorige vers maakt fchijnen mij zeef<br />
Q i on-
C 100 )<br />
ongegrond en onnodig: immers waarom zou men ros,<br />
dat hier enen zo goeden zin geeft, op het gezach van<br />
alleen vijf handfchriften in "]x profedto veranderen? doet<br />
men dat niet, dan is men ook niet genoodzaakt JJV voor<br />
ï?; te lezen.<br />
3.) Dat ik het tiende vers als ene vraag heb opgevat,<br />
daarin ben ik de LXX Overzetters nagevolgd, gelijk ook<br />
anderen reeds gedaan hebben: mij dunkt. dat daar de taal<br />
. deze verklaring toelaat, de zin daardoor veel levendigheid<br />
ontfangt; vooral flaat dan op het vraagswijze opgevatte<br />
rrort HNT vb, in het elfde vers zeer naauwkeurig dit antwoord<br />
PIKT '3.<br />
X L I X : 12, 13.<br />
De gewone lezing in het twaalfde vers asnp geeft,<br />
naar mijn inzien, geen draaglijken zin; ik weet wel, dat<br />
3lp het binnenfle van een mensch foms zijn hart, of zijne<br />
inwendige gedachten en geneigdheden betekent; dan<br />
in zulk ene famenvoeging als hier, geloof ik niet, dat<br />
het immer voorkomt in dien zin: het is toch bij voorbeeld<br />
geheel iets anders, het welk men Pfalm V: 10 leest,<br />
Min Q2ip Hun linnenfle is verderf, dat is, hunne inwendige<br />
gedachten en overleggingen zijn enkel tot verderf ge<br />
recht, als het geen we hier zouden hebben Kfta oanp<br />
dbivb Hun binnenfle is, dat hunne huizen in eeuwigheid<br />
zijn zullen. Velen hebben daarom o??p gelezen. Vergelijk<br />
KOEHLER in EICHHORNS Repertorium, V<strong>II</strong><br />
Deel, bladz. 161. Ik ftem deze gisfing inzoverre toe,<br />
dat
dat ik, wijl O een adflxum is, dat alleen bij nomina fingularia<br />
gevoegd wordt, liever fonap of arop zou lezen.<br />
Alle de oude overzettingen komen in deze lezing overeen.<br />
Voor het overige ben ik in deze beide verfen M E N D E L S -<br />
SOHN gevolgd. De zin is, dunkt mij, dan zeerfchoon,<br />
daar dus de namen, welke de rijken aan de landen geven,<br />
en hunne perfonen zeiven zeer fraai tegen eikanderen ge<br />
field worden; die namen mogen eeuwen verduren; dan<br />
zij zeiven, wanneer zij flcrven, blijven geen enkelen<br />
nacht in die weerde, welke zij genoten hadden; immers<br />
volgends vs. 15 treedt reeds den volgenden morgen op hun<br />
der vromen voet, het welk hier mede zeer naauw te famen<br />
hangt: cn dit is ook de rede, dat ik de lezing p' 12,<br />
die K N A P P , D A T H E en anderen hier verkiezen, niet<br />
kan aannemen, hoe zeer zij het gezach der LXX en<br />
der Syrifche vertaling voor zich hebbe. Veeleer fchijnt<br />
mij die lezing uit ene min gelukkige poging van enen of<br />
anderen Criticus ontdaan te zijn, die, daar hij p* 12<br />
vondt vs. 21 , dacht, dat men ook hier zo lezen moest,<br />
om dus deze verfen aan eikanderen gelijk te maken, daar<br />
de Dichter liever met opzet die verandering vs. 21 ge<br />
maakt fchijnt te hebben, gelijk uit de korte aanmerkingen<br />
ep dat vers kan gezien worden.<br />
X L I X : 15.<br />
Hoe moeilijk dit vers zij kan uit de verfchillende gevoe<br />
lens over het zelve blijken, waarvan men ene breedvoe<br />
rige optelling vinden kan bij den Marburgfchen Hoog-<br />
G 3 leer-
C w 3<br />
leeraar J. \V» SCHROEDER, Syntagm. Obf ad quaedam<br />
loca Pfalmorum, pag. 27 enz. Bij de veranderin<br />
gen van den tekst, die HARE en HOUBIGANT in dit<br />
vers gemaakt hebben, en die men daar kan lezen, kan<br />
men ook nog de poging van zekeren Engelfchen Geleerden<br />
bij MERRICK, bladz. 106 voegen, die ip vergelijkt<br />
met «~ per Ut, in ter Ut, mor turn est, voor welke<br />
betekenis hij het Arabisch Lexicon van CASTELLUS<br />
aanvoert, en vervolgends de woorden dus leest en verdeelt<br />
j<br />
waaraan hij dezen zin hegt:<br />
in» bn&vh jksS<br />
Zij liggen in het graf, als fchapen ;<br />
JJe dood zal hun herder zijn , en over hen heerfchen:<br />
Hunne eer zal niet meer zijn; hunne gedaante zal vergaan;<br />
Het graf zal hunne woning zijn.<br />
Dan om niet te zeggen, hoe willekeurig alle deze veranderingen<br />
in den tekst zijn, weet ik ook geen genoegzaam<br />
gezach pal de betekenis te Haven, die hij aan npa geeft;<br />
alleen vindt men bij CASTELLUS ^mfi—y-S periit, interiii,<br />
mortuus est, dan zulk ene enkele glosfe kan niet<br />
opwegen tegen het ftandvastig gebruik Van "ipa in de betekenis<br />
van den morgenfond. De verandering, welke de<br />
Heer SCHROEDER zelf gemaakt heeft in den tekst,<br />
daar hij voor h Safe) leest ftsi Qliaaa geeft buiten twijfel
C i°3 )<br />
fel enen zeer goeden zin; mijnen bijval kan ik haar echter<br />
niet? geven; wijl mij vooreerst de verandering wat al<br />
te geweldig voorkomt, cn vooral wijl het mij zeer oneigen<br />
fchijnt, dat de affchrijvers een zo bekend woord als<br />
IUJ in het meer zeldzame haf zouden veranderd hebben,<br />
hel welk geheel tegen hunne gewoonte is. Ik beken wel,<br />
dat het gezach, het welk de Heer SCHROEDER voor<br />
: deze verandering aanvoert uit de oude overzettingen vrij<br />
fchijnbaar is; dan aan de andere zijde is het toch ook niet<br />
te ontkennen, dat de oude Overzetters in moeilijke plaatfen<br />
meermalen geraden, cn hunne eigen gisfingen in de<br />
vertaling ingebracht hebben; althands men heeft alle reden<br />
om zulks niet zelden te vermoeden.<br />
Wat mij betreft, mijne gisfing, (meer dan ene gisfing<br />
wil ik mijne verklaring niet doen gelden) komt hier<br />
,öp uit.<br />
1.) hmtth ira vertaal ik zij worden voor het fchimmen~<br />
rijk beftemd, of, volgends de meer bepaalde betekenis<br />
van JVW afgezonderd. Ik ben het namelijk, ten opzichte<br />
van het woord wsr' tot nog toe eens met MICHACLIS,<br />
ZACHARIAE, DATHE en KNAPP, die nrta* verge<br />
lijken met het Arabifche dit betekent, volgends<br />
GOLIUS, Separatin , diftinctm fait. Disgregatus, dis-<br />
perfus fuit, en het wordt niet alleen gebezigd voor ver<br />
fraaid, hier en daar v&rfpreid te worden, maar ook voor<br />
afgezonderd of afgefcheiden te worden van enen groteren<br />
hoop of troep. De Heer J. AV. SCHROEDER, hoe zeer<br />
hij deze uitlegging niet goedkeure, omdat hij meent, dat<br />
iJA—ü alleen ene verf rooijing, of verfpreiding betekent,<br />
heeft in het boven aangehaald werk, bladz. 67, 68 zelf<br />
enige voorbeelden bijgebracht, die, naar mijn inzien, dit<br />
G 4 %>
C 104 )<br />
gebruik van L%« \ die van de<br />
menigte afgezonderd zijn. De plaats luidt dus:<br />
b J ~ — ^— S<br />
^ & ' f) f *sn \J-St ^W-A-J<br />
j\ ^-*-A—a. g ;y zult niet fchuldig zijn,<br />
het zij gij te famen, het zij gij afzonderlijk eet. Zo be<br />
tekent ook L-SL-X-C»^ bij afgezonderde hopen, Kor.<br />
XCIX: 6, waarvan men ook bij GIGGEJUS vindt<br />
l — 9 in varias turmas divif vene-<br />
runt, en familia in varias<br />
partes fegregata fuit. GJEUHARI en FIRUZABADI<br />
leggen daarom ook CJ~&> uit door y-> en (Jj^-S-Ï,<br />
het welk buiten twijfel betekent, afgefcheiden, afgezonderd<br />
te worden, en daarvandaan zich aftezonderen door<br />
wegtegaan van de menigte. Ook voert GJEUHARI nog<br />
een voorbeeld aan van OUA^X^. , het welk hij ook ver<br />
klaard (J?f~%-'^-/
( i°5 )<br />
waar zeer duidelijk U-*~-o en tegen eikan<br />
deren gefteld worden. Men vergelijke het geen de Heer<br />
SCHEIDIUS heeft aangetekend over nra? in zijne overzetting<br />
van GREENS, Dichtftukken uit het Oude Testament,<br />
I Deel, bladz. 156 enz. Dit alles, om er niet<br />
meer uit den Arabifchen tongval bijtevoegen, bevestigt<br />
mij in de uitlegging van hun, die ifi» hier vertalen afgezonderd,<br />
dat is volgends den zin , beftemd te worden voor<br />
het fchimmenrijk. De rijke geweldenaars worden dus hier<br />
verbeeld, als ene grote kudde fchapen, die afgezonderd,<br />
worden uit het menschdom, om terwijl anderen blijven<br />
leven, in het fchimmenrijk aan den dood, als hunnen<br />
herder overgegeven te worden. Men zal intusfchen veellicht<br />
met den Heer SCHROEDER ter aangehaalde plaats<br />
bladz. 66 nog tegenwerpen, dat vrvi Pf. LXXXVI1I: 7<br />
en W$ Pf. LXX1<strong>II</strong>: 9, in de betekenis van feilen voorkomt;<br />
dan in de eerfte dier plaatfen kan men 'Jna? voor<br />
'jrra gevoeglijk van rnzf afleiden, en in de andere zou<br />
men zeer gevoeglijk mf voor iPBf konnen lezen. Men<br />
kan eindelijk nog dit opmerken, ten bewijze dat men althands<br />
hier niet wel aan de gewone betekenis van rw kan<br />
denken, dat dit verbum in kal altijd ene fgnificatio activa<br />
heeft, daar integendeel ons ene fgnificatio pasfiva<br />
moet hebben, het welk juist ook met het gebruik van het<br />
Arabifche
C IOÖ )<br />
fchilt in den zin niets, hoe men leze) betekent even als<br />
het Arabifche de gedaante of uitwendige verto-<br />
ning van ene zaak, waarvan bijvoorbeeld 's^p-xs fpecie<br />
tenus, voor zoverre de uiterlijke vertoning, of den uit er-<br />
lijken fchijn aangaat en ^.-A-X-A) fa c} e daad en waar<br />
heid tegen eikanderen gefteld worden, Hifi. Tim. Tom.l,<br />
•pag. 22 l-s-l-Aa l_^-è=5 UL^JaJI J—Aa 5<br />
{^y-A-X-^s, A// dwaalde in fchijn van den weg, gelijk hij<br />
er ook indedaad van afdwaalde. Dus vindt men ook<br />
Pjj^a gebruikt in de Moallakah van ZOHEIR:<br />
s ' * ''V !<br />
-<br />
(Jï-Aa-i^ ol-^_J<br />
Zte fo-jfr v/7a
( ie-7 )<br />
overbekend. Vergelijk N. VV. SGHROEDER, Syntax,<br />
Hebr, Reg. LXXXV<strong>II</strong>, pag. 392.<br />
3.) Met dit nhiS OTX hangen, naar mijne gisfing, de<br />
volgende woorden, welk dit vers eindigen, zeer naau'w<br />
te famen. Voor xi bya leze ik, door énen b wegteftrij-<br />
ken, door vervolgends van deze twe woorden een te maken<br />
, en door eindelijk de klankftippen enigzins te veranderen<br />
l'tófO, zijnde een participium in Pihhel van het<br />
werkwoord 'üj, het welk ik vergelijk met het Arabifche<br />
,3—Dit betekent eigenlijk verwelken, verjlensfen;<br />
in dien zin wordt het eerst gebruikt van planten, die verwelken,<br />
en van daar wordt bet overgebracht tot de betekenis<br />
van uitgeteerd te worden of te vermageren,<br />
GJEUHARI
C 108 )<br />
mageren, gelijk zo AMNOLKAIS [preekt van de Ao3<br />
de vermagering van een zo kittig paard,<br />
Het welk nog in zijnen ouderdom, wanneer zijn hitte<br />
ont/loken werd, was als een ziedende pot.<br />
Zo wordt ook door FIRUZABADI CA-^—*~3\<br />
door i^SJè i het verdorren van planten uitgelegd, en<br />
y)*-^ insgelijks door i/^Ó-JÖ. Dan het ge<br />
zegde is genoeg om deze betekenis van ^> '^ te bewij<br />
zen: dat hzi hier mede kan vergeleken worden, zal nie<br />
mand ontkennen, wijl in de Oosterfche tongvallen de j<br />
en de t dikwijls onder eikanderen verwisfeld worden, ge<br />
lijk men zien kan in SCHULTENS, Clav. Dialecl. pag.<br />
2.2.1; en dat er inzonderheid tusfchcn 73i, en<br />
,3-^3 zulk ene verwantfchap plaats heeft, is zeer duide<br />
lijk: dus heeft men de betekenis van mest (fimus,<br />
fterus) in &J_i
C 109 g<br />
ging behelzen van de voorgaanden niSa 1<br />
? DTS: deze hadden<br />
in het algemeen te kennen gegeven, dat de heerlijke<br />
gedaante der trotfche rijken vergaan zoude; dan hoe dit<br />
zou gefchieden, leren deze woorden: de dood of het<br />
fchimmenrijk zou die doen verwelken of vermageren. Volgends<br />
de allegorie van dit vers zou nu de "TIN» het fchimmenrijk<br />
hunne weide zijn, waar hen de dood ten herder<br />
zijn zou; dan alle hunne fchone vertoning zou vergaan,<br />
naardien de bwv hun ene fchrale weide zou opleveren,<br />
die wel verre van hen vet en glanfig te maken, integendeel<br />
hen zou doen uitteren, verwelken en vermageren.<br />
Vergel. de korte aanmerkingen.<br />
LI: 8.<br />
Hoe verfchillend de opvattingen van dit vers bij oude<br />
en nieuwere Uitleggers zijn, kan men bij KOEHLER<br />
zien in EICHHORNS Repertorium, VU Deel, bladz.<br />
271, 272. De opvatting, die ik gevolgd ben, is, dunkt<br />
mij, zeer eenvouwig. Naar de woorden zou het zijn:<br />
gij wilt waarheid in de binnenfle ingewanden; maak mij<br />
dies wijsheid in het verborgen bekend. Dat waarheid en<br />
wijsheid volgends het taalgebruik der Hebreeuwen voor<br />
deugd en godsdienst genomen worden, is den kundigen<br />
te bekent, dan dat ik het door enige voorbeelden zou behoeven<br />
te bewijzen.<br />
L I I:
( <strong>II</strong>O )<br />
L I I : 4.<br />
Onze Nederlandfche overzetting, Uwe'tonge denkt enkel<br />
.fchade: als een ge/Iepen fcheermës, werkende bedrog,<br />
waarmede ook V E N E M A overeenftemt, fchijnt mij min<br />
der voegzaam; hoe toch kan de tong gezegd worden be<br />
drog te werken, als een fcheermes ? Liever heb ik daarom<br />
de woorden dus afgedeeld:<br />
hrtijwi mirt<br />
trro Tplh<br />
gelijk ik zie, dat ook DURE EL reeds gedaan beeft, en<br />
CHANDLER, leven van David, <strong>II</strong> Boek, HooddeellXj<br />
bladz. Q.CO.<br />
L i l : p,<br />
In de Overzetting der woorden inirya w ben ik MEK=<br />
DELSSOHN gevolgd, die het heeft: die zuverficht ward<br />
ihm zum falie. U" leid ik dus af van np óL-£, ergens<br />
heen den toevlugt nemen, cn rijn val, verderf, van rnn,<br />
eigenlijk zinken, vallen. Vergelijk SCHUL<br />
TENS,
TÈNS, Comm. in Prov. X: 3 en XIX: 13. WaarVaö<br />
ook nftn eigenlijk diepten, waarin men nederzinkt, voor<br />
verderf en ondergang gebruikt wordt, Pf V: 10,<br />
XXXV<strong>II</strong>I: 13, en boven w. 4. Eigenlijk zou bet zijn:<br />
hij zocht zijn toevlugt in zijn verderf. Velen leiden wel<br />
B>' af van w worden, of ook z/c« beroemen; dan dé<br />
afleiding van w ftrookt beter met de parallelie, wijl dus<br />
naa' of regelrecht aan eikanderen beantwoorden. Dan<br />
wat nin betreft, daaromtrend fchreef mij de lieer<br />
SCHROEDER, dat hij twijfelde, of het wel dus kou<br />
vertaald worden; terwijl hij tot nog toe de betekenis van<br />
goederen of rijkdom verkoos, die run eigenlijk begeerte,<br />
(vasta cupido') en daarna opes concopitae, begeerde goederen<br />
genoemd wordt: en zeker dit komt met het taalgebruik<br />
uitnemend wel overeen; het zou dan moeten zijn t<br />
Zijn rijkdom was zijn toeverlaat*<br />
De kundige lezer oordele.<br />
L I I I: $<br />
Men vergelijke hier over het geheel de bijzondere aanmerkingen<br />
op Pf XIV: 4. Alleen moet ik nog dit opmerken,<br />
dat ik uit die plaats na U»T het woord bi heb<br />
ingevoegd, het welk er door de nalatigheid der affchrijvers<br />
fchijnt uitgevallen te zijn, gelijk het ook alle oude<br />
Overzetters, en zeer vele handfchriften en uitgaven bij<br />
KENNICOTT en DE ROSSI hebben*<br />
L U I :
c m y<br />
L I I 1: 6.<br />
Dit vers is vrij moeilijk wegens den tweden perfoon in<br />
-jjn cn nnwan, welke zeker tot God niet kan gebracht<br />
worden , wijl er in het voorgaande en in het vervolg van<br />
hem in den derden perfoon gefproken wordt. Hoe men<br />
dit op verfcheiden wijzen heeft getracht te verhelpen,<br />
kan men bij KOEHLER zien in EICHHORNS Repertorium,<br />
Vlïl Deel, bladz. 234: mij komt niets gemaklijker<br />
te binnen, dan dat men deze woorden aanmerkt als<br />
tusfchen beiden door een choor aan David toegezongen, en<br />
dat men voor nnissun leze Drozran, zo dat het adfixum tot<br />
"jin gebracht worde. Zeer dikwijls wordt de n en D finale<br />
in de MSS. onder eikanderen verwisfeld: zo heeft in den<br />
Kasfelfchen Codex de n en n finale bijna dezelfde figuur,<br />
gelijk men zien kan op het titelblad van MicHAëLis,<br />
verfiuch über die 70 wochen Daniels, en van het eerft<br />
ftuk van zijne Orientalifiche und Exegetifiche Bibliothe<br />
men vindt ze ook reeds van ouds onder eikanderen verward,<br />
waarvan men verfcheiden voorbeelden vindt bij<br />
CAPELLUS, Crit. Sacr. Lib. I, Cap. V<strong>II</strong>I, §.2,<br />
welke men nog met anderen zou kunnen vermeerderen.<br />
Dus hebben de LXX, 1 Sam. XIV: 3 voor rnf gelezen<br />
oVtf, wijl ze XfAwf* vertalen. Om nu van andere voorbeelden<br />
te zwijgen, welke men op vele plaatfen kan vinden.<br />
h V;
( "3 )<br />
L V: 19.<br />
Men heeft dit vers zeer onderfcheiden uitgelegd, en ook<br />
vele pogingen gedaan om de lezing te verbeteren, gelijk<br />
men bij KOEHLER zien kan in EICHHORNS Repertorium,<br />
V<strong>II</strong>I Deel, bladz. 256, 257. Nopends het eerfte<br />
gedeelte van dit vers kan men de korte aanmerkingen zien;<br />
het laatfte gedeelte zou eigenlijk heten hoe zeer zij magtig<br />
waren: het woord tegenflanders of een diergelijk kan men<br />
er uit den famenhang onder verftaan, gelijk ook vs. 20 het<br />
adfixum in oji"i moet gebracht worden tot de vijanden of<br />
tegenftanders, van welke in den gehelen Pfalm gehandeld<br />
was. Omtrend de 2 in a'3S3 zie men SCHROEDERB<br />
Syntax. Hebr. Reg. XV<strong>II</strong>I. 31 eindelijk behelst niet aileen<br />
het denkbeeld van de menigte, maar ook van de<br />
kracht der vijanden, welke beide denkbeelden ook doorons<br />
magtig uitgedrukt worden.<br />
LV: 20.<br />
Voor stn. moet buiten twijfel met alle de ouden, en met<br />
vele handfchriften bij DE ROSSI ys> gelezen worden.<br />
De 1 is zekerlijk door de nalatigheid der affchrijvers uic<br />
het voorgaande oyn herhaald.<br />
. M Hat
C "4 )<br />
Het woord nia»bn wordt zeer onderfcheiden opgevat.<br />
Men zie KOEHLER ter aangehaalde plaatfe, bladz. 257.<br />
Mij komt de gedachte van MICHASLIS, Supplem. Lex.<br />
Hebr. pag. 790 de beste voor, die het vertaalt: qutbus<br />
milla est mutatie- fortunae, dat is, gelijk hij het verklaart,<br />
gut nullam fortunae mutationem fbi accidere posfe putant:<br />
alleen moet ik om de eer van den onfterflijken A. SCHUL<br />
TENS te redden, opmerken, dat M1 c H A ë L 1 s zeer ten<br />
onrechte deszelfs verklaring in zijne Animadv. Philol. ad<br />
V. T. berispt, daar hij het, uit vergelijking van oi-l-a.<br />
juravit, vertaalde, quibus nihili funt foedera jurejurando<br />
fancita, naardien SCHULTENS zelf deze zijne jeugdige<br />
poging verworpen heeft, Comment. ad Pr verb. pag. 508.<br />
Ik merk alleen maar ter bevestiging van deze betekenis<br />
van nö'Sn op, dat &%*££jL\ van de wisfeling des<br />
geluks voorkomt in een vers door enen Scholiast van<br />
IBN DOREID aangehaald, te vinden bij ScHEiDiusj<br />
in Cant. Hift. pag. 221.<br />
O^-JC-A.^ ^UA-LM SJ==<br />
De wenteling der nachten, en de wisfeling des geluks<br />
verflijt den mensch, even gelijk een kleed verf eten wordt.<br />
Voords kan men over de betekenisfen van t]Sn en<br />
iJi—Lii, SCHULTENS vergelijken, Comment. in Pro-<br />
ver b. pag. 506 enz.<br />
I V 1 I ;
( «5 )<br />
L V<strong>II</strong>: 3.<br />
HOUBIGANT en anderen lezen hier V»J voor sni, gelijk<br />
ook de LXX en de Syrifche overzetting gelezen heb<br />
ben. DURELL en LOWTH bij MERRICK hebben<br />
dezelfde lezing verkoren; cn ik voeg mij ook daarbij. Alleen<br />
voeg ik er nog bij, dat men, mijns inziens, ten opzichte<br />
van deze betekenis van IDI niet zo zeer met<br />
SCHULTENS, Comment. in Proverb. pag. 26 het Arabifche<br />
als wel V^-A-a. te vergelijken hebbe.<br />
Beide woorden hebben wel waarfchijnlijk dezelfde oorfpronglijke<br />
betekenis gehad, gelijk ook WIL MET gist<br />
in zijn Lexicon Arabicum, bladz. 152: dan de betekenis<br />
van weldadigheid aan iemand te bewijzen, of zich vriendlijk<br />
en weldadig jegens iemand te gedragen , komt voornamelijk<br />
in voor, gelijk men zelfs uit GOLIUS,<br />
GIGGEJUS cn WILMET zien kan.<br />
L V I I I : 4.<br />
Booswichten. Men drukt de ganfche kracht van rm<br />
ftiet uit, wanneer men het, gelijk gewoonlijk gefchiedt,,<br />
door dolen of dwalen vertaalt. Hoe zeer dit woord veel-<br />
H 2 tdjds,
C "6 )<br />
tïjds die betekenis hebbe, gevoelt men toch, dat dezelve<br />
hier, daar de boosheid van des Dichters vijanden in alle<br />
hare grootheid wordt voorgefteld, vrij zwak is. Ik ver<br />
gelijk derhalven liever met dit woord het Arabifche<br />
^y-k-h, het welk even als de verwandte woorden<br />
£r^> 2r^'-*--j 2~^> en g-X-k-S eigenlijk bete<br />
kent ginds en her bewogen worden, waarvandaan de bete<br />
kenis van ginds en her omtedolen van zelve is voortge<br />
vloeid. Dan wordt ook inzonderheid gebezigd<br />
van het water van zeën, rivieren, of beken, het welk<br />
heftig bewogen, buiten de oevers zwelt, gelijk men zelfs<br />
bij GOLIUS zien kan. Van hier wordt het gebruikt om<br />
de uiterfte boosheid vooral van onrechtvaardigheid en<br />
dwingelandij aantewijzen, die als het ware in ene gedu<br />
rig onrustige beweging zijnde, de oevers van recht en<br />
billijkheid overfchrijdt. Vele voorbeelden zijn hiervan bij<br />
Arabifche fchrijvers te vinden, waarvan ik enigen hier<br />
zal plaatfen. Hifi. Tam. Tom. I, pag. 40 Timur kwam<br />
met zijne benden aan de rivier Oxus, (^\—ÏO=DJ<br />
L-A-SL-!» L_A_^_1_A_.M én gedroeg zich a/s een dwin<br />
geland, die alle oevers van recht overfichreed. Misfchien<br />
gebruikte de fchrijver met opzet dit woord, omdat er<br />
juist de melding van ene rivier was voorafgegaan. Nog<br />
duidelijker wordt de leenfpreuk van het buiten zijne oevers<br />
bewogen water in acht genomen door denzelfden fchrij<br />
ver, Tom. I, pag. 342.<br />
Hij was een buiten deszelfs oevers zwellende zee, en zijn<br />
geweld rukte de inwoners met wortel en tak uit.<br />
Even
( n 7 )<br />
Even eens wordt ook Timur om zijne alles te boven<br />
gaande boosheid en gewelddadigheid ^3=0<br />
een buiten de oevers zwellende zee genoemd door denzelf-<br />
den fchrijver, Tom. <strong>II</strong>, pag. 352. In den Koran is daar<br />
vandaan f^-k-ls zeer gebruiklijk voor overmatige boos<br />
heid, gelijk Sur. <strong>II</strong>: 15 f—g—^—t—k yr-^<br />
—^-—i—^—z// zullen wegens hunne boosheid<br />
ginds en her omdolen. Zo ook Sur. XX: 24 -£j^<br />
^y-k-^o (L£\ lAj-Zj-S (_3-M ? /oï Farao, wijl hij<br />
overmatig boos gehandeld heeft enz. Dat deze zelfde be<br />
tekenis van ene alle palen overfchrijdende boosheid hier<br />
uitnemend ftrookt, zal niemand ontkennen, die de gehele<br />
met de fterkfte verwen afgemaalde fchildering leest, wel<br />
ke David 'vs. 3—6 van zijne vijanden geeft. Deze bete-<br />
lenis van ram komt insgelijks voor Pf. XCV: 10, waar<br />
onze Nederlandfche overzetting zij zijn een volk, dwalen<br />
de van harte, te zwak is voor dc aanduiding van ene mis<br />
daad, welke zulk ener bedreiging waardig is, als er vs. 11<br />
volgt: ik neem derhalven ook daar de betekenis van de<br />
uiterfte boosheid aan, en vertaal het:<br />
Zij zijn een volk, dat, boos van hart,<br />
Geen acht op mijne wetten geeft.<br />
L V I I I : 8.<br />
In het eerfte gedeelte van dit vers, het welk ik, gelijk<br />
aanftonds nader blijken zal, met uW eindige, moet men,<br />
H 3 naar
C "8 )<br />
naar mijn inzien met DURELL en anderen mts» voor<br />
torn lezen, vergelijk Joz. V<strong>II</strong>: 15. 2 Sam. XIV: 14.<br />
MICHACLIS vergelijkt wel met pxS Supplem. Lex.<br />
Hebr. pag. 1470, het Arabifche J^UAJ f het welk in<br />
den Appendix van GOLIUS verklaard wordt U-ars**»<br />
rapt pluvid ter ram, en hier uit vertaalt hij het radantur,<br />
idest, eluantur tamquam aqua; dan de betekenis van ra-<br />
di in ^v'l-AI fchijnt van een geheel anderen aart te<br />
zijn; en kon men die hier vergelijken, zou het eer<br />
moèen zijn: radantvr, ut terra, ah aqua, of iets dergelijks.<br />
Het geen intusfchen MICHACLIS zegt tegen<br />
de lezing, die ik volg: „ Est incondita phrafis, et fen-<br />
„ tentia irieptn. Aquam quis dicat liquefcere? Glacies,<br />
„ nix, liquefiunt, non aqua, quae jam liquida est,"<br />
fchijnt mij weinig ter zake te doen, daar de fpreekwijs<br />
zegt: iaat hen zo fmëlten, dat zij tot water worden , gelijk<br />
Joz. V<strong>II</strong>: 5, ÜréS w C3217 om. Hun hart [molt,<br />
en werd tot water.<br />
Moeilijker is bet volgende gedeelte van dit vers: immers<br />
waartoe het eenvouwig getal in van TVT moetc gebracht<br />
worden, is onzeker: op Davids vijanden ? maar van dezen<br />
Wordt altijd in den gehelen Pfalm in het mcervouwig getal<br />
gefproken; op Jehova? maar die wordt in dit lied aangefproken.<br />
Voegt men vervolgends thotv IM bij eikanderen,<br />
welk enen zwakken, ja bijna geheel genen, zin<br />
geeft het dan. het geen ook onze Overzetters hebben:<br />
Iaat hen zijn, als of ze afgefneden waren? Verfcbeidene<br />
pogingen over deze woorden kan men bij KOEHLER zien<br />
in EICHHORNS Repertorium, IX Deel, bladz. 50.<br />
MÜ kwam, toen ik dezen Pfalm overzette, het eenvoudigst<br />
voor, wh in IDJ te veranderen, vervolgends UIT<br />
voor
C "9 )<br />
voor TTP en ïrnsn (gelijk vs. 7 «w) voor PSn te lezen,<br />
en dan de woorden dus aftedelen:<br />
ubnn' t3'3 10a lts»<br />
iY?nn' 1D3<br />
In de twc laatfte leden heeft men dan dezelfde woordvoeging<br />
als vs. 10 jftn raa 'n HM Je //e/e w/W rerfchreeihein,<br />
zo dra hij bloeit. Dc zin is dan, dat het er<br />
zo verre af moge zijn, dat hunne, op mij afgefchotene<br />
pijlen, doel treffen, dat ze veeleer fplijten, wanneer de<br />
boog gefpannen wordt, en dus onbruikbaar worden. Dan<br />
misfehien is het nog eenvouwiger, dat men -pT, het welk<br />
toch alle ouden gelezen hebben, imperfonaliter neme, en<br />
voor i¥?an' IED leze: »V?wvi m, op deze wijze:<br />
ib*7 io^ff era iso ïofy<br />
i^om Q3 rsn rrV<br />
benwals water, pnelten henen vlieten! .,<br />
Men [pan de hoge tegen hen en fplijt hen midden door!<br />
L yI X: 8.<br />
Ik ben hier van de gewone afdeling, die enen niét ge<br />
maklijken zin geeft, afgeweken, en heb dc afdeling geko<br />
zen, die ook KENNICOTT gevolgd is:<br />
<strong>II</strong> 4 .
C 120 )<br />
on>23 jip'y run<br />
cnTiinaera nmn<br />
De LXX en de Vulgata deelden ook reeds dit vers zo<br />
af. Men heeft dan niet nodig, om met MICHACLIS<br />
?py van het Arabifche ^L-i- lasteren te lezen, zo dat<br />
het zijn zou: zij lasteren met hunnen mond.<br />
L I X : io, 11„<br />
In de afdeling van deze verfen en in derzelver lezing<br />
koom ik volmaakt overeen met DATHE, en anderen door<br />
hem aangehaald. Ook verfcheiden handfchriften en uitgaven<br />
bij KENNICOTT en DE ROSSI lezen, gelijk ik,<br />
U, non. Dan wat betreft de lezing yin mat* voor<br />
yix n-,DWs, uit vergelijking van vs. 18, daaromtrend heb<br />
ik eerst getwijfeld, wijl uitgenomen de Syrifche vertaling,<br />
alle oude overzetters gelezen hebben. Ik wil de<br />
poging , welke ik in het werk gefield heb, om maara te<br />
behouden, niet verzwijgen; zij komt hier op neder: bij<br />
de Arabieren is het ene gewone fpreekwijs &-l-J> j ^.^.JX,<br />
de flip van zijn kleed -opbinden, en met uitlating van<br />
J-V insgelijks tuftu» e>-£ ^-t-Ü de flip van<br />
zijn kleed van de hielen opbinden, of ook wel eenvouwig<br />
al-
I 121 )<br />
alleen j— 6<br />
-^ • deze fpreekwijs wordt naderhand ge<br />
bruikt van zulken, die op den weg gaan, vooral met<br />
haast en ijver, gelijk zo ^V_èn_^-,3\ U-*u_A-lJ j-*~U><br />
S-l-ij hij heeft zijnen flip opgeligt tot het roven, dat<br />
is: hij heeft zich met haast geijverd om te roven:<br />
zo ook K—JL-^è rrmars, gelijk ik<br />
dacht, het zelfde kunnen^ijn, het welk een Arabier zou<br />
uitdrukken C5-U.5j J~AJ\ ^'.y»'«»), of elliphie.<br />
C£_A_^ J-A-Ü^S ik zal mij ijverig tot u fpoeden, accele-<br />
rabo, properebo ad te: ene uitlegging, die ook voor dezen<br />
famenhang zeer wel voegt; daar de Dichter dus erkent,<br />
dat, dewijl God zijn toevlugt is, hij zich ipoedig tot hein<br />
om zijne hulp begeeft: en, nam men die uitlegging aan,<br />
men zou dan misfchien tevens kunnen zeggen , dat hij met<br />
opzet vs. 18 rn>3W voor ma» geplaatst heeft, hoedanig<br />
iets men ook in fr en p' viudt, Pf. XLIX: 13 en ai. ~»<br />
Zo dacht ik omtrend deze plaats, terwijl intusfchen de<br />
gedachte van den Heer SCHROEDER was, dat, indien<br />
men de gewone lezing wilde voorftaan, waartoe hij evenwel<br />
niet zeer genegen was; men dan ] ,l<br />
7x mnstfc mlSfchién<br />
H $<br />
Z 0 J<br />
-
zou kunnen vertalen: apud te excubabo, fcilicet exfpec-<br />
• tam opem tuam, ik zal bij u wachten, gelijk via ia» bij<br />
iemand de wacht houden betekent, i Sam. XXVI: 15, 16,<br />
en nssK op ene bijna dezelfde wijze gebruikt wordt, Pf.<br />
V: 4. Daar intusfchen het elfde en achtiende vers clkanderen<br />
voor het overige zo gelijk zijn, zou ik er meer naar<br />
ovemellen om ook hier mnïK te lezen. Bij de geleerden,<br />
door DATHE opgenoemd, die den tekst dus verbeterd<br />
hebben kan men ook nog voegen HALLET, Notes en<br />
fome peculiar texts, Vol. <strong>II</strong>, pag. 11.<br />
L I X: 16.<br />
Ik ben in mijne vertaling de gewone afdeling der verfen<br />
gevolgd , en dezelve heeft ook niets dat zich niet laat verdedigen.<br />
Daar het eerfte lid zonder enige zwarigheid is,<br />
kan het twede eigenlijk zo veel betekenen laat hen vernachten,<br />
terwijl zij niet verzadigd worden, dat is, gelijk<br />
ik het vrijer gegeven hebbe, laat hen nergends fpijs<br />
of herberg vinden. Alleen geef ik nog in bedenking, of<br />
men niet het 16 en 17 vers op zulk ene wijze gemaklijker<br />
zou kunnen verbinden, da VS. 17, de apodofs<br />
zij van vh ox vs. 16, en niet «»V»j zo dat het zij:<br />
Laat hen om fpijs omdolen ginds en her.<br />
Terwijl zij fpijs noch herberg vinden,<br />
Zal ik uw magt bezingen, enz.<br />
In den zin zeiven maakt het intusfchen weinig of geen<br />
onderfcheid.<br />
h X:
L X: 8.<br />
Nu zal ik juichend Sichem delen. A. SCHULTENS,<br />
Clav. Dial. pag. 283 en Orig. Hehr. Lib. I, Part. <strong>II</strong>,<br />
Cap. IV, •§. 45 heeft opgemerkt, dut bij de Arabieren<br />
-^-J—S:, cn de verwandte woorden en ,_>u-J._£<br />
eigenlijk van ene heftige beweging des lichaams gebruikt<br />
wordende, niet alleen van blijdfchap, maar ook van<br />
toorn en verontwaardiging gebruikt worden. En dit kan<br />
aanleiding geven om te denken, dat men in dit woord niet<br />
alleen aan de blijdfchap, maar ook aan de verontwaardiging<br />
van David over zijne vijanden, die met zijne blijdfchap<br />
gepaard ging, deuke.<br />
LX: 9.<br />
•pprro rfW» heb ik, gelijk gemeenlijk gefchiedt, overgezet<br />
Juda zal mijn weiten geven, eigenlijk zal mijn wetgever<br />
zijn; dan een gefprek over het woord pprro met den<br />
Heer SCHEIDIUS, deszelfs aanmerkingen over de Dichtftukken<br />
in het Oude Testament van GREEN, bladz. 67,<br />
68, en 107, en het geen in dezelfden fmaak aangemerkt<br />
is door HENSLER, Bemerkungen uber feilen in den<br />
Pfalmen und in der Genefs, bladz. 10S, 109 hebben mij<br />
op de gedachte gebracht, dat pprro misleiden cigeniijk een<br />
her-
herder/laf betekent: deze betekenis komt vooral te pas»<br />
Num. XXI: 18, gelijk elk kan zien, en door SCHEI<br />
DIUS en HENSLER ook genoegzaam is aangetoond:<br />
van daar, wijl ook de aanvoerders en wetgevers des volks<br />
herders genoemd werden, kan de herderft'afzeer wel overgebracht<br />
zijn, om ook den hevelfaf, of den ftaf van enen<br />
vorst en wetgever te betekenen: in dien zin wordt het<br />
Gen. XLIX: 10 met o»', de fcepter, vcrwisfeld, waar<br />
het dc Heer SCHEIDIUS daarom te rechte de heerfcherftaf<br />
vertaalt, gelijk ook HERDER, vom geifte der Hebr.<br />
Poefte, 11 Deel, bladz. 106 het daar dus vertolkt: en ook<br />
hier dunkt mij thands met den Heer SCHEIDIUS, dat<br />
men het zeer wel kan vertalen: Juda zal mijn rijks-ftaf<br />
zijn. David wordt dan verbeeld, als de Veldheer of Koning,<br />
wien Efraim tot een helm was, en die Juda tot zijnen<br />
ftaf gebruikte in dien zin, als ik in de korte aanmerkingen<br />
heb opgegeven , want die blijft dezelfde. Het is<br />
welwaar, dat het ons vreemd, en zelfs hard zal voorkomen,<br />
dat Juda met een ftaf vergeleken wordt; dan men<br />
gedenke, dat men een Oostersch Dichtftuk leest, en dat<br />
deze vergelijking niet harder is, dan de vergelijking van<br />
Efraïm met enen helm, en van Moab met een waschvat,<br />
gelijk ook HENSLER zeer wel heeft aangemerkt.<br />
L X 1: 6.<br />
ipvr 'KT tvtrv rru vertalen onze Nederlandfche Overzetters,<br />
gij hebt [mij] gegeven de erfenisfe der genen, die<br />
uwen raam vrezen. Dus ook VENEMA, dedisti hereditatem<br />
timentium nomen tuum, en door die erferds verftaa<br />
men
C 125 )<br />
trien dan zo veel als bezitting; dan daar het Hebreeuw»<br />
fche vy ook kan vergeleken worden met het Arabifche<br />
ij"J*3 in de betekenis van ene heftige begeerte komt mij<br />
de uitlegging dezer woorden , welke mij een mijner vrienden<br />
heeft medegedeeld, veel gefchikter voor, gij geeft de<br />
hegeette van hun, die uwen naam vrezen, of gelijk ik<br />
vrijer vertaald heb, gij geeft uw dienaars V geen zi j fineken.<br />
Dit fchijnt mij met den gehelen inhoud van dit lied<br />
beter te ftroken, het welk den Dichter als een ijverig en<br />
ootmoedig bidder om de Godlijke hulp voordek, en waarin<br />
dus ene erfenis of bezitting geheel in geen aanmerking<br />
komt: ook, dunkt mij, zou er dan -b bijgevoegd zijn,<br />
of gezegd zijn "po n»"v nro gij geeft ene bezitting<br />
aan uwe vereres.<br />
L X I 1: 5.<br />
Dat vin een fout van de affchrijvers is, lijdt geen twijfel,<br />
wijl alles hier voor het overige in het meervou vig<br />
getal is: de ouden hebben hier ook allen een adfixum plu*<br />
rale gelezen, waarom HOUBIGANT denkt, dat zij<br />
orvaa gelezen hebben. Het kan zijn; alleen is het misfchien<br />
nog eenvouwiger, dat zij waa in denzelfden zin<br />
hebben gelezen, zo dat door den tijd de O zij uitgefleten,<br />
wanneer er aanftonds vsa uit kwam. Dit kan, dunkt mij,<br />
gemaklijker gebeuren, dan dat orwa in vaa veranderd<br />
werd. De voorbeelden van letters, die in de handfchriften<br />
bij verloop van tijd zijn uitgefleten, en aanleiding ge-<br />
1 ' ge-
C 1*6 )<br />
geven tot verf'lullende lezingen, zijn zeer menigvuldig;<br />
men zie er enigen van bij J. W. SGHROEDER, Obfervat.<br />
in difficiliora quaedam Pfaknorum loca, pag. 57.<br />
L X I I I : 11.<br />
Hoewel de verklaring, die SCHULTENS gegeven heeft<br />
yan de woorden nn np bv imu'1 gemaklijker zou zijn, indien<br />
er gelezen werd top nu') of ODT, weet ik evenwel<br />
tot nog toe gene, die beter is: het geen men ook zou<br />
kunnen zeggen van Jerem. XV<strong>II</strong>I: ai, waar men dezelfde<br />
fpreekwijs vindt. MiCHAëtls , Supplem. Lex.<br />
Hebr. pag. 363 leidt yin af van Tu traxit, 'en vergelijkt<br />
^^-a-^, hetwelk GOLIUS verklaart confodit basta, en<br />
insgelijks reliquit impaclam in eo hastam, het welk ook<br />
door KNAPP gekozen is, die het vertaalt: fie werden<br />
met dem fichwerdt durchbohrt: dan ten onrechte, daar<br />
W "iet kan komen van TIJ, en op alk andere plaatfen<br />
zeker tot UJ behoort.<br />
L X I V: 8.<br />
oxns heb ik bij anua gevoegd en aan rvrt de betekenis<br />
van vallen of zinken, nederzinken gegeven, zo dat het
C m 3<br />
eigenlijk zij: ijlings zullen hunne wonden tinken, dat is,<br />
hun tullen diepe wonden ge/lagen worden. Ik heb in deze<br />
opvatting den Heer SCHROEDER ten voorganger.<br />
De betekenis van zinken of vallen treft men aan in het<br />
Arabifche<br />
1<br />
*, gelijk met een woord aangewezen is<br />
bij Pf. XXXI: 13. Zo komt het voor in de Nawabig,<br />
num. 83.<br />
Die der begeerlijkheid den vrijen teugel viert<br />
Zinkt in den diepften afgrond néér.<br />
In de Excerpta Hamafae, pag. 390.<br />
Trekt gij met hem door bergachtige ftreken, gij ziet hem<br />
op de bergen neder va Hen, gelijk een arend nedervalt op<br />
zijne prooi.<br />
IBN DOREID VS. 73, fprekende van een zwaard,<br />
Eet
( "8 )<br />
Het welk, wanneer het in het lichaam zinkt, dat, daar<br />
het te voren één geweest was, dubbeld maakt, dat is, zo<br />
fcherp is, dat, wanneer het in het lichaam zinkt, het<br />
zelve aanftonds in twe'én fplijte.<br />
Zo ook in de Monumenia vetustiora Araliae, door A.<br />
SCHULTENS uitgegeven, pag. 24.<br />
Zij vielen op den vorst des volks aan, en overrompelden<br />
hem met hunne zwaarden, zo dat hij uit de hoogte op<br />
den grond nederzonk.<br />
Andere voorbeelden ga ik met opzet voorbij. Men kan<br />
ook vergelijken, het geen SCHULTENS heeft aangetekend<br />
op Spreuk. X: 3. — Dat het masculinum rn bij het<br />
femininum noo gevoegd wordt, zal niemand bevreemden<br />
die de Syntaxis van den Heer SCHROEDER naziet, Reg.<br />
LVI, num. 3.<br />
L X I V : ij.<br />
In het laatfte lid van dit vers wordt Yiunn doorgaands<br />
vertaald door vlugten; dan, hoe zeer dit woord deze betekenis<br />
zeker hebbe, daar evenwel in de parallelie het<br />
. woord.
c "0 ;<br />
woord KT fchrikkeh aan het zelve beantwoordt, heb ik hef<br />
liever verkozen door beven te vertalen, welke betekenis SLS<br />
in het Arabisch eigenlijk heeft, en van waar de beteke<br />
nis van vlugten in oorfpronglijk is, die van denzelfden<br />
oorfprong bij de Arabieren in het verwandte ^ - i is afgeleid.<br />
i>Ui namelijk en jü3 heeft de oorfpronglijké<br />
betekenis van ginds en her bewogen te worden , gelijk men<br />
zelfs uit de Arabifche Lexica zien kan: van daar wordt<br />
het gebruikt van de beving van het lichaam door fchrik<br />
en verbaasdheid, welk gebruik vooral in den Syrifchen<br />
tongval gebruiklijk is, gelijk men bij CASTELLUS,<br />
Lex. Heptaglott. Col. 2240 zien kan. De betekenis varl<br />
been en weder bewogen ie worden vindt men ook meer in<br />
het Hebreeuwfche DJ, bij voorbeeld, 1 Kon. XIV' 13.<br />
Jerem. XV<strong>II</strong>I: 16. Pf. XLIV: 15 enz.<br />
L X V: 6.<br />
In het laatfte lid hebben reeds HOUBÏGANT en anderen<br />
ene fout vermoed , wijl de woordvoeging van<br />
a-pm Q> vrij hard en ongevoeglijk is. Het is zo, men<br />
vertaalt het wel de zee der verafgelegenen, dat is, aan<br />
welke de verafgelegenfte volkeren wonen; dan men zal bezwaarlijk<br />
een voorbeeld van zulk ene fpreekwijs kunnen<br />
bijbrengen. Ook komt de vertaling van onze Nederlandfche<br />
overzetting der verafgelegenên aan de zee rrèt deü<br />
aart der Hebreeuwfche tale niet overeen, wijl bet dan<br />
zou moeten zijn a-n o
C 130 3<br />
Üjks: ik geloof dus vrij zeker, dat hier ene verbetering<br />
moet plaats hebben, en ook de meefte oude Overzetters<br />
hebben dit begrepen: de Vulgata fchijnt gelezen te hebben<br />
O'pm o'n'i, wanneer hij vertaalt et marium extremorum,<br />
de Syriër, die het overzet j._Q~*«>j5 v_iQ-iQ--i?o<br />
en van verafgelegene volkeren heeft misfchien in zijn handfchrift<br />
gehad cy oj». De Chaldeeuwfche uitbreider kan<br />
veel licht o»si gelezen hebben, daar hij het dus uitbreidt:<br />
Nnao' p Wftn NO' nÜ31 en der eilanden van de zee, dit<br />
verre van het vaste land verwijderd zijn ; ten zij men denken<br />
wille, dat hij den gewonen tekst dus verklaard heeft.<br />
De LXX, die het overzetten *«< T«» è» H«A«W» ft«xp«v,<br />
hebben de gewone lezing gevolgd. Vergelijk KOEHLER.<br />
in EICHHORNS Repertorium, X Dtel, bladz. 113,<br />
114. Men zou intusfchen verfcheidene verbeteringen kunnen<br />
maken; mij echter komt niets eenvouwiger voor, dan<br />
dat men ftelle, dat O'pm in fommige affchriften gefchre-<br />
Ven is opril, gelijk het toch bekend is, dat de affchrijvers<br />
in het bijdoen of aflaten der zogenaamde matres ItEtionis<br />
zeer willekeurig te werkc gaan, wanneer het zeer gemaklijk<br />
kan gebeurt zijn, dat de o bij ongeluk twemaal herhaald<br />
is, omdat er juist een woord, het welk met een o<br />
begint, namelijk pn op volgt, zo dat in de handfchriften,<br />
waarin men eertijds de woorden, zonder dezelve te<br />
onderfcheiden, aan eikanderen fchreef, geftaan hebbe<br />
pnnprw voor poprW. Ik ben deze lezing gevolgd,<br />
wanneer ik het vertaald heb de verstgelegen lusten, eigenlijk<br />
de verstgelegen zee. Dikwijls toch gebeurt het,<br />
dat in de oude handfchriften ene of meer letters bij vergisfing<br />
herhaald worden. Zo vindt men bij HERODO-<br />
TUS <strong>II</strong>I: 136 IK Kgjjraw voor E» fi)r«»»5, gelijk WESSE-<br />
LING en VALCKENAAR den tekst te rechte verbeterd<br />
hebben, welke laatfte ook meer voorbeelden bijbrengt,<br />
waarbij ik nog anderen uit Griekfche en Latijnfche fchrijvers,
( i5i }<br />
vers, als ook uit den Hebreeuwfchen tekst zou kunnefl<br />
voegen: dan ik vergenoeg mij met maar een enkel voorbeeld<br />
bij te brengen van ene merkwaardige fout, die uit<br />
dezen oorfprong in den Hebreeuwfchen tekst is ingeflopen,<br />
en nog tot andere verfchillende lezingen bi{ tijdvervolg<br />
aanleiding gegeven heeft: men leest het Riekt. XX:<br />
38, waar onze Hebreeuwfche tekst dus luidt: m nmn<br />
lvr\ lp jtabn rw^b mivrk ati aisn u-j htntr mh, alleen<br />
met dit onderfchcid dat fommige uitgaven air» voor an lezen.<br />
Dit mn is ter dier plaats geheel overtollig, en ftoort<br />
den zin geweldig : onze Overzetters fchijnen er daarom ook<br />
zeer verlegen mede geweest zijn, en het uit verlegenheid<br />
afgeleid te hebben van run en het dan met pn>n mm te famen<br />
gevoegd te hebben, wanneer zij het vertalen: en de<br />
mannen Isra'êls hadden enen bejlemden tijd met de achterlage,<br />
wanneer zij ene GROTE verhefing van rook van de<br />
fiad zouden doen opgaan. De ouden hebben dit ain of weggelaten,<br />
of iets anders voorliet zelve gelezen. Hou GI<br />
GANT zet er, volgends zijne gewoonte, zeer willekeurig,<br />
Tprh voor in plaats , zo dat het zij, de mannen Israëli<br />
hadden enen heflemden tijd met de achterJage om zich omtekeren:<br />
dan wat let ons, dat we niet zouden denken,<br />
dat eerst het woord aixn door nalatigheid der affchrijvers<br />
•is herhaald geworden, en naderhand door andere affchrijvers,<br />
omdat ze het- niet verftonden, of weggelaten, in<br />
an, of in ain veranderd is ?<br />
Nog een woord van het eerfte gedeelte van dit vers. Ik<br />
volg hier de opvatting van den Heer SCHROEDER, volgends<br />
welke nixnu in' enen goeden zin betekent heerlijke weldaden<br />
van God, gelijk Deut. X: 21 en a Sam. V<strong>II</strong>: 23.<br />
lawn eigenlijk gij antwoordt ons, betekent gij doet ons wel,<br />
of helpt ons. Vergelijk van dit gebruik van rijp de aanmerking<br />
op Pf. XLV: 5; cn dit né wordt op dezelfde<br />
Wijze en in denzelfden zin met twe accufativi verbonden,<br />
I 2 Cm.
C 132 )<br />
Gen. XLI: 16. Eindelijk is pis voor pisa te nemen,<br />
goedgunjliglijk, door ene billijke en milddadige goedheid,<br />
zo dat het na de woorden zijn zoude; gij bewijst ons<br />
heerlijke weldaden door uwe goedertierenheid, dat is, gelijk<br />
ik het vrijer gegeven heb, Gij doet ons door uwe goedheid<br />
heerlijk wel. Deze zo eenvouwige verklaring doet<br />
cns dc hardere verklaringen van fommigen, en de veranderingen<br />
in den tekst van anderen gemaklijk misfen.<br />
L X V: 11.<br />
Wat men hier door amn en tmn. te verftaan hebbe is<br />
zeker moeilijk. Het komt mij waarfchijnlijk voor, dat<br />
atèm de voren en D'TVU de opgeploegde kluiten zijn, die<br />
de landlieden ruggen plegen te noemen: immers wat het<br />
eerfte dezer woorden betreft, de LXX, wier gezach niet<br />
geheel te verwerpen is , vertalen het hier en Job XXXI: 8<br />
ivMm. Hier komt bij het uitdruklijk gezach van den<br />
Arabifchen tongval, in welke pJ~$ het zelfde is als<br />
ój,±-=J een voor, welke in het land gemaakt wordt om<br />
erin tezaien, gelijk het door FIRUZABADI wordt uit<br />
gelegd; welke ook de oorfprong van deze betekenis ge<br />
weest moge zijn, waaromtrend ik mij in geen onzekere<br />
gisfmgen wagen wil, hoewel mij de afleiding van (rlrè*<br />
breken, door CLODIUS, SIMONIS en VENEMA bij<br />
gebracht, niet onwaarfchijnlijk voorkomt: terwijl einde<br />
lijk , gelijk men uit de korte aanmerkingen zien kan, deze<br />
betekenis zich ook voor den famenhang uitnemend wel<br />
fchikt.
C 133 )<br />
fchikt. Zijn nu vxhn voren, dan is het natuurlijk, dat<br />
door tniu de opgeploegde aarde of r/e ruggen, die door<br />
het ploegen gemaakt worden, te kennen gegeven worden;<br />
en deze betekenis fchijnt het woord nru te vorderen, gelijk<br />
COCCEJUS reeds heeft opgemerkt: ook heeft mea<br />
voor dezelve enig gezach in den Arabifchen tongval; daar<br />
betekent i>-a. eigenlijk fnijden, infnljden; hiervandaan<br />
té i *<br />
heeft men, onder anderen *\>-4" eigenlijk ene infnijding,<br />
en daarna volgends GOLIUS, linea feu ftria<br />
in dorfo afini, quae alterius est coloris, quam reliquum<br />
corpus, of, gelijk GJEUHARI heeft, welken GOLIUS<br />
woordelijk heeft overgezet: ^y-'s ^y-'^-^i ü.k-'iO^<br />
&-hj-l vJj,_3L_3rN_i ^U-A-SCN}.^ ^g-Ji Zulk een ftreep<br />
op het lichaam, als volgends GJEUHARI ^J---* betekent,<br />
was ook gefchikt om enen weg te betekenen , die<br />
als een ftreep is, welke een land doorfnijdt, vooral een<br />
weg op enen berg, die van ene andere koleur is, als de<br />
Weg, en heeft in het meervouwig «^J—^. Zo zegt de<br />
Allerhoog/Ie: de wegen op de bergen zijn wit en rood<br />
(Kor. XXXV: 27) verflaande daardoor wegen, welke van<br />
de overige koleur der her gen verfchillen. GOLIUS heeft<br />
I 3 hier-
C 134 )<br />
hiervan deze glosfe gemaakt: via ejusque tractus, trames,<br />
peculiariter in monte, diverfi coloris a reliquis parui<br />
ÖS / ><br />
tibus. Van dit Sj--^ komt het ook, dat Oj—acs^o^<br />
volgends GJEUHARI, ZO veel betekent als £<br />
L.A.U-£==><br />
ü_A-l_=rN^s bj.Ja-.*± &_A_5 een kleed met flrepen van<br />
verfcheidene kleuren. Uit dit alles blijkt, dat men aan<br />
iru uit vergelijking van den Arabifchen tongval zeer wel<br />
de betekenis van een ftreep kan geven, gelijk op een lichhaam,<br />
of op een kleed, waardoor dat geen, waarop dezelve<br />
is, als doorfneden wordt; tevens zien wij hieruit,<br />
dat het geen zich op wegen of in de aarde van het overige<br />
onderfcheid en het zelve, als een ftreep, doorfnijdt, ook<br />
dus kan genoemd geweest zijn: er is derlialven niets<br />
vreemdsin, dat ps *"inj ftrepen des lands, in tegenoverftelling<br />
van px 'nbn voren zo veel betekent als ruggen,<br />
waardoor het land, als door zo vele zich boven de oppervlakte<br />
der aarde verheven betonende ftrepen doorfneden<br />
is. Men kan er misfchien tot meerdere opheldering<br />
nog bijvoegen, dat ook in den Chaldeeuwfchen tongval<br />
pn: zo veel zijn, als verhevene, boven de oppervlakte<br />
O / J<br />
liitftekende plaatfen, [even als bij de Arabieren Oo—^.<br />
Jez. XL: 4, waarover men BUXTORF kan nazien,<br />
Lex. Chald. et Thalm. col. 388, en dat ook de Arabieren<br />
meermalen alle verhevenheden, die zich boven de oppervlakte<br />
der aarde vertonen, en zich tevens in de lengte<br />
lütftrekken, met zodanige ftrepen vergelijken. Zo zegt<br />
ZOHEÏR, in zijne Moallakah, dat de overblijffels der<br />
woning van Omm Aufla in de zandige woeftijne waren als<br />
és ftrepen van het hlanketfeï, waarmede de aderen der handen
C 135 )<br />
den befchildert zijn. Zo ook in de Moaïïakah van THA-<br />
RAP HA, vs. i , waar men dc aantekening van REIS RE<br />
kan vergelijken, pag. 45, 46. Noch met een woord<br />
merk ik aan, dat de infinitivi nn en nnj hier zeer gevoeglijk<br />
kunnen genomen worden, als gerundia in do bij de<br />
Latijnen, zo dat zij de wijze aanduiden, waarop God,<br />
volgends w.'io, het land bereidt. Vergelijk SCHROE-<br />
DERS, Syntaxis Hebr. Reg. XC.<br />
L X V I I I : 5.<br />
Jeheva is zijn naam. Elk ziet, dat ik in deze overzetting<br />
CAPELLUS en anderen gevolgd ben, die, in fted'e<br />
van !T3 lezen tv o. Alle oude overzettingen fchijnen dus<br />
gelezen te hebben, en dit is de reden, dat ik deze lezing,<br />
die daarteboven enen goeden zin geeft, boven andere uitleggingen<br />
dc voorkeur geef. Ik kan er echter niet van tusfchennog<br />
ene poging van enen mijner waardige vrienden hier<br />
bij te voegen, die alleen ia» leest voor lat?; cn dat afleidt<br />
van naaf, het welk hij vergelijkt met het Arabifche<br />
V—«jj dat met een c_> te famen gevoegd, volgends<br />
GOLIUS betekent, extulit, elevavit rem: zo dat het zou<br />
zijn verhoogt Jehova, dat is, verheft Jehova's roem. Men<br />
zou, volgde men deze punBatie van latf het ook kunnen<br />
Vertalen, verheft u op Jehova, dat is, roemt op Jehova<br />
«Is op uwen Schutsgod.<br />
L X V<strong>II</strong>I:
C 13S )<br />
LX V<strong>II</strong>I: 14.<br />
Omtrend de betekenis van eynsw kan men, voor zo verre<br />
ik zie, niets, dan gisten. Van alle gedachten over dit<br />
woord is mij in langen tijd gene waarschijnlijker voorgekomen,<br />
dan die van watergaten, waaruit de beeften gadrenkt<br />
worden, welke MICHAÖLIS, not. ^ L O W T H ,<br />
de Po'èfi Sacra Behr. pag. 563, gekozen heeft, dien<br />
, ook SCHNURRER, DATHE, KNAPP, DOEDER-<br />
I LEIN en anderen volgen. Men doet dit niet geheel<br />
zonder bewijs; dan het bewijs, hetgeen men er, op het<br />
voetfpoor van MICIÏAÜLIS, voor bijbrengt is zeer zwak;<br />
daar men, alleen met GOLIUS raadplegende, aan het<br />
Arabifche CWA-.AU de betekenis geeft van bibit: ik had<br />
dit, eer dat ik in de gelegenheid was , om over dit woord<br />
de Arabifche Grammatici intezien, zelf gedaan; dan de<br />
Heer SCHROEDER, fchreef mij ten opzichte van dit<br />
woord, dat s—w bij de Arabieren van fpijs en<br />
drank gebruikt wordende, zo veel betekent als ongezond,<br />
nadelig voor de gezondheid te zijn, waarvandaan de betekenis<br />
van ongezonden drank te drinken, die, hoe ruim<br />
ook genomen, den dorst niet lescht, gefproten is; en<br />
deze is bet, welke GOLIUS bedoelt, als hij het uitlegt:<br />
muit urn bibit, non expleta fti, het welk, bijna woordelijk<br />
ene overzetting is van deze glosfe van GJEUHARI,<br />
/o / //os / / /<br />
Vsn daar wordt het ook tot andere dingen overgebracht;<br />
ff
C -37 5<br />
zo wordt, gelijk de Heer SCHROEDER mij insgelijks<br />
heeft aangewezen, bij ABULOLA CJ*-&.-*»>~*<br />
eigenlijk een ongezonde rijkdom, door den Scholiast uitgelegd<br />
&-£=^_A_3\ \^_A_1_Ï j foy j^/fo geluk<br />
of if. De betekenis van drinkplaat/en van beeften<br />
kan dus geheel in geen aanmerking komen: maar welke<br />
dan? hier ben ik zeer verlegen: ik zou er wel het zelfde<br />
door verftaan, dat elders met den naam van histro wordt<br />
te kennen gegeven, namelijk //rites fócariaë, waarvan<br />
men de korte aanmerkingen op Pf. CXI11: 7 kan nazien;<br />
dan uit vergelijking van het Arabifche S_«UA3V. het<br />
welk van oi-'^ of van ^y-A-'i komt, (hieromtrcnd<br />
verfchillen de Arabieren zeiven) geloof ik, dat niflBrn een<br />
plurale is van nfltwt, het welk moet afgeleid worden van<br />
«p'x of nattf: ja offchoon men het al van ra» afleidde,<br />
zou hier uit nog niet volgen , dat niflarx en na» het zelfde<br />
betekenen: daar mij dan ook dit niet behagen kan,<br />
houd ik mij het liefst bij de gisfing van den Heer<br />
SCHROEDER, die het hier en Gen. XLIX: 14 neemt<br />
voor fchotten , tusfchen welke de beeften in de Hallen liggen<br />
, van de betekenis van iets vast te fte/len, zo dat het<br />
onbeweeglijk fta, welke nssf heeft, waarvan zulke fchottenzttx<br />
wel kunnen genoemd geweest zijn, wijl die vast<br />
gefle/d Waren tusfchen de ftallen, en dit kan naderhand<br />
in het algemeen voor ftallen gebruikt zijn geweest. -~ In<br />
de uitlegging der vergelijking van de met goud en zilver<br />
bedekte duiven, zie ik met blijdfchap, dat de Heer VAN<br />
DER PALM dezelfde gedachte heeft, die ik had voorge-,<br />
field,<br />
ï$ LXV<strong>II</strong>I;
C 138 )<br />
LXV<strong>II</strong>I: 15.<br />
De verklaring van pSsa ihtan komt mij tot nog toe de<br />
gemaklijkfte voor. Ik voeg er alleen nog bij", dat de be<br />
tekenis van helderheid, en zelfs fchitterende blankheid<br />
ook in het Arabifche g s<br />
-*-ï moete geweest zij"n, wijl<br />
f^y-sd^—volgends FIRUZABADI gebruikt<br />
wordt van de fchitterende punt van een piek. — De zwarigheid,<br />
die DATHE maakt tegen zijne uitlegging, zou<br />
ook tegen deze kunnen ingebracht worden, dat namelijk<br />
de tertia perfona feminina niet imperfonaliter genomen<br />
wordt; dan dat de geleerde man zich daaromtrend vergist<br />
heeft, kan men zien uit SCHROEDERS Syntaxis<br />
Hebr. Reg. LXI.<br />
LXV<strong>II</strong>I: so.<br />
Hij, die ons overlaadt. MICHACLIS, SCHNUR<br />
RER, VAN DER PALM en anderen, brengen tegen deze<br />
verklaring in, dat opp overal in enen kwaden zin voorkomt,<br />
en dat het dus met het gebruik van dit woord niet<br />
overeenkomt, om het van weldaden of gaven te nemen;<br />
dan behalven, dat oov beladen, opladen betekent in enen<br />
gemenen zin, die nog goed nog kwaad is, {fenfu medio)<br />
zou
C 139 )<br />
zou ik ook kunnen vragen, of de betekenis van verdrukking<br />
dan meer met het gebruik van dit woord overeenkome?<br />
ook dit zal men niet kunnen bewijzen. Over de betekenis<br />
van BW zie men A. SCHULTENS, Clav. Dialecl.<br />
pag. 266, °6j en Comment. ad Proverb. pag. 214.<br />
Die maar den THESAURUS van GESNER in de woorden<br />
onus, onustus en onero «aflaat, zal duidelijk zien, hoe<br />
dikwijls dit denkbeeld van beladen te worden ook in enen<br />
goeden zin genomen worde.<br />
LXV<strong>II</strong>I: 27.<br />
Ssa?' npan is ene fpreekwijs, die den uitleggeren niet<br />
weinig moeite veroorzaakt heeft. Men kan er bij KOE H-<br />
LER in EICHHORNS Repertorium, X<strong>II</strong>I Deel, bladz.<br />
123, 124 verfchillende gevoelens over lezen, die ik niet<br />
zal herhalen. In mijne vertaling ben ik dezelfde gedachte<br />
gevolgd, welke ook onze Overzetters hebben, wanneer<br />
zij het vertalen: gij die zijt uit den fpringader Israëls,<br />
dat is, gij die uit Israël gefproten zijt, of gij kroost van<br />
Israël: dan ik moet bekennen, dat het mij meer of min<br />
hard fchijnt deze woorden dus te vertalen: wilde dc<br />
Dichter dit, zou hij dan niet gezegd hebben; ah*<br />
irnhw upDO die gij zijt uit de fprinkader Israëls, ol iets<br />
diergelijks: ik acht het dus ene gelukkige gisfing, welke<br />
de Heer SCHULTENS mij heeft medegedeeld, die npa<br />
afleidt van TB , en het vergelijkt met j*-**—* > het welk<br />
hij GOLIUS uitgelegd wordt loens firmus, quo quis quiefcit,
feit, en met y-S**Z*M»-ja firma fedes et manfio, ubi<br />
quis agit refidetve, en vervolgencis voor Ups» leest npa,<br />
zo dat ivrw npo, eigenlijk de vaste plaats of de fierke<br />
vesting van Israël, ene befchrijving zou zijn van Jehova,<br />
en zo veel betekenen zou, als Israëls befcherm God, gelijk<br />
zo W iis en diergelijke fpreekvvijzen zeer bekend<br />
zijn; waarom hij het ook vertaalde Israëlis praefidium.<br />
Volgde men intusfchen deze gisfing, dan zou men misfchien<br />
ook aan Tipa de betekenis van ene bron kunnen laten:<br />
God zou d°.n de bron van Israël kunnen genoemd worden,<br />
inzoverre hij Isiaëls algeuoegzame begunftiger was, van<br />
wiens goedheid, als uit ene levendige bron, aan dat volk<br />
overvloed van heil en geluk toeflroomde. Dus Wordt er<br />
niet alleen Pf. XXXVI: 10 gezegd, dat bij God o"n npo<br />
de levensbron is, maar hij wordt ook zelf 0"n o-a npa<br />
de bron van levend, dat is altijd vlietend water genoemd ,<br />
Jerem. <strong>II</strong>: 13. XV<strong>II</strong>: 13. Men zou dan dit vers vertalen<br />
kunnen:<br />
Looft God in uw vergaderingen,<br />
Den lieer, die Isrels bronwel is.<br />
En dit, gelijk ik thands zie, is ook de gedachte van<br />
HARE. Intusfchen heb ik ook nog ene andere gisfing<br />
gemaakt, volgends welke men npnn kan behouden, of<br />
met ene zeer kleine verandering, overeenkom (lig alle de<br />
oude overzetters, uitgenomen den Chaldeeuwfchen uitbreider,<br />
'llpoa lezen, het welk echter in den zin zelve<br />
geen, althands weinig verfchil maakt, namelijk door we<br />
derom *iipn met t/~-
C 141 5<br />
plaats v)aar men zijn vast verblijf houdt', voorbeelden,<br />
die dit bevestigen, kan men genoegzaam in het Lexicon<br />
van WILMET vinden, hetwelk ik niet zal uitfchrijven:<br />
met den naam van ^iO»' npo de vaste verblijfplaats van<br />
Israël, ot bvmr 'Hpo de vaste verblijfplaatfen van Israël,<br />
zal dus zeer gevoeglijk of Jeruzalem, of liever geheel Paleftina<br />
kunnen betiteld zijn, als waar dit volk zijne vaste<br />
woning had, en dus zou men het kunnen vertalen:<br />
Looft God in uw vergaderingen,<br />
Den Heer uit Israëls verblijf<br />
of, zomen nipn leest, uit Isr els woningen. Althands ife<br />
zie geen reden, waarom Paleftina niet even zo wel het<br />
verblijf van Israël kan genoemd worden, als, bij voor<br />
beeld, het Paradijs en het vast<br />
verblijf'der gelovigen genoemd wordt, Kor. Ui 34. XL:<br />
42. LXXV: 12 en de hel JyJk het vast verblijf'der<br />
verdoemden, Kor. XIV: 31, om geen andere voorbeel<br />
den uit Arabifche fchrijvers bijtebrengen. Ik geef intus<br />
fchen dit alles weder niet hoger op, dan gisfingen, wells \<br />
ik aan kundiger oordeel ter beproeving aanbeveel.<br />
L X V I I I : 28.<br />
Hoe hij de wegen vul. Dus vertaal ik, op het voetfpoor<br />
Van den Heer SCHROEDER, het Hebreeuwfche cni.<br />
Hoe
C 142 )<br />
Hoe verfchillend de gedachten der geleerden over dit.<br />
woord zijn, is bekend. Ik voor mij zie geen<br />
den om hier van de gewone lezing aftcgaan, gelijk<br />
HOUBIGANT, MICHAÜLIS en anderen doen;<br />
te meer daar dezelve door het gezach der LXX bevestigd<br />
wordt, die het overzetten £» s*s-«, en dus als<br />
een participium van om, waarvan nnmn, dat zij meermalen<br />
door ?«c«rff vertalen: en daarmede komt ook de<br />
Syrifche , de Latijnfche en de Arabifche overzetting overeen.<br />
De verklaring van den Heer SCHROEDER maakt<br />
den zin zeer fchoon, daar dus zeer fraai Benjamin, hoewel<br />
die onder de kleinfte Hammen was, (1 Sam. LX: 21)<br />
echter thands in zo grote menigte nog hier tegenwoordig<br />
ware, dat alle wegen als door denzelven opgeftopt en opgevuld<br />
wierden: zij rust op het gezach van den Arabifchen<br />
tongval, in welke f*j> zo veel betekent als<br />
iets zo te vervullen, dat het geheel en al opgeftopt worde<br />
: zo wordt het bij voorbeeld gebruikt van een vat of<br />
iets diergelijks, het welk zo opgeftopt is van vocht, dat<br />
het zelve over den rand ftromende, overal henen vloeit;<br />
het welk de betekenis heeft veroorzaakt, die GOLIUS<br />
dus heeft uitgedrukt fluxit, fluxilisve fuit reu Voornamelijk<br />
echter vindt men die betekenis in het verwandte<br />
fb>S, het welk GJEUHARI dus uitlegt ^<br />
c<br />
(_yJ^L^ j^sbj dat is, mrdt gebruikt<br />
van iets, het welk vol zijnde overloopt. Hiervan<br />
«_x-AoJi_3^ C*~M&s van een boordevolle fchotel, e<br />
f/ójy een vat, het welk tot overlopens toe vervult is.<br />
o /1<br />
Insgelijks j»«3y, ene menigte van menfehen, die overal<br />
verfpreid zijn, die als het ware alle wegen en plaatfen tot<br />
over-
( 143 ><br />
overlopens toe opvullen. Zo ziet men dan, hoe ook Ben»<br />
jamin hier kan gezegd worden om, dat is zich overal<br />
verfpreidende, en alle wegen als het ware opvullende.<br />
Hoe groot het heir van Judas vorfien zij enz. Ook hier<br />
volg ik de mening van den Heer S C H R O E D E R , en van<br />
SiwoNIS in zijn Lexicon, pag. 902, die niet alleen<br />
f-^-j* vergelijkt, het welk in de V<strong>II</strong>I Species door Go<br />
lius wordt uitgelegd accumulata fuit res et congejia,<br />
volgends F I R U Z A B A D I , die het dus heeft:<br />
maar ook (*-^=V y het welk dezelfde oorfpronglij-<br />
ke betekenis heeft, als f-V, gelijk blijkt uit de vol-<br />
gende uitlegging van G J E U H A R I : ijr*»—" ^-£=SJ\<br />
waaruit, gelijk elk zien kan, G O L I U S zijne uitlegging<br />
ontleend heeft: wanneer hij op dit woord dus fchrijft:<br />
^_f=r>jy congesjït, coagmentavit, coacervavit. VI et<br />
V<strong>II</strong>I Pasfiv. et, ita denfus compa&usque evafit. Van daar<br />
betekent ook en r/—^=V ene op een gehoop<br />
te menigte van menfehen, denfum compaclumque agmen,<br />
gelijk G O L I U S volgends F I R U Z A B A D I heeft; juist<br />
derhalven in dezelfde betekenis, als hier. rraJi voorkomt.<br />
Meer van dit woord, vooral uit de Arabifche woorden<br />
boe-
{ I« ><br />
boeken van GJEÜHARI en FIRUZABADI bijtebrengen,<br />
acht ik overtollig, daar het gezegde genoeg is ter<br />
ftaving der opgegeven betekenis van het woerd non.<br />
L X I X : ti.<br />
Ik weende uit al mijn hart. Li het Hebreeuwsch<br />
WU caiM IViaw, eigenlijk plorabam in jejunio animam<br />
meam, dat is, quoad animam meam, volgends den Heer<br />
SCHROEDER, dien men over deze conftruclie kan vergelijken<br />
in zijne Syntaxis Hebr. Reg. LXX. — In den<br />
tekst mijner vertaling is hier een fout; men moet lezen:<br />
Ik vastte, en weende uit al mijn hart.<br />
L X I X : 13.<br />
De zin van het twede lid van dit vers is niet volmaakt -<br />
indien men met leest
( 145 3<br />
LX IX: 14, 15.<br />
De verdeling der leden van deze versfen, welke ik gé-»<br />
kozen heb, om de parallelie zo veel te volmaakter te doen<br />
zijn, is deze:<br />
jtm rtp rorv f> 'jvjan '3x1<br />
'UD -pon 313<br />
rvatta bxi t3'aa 'jVsn lx»»' DQN3<br />
Het twede lid is wei veel korter, dan de andere leden|<br />
maar dit tekent misleiden zo veel te levendiger de aandoe*<br />
ning van den Dichter.<br />
LX IX: 17.<br />
Gij doet Uw goedheid mildlijk flromen. Men zal den<br />
grond van deze mijne vertaling ras inzien, wanneer mert<br />
nadenkt, dat het werkwoord ïDn met de woorden, welke<br />
daarvan afftammen, eigenlijk gebruikt wordt van enert<br />
zwellenden ftrooni, die mildelijk vloeit, gelijk reeds door<br />
SCHULTENS meer dan eens herinnerd is, gelijk Co«tnent.<br />
in Proverh. pag. 144, 226, en elders. En meh<br />
behoeft maar het Arabifche bij GOLIUS te<br />
Vergelijken om daarvan overtuigd te worden: men ziet<br />
K daar
( 146 )<br />
daar voornaamlijk, dat J>—£*-A. ene altijdvloeiende bron<br />
betekent, welke kundigheid tot ene milde, en ais<br />
't ware altijd ftromende goedheid, volgends ene<br />
leenfpreuk bij de Oosterlingen inzonderheid zeer gemeen ,<br />
wordt overgebracht. Insgelijks is de eigenlijke betekenis<br />
van 3io vochtig, fappig te zijn, gelijk ook SCHUL<br />
TENS herinnerd heeft, Comment. in Proverb. pag. 121<br />
en elders, het welk dus hier met non zeer wel te famen<br />
gevoegd wordt. Men vindt dezelfde fpreekwijze Pfalm<br />
CIX: ai.<br />
L X I X : 23.<br />
Hoe verfchillend de gedachten der Geleerden zijn over<br />
Cnhwh, kan men zien bij KOEHLER in EICHHOR'NS<br />
Repertorium, X<strong>II</strong>I Deel, bladz. 133, 134. Ik voor mij<br />
heb lang gedacht, dat het gemaklijkst was om te lezen<br />
eorjw', zo dat het zij:<br />
Hun disch zij hun ten fhïk,<br />
Ten valftrik zij hun vriendfchap hun!<br />
En men zou dan kunnen denken, dat hier gedoeld<br />
wordt op de gewoonte der Oosterlingen, die plechtige<br />
verbonden van vriendfchap door ene onderlinge maaltijd<br />
plegen te bevestigen, waarover men den Heer K'UY-<br />
PERS kan nazien in zijne geleerde aanmerkingen op de<br />
Reis van D'ARVIEUX, bladz. 201, 202. De Syrifche.<br />
Over-
C 14? )<br />
Overzetter fchijnt enig gezach aan deze gisfing bij te zet»<br />
ten, inzoverre, als hij ook ODiVtfi fchijnt gelezen te hebben,<br />
terwijl hij alleen maar in de puncfatie verfchilt,<br />
daar hij on^tsn heeft uitgefproken. Dan thands dunkt<br />
mij met den Heer SCHROEDER de lezing van den Chaldeeuwfchen<br />
uitbreider cxvabm en hunne offermaaltijden<br />
wel zo gefchikt: immers gelijk de ftrik en valftrik regelrecht<br />
op eikanderen flaan, zo beantwoorden ook de<br />
tafel en offermaaltijden regelrecht aan eikanderen.<br />
LX IX: 33.<br />
Dat de lezing in dit vers enig bederf ondergaan heeft,<br />
dunkt mij vrij zeker; immers, gelijk HOUBIGANT zeer<br />
wel zegt, „ D333 1<br />
?, cor vestrum incommode, postquara<br />
„ dictum est, laetentur, perfona tertia. " Hij flaat vervolgends<br />
twe lezingen voor, namelijk, om of met den<br />
Syrifchen Overzetter te lezen 'xn en inazn, welke lezing ik<br />
in mijne vertaling uitgedrukt heb, of voor a^yb te lezen<br />
0227. De eerfte lezing bevalt mij het meest, omdat zij<br />
de minfte verandering in den tekst maakt, hoewel aan<br />
den anderen kant vele handfchriften bij KENNICOTT<br />
en DE Ros si en de LXX en Vulgata lezen iso' cn inW%<br />
terwijl intusfchen maar een MS$i bij KENNICOTT<br />
0227 heeft.<br />
Kt L X XI:
( 148 3<br />
L X X 1: 16.<br />
Ik zal uw almagt loven. Eigenlijk ik zal ingaan in Jehova's<br />
mogendheden. Ingaan in ene zaak betekent zo veel<br />
als ene zaak door en door te bepeinzen, en in den lof<br />
daarvan uitteweiden. Het woord rrt? wordt ook zo gebezigd,<br />
Pf, CV: 2, het welk ik daar meer naar de<br />
kracht des woords vertaald heb door uitweiden. Ene<br />
andere verklaring van deze fpreekwijs vindt men bij DA<br />
THE, doch die in den zin op het zelfde uitkomt.<br />
Voorts kan men bij rtrrcu het adfixum -\ verdaan, gelijk<br />
ook DATHE en KNAPP gedaan hebben : en dus<br />
is het indedaad in den zin even eens of men "pu.<br />
vond.<br />
L X X 1: 21.<br />
Maak mijnen luifler groot. Dir is de vertaling van de<br />
gewone lezing vvria mn, en daarmede komen ook de<br />
Chaldeeuwfche Uitbreider, de Syriër, Aquila en Symmachus<br />
overeen: dan de LXX, de Vulgata en de Arabier<br />
fchijnen inVu gelezen te hebben, waaraan HOUBI-<br />
GANT, en KOEHLER in EICHHORNS Repertorium,<br />
X<strong>II</strong>I Deel, bladz. 143 de voorkeur geven; dan geheel<br />
verkeerd is de reden, welke men voor deze verbetering<br />
bij-
( 149 )<br />
bijbrengt, dat de Dichter nooit zo fpreekt van zijne eigene<br />
grootheid, en dat deze lezing tegen het beloop van<br />
dit lied zou ftrijden: immers wat het eerfte betreft, nru<br />
betekent alle luifterrijke grootheid, ook van menfchen,<br />
bijvoorbeeld, Jerem. X L V : 5. Pf. CXXXI: 1, en wat<br />
het andere betreft, kan er zeker niets overeenkomftiger<br />
met den inhoud van den Pfalm zijn, dan dat David bidt<br />
om de herftelling van zijnen luifter, die door den opltand<br />
van Abfalom zo aanmerkelijk verminderd was. Het volgend<br />
lid vertaalt COCCEJUS in zijn Lexicon op het<br />
woord 33D zeer wel, et ver fa vice confolaris me, behalven<br />
dat ik het als ene bede opvatte.<br />
L X X I I: 1.<br />
Een lied van Salomo. Zo heb ik het Hebreeuwfche<br />
r\ai&7 vertaald, wijl de *? in de opfchriften der Pfalmen<br />
elders altijd den maker aanduidt: ik twijfel intusfchen of<br />
Salomo wel de Dichter van dezen Pfalm zij, wijl elk die<br />
denzelven onbevooroordeeld leest, dien veeleer op Salomo<br />
zal aanwenden, offchoon hij hem ook van den Mesfias<br />
uitlegt, dan aan hem toefchrijven. Men zou dus nahob<br />
met VENEMA en KNAPP tot den Pfalm zeiven kunnen<br />
brengen, in dezer voegen:<br />
•po T/rp-iS)<br />
K 3 0 GodJ
C 150 )<br />
0 God! verleen aan Salomo,<br />
Verleen den Koning uw rechten,<br />
En uw gerecht aan 'sKonings zoon.<br />
En zo moeten zij het begrepen hebben, die dezen Pfalm<br />
als een deel van den vorigen hebben aangezien, gelijk in<br />
fommige handfchriften bij KENNICOTT en DE ROS-<br />
SI. — Of men zou kunnen zeggen, dat nn 1<br />
?» 1<br />
? ene uitlegging<br />
is van fra 1<br />
?, welke eerst aan den rand geftaan<br />
heeft, die naderhand in den tekst ingerukt, en vervolgends<br />
op ene verkeerde plaats gefteld is; en deze gisfing<br />
fchijnt daaruit enig gezach te ontfangen, dat nniai in<br />
Vijf handfchriften bij KENNICOTT wordt uitgelaten.<br />
L X X I 1: 6.<br />
Hij zal gelijk een regen op het dorre dalen. Men vertaalt<br />
dit doorgaands nagras, pratum detonfum; dan op<br />
die vertaling heeft MiCHAëi.is, Supplem. ad Lex, \<br />
Hebr. pag. 289 niet te onrechte aangemerkt, dat afgemaaid<br />
gras integendeel zeer groen is, en geen gefchikt<br />
beeld oplevert van zulk enen ellendigen toeftand van een<br />
land, welke nodig heeft om door enen milden regen geholpen<br />
en herfteld te worden. Hij zelf vertaalt het daarom,<br />
in navolging van den Chaldecuwfchen Uitbreider,<br />
in zijne Hoogduitfche overzetting een van fpringhanen<br />
afgevreten land. Zeker geeft deze overzetting enen fraien<br />
zin; dus toch worden de onderdrukkers met een zwerm j<br />
van fpringhanen vergeleken, die het land hadden afgevreten;<br />
dan de wortel is blijven ftaan, en herftelt zich,<br />
tSoqr enen milden regen, gelijk dikwijls in het Oosten<br />
ge-
C 151 )<br />
gefchiedt, met hoedanigen regen dan hier de regering<br />
van den hier bezongenen Koning vergeleken wordt: het<br />
komt mij echter voor, dat de uitdrukking, indien deze de<br />
zin ware, wat al te onbepaald zou zijn; immers wie zou<br />
door pratum detonfum juist aanftonds verftaan een pratum<br />
detcmfum a locuftis, zo men er geen de minfte uitdrukkelijke<br />
melding van fpringhanen bij vondt? ik heb daarom<br />
gedacht om u liever in het gemeen voor dor land te nemen:<br />
dit kan het zeer wel betekenen, indien wij het<br />
Arabifche 'J?A vergelijken: dat beduidt eigenlijk fe*<br />
care, en daarvan ook tonder e, detondere, waarvan het<br />
wel kan overgebracht zijn om een land, dat dor en kaal<br />
is te betekenen, waar niets wast; eveneens, als bij voor-<br />
beeld Jy-^- bij GOLIUS is herbae omnis expers terra,<br />
et pluviae defeftu laborans; aqua, gelijk WIL MET er<br />
ter verklaring bijvoegt, omnis pluvia, indeque etiam fertilitas<br />
refe&a quaf et feclufa est, van jy-^- fecuit refecuit,<br />
amputavit. Men kan hier tevens mede vergelijken<br />
rhu px Levit. XVI: 22, en het geen daar over is<br />
gezegd door A. SCHULTENS in zijne Animadv. Philol.<br />
op die plaats.<br />
De vergelijking zal dan dezelfde zijn, als die, welke<br />
wij vinden Jez. XLIV: 3. — In de verklaring van «|«ni<br />
in het twede lid volg ik MICHACLIS, Supplem. Lex.<br />
Hebr. pag. 644.<br />
LXX<strong>II</strong>: 16.<br />
Het koren fpruite welig uit. In het oorfpronglijke<br />
na nas *n\ Men vertaalt het doorgaands daar zij een<br />
K 4 hand*
handvol koren, dan behalven dat die vertaling nïet ftrookt<br />
met den hier uitgebragten wensch, ftrijdt zij ook tegen<br />
de betekenis van het woord nos: Rabbi SALOMO JA item<br />
heeft reeds zeer wel opgemerkt, dat het veeleer<br />
vermeerdering of overvloed betekent, gelijk men kan afnemen<br />
uit het Arabifche l—CO-i^ dat eigenlijk gebruikt<br />
wordt van iets, dat wijd en zijd verfpreid wordt, en<br />
'daarvandaan overgebracht tot ene talrijke voortplanting,<br />
voornamelijk van het vee, wanneer het zelve overvloedig<br />
werpt, met welke betekenis die van ene overvloedige<br />
vrugtbaarheid van het koren, dat uit de aarde welig<br />
ontfpruitende, zich ginds en her verfpreid, zeer na<br />
overeenkomt. — De Heer SCHROEDER is hieromtrend<br />
Van dezelfde gedachten.<br />
En 't volk fpruite uit de ftad hervoort enz. Vergelijk<br />
den Heer SCHROEDER, Orig. Hebr. Cap. V<strong>II</strong>, §. 34.<br />
L X X I I I: i.<br />
Een mijner vrienden, die dacht, dat de melding van<br />
(sraël hier juist niet zeer ftrookte, giste, dat men de<br />
woorden beter dus zou kunnen afdelen:<br />
bü "\W>b 2)È5 -JX<br />
?b<br />
Ja waarlijk God is den oprechten goed;<br />
Een Schutsgod hun, die rein-van harte zijn.<br />
Ene
( 153 )<br />
Ene gisfing zeker, die zeer/raai is, dan die mi] niet nodig<br />
fchijnt, daar toch dit lied ten dienfte der Israëlieten<br />
gemaakt is: de zin is derhalven: God is den genen onder<br />
de Israëlieten goed, die rein van harte zijn.<br />
L X X I I 1: 4,<br />
De verdeling die KNAPP gevolgd is, geeft zeker enen<br />
zeer goeden zin: volgt men dezelve, dan kan men ook<br />
in het twede lid xna nemen van de frisfche en van vetheid<br />
blinkende gedaante dezer wellustelingen, van de ei-<br />
c<br />
genlijke betekenis van K*ö, y-ï, blinden, even gelijk<br />
als in het Griekfche Ai^ès en Latijnfche nitidus meermalen<br />
plaats heeft. De Heer SCHROEDER heeft intusfchen<br />
over deze plaats nog ene andere zeer fraie gisfing:<br />
te weten, daar het uit Jez. LVIH: 6 zeer waarfchijnlijk<br />
is, dat nmin banden of touwen zijn, waarmede een juk<br />
wordt aangebonden, denkt hij, dat onio 1<br />
? een fout is,<br />
die ouder is, dan alle handfchriften en oude overzettingen,<br />
en dat men daarvoor zzmh te lezen heeft, zo dat<br />
het zij, hun juk is zonder banden, dat is , zij worden door<br />
geen banden van enig juk gekneld; volgends ene gewone<br />
leenfpreuk, waardoor een juk allerleie moeilijkheden en<br />
onheilen betekent, gelijk Klaagl. <strong>II</strong>I: 27 en elders. Deze<br />
leenfpreuk wordt, naar zijne gedachten, voortgezet in<br />
het volgende lid; c=h\x xnai, het welk hij vertaalt et<br />
praepinguis est crasjities eorum: wij zouden in onze taal<br />
zeggen: zij blinken van vet; bto namelijk vertaalt hij:<br />
K 5 door
C 154 )<br />
door vet, dikte door vet, van ^ crasfum esfe, crasfefcere,<br />
het welk de eigenlijke betekenis van dit woord<br />
is; terwijl ook im van vette beeften eigenlijk gebruikt<br />
wordt. Het laatfte lid vat VENEMA ook bijna op dezelfde<br />
wijze op, als hij het vertaalt, et concreta eorum<br />
erasfitudo praenitet. Ik moet bekennen, dat mij deze<br />
gisfing bij uitftek fraai voorkomt: ik heb ze alleen daarom<br />
niet in den tekst mijner vertaling gebragt, omdat ik, daar<br />
ik nog twijfele, en zo wel als de Heer SCHROEDER,<br />
niet meer dan gisfen kan, liefst dat geen wilde plaatfen,<br />
het welk met den gewonen tekst het naast overeenkwam.<br />
L X X I I 1: 7.<br />
Ik volg hier SCHNURRER, die rftn vergelijkt met<br />
%tfmXma* 9 eigenlijk het pericardium of de hartzak, en<br />
daarna het hart zelf, en die tevens voor inn> met verfcheidene<br />
oude Overzetters IDW leest. Zie zijne Disfertationes,<br />
pag. 153, 154. De Heer SCHROEDER<br />
heeft deze plaats reeds voor hem dus uitgelegd en verbeterd.<br />
Het twede lid, 33*7 twzwn mv, vertalen onze<br />
Overzetters : zij gaan de inbeeldingen des harten te boven,<br />
het welk zeker vrij onverftaanbaar is. Verftaanbaarder<br />
is de overzetting van LUTHER, Jie tkun, was fie nur<br />
gedenken, hoe wel ook die niet nauwkeurig is. Naar<br />
mijne gedachten moet vos met nroara geconftrueerd worden.<br />
ni'3»a heb ik ij dele plans vertaald, wijl het, gelijk<br />
ook de Heer SCHROEDER heeft opgemerkt, juist zulke<br />
in."
C 155 )<br />
inbeeldingen en gedachten betekent, die enen fchoner,<br />
fchijn vertonen, uit kracht van deszelfs oorfprong van<br />
ruw eigenlijk fteken, en van daar ook fnijden; waanan.<br />
het inzonderheid gebruikt wordt voor het fnijden vu<br />
beelden en andere figuren; zo betekent het dikwijs<br />
een gefneden beeld,. Levit. XXVI: i enz. Een frai<br />
opgcfmukt beeld der gedachten, het welk men zici<br />
zeer fchoon voorftelt, wordt dus ook te rechte zc<br />
genoemd. In "üy heeft men hier vervolgends te lettei<br />
op dat bijzonder gebruik, waardoor het van ene buitel<br />
zijne oevers ftromende rivier of beek genomen wordt<br />
over het welk ik reeds gehandeld heb in de bijzonder'<br />
aanmerkingen op Pf. XV<strong>II</strong>: 3. Men ziet dus, hoe in di<br />
vers ene fraaie leenfpreuk het hart dezer bozen voorftel<br />
als ene bronwel, waaruit niets dan boosheid opwelt, ei<br />
ijdele ontwerpen met volle ftromen, als uit ene overlo<br />
pende beek, voortvloeien. De befchrijving dezer boos<br />
wichten is dus zeer fterk, als die hunne boosheid niet ii<br />
hun hart verborgen houden, noch hunne ontwerpen on<br />
uitgevoerd laten, maar uit wier hart de boosheid uit<br />
breekt, en die alles doen wat hun boze hart hun inboe<br />
zemt.<br />
L X X I I 1: 10.<br />
Hoe zeer ik in de vertaling van dit vers die uitleg<br />
ging gevolgd ben, die mij het waarfchijnlijkst voorkwam<br />
wil ik echter wel bekennen, dat ik in dezelve nog niei<br />
volkomen kan berusten. Het eerfte lid is mij minder dui<br />
fter, mits men W voor W leze : dan het twede blijf;
C 156 )<br />
nij vrij donker: de overzetting van onzen Nederlandfchen<br />
IMjbel zou ik graag in zo verre volgen, als zij xha -n<br />
overgezet hebben wateren eens vollen bekers, en het dan<br />
va-talen, waar zij wateren des vollen bekers drinken,<br />
dt is , waar zij met volle bekers water drinken, indien<br />
if maar overtuigd ware, dat in nha ene uitlating van DO<br />
ff een dergelijk woord plaats had: althands het voorieeld,<br />
dat men daarvan bijbrengt uit Pf LXXV: 9 fchijnt<br />
nij niet gefchikt te zijn, wijl vhè daar duidelijk een adfftivum<br />
is, het welk betrekking heeft op DO, dat er oniiiddelijk<br />
voorgaat. Ook weet ik niet, of het drinken<br />
•an water met volle bekers wel een gefchikt beeld zij van<br />
i i e n<br />
1<br />
wellustigen overvloed,- die hier moest gefchilderd<br />
vorden; men zou denken, dat wijn hier beter voegde<br />
tui water, het welke wel tot verkwikking kon (trekken,<br />
haar geenfins de wellust verzadigen: en die laatfte zwaigheid<br />
blijft ook bij de opvatting van hun, die K'D 'O<br />
tgenlijk wateren der volheid, dat is, overvloed van water<br />
'ertalen, het welke ik in den tekst gevolgd ben; behal-<br />
•en , dat het misfehien dan in het oorfpronglijke zou gereest<br />
zijn era N^B. — HERDER, vom Geist der Hebr,<br />
loëfie, <strong>II</strong> Deel, bladz. 357 leest het eerfte lid zo;<br />
ci hij vertaalt het gehele vers dus:<br />
Sie trinken fatt fch aus dem harten flein;<br />
Sie presfen reiche wasfer fch hervor.<br />
"io veel ik uit zijne aanmerking begrijp, verftaat hij dit<br />
inn de hardfte en tevens voorfpoedigfte dwingelandij, die<br />
uit
C 157 )<br />
uit alle, zelfs in den eerften opflag daartoe zeer ongefchikte<br />
dingen, het rijklte voordeel weet te halen: ik erken<br />
zeer graag de geeftigheid van dezen inval; dan teven»<br />
komt mij de fpreekwijs QVP taiW euigfins hart voorj<br />
daarteboven is airv niet in het algemeen een harde fteen,<br />
maar een zeker foort van edel gefteente, gelijk uit alle<br />
plaatfen blijkt waar het voorkomt; en dus komt het in<br />
deze fpreekwijs niet te pas. Men zie Exod. XXV<strong>II</strong>I: 18.<br />
XXXIX: n. Ezech. XXV<strong>II</strong>I: 13. Ene andere gisfing<br />
heeft onlangs de Heer GREVE over deze plaats bijgebragt<br />
in zijnen TraStatus de metris Hebraeorum, pag. 265,<br />
waar hij dus leest:<br />
tr?n >ny ya\ ph<br />
roS'isn; nh urn<br />
het welk hij op volgende wijze vertaalt:<br />
Nimirum hoe loco haefitare mei folent, nee rettum iter<br />
amplius tenere.<br />
Voor » leest hij ais?-, dat hij afleidt van aw,<br />
hae/it, impedilus fuit: voor X^D -D, fielt hij vh D
C 158 )<br />
gist: alleen zou ik de voorkeur geven aan iets anders,<br />
dat nader met het bekende fpraakgebruik overeenkwam,<br />
dan juist twe woorden door ene gisfing plaatfen, die in<br />
onze tegenwoordige overblijffels der Hebreeuwfche 'taal<br />
niet bekend zijn; te meer, daar geen der ouden op iets<br />
diergelijks gevallen is.<br />
L X X I I I: 18.<br />
Tot opheldering der overzetting, welke ik van dit vers<br />
gegeven heb , moet ik omtrend de woorden nip^n en<br />
niKiaro het een en ander aanmerken, nip 1<br />
?" heb ik vertaald<br />
glibberige fteilten. Het woord komt van p*7n, waarvoor<br />
de Arabieren twe woorden gebruiken, namelijk tJi.-J._a.<br />
en welke beide woorden eigenlijk zo veel be<br />
tekenen, als glad en effen maken, en naderhand ook<br />
fchtrp maken, wetten, omdat men mesfen, zwaarden<br />
enz. fcherpt door ze glad te maken. Hiervandaan heeft<br />
onder anderen iJL-JU.:-. een fteile en te gelijk gladde<br />
fteenrots of berg, die fcherp en fteil in de hoogte op<br />
gaat, en van wiens top men dus ligt kan afvallen. Zo<br />
wordt (_ü-3L__ door GJEUHARI verklaart \^-A__rO\<br />
g.siJi^A.J)] een hoge berg; en dus komt het ook voor<br />
in de fpreekwijs, die met onze plaats wel enige gelijk<br />
heid heeft oi-^—=- O—' 8<br />
j—5 iemand van enen<br />
hogen fteilen berg nederwerpen, dat is, in het verderf<br />
fiorten, bij HARIRI, Conf. <strong>II</strong>I, pag. 172, waar<br />
S C H U Li
C 159 )<br />
SCHULTENS ene uitlegging van dit woord door Te-<br />
BLEBI aanvoert, die deszelfs kracht nog fterker uitdrukt,<br />
dan GJEUHARI, namelijk ^ vJ-JL__.<br />
V^-A-^-J dat is, üi-JL-a. is een<br />
hoge, gladde of glibberige berg. Ook is deze betekenis<br />
niet geheel vreemd in het andere werkwoord oL-LA ;<br />
althands s<br />
^—, behalven dat men dan ook geen reden zou<br />
kunnen geven, waarvandaan de 1 naast de » in dit<br />
woord kwame. MicHAëLis vertaalt het betriigliche<br />
feilen, van K'ism, bedriegen; dan die betekenis<br />
mag hier plaats kunnen hebben; zij voegt niet voor de<br />
andereplaats, waar dit woord voorkomt, Pf. LXX1V: 3,<br />
waar nisiffD zeker verwoeftingen zijn: MicHAëLis wil<br />
daar wel niszra lezen van ristf, Oriënt. Bibl. X<strong>II</strong> Deel,<br />
hl. 188; dan daar KENNICOTT de 1 in ntxrao ter dier<br />
plaatfe in dertig handfchriften vond, durf ik die lezing<br />
niet verlaten: dit woord komt dan zeker van «m, het<br />
welk eigenlijk betekent in de hoogte geheven te worden,<br />
gelijk inzonderheid blijken kan uit het Arabifche ^ U ^ - i ,<br />
van-
C ifo )<br />
vanwaar niet alleen N>wn betekent bedriegen, eveneeni<br />
als wij in onze taal in dien zelfden zin zeggen, iemand<br />
opligten, gelijk de Heer VERSC HUIR in het Register<br />
op VENEMA'S Comment. in Malachiam zeer wel heeft<br />
opgemerkt, maar ook kan nwaro zo veel wezen als ver"<br />
heffing, opbeuring (*). Nemen wij nu deze tot hier toe<br />
bewezene betekenisfen van rop^n en niNisyo aan, dan zou<br />
men naar de woorden dus moeten vertalen : gij fleldet hen<br />
op glibberige fleilten, gij doet hen rallen door hunne op<br />
heffingen , dat is, door hunne hoge opheffingen doet gij<br />
hen zo veel te gevoeliger vallen: zo dat men hier het zelf<br />
de uitgedrukt vindt, als in het bekende gezegde van<br />
CLAUDIANUS.<br />
Tolluntur in altum, ut lap/u graviore ruant.<br />
Men vindt bijna het zelfde denkbeeld Pf. C<strong>II</strong>: fi. Ja<br />
ik zou hier te minder de betekenis van verwoeftingen kie<br />
zen , omdat, indien de Dichter het denkbeeld van vallen<br />
in verwoeftingen had willen uitdrukken, hij, zo ik mij<br />
niet bedrieg, volgends het fpraakgebrulk niet rwmd),<br />
maar nwraro- of nistWD zou gezegd hebben; daar inte<br />
gendeel roxMB 1<br />
? zeer wel kan betekenen, propter elevatio-<br />
nes, namelijk eorum, door hunne verheffingen: de *? im<br />
mers beduidt meermalen zo veel als o i , van wegens, ge<br />
lijk Ge». IX: 5. Pf. CXIX: 20, 91 enz., om geen meer<br />
voorbeelden bij NOLDIUS, COCCEJUS en anderen<br />
genoegfaam te vinden, bij te brengen. De LXX hebben<br />
(*) Over de betekenis van verwoejling zal ik iets zeggen<br />
op Pf. LXXIV: 3.<br />
bij-
C 161 )<br />
byna op dezelfde wijze «-W^i h T~ , WM|
L X X IV: 3 —<br />
Tot opheldering en bevestiging van mijne overzetting<br />
merk ik het volgende aan.<br />
1. ) nlwirp, het zelfde woord, dat ik boven bij Pfalm<br />
LXX<strong>II</strong>I: 18 verklaard heb, vertaal ik hier, gelijk gewoonlijk<br />
gefchiedt, -<br />
door verwoeftingen; alleen leid ik<br />
het, gelijk ik daar insgelijks gezegd heb, af van xttfj,<br />
volgende daarin het oordeel van den Heer SCHROEDER,<br />
naar wiens gedachte in mi van de betekenis van opligten ,<br />
in de hoogte heffen , eveneens de betekenis van verwoeften<br />
komt, als in het Grïeksch «mV_c&«< en «>«S-«T
( 163 )<br />
gen met Onmm, wijl dan wip en pi'io ïtpa zeer naauw*<br />
keurig aan eikanderen beantwoorden, op deze wijze:<br />
nsj niKM 1<br />
? yt>i>3 nann<br />
3'W jnh' bi<br />
Yrtit UK» Bnp-<br />
3. ) Daar de Uitleggers in het vierde vers zeer Verlegen<br />
zijn met de fpreekwijs ninis oninix o?, heb ik, gelijk<br />
ik aanftonds zeide, met nmnix het vierde vers geëindigd,<br />
en gis, dat men fninix voor mntx moet lezen, het welk<br />
ik te famen voege met jru;, gelijk ik, met den Heer<br />
SCHROEDER leze, Voor jni», het welk bier genen zin<br />
heeft: zo dat het zij jni' T/ninix uwe tekenen heeft hij<br />
verbroken. Onder PD.' moet men danmx, de vijand verftaan,<br />
welk woord was voorafgegaan, vs. 3. (*)<br />
4. ) Voor run vs. 6, of, gelijk de Keti heeft, rnjn leest<br />
HOUEIGANT zeer eenvouwig nxi, ene lezing, die zekerlijk<br />
enen zeer goeden zin geeft, en die onder de ouden<br />
ook SYMMAOHUS gehad heeft, hoewel alle anderen *<br />
het welk opmerklijk is, hier een of ander verbum gelezen<br />
heb-<br />
(*) Ik weet wel, dat men de woorden mms aniniN ïötfl 1<br />
verklaart: zij hebben hunne tekenen tot tekenen gejleld, dat is,<br />
zij hebben hunne afgodifche tekenen opgericht, opdat men die mof<br />
godlijke tekenen zou houden: gelijk het VENEMA ook neemtj<br />
dan men gevoelt, dunkt mij, tevens het harde, dat er tn- df#<br />
uitlegging is; om niet te zeggen, dat ook dus jn-r geen'<br />
cufativus heeft, dien het toch fchijnt te moeten hebben*<br />
L a
( 164 )<br />
hebben, bet welk de betekenis van klieven, breken, of<br />
iets diergelijks gehad heeft.<br />
5.) Daar er in het voorgaande niets is, waarop het adfixum<br />
femininum in rrrnna vs. 6 betreklijk kan gemaakt<br />
worden, lees ik liever -ynina uwe graveer/els. De ouden<br />
hebben, uitgenomen den Chaldeeuwfchen Uitbreider,<br />
allen, gelezen rrnna hare deuren; dan deze lezing heeft<br />
dezelfde zwarigheid tegen zich.<br />
L X XI V: ao.<br />
De woorden D»n tm pn vmm vfao V? zijn<br />
moeilijk. Hoe verfchillend dezelve door oudere Uitleggers<br />
zijn opgevat, kan men bij GEJERUS zien. VE<br />
NEMA vertaalt ze: qma plena fuut tenebricofa terrae,<br />
manfiones, violentia, welke overzetting zeker zeer hard<br />
is. DATHE vertaalt: nam denfis/hnae tenebrae babitationes<br />
violentiae expofitas rtplefit. Hij tekent er dit<br />
bij aan: „ ps 'Jiprm est nominativus. Dcnfisfimae tene-<br />
„ brae trópice dicuntur pro fumma calamitatc, quae re-<br />
,', plent Dan rttiU habitationcs violentiae, quae pasfive<br />
„ dichte fuut, pro violentiis et injuriis, quibus habita-<br />
,, tores, hoe est, Israëlitae ab hostibus vexabantur. "<br />
ZACHARIAE neemt het insgelijks zo, daar hij er deze<br />
ömfchrijving van geeft: ,, Das mit fürchterlich finfterri<br />
„ Wolken bezogene (iris aüsferfte unglück gefallehe)<br />
„ land fiehet alle fcinc ftadte in Wölinu'ngen des mordens<br />
„ verwandelt. " Dan vooreerst fchijhen mij alle<br />
plaatfen, waar l»na voorkomt, meer te zijn voor de betekenis<br />
van duifiere plaatfen, dan Wel van duif er nis; en<br />
ook<br />
z e k e r v
C 165* )<br />
'ook de famendelling van dit woord met een a Hebnanticum<br />
leidt natuurlijkst tot die betekenis; hierbij komt ten<br />
anderen, dat duifternisfen des fonds voor een duifter, donker<br />
land mij ene harde en ongewone fpreekwijs fchijnt.<br />
Liever verfta ik daarom door de donkere plaatfen van het<br />
land, eenvouwig met anderen, alle heimelijke plaatfen,<br />
als bij voorbeeld, dichte hosfehen, feenrotfen enz., die<br />
vol waren van woningen des moords of van moordfpelonken,<br />
inzoverre de dropendc partijen van de vijanden zich<br />
in dczelvcn, het gehele land door, verdoken hadden.<br />
Intusfchen kan er, indien wij dit lied brengen tot de ver<br />
volging van ANTIOCHUS EPIFANES nog wel ene<br />
meer bijzondere ömdandigheid zijn, waarop deze woorden<br />
betrekking hebben: wij lezen namelijk i Makkah.<br />
<strong>II</strong>: 29 enz., dat, toen ten dien tijde vele Joden naar defpelonken<br />
in de woedijnen vlugttcn, de bevelhebbers van<br />
ANTIOCHUS hen ook derwaarts vervolgden, cn omtrend<br />
duizend hunner ombrachten. Vergelijk JOSEPHUS,<br />
Ant. jFud. X<strong>II</strong>: 6. Hoe gefchikt kon met betrekking tot<br />
dit geval gezegd worden, dat de duidere of verborgen<br />
plaatfen des lands, de afgelegene woedijnen, vervuld waren<br />
van moordfpelonken ?<br />
L X X V: 6,<br />
Spreekt niet zo fout enz. De Syrifche Overzetter heeft<br />
hier ene vertaling, die, gelijk het mij voorkomt, wel<br />
verdient, dat er enige melding van gemaakt worde, na<br />
melijk ]30j-O ^Q_S-^-_?Zc> en /preek niet met<br />
L § • ffU§
( 166 )<br />
enen opgehevenen hals. Misfchien heeft hij pn? met<br />
verbonden, en pru> in de betekenis van ftijf genomen,<br />
welke bij de Arabieren heeft, gelijk ik boven<br />
ven bij Pf. VI: 8 gezegd heb: immers een ftijve hals kan<br />
zo veel zijn, als een hals die men ftijf in de hoogte houdt:<br />
dan daar pmr TÏI ene fpreekwijs is, die ook voorkomt<br />
Pf. XXXI: 19, XC1V: 4, moeten wij ook hier liever<br />
pni> bij W voegen, Uffiö met den hals voor met enen ft'ijven,<br />
enen ftijf in de hoogte verhevenen, hals, komt ook<br />
voor Job XV: 26. Een zo naar achteren gebogene en<br />
ftijf in de hoogte gehouden hals is bij de Oosterlingen een i<br />
zeer gewoon zinnebeeld van trotschheid, waarvan men<br />
verfcheiden voorbeelden zien kan bij den Heer SCHROE<br />
DER, Orig. Hebr. Cap. <strong>II</strong>I, §. n. Bekend is ook de<br />
fpreekwijs, magna cervice triumphans, bij CLAUDIA-<br />
NUS.<br />
L X X V I : 11.<br />
Hun ganfche woede. Eigenlijk bet cverblijffel van bunne<br />
woede. Dat het overblijlfel van ene zaak voor de ganfche<br />
zaak genomen wordt, heeft VENEMA reeds hier<br />
aangemerkt, en met voorbeelden bevestigd in zijnen Comment.<br />
ad Malach. <strong>II</strong>: 15. Ik voeg er alleen bij, dat<br />
zulks ook bij de Arabieren in gebruik is: A. SCHUL<br />
TENS heeft in zijne Animadverf. ad Dan- <strong>II</strong>: 18 daarvan<br />
reeds verfcheidene voorbeelden gegeven, waarbij ik j<br />
nog alleen voege MESOUDI in de Hifi. Man. van<br />
A. SCHUL-
C 167 )<br />
A. SCHULTENS, pag. 144. y--?}—*" *— s<br />
,J*IL.-A—3\ zijne wreedheid firekte zich tot allen uit,<br />
en ABULFEDA, Defcript. Syr. pag. 15. j>——w<br />
iji—C__/oo
( i68 3<br />
gelijk hij dan ook doen moest, rr vqor 'T: zijne verta<br />
ling is deze $o _ _ _ J Z ^ ^ J ^,,r,,V>, ^ cnj^]o<br />
zij ne hand ne&f t m;j d e s n a c; l i s gcflagen,,<br />
zo dat ik geen rust had, De Arabifche overzetter m<br />
de Polygiotta heeft wederom anders, namelijk dus:<br />
Oir* ^f--U! L V<br />
, - , U<br />
j ^ nachts mijne handen tot hem uiige-,<br />
ftrekt, en mijne vrees ging weg: misleiden heeft hij even<br />
als de LXX'gedacht, dat men moest lezen rviJj of.ruJS<br />
maar hoe hij van jian w>i heeft kunnen maken JU~$<br />
O-^'-e-, weet ik niet. SYMMACHUS alleen heeft<br />
den Hebreeuwfchen tekst, gelijk wij dien thands hebben,<br />
getrouw gevolgd , daar hij dus overzet: » x«e
C 169 )<br />
ging fchijnt mij altezecr het merk van ene willekeurige<br />
verbetering uit de genoemde gelijkluidende plaats te heb»<br />
ben, dan dat ik ze met GREEN in zijne Engell'che verhandeling,<br />
over het gezang van Habakuk, bladz. 17,<br />
voor de ware lezing zou durven houden; te meer, daar<br />
alle oude Overzetters het woord T hier gelezen hebben,<br />
dit alleen kan ik er tot enige bevestiging, dat »jy ene<br />
interpolatie is, die van den rand in den tekst is ingcflopen,<br />
nog bijvoegen, dat ook een MS. van de Pfalinen<br />
, door KENNICOTT getekend 156, te Karelsruhe<br />
bewaard, cn, gelijk hij meent, Proleg. pag. 402,<br />
edh. Brunf., van het begin der veertiende eeuw,<br />
hier de beide lezingen van »T en •» verenigt, op deze<br />
wijze: w Vflm T, waar, gelijk meer gebeurt, beide lezingen<br />
, T cn *J'V in den tekst geraakt zijn. A, SCHUL<br />
TENS, de defect, L. ff. §. LXXH, neemt 'T voor plaga,<br />
mijne plage, omdat Gods hand, die op iemand rust,<br />
meermalen wordt gebruikt voor ene plage, welke God<br />
jemand toezendt, en iJJ vergelijkende met het Arabifche<br />
^-x-Sj het geen van het zieden van heet water gebruikt<br />
wordt, vertaalt hij het: plaga mea noctu aeftuabat, fanguine<br />
fingultans ac bulliens, absque itlla intercapedine<br />
fingultandi: dan ook in deze uitlegging mishaagt mij zeer<br />
de vertaling van «T door plaga mea; want hoe zeer de<br />
hand vun God in den Bijbel voorkomt voor ene plaag,<br />
die hij iemand toezendt, is het evenwel zeer hard, dat<br />
mijne hand zo veel zijn zou als mijne plage. Ik weet<br />
\vel, dat SCHULTENS 'T ook dus neemt, JobXXlÜt<br />
a, waar hij >pnj* hjf rruj ~r vertaalt, plaga mea gravis<br />
est fuper gemitum m?um; dan, wijl men zeker daar met<br />
dc LXX, den Syrifehen en Arabifchen Overzetter, n<<br />
moet lezen, gelijk LE CLERC ree is heeft opgemerkt,<br />
d.oet die plaats niets af. Om dezelfde reden kan ik niet<br />
5 ia»
( 17° )<br />
ïnftemmen met de opvatting van VENEMA, die i» neemt<br />
in den zin van vis, potentia, zo dat het zo veel zeggen<br />
zou als vires meae aejluant, et, fanguine quaft per venas<br />
erumpente, evanefcunt, et corpus tabefcit: immers dat op<br />
zich zelf in zulk enen zin T voor potentia gebruikt<br />
wordt, is volftrekt onbewijsbaar. De Heer SCHROE<br />
DER, over deze plaats door mij geraadpleegd, kwam volkomen<br />
daarin met mij overeen, dat T hier in deszelfs<br />
eigenlijke betekenis moet genomen worden; dan omtrend<br />
ia fchreef hij mij het volgende , dat hij echter niet hoger<br />
dan ene gisfing wilde geacht hebben: „ SCHUL-<br />
„ TENSIUS re die cum Mi videtur Arabum y-kJ> con-<br />
„ tulisfe; idque verbum proprie motum fervidum notare,<br />
„ praefertim eum, qui fit cum ftrepitu, quem ipf'ae literae<br />
„ radicales quodammodo imitantur. Natae inde notiones<br />
„ bulliendi, copiofius effundendi, aliaeque plures. Nos-<br />
„ trum locum fic tento: manus mea per totam noclem fer-<br />
„ vido motu agitatur, et non interquiefcit; fcilicet in<br />
,„ precibus, quae, quo fervidiores funt, eo concitatior<br />
„ manuum motus. " — En deze gisfing wordt nog zo<br />
veel te meer verfterkt, wijl men ook de fporen der betekenis<br />
van enen motus fervidus niet duifter in y-kJ> en<br />
hetverwandte t/-== ,<br />
ó ontdekken kan: zo wordt ~~-c-S<br />
bij GOLIUS en GIGGEJUS uitgelegd, titillavit infantem<br />
fricando, het welk door ene fterke en vurige beweging<br />
van de hand gefchiedt; zo wordt ook bij GIGGEJUS<br />
O^—A.-M ^--5 o3~ ' 5<br />
(/*•*"-* uitgelegd regionem peragravit,<br />
misfchien als het ware huc illuc fe movit per regionem.<br />
In j~^> heeft men hier van de betekenis<br />
van hout te fchaven, namelijk door de fchaaf heen en weder<br />
te bewegen; ook wordt het hiervandaan uitgelegd bij<br />
Go-
C m )<br />
GOLIUS, vehementer propulit camelos, namelijk door heil<br />
fterk voorttebewegen. Dus kan dan in bier zeer wel betekenen,<br />
die fterke en iidderende beweging der handen,<br />
welke in vurige gebeden plaats heeft. Mij althands<br />
komt deze uitlegging vrij wat aanneemlijker voor, dan die<br />
van MicHAëLis, Supplem. Lex. Hebr. pag. 364 en<br />
1595, die dit mu brengt tot 111, en dat vergelijkt met het<br />
Syrifche protraxit, duravit, per/everavit, van<br />
waar hij deze fpreekwijs vertaalt: ,, manus mea mttu<br />
perfeverat, nempe, extenfa ad Deuin in precibus. "<br />
Want behalven, dat de fpreekwijs manus mea perfevsrat<br />
zeer hard is, is het althands op andere plaatfen, waar dit<br />
zelfde woord voorkomt, gansch ongefchikt om aan het<br />
verbum 111 te denken, vooral Klaagl. <strong>II</strong>I: 49.<br />
L X X V I 1: 19.<br />
Uw donder rolde /lag op flag. In het oorfpronglijk Haat<br />
hiin -pin Sip. Niets fchijnt mij natuurlijker, dan bibi<br />
hier van de krakende flagen des rollenden donders te ver<br />
klaren; naardien het Arabifche ^-.ars-l-a. zo uitdruk<br />
kelijk daarvan gebezigd wordt: zo wordt \^_=sr\I..-_*<br />
door GJEUHARI uitdruklijk verklaart ,>-£yJi Cl>^-*a<br />
het geluid des donders, en V^-STSJ—STS/O is ook hier<br />
vandaan !>-,£yJ^ C>J-JG S-A-S -J!<br />
ene wolk, waarin het dondergekraak is opgejloten, of ene<br />
don-
C m )<br />
donderwolk, Welk woord dus voorkomt tij zekeren Dichter,<br />
aangehaald door den Hooggeleerden KUYPERS,<br />
Not. ad Carmina AH Ben Abi Taleb, pag. 108.<br />
Zij hielpen met hunne benden, gelijk een klaterende<br />
donderwolk met regen bezwangerd helpt, wanneer de zuidewinden<br />
waien.<br />
JV—namelijk betekent eigenlijk rollen, votverei<br />
daarvandaan wordt A^ss2-_v gebezigd van alle geluid,<br />
dat door de lucht rolt , en voornaamlijk van den donder,<br />
welken wij ook dus zeggen te rollen, wanneer hij door de<br />
lucht klatert. Eigenlijk zou 1111 dan zijn fragor voluta-<br />
tus per a'érem; ik heb daarom het woord rollen ook in<br />
mijne overzetting gebracht, die naar de woorden zijn zou;<br />
bet geluid van uwen donder was met een rollend geklater.<br />
L X X V I I I:<br />
Ik ben nog zeer onzeker, of in de Woorden wi
C 173 )<br />
ingeflopen: immers beide fpreekwijzen n»p 'an en 'ptfiJ<br />
flpp komen in dezelfde betekenis van hogefchutters voor,<br />
de eerfte Jerem. IV: 29, de andere 1 Chron. X<strong>II</strong>: 2 en<br />
2 Chron. X<strong>II</strong>I: 17; met dat onderfclieid alleen, dat de<br />
eerfte fpreekwijs eigenlijk zulken betekene, die de pijlen<br />
van den boog werpen, de andere in het algemeen, die<br />
met pijl en boog gewapend zijn: daar ik niet weet, welke<br />
fpreekwijs eertijds bij de Joden de minst verftaanbare<br />
geweest zij, wil ik hieromtrend liefst niets beflisfen; en<br />
daar beide woorden in den zin over het geheel op het<br />
zelfde uitkomen, is ook dit zo veel te minder nodig. —.<br />
Het zou intusfchen ook kunnen wezen, dat men dezes<br />
beide woorden kan behouden, mits men voor 'on alleen<br />
tan) las, gelijk alle de oude Overzetters zo niet gelezen,<br />
althands vertaald hebben; en dan zou het zijn: de Efraimieten<br />
met den hoog gewapend, en daarmede fchietende,<br />
vloden nogthands in den firijd. *— M1 c H A ë L I S , Stip»<br />
plem. Lex. pag. 1694 , gist twijfelachtig, of men niet zou<br />
kunnen vertalen: ordinantes, dat is, aciem dispontntesarcu<br />
jaculantium, uit vergelijking van het Arabifche<br />
i_y...v.u_S ordinavit, dispofuitque recte; en KNAPP verkiest<br />
dit ook, het dus overzettende, Ephraïms föhnt<br />
konnten Bogefchützen in Schlachtordnung feilen: ik erken<br />
, dat dit enen zeer goeden zin geeft; dan daar p-ij<br />
in dien zin in den Hebreeuwfchen tekst nergends elders<br />
voorkomt, en integendeel rap 'punj voor met den hoog<br />
gewapenden ene gewone fpreekwijs geweest is, zou ik<br />
ook hier liefst deze betekenis willen houden; en, alles<br />
famen genomen, wegens het gezag der oude Overzetters,<br />
liefst lezen n»p Wil 'p»u. Ik heb intusfchen in mijne<br />
overzetting alleen den hoofdzaaklijken zin gegeven; die<br />
in alle lezingen op het zelfde uitkomt.<br />
L X X VI <strong>II</strong>;
C m o<br />
LXX VI <strong>II</strong>: S I.<br />
Een gramfchaps vloed enz. VENEMA heeft hier zeer<br />
wel aan rhv de betekenis gegeven van overfromen, gelijk<br />
rhp meermalen van ene rivier, die buiten hare oevers<br />
zich verheft, gebruikt wordt; maar is dit zo, dan kan<br />
men tevens aan oi, dat hier zeer mat door ook vertaald<br />
wordt, de betekenis geven van enen vloed, die uit een<br />
bron zonder ophouden en behendig voortvloeit; immers,<br />
dat het Arabifche a. daarvan gebruikt wordt, heeft<br />
A. SCHULTENS, Comment. in Proverb. XIX: 2<br />
overvloedig bewezen. Van hier komt DJ in de betekenis'<br />
van iets dat overvloedig en gedurig is, dat, als het ware<br />
gedurig en onophoudelijk als uit ene levende bron voortvloeit,<br />
ook voor Gen. XXXI: 15, uaeo m 'TOK DJ iim<br />
hij heeft onophoudelijk ons zilver verteerd, zo ook Num.<br />
XVI: 13, Ywn Dj ufo nn»n gij hebt u over ons ene<br />
lefiendige of altijddurende heerfchappij aangematigd, en<br />
1 Sam. I: 6 Djo DJ nms nntao, hare tegenpartij tergde<br />
haar onophoudelijk, DJ zegt in deze voorbeelden zo veel<br />
als perpetua abundantia, hoedanige betekenis het Arabifche<br />
fr—a- en de daarvan afgeleide woorden meermalen<br />
hebben; en dus is ook hier eigenlijk «» gedurig<br />
opwellende vloed van gramfchap, dat is, ene grote,<br />
overvloedige en gedurige gramfchap: dus wordt hiervandaan<br />
f—A zelfs ook door GOLIUS verklaard, mul»<br />
S /<br />
tus fuit vel evafit, abundavit, en rnultus, abun-<br />
dans.
( 175 )<br />
dans. Vergelijk S C H U L T E N S , ad HARIR.<strong>II</strong>, CO«fesf.<br />
VI, pag. 226, 227. Men vindt ook dezelfde leenfpreuk<br />
bij de Grieken, bijvoorbeeld, bij A E S C H Y L Ü S ,<br />
Perf. vs. 745-<br />
NO'v siaxwv ÏÜriu KtryA 7ia
C 176 )<br />
het bij de Hebreeuwen overgebracht tot den wind die<br />
wanneer zij door den hemel waait, djen als het'wire<br />
doortrekt of doorreist. Zo wordt het ook van den wind<br />
gébruikt, Num. XI: 31, 'm het verhaal van die zelfde<br />
gebeurtenis, waarop hier gedoeld wordt: mi ma p0J hni<br />
het welk onze Nederlandfche overzetters te recht vertaald<br />
hebben: toen voer een wind uk van den HEER. Dan dit<br />
zij genoeg van dit woord, over wiens oorfpronglijke betekenis<br />
ik mij thands niet behoeve uittelatcn Nemen<br />
wij intusfchcfl die betekenis in acht, dan zal het twede<br />
hd zo veel te beter met het eer.'te overeenkomen: Hii<br />
dreef den zuiden wind door zijne ft er kte voort: trouwens,<br />
het woord. ar., dat wij daar vinden, wordt inzonderheid<br />
van het le.den en voortdrijven van dieren, bijvoorbeeld,<br />
STVYTJ*'" E<br />
' :Z<br />
B R U I K T<br />
- ^ - Z I E 1<br />
XXX: ao.<br />
«L ?l n 2 1U dCZCI1 Pfil,<br />
' S ' n<br />
' w<br />
- & Zecr<br />
*<br />
mar den Oosterfchen trant worden dan de ooste- en zuidewind<br />
hier verbeeld nis kamelen, of andere diergelijke<br />
ïeisdieren, die, voortgedreven en geleü door jehova<br />
het hemelzwerk doortrekken of doorreizen. Men vindt<br />
diergelijke leenfpreuken bij de Arabieren. Dus worden<br />
wel op ene enigzins verfchillende wijze, maar echter'in<br />
denzelfden fmaak, hoewel met meer overdrevene Oos'er<br />
fche grootschheid Ook de donders met kamelen ver-ele"<br />
ken, welken door den zuidenwind, als haren ^leider<br />
worden aangevoerd en voortgedreven door IBN DO-<br />
REID, vs, las cn M 4; en, insgelijks worden ook de<br />
wolken door den wind ginds cn her gedreven bij ene kulde<br />
kamelen vergeleken, die door den wind worden voortgedreven,<br />
m bet zelfde gedicht, vi.
( *77 )<br />
L X X X 1: 4.<br />
KNAPP denkt dat men hier ÜIJQ in het meervouwd<br />
dient te lezen; en hij voert daarvoor het gezach aan van<br />
drie handfchriften, van den Chaldeeuwfchen Uitbreider,<br />
en van den Syrifchen Overzetter: dan daar het feest def<br />
nieuwe maan, en het loofhuttenfeest onderfcheiden waren,<br />
komt het mij niet waarfchijnlijk voor, dat men op<br />
onze feeflen zal gezongen hebben, maar alleen op ons feest,<br />
en dat bij de woorden in 't midden van de maand zal gevoegd<br />
hebben.<br />
L X X X <strong>II</strong>: 6,7.<br />
De woorden i'?Dn Dnan inso vs. 7 zijn door onze<br />
Overzetters vertaald, en als een van de Vorften zult gij<br />
vallen, het welk zeker enigfins duifier is. Duidelijker<br />
is het, als elk der Vorflen, gelijk het ook in de nieuwe<br />
berijming der Pfalmen genomen is, waarom ik het ook<br />
gevolgd hebbe; fchoon ik anders ook wel gegist had om<br />
•'i»n in vocativo optevatten en nnsa voor THX:). te lezen,<br />
zo dat het zijn zou; •<br />
Als iedereen zult gij, 0 Vorflen! vallen,<br />
Dan dit komt mij thands meer gedrongen voor, hoezeer<br />
ook dit door DURRLL gekozen worde. Men ziet intusfchen<br />
duidelijk, dat de zin Van Vers 6 en 7 hierop ne-<br />
• 1 ' M der-
( i?8. )<br />
derkomt: fchoon gij Goden en Zonen des Allerhoogïïen<br />
zijt, nogrhands zijt gij in de daad niets meer, dan alle<br />
andere meufchcn, en daarom zult gij alle te famen fterven,<br />
even als gij elk der Vorflen gedurig ziet ftcrven.<br />
L X X X I I I : 7.<br />
Indien de gisfing, welke ik als waarfchijnlijk opgegeven<br />
heb in deu inhoud van dit lied, waar is, zou men in vermoeden<br />
kunnen geraken, of niet D^K voor oiig moest<br />
gelezen worden ; wijl men 2 Chron. XX: 2 onder de vijanden<br />
der Joden niet de Edomieren, maar wel dc Syriers<br />
genoemd vindt: dan daar alle de handfchriften en oude<br />
overzettingen hier Oitx lezen, heb ik het niet durven wagen<br />
hier enige verandering te maken. Ook kunnen de<br />
Edomieten wel mede onder de volkeren geweest zijn,<br />
welke toen der Joden aanvielen, hoewel ze in de heilige<br />
gefchiedenis niet uitdrukiijk genoemd worden.<br />
L X X X I I I: 14.<br />
Gelijk het flro. Doorgaands vertaalt men deze woorden,<br />
gelijk een wervel, als bij voorbeeld onze Nederlandfche<br />
Overzetters, KNAPP en anderen: dan men zal niet'<br />
ligt kunnen ontkennen, dat mijne overzetting met de pa»<br />
rallelie beter ftrookt: het gezach voor dezelve vindt men<br />
, . o<br />
in den Arabifchen tongval, waar a.. volgends
C *79 )<br />
GJEUHARI ZO veel is, als W L^AOJ<br />
O-Ao-a., het welk GOLIUS vertaald heeft frumcnti<br />
calamus et ftipula. Men -ziet, dat J fr, volgends<br />
GJEUHARI, het ftro is, gelijk ook *hl in het Syrisch en<br />
Chaldeeuwsch. Dezelfde betekenis vindt plaats, Jez.<br />
XV<strong>II</strong>: 13, het welk men moet vertalen: hij zal gejaagd<br />
worden, ah het kaf der bergen voorden wind, en als het<br />
ftro roor den wervelwind. Men vindt daar eveneens p<br />
en hiii, als hier typ en W?j te famen gevoegd.<br />
L X X X V I I : o.<br />
MicHAëLis in zijne Orientalifche und Exegetifche<br />
Bibliothek, X<strong>II</strong> Deel, bladz. 191 fpreekt Wil voor tis<br />
uit, omdat de zin dus vloeiender, en te gelijk ene onre-.<br />
gelmatigheid der gewone woordvoeging vermeden wordt,<br />
die een adje&ivum fngularis numeri masculinum met een'.<br />
fubftantivum pluralis numeri femininum te famen voegt - en<br />
insgelijks omdat zich de van hem ter neder gefielde punkten<br />
beter dan de Maforethifche, tot het volgende vers fchikken.<br />
KNAPP en DATHE hebben dit insgelijks gevokddan<br />
ik zie niet alleen geen reden om hier van de gewone<br />
punélatie aftegaan, maar verkies die zelfs zo, omdat alle<br />
oude Overzetters volgends dezelve uitgefproken hebben,<br />
als ook omdat de conftruélie p n ?io nn»3j z e e r w e l m e t<br />
den aart der Hebreeuwfche tale ftrookt, wijl men meermalen<br />
vindt, dat verba of ook participia f"gularia mafcultna<br />
met pluralia fenrinina geconftrueerd worden,<br />
M 2 waar»
C 180 )<br />
waarvan men in de Syntaxis van den Heer SCHROE»<br />
DER, Reg. LX<strong>II</strong>, num. <strong>II</strong> verfcheiden voorbeelden<br />
vindt. HOUBIGANT heeft insgelijks hier aan niet gedacht,<br />
wanneer hij Pf. LV<strong>II</strong>: 2 voor n«n ny TI> wil<br />
gelezen hebben i3i»n ïi>. Dat de zin met de andere uit»<br />
fpraak gemakkelijker wordt, kan zijn; dan dit geeft mij<br />
geen recht om den tekst te verbeteren. Vergelijkt men<br />
de korte aanmerkingen over vs. 3, 4, 5, dan kan men<br />
duidelijk zien, dat ook uit de gewone lezing een zeer goede<br />
zin voortkomt.<br />
L X X X V I 1: 7.<br />
Dit vers is een der moeilijkften plaatfen, welke in het<br />
boek der Pfalmen gevonden worden. Hoe verfchillend<br />
men het zelve begrepen hebbe, kan men zien, indien men<br />
VENEMA, ZACHARIAE, DATHE, KNAPP, MicHAëLis,<br />
Oriënt, und Exeget. Bibl. X<strong>II</strong> Deel, bladz.<br />
193, SCHNURRER, Disfertat. pag. 149, 150 en anderen<br />
naziet. Zeker is het, dat onze gewone overzetting<br />
genen, of althands enen zeer gedrongenen, zin geeft.<br />
Ook zou men meer dan ene gisfing over dit vers kunnen<br />
maken, die niet van waarfchijnlijkheid ontbloot ware;<br />
mij intusfchen is het gemaklijkst voorgekomen, om alleen<br />
met ene kleine verandering van den tekst dus te lezen:<br />
dat is naar de Woorden, en alle zangers en fpelers zullen<br />
bij beurten van u zingen, "p '.U'P is dan voor "p DUJ'Ö,<br />
ge-
C 1S1 )<br />
gelijk bij voorbeeld Pf. <strong>II</strong>: 12, 13 -Dn voor « Q'Dn, en dit<br />
participium moet men dan nemen voor het futurum,<br />
waarvan men meer voorbeelden kan zien bij GLASSIUS,<br />
Phiiol. Sacr. Tom. I, pag. 350.<br />
L X X X V I I I: 16.<br />
Over vergelijke men SCHULTENS, Comment. ai<br />
Job. XXXVI: 14. In de verklaring van njiax koom ik<br />
hoofdzaaklijk met VENEMA overeen, die het twede lid<br />
vertaalt: fero terrores tuos exfternatus; dan dat hij dit<br />
woord houdt voor een participium, te famen gefteld met<br />
een n peragogicum van |2«, daarin fchijnt hij mij mis te<br />
te hebben, waarmede ook KNAPP en DATHE ten naaften<br />
bij overeenftemmen; wijl ik niet weet, dat de participia<br />
immer met een n paragogicum worden te famen<br />
gefteld. Liever zou ik het daarom voor een futurum van<br />
flö houden, en dat vergelijken met het Arabifche e>—i f<br />
het welk GOLIUS uit MARUPHIDES in de twede<br />
fpecies onder anderen uitlegt, dolore adfecit, adflixit,<br />
misfchien van de eigenlijke betekenis van óyJo drijven,<br />
voortdrijven, gelijk het GJEUHARI uitlegt, zo dat het<br />
eigenlijk zou zijn door fmerten en angflen geen rust te<br />
hebben, maar gedurig ginds en her gedreven te worden.<br />
en ,3-5^ fchijnen mij van enen geheel anderen<br />
aart te zijn: dan zulke onderzoekingen zijn buiten mijn<br />
beftek,<br />
M 3 LX XXIX.'
C i«* )<br />
L X X X I X : 16.<br />
VENEMA en anderen nemen hier te recht nj»nn voor<br />
het zelfde, dat Num. XX<strong>II</strong>I: 21 po ni'nn het geklank<br />
des Konings genoemd wordt, dat is, het bazuingeklank<br />
van Jehova, als Koning en Veldheer der Israëlieten, vergelijk<br />
Num. X: 1 enz. Intusfchen geloof ik dat in njnm<br />
een fout is, wijl het, zo er het geklank bij uitftek door<br />
verftaan werd, zeker raninn zou moeten zijn: met ene<br />
zeer kleine verandering lees ik daarom npnn en voeg dat<br />
bij rwi", zo dat het zij run' ni'ivi.<br />
L X X X I X : 20.<br />
Uw lieveling. Zeer lang heb ik in twijfel geftaan, of<br />
ik met alle de oude Overzetters en de meefte handfchriften<br />
TTorr? zou lezen, dan rvorb. Voor beide lezingen<br />
valt veel te zeggen; dan, alles overwogen hebbende, is<br />
mij tot nog toe de laatfte lezing der waarfchijniijkfte voorgekomen,<br />
daar toch deze woorden ene uitbreiding zijn<br />
van het geen God aan énen profeet, namelijk Nathan,<br />
omtrend David geopenbaard had, 2 Sam. V<strong>II</strong>: 10 enz.<br />
Zo dat Nathan hier door den lieveling van Jehova verftaan<br />
worde.<br />
L X X X I X :
C 183 )<br />
L X X X I X : 48.<br />
Denk, wat het duurzaamst leven zij, 0 God! Voor<br />
'js heb ik, met HOUBIGANT en ZACHARIAE,
C 184 )<br />
Voor rw fchijnt gelezen, en daarom vertaald te hebben<br />
^la-jj fl°f-> namelijk<br />
aarde; althands dat de Chaldeër niets anders dan T?n gegelezen<br />
hebbe, wordt nog bevestigd, door ene uitlegging,<br />
welke Rabbi SALOMO JARCHI van T?n geeft bij<br />
JPf. XLIX: 2. rnvJri) mvn xvit» n YVI: de aarde<br />
wordt *VWj genoemd, omdat zij veroudert en verrot,<br />
eigenlijk roeftig wordt, namelijk van de betekenis van<br />
verroef en, welke fin insgeli ks in het Hebreeuvvsch heeft.<br />
Hier komt ten tweden bij, dat insgelijks de parallelie meer<br />
voor *r?n dan voor Tin pleit; daar toch de Dichter in het<br />
twede lid niet van zich zeiven, maar van het gehele<br />
menschdom fpreekt, waarmede zekerlijk beter ftrookt,<br />
dat hij ook hier in het algemeen fpreekt, dan dat hij in<br />
dit Ud van zich zeiven, en in het volgende van geheel<br />
het menschdom fpreken zou. — Dit alles beweegt mij<br />
om hier liefst bij de gewone lezing te blijven; terwijl ik<br />
-bn hier niet enkel voor den leeftijd in het gemeen neem,<br />
maar voor een lang cn duurzaam leven, welke betekenis<br />
de Heer SCHEIDIUS, /. c. pag. 50, uit het Arabifche<br />
^JLi. zeer bondig bewezen heeft. De zin der gehele<br />
uttfpraak, vs. 48, 49 > fchijnt mij hier op neder te<br />
komen: zult gif dan nog langer op ons toornen, 0 God!<br />
houd het toch in gedachten, hoe ijdel en hoe vol van<br />
ramp zelfs de langdurigfte leeftijd zij, en hoe ijdel, hoe<br />
Uietsbeduidend de toeftand zij, waartoe gij het broze<br />
menschdom op deze aarde geformd hebt; daar toch het<br />
leven van elk enen, hoe lang het ons ookvoorkomc, zo<br />
Kort is, en in enen gewisfen dood eindigt, waaraan niemand<br />
%
C i85 )<br />
mand, zelfs niet de grootfte held, zich kan ontrukken;<br />
houd dit in gedachten, om toch dit zo broos en ellendig<br />
leven niet nog met nieuwe rampen te vervullen.<br />
L X X X 1 X : 51, 52.<br />
De condruétie van het 51 vers heeft den uitleggeren<br />
zeer vele moeite veroorzaakt; wijl men verlegen is, waartoe<br />
men uw O'a") Sa zal brengen, dat daarteboven ook<br />
niet eens goed Hebreeuwsch fchijnt te zijn, daar 1 et gewone<br />
fpraakgebruik zou vorderen DUT UW *Ö. Onze Nederlandfche<br />
Overzetters hebben het dus vertaald: gedenk,<br />
Heer! aan den fmaad uwer knechten, dien ik in mijnen<br />
boezem drage, [van] alle grote volken; en hier mede komen<br />
ook KNAPP en DATHE ten naaften bij overeen:<br />
zij hebben dus au» D'n ba bij pat» nam gevoegd; doch,<br />
gelijk elk ziet, geheel ftrijdig met het Hebreeuwfche<br />
taal-eigen. HOUBIGANT maakt hier zeer grote veranderingen<br />
in den tekst: hij brengt vooreerst Jiw nam tot<br />
het 52de vers, en leest vervolgends het 51de dus:<br />
'pTU 'man T^K D'Di'n an ba UTX nar , gedenk, 0 God! aan<br />
allen den fmaad der volkeren, dien ik in mijnen boezem<br />
droeg, DURELL verkiest met AQUILA en de Syrifche<br />
overzetting OT voor 'an te lezen, allen twist der volken,<br />
en dit zelfde, of ook uw '3T 12, alle fmadingen der volken<br />
, fiaat MicHAëLis voor Oriënt, und Exeget. Biblioth.<br />
XIX Deel, bladz. 143, 144, waarmede ten naaden<br />
bij overeenkomt de gisfing van enen ongenoemden<br />
geleerden bij MERRICK, UW nri Sa. De uitlegging<br />
van VENEMA is zo hard, dat mij, hoe zeer ik anders<br />
M 5 de
C ï86 )<br />
de verdienden van dien waarlijk groten man waardere<br />
mets anders nodig dunke, om te doen zien, hoe weinig<br />
bijval ze verdiene, dan om ze eenvouwig ter neder re {tellen:<br />
Recordare, Domine! opprobrii fier.orum tmrum\<br />
ferremeum in finu meo, menfiuratio, vel confummatio,<br />
fit potentum, vel jaculatorum, populorum. ZACHA-<br />
RIAE eindelijk leest niet onaartig "Jip voor 12 en omfchrijft<br />
het volgends die lezing: Siohedoch, wie dus laute<br />
kohngelachten fio vielen herdnifcher völker mir in meinen<br />
feele fchmerzet Ik voor mij zou er vooreerst niet<br />
vreemd van zijn om D'D* voor D-ÏI te plaatfen, gelijk ook<br />
enige handfchriften bij KENNICOTT en DE Ros SI<br />
doen, wijl dit met het gebruik der Hebreeuwfche tale best<br />
overeenkomt, en men zo ook o-n D'u SJ vindt, Ezech.<br />
XXXI: 6; hoewel het ook zou kunnen zijn, dat de Dichter,<br />
die juist niet in den bloei der Hebreeuwfche tale<br />
fchijnt geleefd te hebben, thv ooi, gefchreven heeft, en<br />
dat men dat naderhand omgezet heeft, om het tot
C 187 )<br />
leden van dit vers enigfins anders verdele, namelijk<br />
dus:<br />
WO 'nsw •fi& nam vxvk ">at<br />
iam TOK D^ai' DUT ba<br />
•|rraa map» ïain nir.» -p
C 188 )<br />
de laatfte woorden van vs. 52 TTOD nupy. Ook over derzeiver<br />
mening zijn het de uitleggers niet minder dan eens.<br />
Naar mijne gedachten zouden zij woordelijk moeten overgezet<br />
worden, fines, exitus unSti tui, het uiteinde van<br />
uwen gezalfden; dan daar deze fpreekwijze in onze taal<br />
enigzins vreemd luidt, heli ik het wat vrijer vertaald,<br />
het lot van uw gezalfden: ik verfta er door het fmadelijk<br />
levenseinde van dien Koning, van wiens fmadelijke lotgevallen<br />
hier gezongen wordt. Deze Koning zag thands<br />
het einde van zijn gebied en rrjajelleit, en dat wel op ene<br />
zeer fmadelijke wijze, gelijk inzonderheid zeer dichterlijk<br />
uitgebeeld wordt, vs. 39 — 46: niets is er dus gefchikter,<br />
dan hier aan dit uiteinde van dezen Koning te gedenken,<br />
en den fmaad, welken hem de vijanden dieswegens<br />
zullen hebben aangedaan; vooral, indien wij, volgends<br />
de gisfing, welke ik in de korte aanmerkingen,<br />
bladz. 225, getracht heb waaifchijnlijk te maken, door<br />
dien Koning Zedekia verftaan, wiens einde allerfmadelijkst<br />
was, en die op de honendfte wijze behandeld werd, daar<br />
hij niet alleen van den troon gebonsd, en zijne zonen<br />
gedood, maar hem tevens ook de ogen werden uitgeftoken,<br />
«Kon. XXV: 7, het welk bij de Oosterlingen niet<br />
alleen ene zeer zware, maar ook ene zeer fmadelijke ftraf<br />
gerekend werd. Het zal er nu maar alleen op aankomen,'<br />
dat ik deze betekenis van nap» bewijze. Ook hierin biedt<br />
mij de tongval der Arabiereu wederom de bereidvaardigfte<br />
hulp. Bij de Arabieren namelijk betekent 0n.<br />
der anderen zo veel als volgen, op de hielen volgen, en<br />
hiervandaan wordt het genomen van het gevolg, dat onze<br />
daden hebben, het welk de Latijnen eveneens door<br />
het woord fuccesfus uitdrukken. Zo wordt iL^.sl-2.<br />
bij Go nu s uitgelegd: finis, fuccesfus, et exitus reis<br />
zo
C 189 )<br />
zo vindt men het in den Koran XX<strong>II</strong>: 43 ü-j-sL-t &J~J<br />
j*j-soi\ j God bepaalt de gevolgen of de uitkomfien der<br />
zaken; insgelijks in het ftuk der Fabelen van BIDPAÏ,<br />
door den Heer SCHULTENS uitgegeven, pag. 74, Hn. 8,<br />
E 5.-_3\ (,—£ O'- — ft<br />
&_X-A_Ï'L-£ t^-arö ^-3 j S*^>ï> i^Jj-*» f Die mei<br />
te vreden met dat geen, het welk hij in de wereld heeft,<br />
meer begeert, zonder voor het gevolg daarvan te vrezen enz.<br />
Op dezelfde wijze wordt ook bij GOLIUS<br />
uitgelegd, finis, exitus, ac fuccesfus rei, en komt in dien<br />
zin voor, Kor. XV<strong>II</strong>I: 45. En daar deze woorden, en<br />
dus ook ons napy vocabula media zijn, die alleen het gevolg<br />
der daden te kennen geven, zonder te bepalen, of<br />
het zelve goed, dan kwaad zij, worden zij in beiderlei<br />
zin genomen; terwijl alleen de famenhang der 'rede moet<br />
beflisfen, of men ze ten goede, dan ten kwade te nemen<br />
hebbe: van hier betekent £ foms beloning,<br />
foms firaf, naar mate het de famenhang mede brengt,<br />
gelijk men in de voorbeelden zien kan, die aangevoerd<br />
zijn door VV1L L M E T , Lex. Arab. pag. 509 , en zo<br />
ook in andere woorden van CA-£_2 afgeleid, gelijk<br />
men daar insgelijks zien kan. Hier .komt nnpp zeer zeker<br />
voor in den zin van de kwade gevolgen, die het leven<br />
van dezen Koning had, of van deszelfs ftraf: ik zal<br />
daarom alleen nog een en ander voorbeeld ten bewijze,<br />
dat deze betekenis inzonderheid bij de Arabieren gebruik-<br />
lijk is, bijbrengen. Dus wordt K-^-5\-£ zeer duide<br />
lijk
C 190 )<br />
lijk voor de kwade gevolgen der altegrote begeerlijkheid<br />
genomen, in de plaats uit de Fabelen van BIDPAÏ, zo<br />
aanftonds aangevoerd. Zo betekent ook ïi-Sj-jLs.<br />
flraf in de Arabifche overzetting van het Tafereel van<br />
C.EB.ES:,>-&. **» W*^-><br />
&^_ii-*Ji ^y-La ^>_S k^u_3^ het welk in<br />
den oorspronglijken Griekfchen tekst dus luidt: « y.h T»><br />
(tdr'Y* h*** *«A«'T«» Ttfib e(*. Dus vindt men ook dit zelf<br />
de woord Hifi. Tim. Tom. I, pag. 634, en het werk<br />
woord in de derde conjugatie voor firafen,<br />
in de Moallakah van ZOHEIR.<br />
Een moedige leeuw, die, wanneer hij aangevallen wordt,<br />
zijden aanvaller fpoedig flraft, of, wanneer hij zelf niet<br />
met openhaar geweld wordt aangevallen, zelf de aanval»<br />
Ier is.<br />
Dan het bijgebrachte zij genoeg voor deze betekenis<br />
van nupy ter dezer plaatfc, het welk hier dus zeer gevoeglijk<br />
het droevig einde, het akelig lot, of ook (want<br />
dit alles komt in den zin op het zelfde uit) de ftraf van<br />
dezen Koning aanduidt.<br />
X C;
C 191 )<br />
X C : 1.<br />
Gij waart ons ene kuip, 0 God! HOUBIGANT leest<br />
hier ri?p voor pvo, gelijk ook enige handfchriften bij<br />
KENNICOTT en DE Rossi; dan ik heb de Maforethifche<br />
lezing hier behouden, en ]U>o door hulp vertaald,<br />
uit vergelijking van het Arabifche e)^—£ . het welk zo<br />
veel betekent, als helpen, gelijk men zelfs genoegfaam<br />
uit GOLIUS zien kan; van waar ook
C 192 )<br />
zekerheid hebbe. Men kan over het zeTve meer zien bij<br />
MicHAëLis, Supplem. Lex. Hebr. pag. 646. Voor<br />
het naast komt het mij voor, dat au, en<br />
de eigenlijke betekenis heeft van fnijden, affnijden, gelijk<br />
ook MicHAëLis denkt; men zou het dus kunnen<br />
vertalen; fnijdt gij hen af, dan flerven zij: dan, het<br />
zelfde woord fchijnt ook betekend te hebben, iets verre<br />
van zich wegtewerpen, en uit zijn plaats te rukken, zo<br />
dat het daar niet verblijve, bijna gelijk TO3 afgefneden te<br />
worden, zo veel is als uit ene plaats weggerukt en verre<br />
van daar verwijderd te worden, Pf. XXXI: 23. Jez. LUI:<br />
J5 enz., het welk als gelijkluidend met flerven voorkomt,<br />
Zach. XI: 9, wat fterft dat flerve, en wat afgefneden is,<br />
dat zij afgefneden. Van deze betekenis kan ojk in nu<br />
de betekenis van overflromend water, dat alles, wat het<br />
in deszelfs loop hindert, wegrukt, geboren zijn; en kiezen<br />
wij dit, gelijk ik in de overzetting gedaan heb , dan<br />
is het, rukt gij hen weg. In het Arabisch is er ook enige<br />
grond voor deze betekenis, wijl ^j, onder anderen<br />
bij GIGGEIUS ook verklaard wordt: res ftatum fuum<br />
o /<br />
mutavit, cesfavit, en abje&us. Qui in loco non<br />
refidet conflanter.<br />
XCI: 1-3.<br />
Men heeft deze verfen zeer onderfcheiden begrepen,<br />
wijl men de afwisfelingen der eerde, derde en twede perfoon<br />
niet begreep: fommigen hebben daarom zelfs de lezing<br />
willen .veranderen: vergelijk L0 wTH, de Poef Sa»<br />
erf
C 193 )<br />
era Hebr. PraeleEl. XXVI, ir.it. Dan, ik zie geert reden,<br />
om hier zelfs de minfte verandering in den tekst «<br />
maken, indien wij de fprekende perfonen wel onderfchelden.<br />
Eerst.zingt een choor:<br />
Hij, die in 'sHoogden fchuilplaats zit,<br />
Zal in de fchaduw van den Magtigften vernachten,<br />
dat is, die bij Jehova fchuilt, zal onder zijne befchenning<br />
• altijd veilig zijn. — Hier door bemoedigd, valt de perfoon<br />
, die in dit lied wordt aangcfproken, dus in:<br />
'k Zal tot Jehova zeggen: mijn toevlugt en mijn büfgfj<br />
Mijn God, op wien ik fteun!<br />
Intusfchen vervolgt het choor, dat vs. 1 gefproken had s<br />
dus vs. 3, dien perfoon regelrecht aanfprekende:<br />
] Hij toch zal u verlosfen, enz.<br />
Op zulk ene wijze fchijnt er in deze woorden geen zwarigheid<br />
overteblijven.<br />
X C I I: 11.<br />
. Met balfem-olie overgoten enz.. In het oorfpronglijk<br />
leest men hier jtaro -niba, het welk onze Overzetters<br />
Vertaald hebben: # ben met verfche olie overgoten. En<br />
dus voegen de meefte Uitleggers ] m en pn bij elkaöde-<br />
N reu,'
C m )<br />
ten, en vertalen hstverfche, eigenlijk groene olie, Wijl<br />
men meent, dat pin eigenlijk groen betekent: dan behalven,<br />
dat die betekenis van ppi zeer zeker valsch is, gelijk<br />
aanftonds blijken zal, komt hier volftrekt geen groene<br />
of ook verfchc olie in aanmerking, daar hier zeker op zalfolie<br />
gezien wordt, welke geen olie van olijfbomen was,<br />
maar een zeker mengfel van welriekende kruiden, gelijk<br />
MICHAËLIS zeer juist aanmerkt, Oriënt, und Exeget.<br />
.Bibl. XIX Deel, bladz. 145. Zonder mij met het onderzoeken<br />
van andere gevoelens optehouden, zeg ik alleen,<br />
dat de opvatting, welke ik in dc overzetting gevolgd ben,<br />
van den Heer SCHROEDER is, die door hare eenvouwigheid<br />
zelve zich boven alle andere verklaringen of ver«<br />
beteringen van den tekst aanprijst. Zij komt hier op<br />
uit: V?a, — i betekent zo veel als doornat te zijn,<br />
•madefcere, madore perfundi, is balfem-olie, zalfolie,,<br />
en pjn' betekent eigenlijk wijd uïtgeflrekt zijn, en<br />
wordt vooral van bomen gebruikt, welke hare takken wijd<br />
en breed uitftrekken, (arböres potulae*). Zo vindt men<br />
van enen boom gezegd, Jerem. XV<strong>II</strong>: S, pn vhv rrn,<br />
deszelfs takken waren wijd uïtgeflrekt. Men zie ook<br />
Deut. X<strong>II</strong>: n, Pf. LH ! 10. Hof. XIV: 9. Pf XXXV<strong>II</strong>:<br />
35, en aldaar VENEMA. Dan dit zelfde pin wordt insgelijks<br />
gebruikt van iemand, die in rijken overvloed leeft,<br />
cn zich daarin onbekommerd verlustigt: in dien zin komt<br />
het voor, Dan. IV: 1, of. volgends onze overzetting 4,<br />
'b^ra pm 'ivaa mn rvw 15:133: ':si, het welk onze overzetters,<br />
volgends hunne gedachten over de betekenis<br />
van pin vertalen: ik, Nebukadnezar, gerust zijnde in<br />
mijn huis, en in mijn paleis groenende, liever overvloedig<br />
en onbekommerd levende. Of intusfchen deze betekenis<br />
afgeleid zij van die van enen welig grocienden boom, die<br />
zijne takken wijd en zijd verfpreidt, dan van de betekenis<br />
vaa
C '95 )<br />
Van ftaccefcere, languefcere, welke (J—£y. ? tV- £<br />
y>.<br />
,3
X C V: 7 n.<br />
Niemand, welke dezen Pfalm onbevooroordeeld leest,<br />
zal, indien mijn eigen gevoel mij niet geheel en al bedriegt,<br />
ligtelijk op de gedachte komen, dat dezelve zijn<br />
uitzicht op de gezegende tijden van den Mesfias heeft:<br />
het is daarom ook niet de inhoud van dit lied, maar alleen<br />
de aanhaling van deze verfen, Hebr, <strong>II</strong>I, 7 en IV: 7,<br />
en de gehele redenering van den gewijden fchrijver van<br />
dien brief, welke vele Uitleggers tot die gedachte gebragt<br />
heeft; dan ik voor mij vind hiertoe geen noodzaak, althands<br />
zo ik de redenering en de denkwijs van den Apostel<br />
recht gevat heb: indien wij toch ook de plaats, Hebr.<br />
<strong>II</strong>I: 7 en IV: 10, aandachtig nalezen, zullen wij, dunkt<br />
mi], niet tegenitaande alle moeilijkheid, welke wij er in<br />
zullen aantreffen, dit niet duifter kunnen zien, dat de gewijde<br />
fchrijver de rust, waarvan de Pfalm fpreekt, geenfins<br />
oneigenlijk, veel min profetisch neemt, maar wel<br />
degelijk in enen eigenlijken zin opvat; dit zien wij duidelijk,<br />
vs. 16—19, waar hij de woorden, zo zij mijn rust<br />
genieten zullen! uitdrukkelijk verklaart van die Israëlieten<br />
, welke wegens hun ongeloof in de woeftijne gevallen<br />
zijn, en hij merkt het gedrag en de flraf der Israëlieten<br />
duidelijk alleen aan als een waarfchuwend voorbeeld voor<br />
de Hebreeuwfche Christenen, aan welken hij fchreef,<br />
Hoofdd. IV: 1 en 11. Het is wel zo, dat hij IV: 7, 8<br />
fchijnt te kennen te geven, dat de rust, van welke de<br />
Pfalm fpreekt, niet is de rust van het land Kanaaii, waarin<br />
Jofua de Israëlieten heeft ingevoerd, maar ene hogere<br />
rust, welke de Christenen ook nu nog konden genieten,<br />
indien zij ftandvastig bleven in het geloof, die gelukzaligheid
C 197 3<br />
heid namelijk, welke den in het geloof volhardenden Christenen<br />
beloofd is: dan zo men de woorden van den Heiligen<br />
Schrijver wat naauwkeuriger inziet, dunkt mij, dat<br />
ze dit niet aanduiden, althands niet behoeven aantedui*<br />
den: immers wanneer hij daar zegt, dat David langen tijd<br />
nadat hechts fummigen in de rust van Kanaan waren ingegaan<br />
, doch de meeften, tot welken de blijmaar daarvan<br />
gekomen was, door hunne halfterrige ongehoorzaamheid<br />
in dezelve niet hadden kunnen ingaan, nog weder van<br />
enen dag fpreekt, waarop men in de rust kon ingaan, en<br />
dat dit derhalven ene andere rust moest zijn, dan die,<br />
waarin Jofua de Israëlieten reeds had ingevoerd, wil hij,<br />
zo ik mij niet bedrieg, niet zeggen, dat &it rust, welke<br />
in den Pfalm uitdrukkelijk genoemd wordt, ene andere<br />
rust is; dus, dunkt mij, zou hij zich zeiven hebben tegengefproken,<br />
daar hij, gelijk ik zo even zeide, die rust<br />
in dezen famenhang daarvan zelf had uitgelegd: niets is<br />
er derhalven, naar mijne gedachten gefchikter, dan dat<br />
de Apostel alleen dit wil zeggen, dat, daar David zo vele<br />
jaren, nadat de Israëlieten in de rust van het land Kanaan<br />
waren ingevoerd, die bedreiging, welke God den<br />
Vaderen gedaan had; zo zij mijn rust genieten zullen!<br />
nog voor hunne nakomelingen gebruikte, hij daarmede<br />
ftilzwijgend te kennen gaf, dat er derhalven voor hun,<br />
die nu de rust van Kanaan genoten, ook nog ene andere<br />
rust was, welke zij konden verkrijgen door geloof<br />
en gehoorzaamheid, of ook verzondigen door ongeloof<br />
en ongehoorzaamheid, even gelijk hunne vaders gedaan<br />
hadden. ZACHARIAE heeft hieromtrend bij zijne Paraphrastifche<br />
erkldrung des briefes an die Hebraer bladz,<br />
ifi deze zeer goede aanmerking. ,, De rust is volgends<br />
„ den Pfalm niets anders, dan de geruste, tegen het on-<br />
„ rustig omdolen door de woeftijne overgeftelde inwoning<br />
„ i» het land Kanaiin. Dan zo ras deze godlijke waar»<br />
N 3 s, fehu»
C 198 ><br />
„ fèhuwlng zelve in aanmerking genomen wordt, is daar-<br />
„ in zeker nog ene andere rust begrepen, welke hun, die<br />
„ dus gewaarfchuuwd worden, beloofd wordt. Wacht<br />
„ u voor ene ongehoorzaamheid, gelijk aan de ongehoor-<br />
„ zaamheid van hun, welken ik dieswegens met de uit-<br />
„ fiuiting van mijne ruste beftrafte. Wat kan dit anders<br />
,, zeggen, dan : anders zult gij een gelijk lot met hun on-<br />
„ dergaan, dat ook gij van de u beloofde rust zult buiten<br />
„ gefloten worden." — Dus, dunkt mij, is de grote<br />
zwarigheid, welke deze aanhaling velen anders zou veroorzaken,<br />
op ene gemakkelijke wijze weggenomen, terwijl<br />
ik op andere zwarigheden, welke in deze redenering<br />
van den Schrijver des briefs aan de Hebreen vo a-komen,<br />
niet zal ftil ftaan, wijl het tot mijn oogmerk mij onverfchillig<br />
kan zijn, hoe men daaromtrend denke. Alleen,<br />
dunkt mij, zal het niet onvoegfaam zijn, mijne mening,<br />
door ene korte omfchrijving van Hoofdd. IV: 1 10<br />
(want in de vorige verfen is ten dezen opzichte geen zwarigheid)<br />
wat duidelijker te maken. Zij ie deze:<br />
IV: 1. Laat ons, door dit voorbeeld opmerkfaam gemaakt,<br />
op onze hoede zijn, dat niemand onzer,<br />
de belofte om de rust te genieten, verwaarlozen-<br />
2. de, van dezelve verdoken worde: immers ook<br />
ons wordt zo wel als hun, wien de rust van Kanaan<br />
beloofd werd, ene heuglijke blijmare aangekondigd;<br />
dan zij hadden geen voordeel van het<br />
geen hun verkondigd werd, omdat zij niet geloof-<br />
3. den, het geen zij hoorden: en dus gaan ook wij<br />
dan alleen in de ons beloofde rust, indien wij geloven:<br />
immers daar er gezegd is: dies zwoer ik<br />
in mijn toorn, zo zij mijn rust genieten zullen!<br />
en deze bedreiging aan hun is ter uitvoer gebragt<br />
wegens hun ongeloof, zal ons ook het zelfde lot<br />
tref-
C 199 ><br />
treffen, zo wij niet geloven O)• Men denke<br />
intusfchen niet, dat David hier door de rust Gods<br />
de rust verftaat, die hij op den zevenden dag van<br />
zijne werken genomen heeft, want hij fpreekt wel<br />
dus, offchoon zijne werken reeds van de fchepping<br />
der wereld af voltooid zijn, en hij derhalven den<br />
tijd, dat hij alles voltooid had, zeer wel zijne rust<br />
4. kon noemen; dan evenwel van den zevenden dag<br />
had hij gezegd: en God rustte op den zevenden dag<br />
van alle zijne werken: terwijl hij hier zegt: zo zij<br />
mijn rust genieten zullen, welke woorden alleen<br />
kunnen verftaan worden van de rust, welke God<br />
den Israëlieten in het land Kanaan zou befchik-<br />
6. ken Daar derhalven dit zeker is, dat hier<br />
van ene rust gefproken wordt, waarin fommigen<br />
zijn ingegaan, en zij, dien de blijmaar van die<br />
rust te voren verkondigd was, niet zijn ingegaan<br />
in dezelve van wegens hunne ongehoorzaamheid;<br />
7. bepaalt hij nu op nieuws enen tijd, op welken men<br />
in de rust ook nu nog kan ingaan, door het woord<br />
heden uitgedrukt, wanneer hij nog zo langen tijd<br />
daar-<br />
(«) Men zou hier beter een nieuw vers beginnen, gelijk<br />
ook de Heer ABRESCH in zijne paraphrajïs gedaan heeft.<br />
(i) Deze woorden zijn zekerlijk duifler; het komt mij in<br />
tusfchen met den Heer ABRESCH voor, dat ze, overeenkom-<br />
IHg den aait der tale, niet wel anders kunnen opgevat worden.<br />
Misfehien zien zij op een of ander bijzonder gevoelen van fommige<br />
Joden -van dien tijd , die door de rust, Pf. XCV, de rust ver-<br />
ftonden, welke God van zijne werken nam, Gen. <strong>II</strong>: 2. Ver<br />
gelijk PEIRCE, MICHACLIS en ABRESCH bij deze plaats,<br />
Ik wil intusfchen, daar mij, hier alles nog vrij donker is, liefsf<br />
niets bepalen, maar zie zeer begerig naar helderder licht wit.<br />
N 4
C 200 }<br />
daarna door David zegt: zo gij zijn flemme heden<br />
hoort, verhardt uw hart niet enz., en dus geeft<br />
hij te kennen, dat ook deze woorden ons nog raken;<br />
inzoverre deze bedreiging in den Pfalm voorgehouden<br />
aan menfchen, welke reeds voor lange<br />
in de eigenlijke rust van Kanaan waren ingegaan,<br />
vooronderltelt, dat er ook voor hun nog ene dergelijke<br />
rust overblijft; zo zij zich door die bedreiging<br />
laten waarfchuwen om van dezelve niet,<br />
even als hunne Voorvaders, door ongeloof en on'<br />
8. gehoorzaamheid verdoken te worden. Men werpe<br />
hier niet tegen, dat Jofua hen in de rust heeft<br />
ingevoerd; en dat het deze rust is, welke hier bedoeld<br />
wordt; dit ontken ik op zich zelve niet;<br />
dan daar de bedreiging, zo zij mijne rust genieten<br />
zullen! ook hen raakt, die na Jofua leven, inzoverre<br />
er ene ftilzwijgende belofte in opgeiloten<br />
ligt, dat zij ook ene diergelijke rust genieten kunnen,<br />
kan David, inzoverre hij de Israëlieten<br />
waarfchuuwt, om ook naderhand niet, gelijk hunne<br />
Voorvaders, de rust van God te verwaarlozen<br />
van die rust niet fpreken; anders had hij zo langè<br />
daarna niet van enen anderen dag gefproken, op<br />
welken men die rust kon genieten of verwaarlop.<br />
zen. Zeker is het dan, dat ervoor het volk van<br />
God, voor de Christenen, nog ene rust is, die<br />
ftilzwijgend in den Pfalm begrepen is, ene rust<br />
onderfcheiden van die van Kanaan, en zo volmaakt,<br />
dat men dezïlve met het hoogde recht ene<br />
jo. Sabbatsrust noemen moge: immers die deze rust<br />
van God geniet, die rust ook even eens van zijnep<br />
moeilijken en verdrietelijken arbeid, gelijk<br />
God ook op den zevenden dag rustte van den arbeid,<br />
dien hij toen voltooid hai,<br />
C 11?
C I I : 18.<br />
't Gefchrei des fier venden. In de vertaling van "U'Ttf,<br />
het welk onze overzetters geheel en al tegen de analogie<br />
der Hebreeuwfche taal aan door gansch ontbloot vertaald<br />
hebben, ben ik de fraie opvatting van SCHNURRER gevolgd,<br />
die het Arabifche y-^/- s<br />
? gargarifavit, rhon»<br />
ckisfavit, reciprocavit fpiritum in gutture inflar moribundi,<br />
vergelijkt, Disfert. Phil. Crit. pag. 166. MiCHAë-<br />
Lis, verkiest uit vergelijking van het Arabifche ^èy-t f<br />
de betekenis van een veldhoen; doch ik moet bekennen,<br />
dat ik aan die vertaling eerder mijnen bijval zou geven,<br />
indien er voor man een ander woord ftond, het welk gefchreeuw,<br />
gefchrei, of iets diergelijks betekende; dan<br />
HET GEBED van een veldhoen is ene fpreekwijs, die mij<br />
vrij wat (loot. Ik voeg er alleen bij, dat deze uitlegging<br />
inzonderheid wel ftrookt met vs. 24, 25, waar de Dichter<br />
zich juist als iemand vóórhelt, die zo verzwakt was,<br />
dat hij in groot gevaar van den dood verkeerde. En het<br />
is deze reden, waarom :<br />
ik deze uitlegging in den tekst<br />
van mijne overzetting heb opgenomen; hoewel ik er niet<br />
van tusfchen kan, om er ook nog ene andere, die mij in<br />
de gedachten is gekomen, bijtevoegen, namelijk dat men<br />
het Arabifche ^—£ vergelijke in de betekenis, welke<br />
het, volgends GOLIUS, in de V<strong>II</strong>I conjugatie heeft,<br />
indiguit, nee au fis fuit petere, waarover men SCHUL<br />
TENS kan vergelijken, ad HARIR. Confesf, V, pag.<br />
N 5 85,
( 202 )<br />
85? en dan zou het zijn , het geheel des behoeftigen, gelijk<br />
bijvoorbeeld voorkomt, HARIR. Conf. V,<br />
pag. 84.<br />
dat is, volgends de overzetting van SCHULTENS:<br />
, Is fane ad aream vestram accesft omnium indigus s<br />
Fbsque prae ceteris petuit in univerfum omnibus ,<br />
. Defderans kospitalem cibum a vobis et hospitium.<br />
Dit woord komt intusfchen nog twemalen voor, Jerem.<br />
XV<strong>II</strong>: 6, en XLV<strong>II</strong>I: 6, dan, waar het als een nomen<br />
fubftantivum gebruikt wordt voor een jeneverboom, gelijk,<br />
naar mijn inzien, CELSIUS, Ilierobotan. Tom.U ><br />
P a<br />
S' I e t c<br />
9S ' 5 bondig heeft bewezen.<br />
C I I 1: 5.<br />
Die u volop enz. Over de moeilijkheid om hier den waren<br />
zin der fpreekwijs "pp te bepalen, heb ik reeds iets<br />
gezegd, bladz. 75. ZACHARIAE vertaalt het eveneens<br />
als
( a°3 )<br />
als ik, da er erwünfchtes glück, fo viel du verlangest,<br />
ertheilet. Of hij echter dit gedaan hebbe, omdat hij ook<br />
onzeker was, dan of hij voor "pi; iets anders gelezen, of<br />
aan dit woord ene mij tot nog toe onbekende betekenis<br />
gegeven hebbe, weet ik niet. Tot nog toe evenwel is<br />
mij de gisfing van VENEMA, Comment. in Pfalm. Tom.<br />
I, pag. 370, 371, de waarfchijnlijkfte voorgekomen, die<br />
leest f^H voor 1»T. 1\) eigenlijk usque ad capacitatem tuam 9<br />
dat is, quantum capere posfis. Dat n, na, na enz. dus<br />
gebruikt wordt, is bekend: vergelijk SCHROEDER,<br />
Syntax.. Hebr. pag. 337. Ik voeg er ter bevestiging alleen<br />
bij, dat men dus ook Spreuk. XXV: 16 heeft *jn bat;<br />
eet, zo veel het ugenoeg is. Ik wil intusfchen wel bekennen<br />
, dat ik in deze gisfing nog geen volkornene voldoening<br />
vinden kan.<br />
CIV: 12.<br />
Deze plaats dacht den Heer SCHULTENS Poëtisch noch<br />
fraaier te zullen zijn , wanneer zij gebracht werd tot de zorg<br />
van God voor wilde dieren, welke zich in eenzame en door<br />
geen menfchen bewoonde (treken ophouden, gelijk ook<br />
vs. 11 van zulke dieren gefproken wordt; om die reden<br />
kwam hem de lezing osa, rot [en, welke wij bij de LXX<br />
en den Syrifchen Vertaler vinden, zeer aanneemlijk voor.<br />
Men zou dan moeten vertalen:<br />
't Gevogelte des hemels woont er nevens;<br />
't Laat uit de rotfen zijne fteuune horen.<br />
C I V:
( 204 )<br />
C I V : 15.<br />
Daar gij V gezicht enz. Dat bier TBStft voor Vnsit?<br />
moet gelezen worden, gelijk behalven anderen ook Mi-<br />
CHASLIS verkiest, Oriënt, und Exeget. Bi hl.. XIX<br />
Deel, bladz. 148, is vrij zeker: ik voeg er ter bevestiging<br />
bij, dat bij de Arabieren y-^-va eigenlijk blinken ,<br />
inzonderheid gezegd wordt van iemand, die door enig<br />
vogt zo doornat wordt, dat hij daarvan als het ware/ctótere<br />
en blinke; van daar wordt het bij GOLIUS en GIG<br />
GEJUS uitgelegd, Uquavit, eliquavit. Vooral wordt<br />
s-&-*° gebruikt van iemand, wiens hoofd doornat<br />
is van zalfolie, vet, of iets diergelijks, waarvan ook<br />
D O O R<br />
i / - ^ - ^ GIGGEJUS uitgelegd wordt, caput<br />
unxit re liquida, het welk juist ook hier de betekenis<br />
van Tü is. — Voords koom ik in de uitlegging van<br />
ycara met VENEMA en DATHE overeen, welke ook<br />
wordt goedgekeurd door EICHHORN, Bibl. der Bibl.<br />
Litt. I Deel, bladz. 525.<br />
C V : 10.<br />
Als een recht. Onze Overzetters hebben, tot ene in<br />
zetting ; dan Üi—a. betekent ook zo veel als iets, het<br />
mik iemand van rechtswege toekomt; jus, quod jure de-<br />
betur: zo betekent «Jü». ^J-AO-J iemand recht doen,
C 205 )<br />
iemand behandelen overeenkom/lig het geen hem toekomt,<br />
bij BOHADDINUS, Vit. Salad. pag. 30. God /lelde<br />
dus ook zijnen eed vast aan jfakob als een recht, inzoverre<br />
Jakob daardoor aanfpraak had op de vervulling van dien<br />
eed, als op iets, dat hem nu van rechtswege toekwam;<br />
en zo komt er ma in het volgend lid zeer wel mede overeen,<br />
een verband, tot wiens bewaring God zich, als het<br />
ware, verplichtte; waarop de Israëlieten dus, als op<br />
een recht, het welk hun door de Godlijke vastftelling wettig<br />
toekwam, aanfpraak hadden.<br />
C V : 28.<br />
Toen weder/lreefden zij enz. De verfchillende wijzen<br />
om deze moeilijke woorden, of door ene verklaring, of<br />
door ene verbetering van den Hebreeuwfchen tekst, gemakkelijker<br />
te maken, kan men zien bij DATHE en<br />
HENSSLER, Bemerk, über die Pfalm. und Gene/is,<br />
bladz. 159. Dan ik moet erkennen, dat er gene is, die<br />
mij nog volkomen voldaan heeft, daar zij allen iets hards<br />
hebben. De gemeende uitlegging is wel, dat men deze<br />
woorden tot Mozes en Aiiron brengt, gelijk ik in de korte<br />
aanmerkingen heb te kennen gegeven; dan die komt mij<br />
zeer onwaarfchijnlijk voor, daar toch, gelijk DATHE<br />
in zijne aanmerking op deze plaats, en op het Pfalterium<br />
Syriacum zeer wel heeft opgemerkt, de gehele famenhang<br />
leert, dat hier de plagen opgeteld worden, waardoor<br />
God de Egyptenaren ftrafte, en derhalven tusfchen dezelfde<br />
de lof van Mozes en Aiiron min voegzaam zijn<br />
zoude. Natuurlijk 'zou men iets verwachten, dat op<br />
de Egyptenaren, of op die plagen floeg. Daar ik niets<br />
heb ,
C 206 )<br />
heb, dat mij enigfins zeker is, ben ik in mijne overzetting<br />
bij de gemeende overzetting gebleven, en zal<br />
er hier nog enige gisfingen bijvoegen, of zij misfehien<br />
aanleiding mpgten geven om iets, dat zekerder is, te<br />
vinden. De eerde is deze, dat men voor i6> leze Ai<br />
wanneer de zin zuu zijn., en echter wederflreefden zif<br />
namelijk de Egyptenaren, tegen hem. De dativus h zou<br />
P e<br />
ir m°<br />
" e d k r<br />
^ k<br />
* w i z e<br />
J'<br />
als bijvoorbeeld<br />
Pf. GW; 8 mm W,, en het zou dan eigenlijk zijn<br />
en echter wederflreefden zij tegen zijn bevel voor hem, o<br />
voor ztjne eigene ogen, gelijk rnnA in tegendelling van<br />
Ou. *A betekent, Pf. CV<strong>II</strong>: 8. Ik beken intusfchen<br />
dat voor deze gisfing geen gezach is; de LXX toch durf<br />
jk met aanvoeren, die hier hebben ««. f^ H e l m, „, ^<br />
want, hoe zeer hier de particula negans wordt<br />
uitgelaten, is het mij echter zeer waarfchijnlijk, dat dezelve<br />
oorfpronglijk ook in den Griekfchen tekst geweest<br />
is, daar de Vulgata, welke in de Plalmen den Griekfchen<br />
tekst naauwkeurig volgt, uitdruklijk heeft: e t non exacerbavit<br />
fermones fuos, en in dc uitgaaf van ALDUS MA-<br />
NUTIUS **« *
C 207 )<br />
zij, en zijne woorden wankelden niet, dat is, het geen htj<br />
gefproken had, was vast, en moest zeker ter uitvoer gebracht<br />
worden.<br />
C V 1: j.<br />
Maar rebelleerden enz. Zonder mij met andere uitleggingen<br />
van de Hebreeuwfche woorden *|1D ou er by nam,<br />
' zeg ik Hechts alleen, dat mij de verandering van o; H3J<br />
in van alle tot nog toe voortgebrachte gedachten de<br />
beste is voorgekomen. Deze verandering heeft het gezach<br />
der LXX Overzetters voor zich, die het vertalen ,<br />
jü-fKgava» a»«/S»i>av?f; h rj? tivê$a &xhx,
C 208 )<br />
C V I 1: g.<br />
0 0 D ,<br />
c f " HT R: M ° m<br />
° e t 1 C Z e n<br />
' gelijk reeds LE<br />
tf/W. XIX I 5 0 KNAPP en anderen heb<br />
ben voorgeflagen, geloof ik zeer zeker, hoe zeer ook at<br />
e oude overzettingen ao gelezen hebben, en e ver*.<br />
Ros n<br />
s g<br />
i nier f dfC<br />
ï lften<br />
K e k n i c o t t<br />
**> en DE<br />
vere daaÏTochTlï ^ van lezing oplevere<br />
daar toch altijd ,, M a e n ? W B, en nooit CM bijelkanderen<br />
gevoegd worden, om \ e t n o g r d e n e n h^fm te betekenen, gelijk ten overvloede bekend is, tütTs<br />
waar, dat men enige plaatfen bijbrengt, om te tonen<br />
dat a>n, het welke anders bij uitftek^ ZdelllZjthe<br />
zee en vandaar- het westen betekent, ook de rode zee en<br />
vandaar het zuiden zou betekenen; dan het is reeds C<br />
anderen overvloedig bewezen, dat die voorbeelden gee,<br />
kracht hebben Dus brengt, volgends de opgave v<br />
VENEMA J. VORSTIUS, mifcell. Acad. dp. <strong>II</strong> b<br />
Jez XLIX: 1 2, ziet, dezen zullen van verre Len- en<br />
ziet dte van het noorden, a-n,, en van de zee, en genen<br />
pst den lande Sinun; dan, wat men ook van het andZ<br />
mm of der Sineërs make, men heeft geen de miufte noodzaak<br />
om hier D met Vo R S T I Ü S overtezetten en van<br />
he, zuiden, daar de Profeet, gelijk VENEMA ook re2<br />
heeft opgemerkt, van het noorden, tot an, het le t e n<br />
en van daar tot het land der Sineërs, dat denkeh k ten<br />
-den van Paleftina zal gelegen hebben', voortgt U<br />
C<br />
ver»
C 205» ><br />
Vergelijke vooral over deze plaats MicHAëLis, Spicti<br />
Geogr. Hebr. exterae, Tom. <strong>II</strong>, pag. 32 etc., erf<br />
L O W T H en KOPPE, welke laatfte over Q-ÏD ene ande<br />
re gisfing heeft, dan waaromtrend ik mij thands niet kan<br />
uitlaten. Even weinig gefchikt is ene andere plaats, ƒ>ƒ.<br />
CXIV: 3, Dj» n»o ort, J/V zag a^a tW, het<br />
welk ZACHARIAË, D A T H E en anderen aanvoeren:<br />
want hoe zeer ik toeda, dat de Dichter daar de rode zei<br />
bedoelt, aldaar doet dit echter niets af. Het zelfde kaö<br />
men, mijns inziens, zeggen van het voorbeeld, het<br />
welk de Heer SCHNURRER onlangs heeft bijgebracht<br />
uit If. LXX<strong>II</strong>: 8; hij heersch van zee tot zee, dat is,<br />
volgends deszelfs uitlegging, van de oosterjche of mid-<br />
dellandfche, tot aan de zuidelijke of rode zee, hoe<br />
zeer het in den eerden opflag fchijnbaarder is: immers<br />
ook daar leert het aandonds de zin zelf, dat men de<br />
middellandfche en rode zee moet verdaan: en over het<br />
geheel is het niet genoeg te tonen, dat a- van de rode zee.<br />
gebruikt wordt, maar dit, dat •< in de optelling der'<br />
luchtdreken de rode zee betekent, en daarvandaan het zui<br />
den, en hier voor kan niet alleen geen voorbeeld worderf<br />
bijgebracht, maar het is ook voldrekt onmogelijk, wijl<br />
£3' dandvastrg het westen betekent, gelijk aan elk over<br />
vloedig bekend is: en dus zal het veiliger zijn om hier<br />
JW te lezen. Wat intusfchen belangt den oorlprong van<br />
deze fout, het komt mij niet onwaarfchijnlijk voor, dat<br />
dezelve uit ene verkorte fchrijtmanier is voortgekomen.'<br />
Het is toch bekend, dat men eertijds in de handfchriften<br />
de woorden dikwijls bij verkorting plagt te fchrijven.<br />
Vergel. EICHHORNS Inleiding, IDeel, §. 223. Voor<br />
al fchreef men zo bij verkorting op het eind van de' re<br />
gels, wanneer er voor de nog overfchietende letteren geen<br />
plaats meer was, het welk, onder anderen, dikwijls ge-<br />
fchiedt in ene oude uitgaaf der Vrophctaepriores ac póstë-<br />
O rio»~
iores van 1486, door EICHHORN befchreven, /. c.<br />
§. 392. Daarvan zijn vele fouten ontftaan, dewijl men<br />
dikwijls niet begreep, hoe men zulke verkortingen moest<br />
aanvullen. Soms vulde men ze werklijk aan, maar op<br />
ene verkeerde wijze: zo leest men bij voorbeeld 1 Kon.<br />
V<strong>II</strong>I: 37, rw psa , in het land zijner poorten, het welk<br />
genen zin heeft, waarfchijnlijk, volgends de gisfing van<br />
den Heer SCHEIDIUS, in zijne The/es criticae, achter<br />
het fpecimen <strong>II</strong>, hermeneuticum in librum Genefeos, The<br />
XV<strong>II</strong>I, voor m>» 'xa, dat is rw msa, in ene zijner<br />
poorten, dat is, zijner Jieden of woonplaatfen; vergelijk<br />
Deut. XV: 7, XVItl: 6. Soms vulde men dezelve geheel<br />
niet aan, en maakte er dus enen gantsch verkeerden<br />
zin uit, waarvan de Heer SCHEIDIUS, /. c. een fchoon<br />
voorbeeld aanvoert uit Jez. LM: 8, waar zeer zeker<br />
tab ene verkorting is voor nm 1<br />
?; behalven nog enige anderen<br />
, waar bij ik er nog een, dat zeer duidelijk is, voeg<br />
uit 1 Kon. IX: 18, waar men leest pxa inca "rain nat,<br />
het welk insgelijks geen draaglijken zin geeft, waarom mij<br />
de gedachte van HOUBIGANT en V E N E M A , Hifior.<br />
Ecclef. Vet. Teft. Tom. <strong>II</strong>, pag. 36, welke, uit vergelijking<br />
van a Chron. V<strong>II</strong>I: 3, 4, denken, dat pxa is<br />
voortgefproten uit * ixa, zijnde ene verkorting van<br />
pais oixa, zo dat het zij, Tadmor in de woejlijne in<br />
Aram Soba. En dus begrijp ik, dat ook hier ca'Dt of wnt<br />
zeer waarfchijnlijk ene verkorting is van ram); zo dat<br />
men misfehien niet eens nodig hebbe om hier aan het uitvallen<br />
van de fyllabe ]' te denken, maar enkel een kwalijk<br />
begrip van ene verkorte fchrijfmanier te ftellen hebbe.<br />
En hierin word ik zo veel te meer bevestigd, wijl<br />
de LXX, Pf. LXXXIX: 12, insgelijks pi pas, het noord<br />
en zuid, vertalen fL»\\m xu) Suxaarcti, denkelijk, wijl<br />
©ok daar in hun affchrift ra* voor ya> heeft geftaan.<br />
C V I I I:
C 2IÏ ><br />
CV<strong>II</strong>I: 2, 3.<br />
Ik heb hier, uit vergelijking van Pf. LV1I: 8 enz' «<br />
enige veranderingen in de lezing gemaakt, waarvan ik mét<br />
een woord verflag moet doen.<br />
1. ) Ik verdubbel met de oude Overzetters mu even -ls<br />
Pf. LV<strong>II</strong>: 8. Vergelijk DE ROSSI.<br />
1<br />
'<br />
2. ) Ik geloof, dat de afdeling tusfchen vs. s en « niet<br />
gelukkig gemaakt is, daar 103 IJK hier te veel op Zich<br />
zelve ftaat; ik heb daarom liever uit vergelijking van Pf.<br />
LV<strong>II</strong>: 9 de lezing dus willen veranderen:<br />
HJJ» Sajn mur<br />
Deze fchijnt mij de gemakkelijkfte verbetering in en«<br />
plaats, die op meer dan ene wijze fchijnt geïnterpoleerd<br />
te zijn, gelijk uit het verfchil van lezingen blijkt hef<br />
welk men bij KENNICOTT en DE ROSSI aantreft.<br />
CV<strong>II</strong>I: o 4<br />
Vergelijk de bijzondere aanmerkingen op Pf. tX: 9.<br />
0<br />
* c I %i
C * Ta<br />
)<br />
C I X : io.<br />
Hun nooddruft angjlig zoeken enz. KNAPP en anderen<br />
lezen hier Vfêa in plaats van urm, op welk ene wijze<br />
zij ook menen, dat de LXX deze plaats gelezen hebben,<br />
die bet dus hebben: ln/s^uêtiTanruv •« ?£> ImoxfJw «vrSv. Het<br />
is mij echter niet onwaarfchijnlijk voorgekomen, dat zij<br />
veellicht flechts lipyn zullen gelezen, en daaraan ene betekenis<br />
gegeven hebben, welke in het Arabisch<br />
meerheeft, namelijk obïïterari, deleri, waar bij men nog<br />
tevens kan voegen het Chaldeeuwfche DY? en het Syrisch<br />
treden, vertreden, alle welke betckenisfen, gelijk<br />
bekend is, van de eigenlijke betekenis van terere , conterere<br />
afkomftig zijn. DÜRELL floeg ook uit dien hoofde<br />
die betekenis hier ter plaatfe voor, en ook ik kwam,<br />
voor. dat ik DURELL ingezien had, op de gedachte om<br />
op dezen grond dus te vertalen:<br />
Zijn kroost, uit zijn verwoefte woningen verdelgd,<br />
Zwerf beed'lend ginds en her !<br />
Dan het ftootte mij al aanftonds, dat deze overzetting met<br />
het Bijbelsch gebruik van tsni, het welk toch zo dikwijls<br />
voorkomt, zo weinig ftrookte; en ik gaf naderhand die<br />
opvatting geheel op, toen de Heer SCHROEDER, over<br />
deze plaats door mij gevraagd, mij ene veel gemaklijker<br />
verklaring bekend maakte, die men ook vond in de Disfertationes<br />
van AURIVILLIUS, onlangs door MicHAë<br />
Lis
C *I3 )<br />
Lis uitgegeven, wette ik zelf toen nog niet had, pag.<br />
444; namelijk, dat wn hier zijne gewone betekenis bc~<br />
houde, en er alleen, even als bij het vorige 1W, het<br />
woord arb of iets diergelijks bij verdaan worde, en in<br />
carprtanna *n ene zogenoemde conftructio praegnans zij,<br />
volgends welke uit zijne verwoefte woningen den nooddruft<br />
zoeken, zo veel is, als verdreven uit zijne verwoefte woningen<br />
den nooddruft te zoeken: offchoon het ook zou<br />
kunnen zijn, telkens uit zijne verwoefte woningen uitgaande<br />
, den nooddruft te zoeken, zo dat de nakomelingen van<br />
David hier verbeeld worden als bedelaars, die in vervallene<br />
hutten zouden wonen, en van daar telkens uitgaan<br />
om hunnen nooddruft van de barmhartigheid van anderen<br />
te vragen: alleen geloof ik nog met den Heer SCHROE<br />
DER, dat de rede enigfins klimt door het verhum m,<br />
het welk betekent met ijver en angst zoeken, en dus iets<br />
meer is, dan W , het welk in het vorige lid gevonden<br />
wordt, waarom ik het ook door angftig zoeken vertaald<br />
heb. Men vergelijke over arn J. W. SCHROEDER,<br />
Comment. in Pfalm, X, pag. 83 etc.<br />
C I X : 13.<br />
De LXX, door de Vulgata en den Arabifchen overzetter<br />
gevolgd, hebben voor inx gelezen ins, daar ze vertalen<br />
t* yin* p*. Dus zou het zijn:<br />
Hun naam word" uitgedelgd met één gefacht!<br />
En ik moet bekennen, dat mij deze lezing zeer aanmerkelijk,<br />
en met de fterkte der verwenfehingen in dit gedeelte<br />
O 3 van
( «4 )<br />
Van den Pfalm zeer overeenkomftig voorkomt. Dan daar<br />
de overige oude overzetters allen mx gelezen hebben, en<br />
ook dit enen goeden zin geeft, heb ik in den tekst mijner<br />
overzetting de gewone lezing gevolgd. Slechts één handfchrift<br />
bij KENNICOTT heeft ook mm. — Voords hébten<br />
ook de LXX mv voor aryo gelezen, vertalende r»<br />
en,** ««In, en zijn daarin gevolgd door de Vulgata, en den<br />
Arabifchen Overzetter, gelijk ook verfcheiden handfchriften<br />
bij KENNICOTT en DE Rossi die lezing hebben,<br />
welke ook door MicHAëLis, Oriënt. Bibl. XIX Deel,<br />
bladz. 151, KNAPP en anderen wordt voorgetrokken;<br />
dan, naar mijn gedachten, ten onrechte, wijl het adfixum<br />
p zeer gevoeglijk tot n'mx kan gebracht worden. Verge<br />
lijk VENEMA.<br />
C I X: 24<br />
Al 't vet is van mijn vleesck gefchrabd. Het Hebreeuwfche<br />
woord 3TD heeft hier den uitleggeren moeite gemaakt,<br />
het welk in Kal nergends elders voorkomt, en in Pikkel<br />
de betekenis van liegen heeft, welke hier geheel<br />
niet'voegt. COCCEJUS vertaalt deze woorden, cara<br />
mea emaciata est a pinguedine, en was reeds daarin<br />
voorgegaan door den Chaldecuwfchen uitbreider, die<br />
pja, den Syrifchen overzetter, die j_2_.vwJ heeft, en<br />
ook enigfins door de LXX en SYMMACHUS, die ix.h<br />
hebben, welke betekenis evenwel SCHULTENS, Com<br />
ment. ad Job. XVI: 8 denkt, dat niet bewezen kan wor<br />
den, die ook daarom zeer geneigd is, om hier erna te ne<br />
men voor een nomen fubflanfivum, te famen gefield uit<br />
den
C "5 }<br />
den a en »n, het welk even als ovm, Jez. V- 24 en<br />
XXX<strong>II</strong>I: n, een flro-halm betekenen zou, zo dat het<br />
volgends zijne vertaling zijn zou, caro mea ad inftar<br />
flipulae, cesfante oleo. Ik erken het fraie van deze<br />
opvatting: immers gelijk weliggroeiende en fraie planten<br />
wel eens een beeld zijn van jongelingen, die welig<br />
groeien, en ene fchone glansrijke gedaante vertonen, zo<br />
kan zulk een uitgedroogde ftrohalm zeer gevoeglijk een<br />
beeld zijn van een lichaam door ouderdom of andere onheilen<br />
afgelleurd, vermagerd en verflensd: uit de Griekfche<br />
Schrijvers vindt men daarvan verfcheiden voorbeelden<br />
bijgebracht door KLOÏZ , Not. ad TYRTAEI, Carmina,<br />
pag. 6S, 69. Evenwel, daar men in het voorgaande<br />
lid een verbum (nzo) vindt, zou ik ook hier<br />
liefst een verbum geplaatst zien; waarbij nog komt, dat<br />
wel voor iy»n, maar niet voor t»n enig uitdruklijk gezag in<br />
het taalgebruik is: en daarom heb ik gegist, of men niet<br />
i»n3 vergelijken kunne met het Arabifche ,jiv-x\a. en<br />
3 7<br />
eA- ^ j en misfehien ook (^s-arxérs alle welke<br />
woorden, gelijk men zelfs uit GOLIUS en GIGGEJUS<br />
genoegzaam zien kan , zo veel betekenen, als fchrabben ,<br />
affchrabben, Jcalpere, fcalpendo abradere: deze betekenis<br />
komt hier zeer wel te pas, mids misfehien, omdat<br />
hier ene notie pasfiva plaats moet hebben, alleenlijk syn'j<br />
gepuncteerd worde. Eigenlijk zou het dan zijn, caro mea.<br />
fcaipta est, demta punguedine, het welk zo veel is, als<br />
in mijne overzetting; al 't vet is van mijn vleesch gefchrabd,<br />
waardoor derhalven de grootfte magerheid wordt<br />
te kennen gegeven; zo dat al het vet, waarmede het<br />
vleesch bedekt was geweest, er als het ware geheel en al<br />
zij afgefchrabd, en er niets meer op te vinden zij.<br />
O 4 C X:
C si6 )<br />
C X: I.<br />
Jehova [prak tot mijnen Heer. Zo heb ik vertaald,<br />
volgends de gewone punctatie 'lijA; dan MicHAëLis in<br />
zijn Critifches collegium üher die drey wichtigften PJaltnen<br />
von Christo, bladz. 476 enz., gelijk ook in zijne aanmerkingen<br />
op deze plaats, en op Matth. XX<strong>II</strong>: 41 — 46<br />
is van gedachte, dat men. 'Ji^ moet punéicren, zo dat het<br />
zijn zoude: dus fprak Jehova tot den Heer, waarin hem<br />
ook ZACHARIAE en anderen gevolgd zijn. De enige<br />
grond voor dit gevoelen, welke van enig belang is, ligt<br />
in de aanhaling dezer woorden door Christus, Matth.<br />
XX<strong>II</strong>: 41'—46, en in de gelijkluidende plaatfen, Mark.<br />
X<strong>II</strong>: 35—37 en Luk. XX: 41 — 44. Jezus vraagt daar<br />
aan de Earizeeuwen, na dat zij Hem, op zijne vrage,<br />
wiens zoon de Mesfias ware, geantwoord hadden, Davids<br />
ZOOn, aldus: *»« *» Ax^iJ h •unvf.nli Kvtm dvrh xtcAa, >.£• a».<br />
' ptiii i T» KVfiê, pis etc. Ware nu de vraag geweest,<br />
Jroc David hem, die zijn zoon was, te gelijk ZIJNEN<br />
Heer kpnde noemen, dan ware, naar dc gedachte van<br />
MicHAëLis, het antwoord zcei; gemaklijk geweest,<br />
( 2*7 )<br />
wij tevens , het welk bij alle drie Euangelisten zonder<br />
het pronomen «»« voorkomt, Heer, zo zal de vraag<br />
van Jezus deze zijn: indien de Christus Davids zoon is,<br />
hoe noemt hem dan David met den naam van HEER.<br />
of ADONAI? welke naam, wanneer zij dus op zich zeiven<br />
ftaat, alleen van God gebruikt wordt. Zulk ene vraag<br />
zou dan ook, volgends de denkbeelden der Farizeeuwen<br />
over den MesTias, volftrekt niet te beantwoorden zijn,<br />
maar alleen kunnen opgelost worden door de erkentenis,<br />
dat de Mesfias niet alleen mensch, maar ook tevens waarachtig<br />
God was. Dus zouden wij in deze woorden een<br />
vrij duidelijk bewijs aantreffen voor de ware Godheid van<br />
Jezus Christus. En op dat men er niet tegen mogt inbrengen,<br />
dat evenwel in de aanhaling van dezen Pfalm<br />
zeiven niet ftaat «-«pn», maar ««pi» n*, merkt men aan, dat<br />
zulks alleen daarvandaan kome, dat de Euangelisten gewoon<br />
zijn in hunne aanhalingen de overzetting der LXX<br />
te gebruiken. Ik erken zeer graag, dat deze uitlegging<br />
een uitnemend helder licht verfpreidt over dit gefprek van<br />
Christus met de Farizeeuwen; dan het zij mij echter tevens<br />
vergunt er het volgende op aan te merken. — Vooreerst<br />
hebben alle dc oude overzettingen ftandvastig Tvh<br />
uitgebroken, gelijk elk zien kan, die de moeite wil nemen<br />
om ze te vergelijken. Het is wel zo, dat MiciiAë-<br />
LIS meent, dat die geen, welke de opfchriften gemaakt<br />
heeft in de Syrifche overzetting boven de Pfalmen<br />
Uitfprak, offchoon de overzetter zelf in navolging van de<br />
LXX jj._bü_^. heeft, en dus heeft gelezen; omdat<br />
namelijk in het opfchrift van dezen Pfalm ftaat, dat dezel<br />
ve handelt van den dood u~JO?l? des HEREN, Dan, ik<br />
vraag alleen, of men, indien iemand zeide, dat deze<br />
Pfalm handelde van de zitting DES HEREN aan Gods<br />
P 5<br />
r<br />
^ehr
C a.8 )<br />
rechtehand daaruit ooit met enigen grond zou kunnen op.<br />
naken, dathij in den Pfalm zeiven mtXmijnen HEER, maar<br />
den H E E R ZOU moeten zeggen? Dit zal niemand ligtelijk<br />
denken. Ik geer het insgelijks aan het oordeel van eiken ol<br />
partydigcn over, of hij uit de woorden van HIERONY-<br />
Crit cZ den k<br />
^<br />
M l C H A ë L I S<br />
^haald, in zijn<br />
Cnt. Co/Ugrum, bladz. 4 7 9 met enige waarfchijnlijkhe d<br />
kunnebeflmten , dat dieOudvader ook zou uitgefprozien<br />
Sv* 5 aItha<br />
" dS kM ZUlks in het<br />
geheel niet<br />
1 , \<br />
a n d e r e n m e r k i k a a n<br />
» d a<br />
t er uit alle<br />
ï r' "° g<br />
. t 0 C V e r g e l e k e n e han<br />
1<br />
dfchriften hechts het éne<br />
Kasfelfiheis, het welk p*% puhfteert, door MICHAStis<br />
aangevoerd in zijne aanmerkingen op Matth. XX<strong>II</strong>:<br />
Z 1 e t U U d k h i<br />
me7n r , ' & h<br />
men ^ ><br />
h e t g e z a c h v a n g £ t u i g e n r a a d p l<br />
dat, wanneer<br />
d e ^<br />
W> zeer verre overweegt; en deze is ook de reden,<br />
waarom ik daarvan niet heb durven afgaan. - Dan bluft<br />
nu evenwel die zwarigheid niet in de aanhaling dezer woor<br />
den m het Nieuwe Testament? Ik geloof, dat dezelve<br />
ook volgends de gewone lezing zeer wel kan opgelost wor<br />
den; hoe zeer ook de meefte uitleggers mij hier van het<br />
rech-<br />
(*) De plaat* uit het breviarium in Pfalmos van HIEROWT<br />
MUS luidt dus: „ Dixü Dominus Domino m e o, fede a dextris<br />
„ mets. In Hebraeo primum nomen Domini his litens fcribi-<br />
„ tur, mn», quibus de Deo tantum fcribitur. Secundum vero<br />
„ nomen Domini his literis fcribitur-rnc, quibus folent homi-<br />
» nes Domxnum vocare; quomodo et a quibusdam vocatur Do--<br />
„ minus a fervo, et reges vocantur Domini. " Ik zie hier<br />
mets anders dan dat HUHOKYMUS hier een onderfcheid<br />
aanwijst tusfchen nrr en »J1».
C 219 )<br />
rechte fpoor fchijnen afgedwaald te zijn. Ik ftel vooraf<br />
als iets, waar regens, naar mijn inzien, niets kan ingebracht<br />
worden, dat de Euangelisten ons hier den redentwist<br />
van Jezus met de Farizeeuwen verkort verhalen, ea<br />
derzelver hoofdinhoud alleen mededelen, maar dat Jezus<br />
en zij over en weder veel meer met eikanderen zullen gefproken<br />
hebben. En waarom zoude men dit niet ftellen, daar<br />
zelfs de ene Euangelist hier breder verhaalt, dan de andere?<br />
Zouden zij niet even zo zeer allen dit gefprek verkort<br />
kunnen hebben? Nemen wij diensvolgends aan, datjezus<br />
hen niet enkel gevraagd heeft, indien de Christus<br />
Davids zoon is, hoe noemt hem dan David Heer? (want<br />
dus geloof ik ook, dat men >»» moet overzetten) maar<br />
dat hij tevens getoond heeft, dat >rix in dezen gehelen<br />
Pfalm in ene veel hogere betekenis, dan van menfchen gewoon<br />
is, genomen moest worden: het is toch niet genoeg<br />
te zeggen, dat
C 220 )<br />
Dit nu, het welk uit den Pfalm zeiven blijkbaar is «1<br />
ook Jezus den Farizeeuwen getoond hebben; en daal-dezelven<br />
mets bovenmenschlijks in den Mesfias zagen is<br />
het geen wonder, dat zij daarop niet konden antwoorden.<br />
CX: 5.<br />
De Heer aan uwe rechtehand. Daar in dit gehele lied<br />
Jehova „ergends aangefproken wordt, en het daarteboven<br />
ooimin gevoeglijk zou kunnen fchijnen, dat, zo hier Tehova<br />
wonlt aangefproken, deszelfs naam niet wordt uitgé-<br />
C<br />
W d £ e n S<br />
Tt^rZ i ° P d e e d<br />
S ^hte gevallen, of men<br />
1 U m n e n IeZe<br />
telZ " :<br />
*» ^ zijne rechtehand<br />
wanneer het flaan zou op n;n>, het welk L 4 was<br />
Voorafgegaan, of dat men na vm het woord rór» invulde<br />
op deze wijze, yp* V vp -rra, zo dat de zin zij:<br />
p,<br />
D e Heer<br />
-> Jehova! aan uw rechtehand.<br />
Daar men bij verkorting voor nn- fchreef 0f » of mis<br />
fehien ook 1 heeft dit na v» zeer gemaklijk kunnen uit<br />
vallen Ik wil intusfchen dit niet meer doen gelden, dan<br />
ene gisfing, en ben daarom ook in de overzetting de ge<br />
wone lezing gevolgd.<br />
CXI: io.<br />
Mijn zeer waardige vriend ARNOLDI, thands Profesfor<br />
te Marburg, heeft in zijn fchoon werkje, getiteld:<br />
zur
zur exegetik und kritik des Alten Testaments, uitgegeveri<br />
te Frankforten Leipzig 1781, IDeel, bladz. 1 enz., uit<br />
vergelijking van liet Arabifche ^£=-.00 en V^Ssa—Có<br />
overvloedig bewezen, dat 7X) fomtijds betekent, idquod<br />
convenit, decet, congruit, het geen welvoeglijk, fraai,<br />
bevallig is; in welken zin hij aantoont, dat 7yö en aio ^aar,<br />
vooral in de fprcuken van Salomo, meer dan eens voorkomt<br />
: alleen merk ik er bij aan, dat vooral ook het Sycifche<br />
U,—2—o en de daarvan afgeleide woorden deze<br />
zelfde betekenis bevestigen, gelijk men bij CASTELLUS<br />
zien kan. Zeer fraai fchikt zich ook deze betekenis hier ;<br />
vooral, daar de parallelie dus veel volmaakter wordt. In<br />
piw kan men het adfixum brengen tot Hips, vs. 7. Vergelijk<br />
SCHROEDERS Syntax. Hebr. Reg. XXXIX,<br />
num. 2. In den zin evenwel is het hetzelfde, als of men<br />
het bracht tot nm* mv; en, wijl de woordelijke vertaling<br />
in onze taal te duifter zou geweest zijn, indien ik het gegeven<br />
had: die hen (Gods geboden) betracht, heb ik het<br />
liever vertaald, die haar (de Godsvrucht) betracht. In<br />
uv?rtn eindelijk Haat het adfixum op 72.<br />
C X I 1: 4-<br />
Hem , die ontfermend, liefderijk, weldadig is. Zo<br />
heb ik vertaald in navolging van VENEMA en DATHE,<br />
met welken ook de Heer SCHROEDER overeenkomt:<br />
men moet dan voor van de 7 verftaan, welke kan weggelaten<br />
zijn, omdat dit lid met een n beginnen moet. De<br />
gisfing van KNAPP, om ]unn van den ontfermenden te<br />
Ie-
C «a ) 1<br />
lezen, kan ik, wijl ze tegens de order der letters in dezen<br />
Pfalm is, niet goedkeuren. Ik moet evenwel bekennen<br />
dat de uitlating van de
( 22 3 )<br />
dige zal tot enen eeuwigen liefelijken geur zijn. Ik heb hier<br />
aan het woord ut zijne eigenlijke betekenis van enen liefelijken<br />
geur, die te gelijk fterk en doordringend is gelaten. Men<br />
vergelijke SCHULTENS, Not. ad Excerpt. Ham. pag.<br />
348, en Comment. ad Proverb. X: 7. De betekenis van<br />
enen doordringenden en lieflijken geur komt voor, Hof.<br />
XIV: 8, HOJ niet zijne gedachtenis, maar zijn geur zal<br />
zijn als die van den wijn van Libanon; en op dezelve<br />
wordt ook gedoeld Spreuk. X: 7, waar men dus kan vertalen<br />
:<br />
Des vromen geur is liefelijk;<br />
Maar /linkend wordt der bozen naam.<br />
C X I V.<br />
Ik heb in den inhoud van Pf. CX<strong>II</strong>I ene gisfing voortgebracht<br />
, dat Pf. CX<strong>II</strong>I en CXIV een en het zelfde lied<br />
zouden uitmaken. De reden was, omdat Pf. CXIV: 2<br />
het adfixum in ïanp 1<br />
? geen naamwoord fcheen te hebben,<br />
waarop het floeg; waarom het mij niet onwaarfchijnlijk<br />
dacht, dat hetzelve misfehien flaan konde op mtr in den<br />
voorgaanden Pfalm. De Heer SCHROEDER evenwel<br />
heeft hieromtrend nog ene andere gisfing, die zeer aan*<br />
neemlijk is , namelijk dat rrrVjn, waarmede in de gewone<br />
uitgaven de CX<strong>II</strong>I Pfalm eindigt, behoort tot dezen<br />
Pfalm, zo dat dit adfixum tot TV zoude moeten gebracht<br />
worden. De Griekfche vertaling geeft enigen grond voor<br />
deze gisfing, daar zij in het begin van dezen Pfalm 'A^xi<br />
U heeft, het welk zij op het einde van den voorgaanden<br />
weglaat.<br />
C X V I:
C 224 )<br />
C X V 1: 3.<br />
's Afgronds angflen. M1 c H A ë L I S , Oriënt, und Exe»<br />
get. Bibl. XIX Deel, bladz. 153, flaat voor om voor<br />
^xi' '^o's afgronds angflen te lezen, W HXÖ 's afgronds<br />
frikken, omdat ook meermalen aan den dood flrikken of<br />
valftrikken worden toegefchreven, en deze lezing ook beter<br />
met nio ^2n in het vorige vers fchijnt te ftroken: dan ,<br />
naar mijne gedachte, zonder grond, wijl den dood zo wel<br />
angflen als valftrikken worden toegekend: ook komen alle<br />
oude overzettingen en handfchriften in de gewone lezing<br />
volmaakt overeen, en in dc parallelie ftroken even goed<br />
angflen als valftrikken van den afgrond en den dood.<br />
C X V I I 1: 6.<br />
Jehova is mijn Schutsgod. In het Hebreeuwsch 'S rtin'.<br />
De LXX fchijnen hier gelezen te hebben nua >b nirv, wijl'<br />
zij het vertalen: Kt/' P«>5 \u H ^ 0M (, even als vs. 7. En hier<br />
mede komen insgelijks de Chaldeeuwfche uitbreider, de<br />
Syrifche en de oude Latijnfche vertaling overeen. Misfehien<br />
is dan het woord 'UW er uitgevallen, hoewel ook<br />
'b run' Jehova is voor mij, of Jehova is mijn Schutsgod,<br />
enen goeden zin geeft.<br />
C X V 11 li
C *25 ><br />
C X V I I 1: a 4.<br />
_ De vergelijking van enen hoeklteen van hef fundament<br />
is zeker op zich zelve hier niet ongefchikt; dan evenwel<br />
fchijnt de hoekfteen , van welken hier gefproken wordt<br />
voortekomen, als een fraie heen, welke ook tot fieraad<br />
van het gebouw ftrekt, en in het oog valt, hetwelk<br />
men van enen hoeklteen van het fundament niet wel kan<br />
zeggen; en om die reden wil ik wel bekennen, dat de<br />
gedachte van den Heer GREVE, welke ik in de korte aanmerkingen<br />
gemeld heb, mij hier zeer gefchikt voorkomt<br />
Van zulk enen hoekfteen wordt, gelijk het mij toefchijnf<br />
ook gefproken Zach. IV: 7. Men vergelijke over dè<br />
hoekftenen, behalven anderen, FABERS, Arehaeoh Rie<br />
der Hebr der, bladz. 411, 412.<br />
C X I X :<br />
Hij ricke het enz. Wijl nov nimmer met een o gecort.<br />
ftrueerd wordt, wil HOUBIGANT, in navolging van alle<br />
oude Overzetters, uitgenomen den Chaldeeuwfchen uitbreider,<br />
hier liefst lezen 1D07. Ik zou inzoverre met<br />
hem overeenkomen, dat ik de 3 ook zou wegwerpenmaar<br />
ik zou tevens denken, dat het nog gemaklijker zijn<br />
zou, indien men las fen nou 1<br />
?. De 1 kan bij Vervolg van<br />
tijd ligtehjk in een 3 veranderd zijn: althands dit is onder<br />
anderen ook gefchied, a Sa ia. V<strong>II</strong>: 16, waar men voor<br />
*]ND37:27, het welk geen goeden zin geeft, moet lezen
C "6 )<br />
TKDJi '327, zo dat de 1 van het twede woord verkeerd gevoegd<br />
zij bij het eerfte, en tevens in een 3 veranderd zij:<br />
de zin is dan: uw huis zal beftendig zijn, en uw koningrijk<br />
tot in eeuwigheid, voor mijn aangezicht, en uw ft oei<br />
zal vast zijn tot in eeuwigheid; gelijk ook daar de LXX<br />
hebben: «»«Vio» fin, ««} J fljó»»} &c.<br />
C X I X : 22.<br />
IVeêr fchand en fmaad van mij. De kracht der oorfpronglijke<br />
fpreekwijs 1131 n2in ,L<br />
>x>o bi kan niet wel in onze<br />
taal overgebracht worden. Naar dé woorden zou het<br />
zijn, ontdek van mij fchand en fmaad; het welk zelfs in<br />
onze taal geen zin fchijnt te hebben. Dan men moet opmerken,<br />
dat de Oosterlingen, met name ook de Arabieren,<br />
gewoon zijn fchande, fmaad of droefheid te vergelijken<br />
met enen fluier, welke het hoofd bedekt, en daarvandaan<br />
is het bij de Arabieren ene zeer gewone fpreekwijze,<br />
den [luier van fmaad, fchande öf droefheid te ontdekken,<br />
dat is, den fmaad, de fchande of droefheid wegtenemen.<br />
Zo vindt men in de Excerpta Hamafae, pag, 492.<br />
het welk SCHULTENS, naar de woorden, dus vertaalt<br />
:<br />
Et
C 227 )<br />
Et vir fum, qui mimquam convicium audio j<br />
Quo feriar, qiiin velum ejus discutiam.<br />
Men zié daar in de aanmerkingen van SCHULTENS<br />
meer voorbeelden, ook van ^ - . L ^ hetwelk met<br />
rv7j, dat wij hier vinden, overeenftemt: dan naderhand<br />
heeft men E<br />
U~weggelaten, en elliptice gezegd<br />
' p en K-^_A.«J^ &_.v.£ of
C ssS )<br />
Syrlfchen overzetter, leest 'JW, maak mij uwe wet bekend*<br />
dat is, maak mij den waren zin van dezelve openbaar,<br />
geeft enen zeer goeden zin; dan zij heeft te weinig gezach<br />
voor zich, daar alle andere oude overzetters in de<br />
lezing >jjn overeenkomen, en de Syrifche overzetter meermalen<br />
uit zij'n eigen vernuft verbeteringen fchijnt te maken.<br />
Mijne gedachte , die ik ter beoordeling van<br />
meer kundigen aanbeveel, is, dat men Hechts voor<br />
'A?9 uitfpreke >m, even gelijk men rwn vindt, Pf. CU: 14.<br />
Nu betekent pn, even als het Arabifche e>—^ , de tederfte<br />
liefde, hoedanige de liefde is van ouders omtrend<br />
hunne kinderen, en van kinderen omtrend hunne ouders;<br />
welke door de Grieken rejy» genoemd wordt, van het verbum<br />
flfv«>, het welk, behalven A. SCHULTENS, op<br />
vele plaatfen in zijne werken, ook de Heer SCHEIDIUS<br />
in zijn Etym. Graec. h. v. met pn en O—=»• vergelijkt.<br />
Meest wordt van hier in den Bijbel overgebracht om<br />
ontferming, of erbarming te betekenen; dan het kan ook<br />
tevens alle tedere genegenheid of liefde omtrend perfonen<br />
of zaken te kennen geven, in welken zin het voorkomt,<br />
pf. CU: 15.<br />
rrjax ns •pa» rp 'a<br />
ïjjrr ms;> nxi<br />
Uw knechten hebben zelfs behagen aan haar gruis,<br />
Zij minnen zelfs haar puin.<br />
Even zo wordt ook r&y«y cn «-«gyJ naderhand in het gemeen<br />
van alle tedere liefde gebezigd, bij voorbeeld, bij<br />
MOSCHUS, Idyll. Ê VI: 8.
C 229 )<br />
TB? qaXtollcK, ii>' »» Q}i~Kw,i, tpiXmh.<br />
Zelfs wordt het eveneens, als hier, van wetten, welke<br />
men bemint en hoogacht, gebruikt door EURIPIDES,<br />
Hippolyt. vs. 461, ii fti ys régvs yi/tvf, indien gij<br />
geen liefde voor deze wetten hebt. Zo zouden dan ook onze<br />
woorden eigenlijk betekenen : want uwe wet is mijne<br />
liefde, dat is, het voorwerp van mijne liefde.<br />
C X I X : 30.<br />
Uw rechten enz. Onze overzetters hebben hier, uwe<br />
rechten heb ik mij voor gefield. Ik evenwel geloof, dat<br />
daardoor de kracht van het verbum niet genoegfaam is<br />
uitgedrukt: het zelve betekent eigenlijk complandri, ae»<br />
quari, gelijk de Heer SCHEIDIUS, Comment. in Cant.<br />
Jlisk. pag. 80, uit vergelijking van het Arabifche yj^i^<br />
bewezen heeft: de fpreekwijs TO yfmo beduidt dus eigenlijk,<br />
ik heb uwe rechten effen gemaakt, dat is, ik<br />
heb uwe rechten effen, gebaand, geacht en verklaard; volgends<br />
de gewoonte der Hebreeuwen, dat werkwoorden ,<br />
die betekenen iets te doen, gebruikt worden van het<br />
oordeel, het welk men over ene zaak velt, gelijk p'ixn<br />
rechtvaardig verklaren, iss gelukkig verklaren enz.,<br />
waarvan men GLASSIUS kan nazien , Philol. Sacr.<br />
Tom. I, pag. 216. Zo is de parallelie zeer naauwkeurig<br />
met het vorige lid: ik heb den waren weg gekozen; en wij<br />
kunnen dus ook de verbetering van HOUBIGANT T03»D<br />
'jjtfiff, uwe rechten zijn mijn vermaak, zeer wel misfen.<br />
P 3 C X I X :
C »3« )<br />
C X I X : 113.<br />
Ik haat de dolle bozen. In de verklaring van O'suo<br />
koom ik volmaakt met KNAPP overeen; alleen twijfel ik,<br />
of het nodig zij met hem O'StfD uittefpreken, wijl o'3j>o<br />
kan komen van , het welk dezelfde forma is als »5!<br />
enz.<br />
C X I X : 118.<br />
Zij Worden door een 1<br />
ijdlen fchijn verleid. Eigenlijk hun<br />
bedrog, dat is, het bedrog, waardoor zij zich laten verleiden,<br />
is ij delheid of een ij dele fchijn. Dus hebben wij<br />
niet nodig met HOUBIGANT en anderen de lezing hier<br />
te veranderen. Vergelijk DATHE, Not. ad Pfalt. Syr.<br />
h. I.<br />
C X I X : 119.<br />
Gij acht als fchuhn enz. De gewone lezing is ÖK><br />
yis u'ïïi m»n, het geen men vertaalt: gij doet alle godlozen<br />
der aarde weg, als fchuim, zo dat rjj'0 zij voor<br />
Dan daar deze uitlating van de letter u zeer hard<br />
is,verkies ik lievermet HOUBIGANT, ZACHARIAE en<br />
anderen rotsn te lezen, gelijk ook AQUILA, SYMMA-<br />
CHUS 5
( *3i )<br />
CHUS, de Syrifche overzetter en HIERONYMUS gelezen<br />
hebben. De Griekfche overzetter heeft hier ook het verbum<br />
3«yn, alleen heeft hij den eerften perfoon vutyn, waarin<br />
hem de Vulgata gevolgd is. Een handfchrift bij KENNI<br />
COTT en twe bij DE ROSSI hebben insgelijks na^n.<br />
CXIX: 120.<br />
De fchrik voor u (laat nagels in mijn vleesch. Het Arabifche<br />
j—4—^ y en het Chaldeeuwfche IDD, waarmede<br />
het verbum "VOD, het welk wij hier vinden, overeenkomt,<br />
betekent onder anderen, nagels in iets injiaan. Vergelijk<br />
SCHULTENS, Comment. in Job. IV: 15, waarvan ook<br />
het Hebreeuwfche "IDDD een nagel betekent. Deze betekenis<br />
, dunkt mij, is ter dezer plaatfe zeer gefchikt. Eigenlijk<br />
zou het zijn, van wegens den fchrik voor u wordt<br />
mijn vleesch door ingeflagen nagels gewond. Men ziet, dat<br />
er de grootfte ontfteltenis door wordt te kennen gegeven ,<br />
waardoor men even, als door nagels in het vleesch gedreven,<br />
gewond wordt. De LXX en AQUILA hebben het<br />
hier even zo opgevat.<br />
CXIX: 126.<br />
xwnh ftaat hier voor tastro rmw? 1<br />
?, gelijk DATHE zeer<br />
wel opmerkt. Dan tevens geloof ik, dat in ntrv? een fout<br />
is: dit kan hier niet wel plaats hebben, wijl in het volgende<br />
lid Jehova aangefproken wordt: ik denk daarom,<br />
T 4 dae
C 232 3<br />
dat men lezen moet fffr ^ ni»i>7 ft» of nin< nia^ nj>: het<br />
laatfte heb ik verkozen, omdat dit juist de lezing is'van<br />
enen ouden Griekfchen overzetter in de Hexapla van<br />
ORIGENES, de Vulgata, en een handfchrift bij<br />
KENNICOTT. De 7 kan voor mn< gemaklijk uit het<br />
voorgaande rtW7 herhaald zijn.<br />
CXIX: 128.<br />
Dies zijn mij aW uw rechten enz. Dat in de Hebreeuw-<br />
fche woorden TO 12 n,pa 73 p ^ een fout is ingeflo-<br />
pcn, hebben HARE, HOUBIGANT, LOWTH bij<br />
MERRICK, Annotations on the Pfalms, pag. itf en<br />
anderen reeds lange opgemerkt. Men heeft onderfcheiden<br />
wegen ter verbetering ingeflagen, met welker beoordeling<br />
ik mij niet zal ophouden. Mij komt het allereenvouwigst<br />
voor, dat men alleen denke , dat voor «m»* een • is uirge-<br />
vallen, en dat men de woorden dus verdele, 12 p%p<br />
'' ** T""P 3<br />
5 dat is, naar de woorden, daarom heb ik.<br />
mij alle uwe bevelen effen geoordeeld, of, gelijk ik het<br />
naar den zin vertaald heb, dies zijn mij al? uw rechten<br />
als een effen weg: zo dat wij hier bijna dezelfde fpreekwijs<br />
hebben, als vs. 30 'tm i/Dstro, waar men de bijzondere<br />
aanmerkingen vergelijken kan. Men ziet tevens duidelijk,<br />
hoe gefchikt hierop het twede lid fla : 'k haat alle leugen-,<br />
paden.<br />
C X I X : 138.<br />
Daar in dit vers de waarheid en zekerheid der godlijke<br />
leer geroemd wordt, heb ik hier aan nw liever de beteke<br />
nis
C 233 )<br />
nis van conflrmare, flaven, vastmaken gegeven, welke het<br />
Arabifche KJJ—^ meermalen heeft; zo dat het naar de<br />
woorden eigenlijk zijn zou: gij hebt de waarheid en zekerheid<br />
uwer leer geftaafd of vastgemaakt. Men vindt dezelfde<br />
betekenis van nix, Pf. CXI: 9, waar men mijne<br />
overzetting vergelijken kan. Vergelijk LENTZ, Disfert.<br />
Philol. in de meermalen aangehaalde Sylloge, Tom. <strong>II</strong>,<br />
pag. 1006,<br />
C X X : 7.<br />
Volgends de gewone lezing zal oho >ix 30 veel zijn als,<br />
ik ben vreedfaam, gelijk het ook de Vulgata heeft, eram<br />
pacificus. Het is intusfchen opmerkelijk, dat de Hebreeuwfche<br />
handfchriften in dit vers zo veel verfchillen.<br />
Dus lezen twe handfchriften bij KENNICOTT 01707 voor<br />
DrJü?, het welk zeker met nqn7D7 beter ftrookt; vervolgends<br />
wordt de ) voor 01 in twe handfchriften bij KEN<br />
NICOTT, en in een bij DE ROSSI uitgelaten; eindelijk<br />
lezen negen handfchriften bij KENNICOTT nam voor<br />
nan. Al dit verfchil in zo weinig woorden geeft vermoeden<br />
, dat de lezing hier welligt enig bederf kan ondergaan<br />
hebben. Misfehien is de ware lezing deze:<br />
Spreek ik van vreê,<br />
/ Dan fpreken zij van krijg.<br />
•DTK O DV707 'JN<br />
non7D7 nam<br />
P 5 Dat
C 234 )<br />
Dat '3 juist niet vooraan behoeft te ftaan, ziet men onder<br />
anderen uit Pf. CXV<strong>II</strong>I: 10, 11, 12.<br />
C X X V I 1: 2.<br />
In fieê daarvan enz. Men heeft van deze woorden zeer<br />
verfchillende uitleggingen en lezingen. PISCATOR nam<br />
p voor px voorwaar, en dit volgt ook DE DIEÜ; dan<br />
ik twijfel zeer, of men deze betekenis wel met duchtige<br />
bewijzen ftaven 'kunne. VENEMA neemt p voor een<br />
nomen, en vertaalt folidum dat diletlo fuo in fomno, waarmede<br />
de overzetting van DATHE overeenftemt: Perenmem<br />
et folidam felicitatem Deus fuis concedit quafi in fomno<br />
, zo dat xx' zij voor tü#3: de Heer SCHROEDER las<br />
te voren 'J, want hij geeft het zijnen lieveling in den<br />
flaap: men zou intusfchen die lezing ook kunnen vertalen<br />
, want hij bezorgt zijnen lieveling flaap, in denzelfden<br />
zin, als ik in de korte aanmerkingen dc gewone<br />
lezing vertaald heb; en ook in twe handfchriften van<br />
KENNICOTT vindt men fporen van die lezing; dan naderhand<br />
heeft de Heer SCHROEDER die gisfing verworpen.<br />
Ik heb deze onderfcheiden gevoelens opgenoemd,<br />
wijl ik zelf nog omtrend den waren zin van deze plaats<br />
onzeker ben.<br />
C X X X 1: 2.<br />
Ik twijfel, of de uitleggers tot nog toe den zin van di.<br />
fraie vers wel te recht begrepen hebben. — In het eerfte.
C 235 )<br />
fte lid komen twee verba voor, namelijk vro en yinan,<br />
welke hier uitnemend wel, en overeenkomftig der zake,<br />
waarvan de Dichter fpreekt, gekozen zijn. Het woord<br />
tw betekent, gelijk reeds bij Pf. CXIX: 30 opgemerkt<br />
is, eigenlijk complanariaequari, effen gemaakt war.<br />
den. Vergelijk ook KNAPP op deze plaats. Wat<br />
vervolgenris betreft het verbnm Dn, het zelve betekent eigenlijk<br />
zinken, nederzt'nken, en wel zo, dat iets, het<br />
welk gezonken is, blijve haan, gelijk bij voorbeeld water,<br />
het welk troebel wordt. Men ziet dit uit de uitlegging<br />
van dit woord door GJEUHARI, te vinden bij den<br />
Heer SCHEIDIUS, Comment, in Cant, Hisk, pag. 17,<br />
dat is, gelijk het de Heer SCHEIDIUS vertaalt: „ on<br />
„ de re diétum idem est, quod pa fidit. In traditione<br />
„ legitur: veruitille, ne urinarent in aquam OTI, id est,<br />
„ 33* et ips, quae limpida, ftagnat et quiefcit. In Pih-<br />
„ hel on et Hiph. OTX, de oila dicitur bulliente, quando<br />
„ adfufa frigida fedatur. " — De Dichter gebruikt hier<br />
dus twe woorden, die zeer naauwkeurig over ftaan tegen<br />
het geen vs. 1 gezegd was, dat zijn hart zich niet verheven<br />
had, noch zijne ogen hoog geweest waren: hij had<br />
iutegendeel zijne begeerten, even als water, dat zich heftig<br />
had bewogen, effen gemaakt, en doen ftilflaan. De<br />
LXX, de Vulgata, de Arabifche Overzetter, en verfchei<br />
den handfchriften bij KENNICOTT en DE ROSSI lezen
C 236 )<br />
zen •fioaft, liet welk mij intusfchen hier niet gefchikt voor<br />
komt. Ook hebben de Chaldceuwfche Uitbreider en SYM-<br />
M AC HU s 'naan,<br />
In het twede lid hebben de woorden bmiD ios faal<br />
'»SJ veel te doen gemaakt. Mij komt het zeer eenvou-<br />
wig voor, dat de woorden eigenlijk betekenen: gelijk een<br />
gefpeend kind bij zijne moeder is, zo is mijn lust een gefpeend<br />
kind bij mij. Dat dit de woorden kunnen betekenen,<br />
kan, dunkt mij, niemand ontkennen; en de zin zal<br />
dan dezelfde zijn, als welken ik in de overzetting heb uitgedrukt:<br />
ten zij men liever bioj voor het twede h\ai3 wilde<br />
lezen, het welk echter in den zin geen verandering maken<br />
zoude. De vergelijking van lusten of begeerten, welke<br />
men onderdrukt, en aan welke men dat geen als het ware<br />
onthoudt, waar naar zij anders zo heftig trachten, als<br />
een zuigend kind naar 'smoeders borst, met een kind,<br />
het welk gefpeend wordt, aan het welk de melk onthouden<br />
wordt, is zeer natuurlijk. Dat K>3J hier niet de ziel, maar<br />
lust, begeerte betekent, leert het geheel beloop van dit<br />
lied. Dat dit woord meer die betekenis heeft, is bekend.<br />
Men vergelijke Hechts SCHULTENS, Comment. in Proverb.<br />
pag. 164, 201, 259, 434.<br />
C X X X V : 7,<br />
Van 't eind der aard enz. De Dichter gebruikt hier<br />
zeer gepast het woord oxisü, wijl i
C 237 D<br />
evenwel verkeerdelijk — i en ^y-^-i vergelijkt.<br />
c<br />
Van daar wordt L.^U_S ook inzonderheid van het opkomen<br />
van zulk ene wolk gebruikt, bij voorbeeld, in de<br />
Nawabig, n. 7.<br />
volgends de overzetting van den Heer SCHULTENS:<br />
Liberalis facit exoriri fulgentem nuhem continuae fuae<br />
pluviae<br />
Et non emittit procellam procrastinationis faae.<br />
C X X X V I I : 5,<br />
Zo word 1<br />
mijn rechtehand vergeten. In deze vertaling<br />
ben ik de LXX gevolgd, die hier hebben i7ian&ik l hlt&p.».<br />
Zij hebben denkelijk ruwn gelezen. Deze lezing is, volgends<br />
den zin, welken ik 'er in de korte aanmerkingen<br />
aan gegeven heb, niet kwaad. Het zelfde kan men, naar<br />
mijne gedachten, zeggen van de Syrifche vertaling j<br />
... Vi ^ >±-.X-**-2±-£L, zo vergete mij mijne rechte*<br />
hand! misfehien volgends ene gisfing of lezing *ïD» ra#n.<br />
De zin zou dan zijn, gelijk DATHE, Not. ad P/alt.<br />
Syr.
( 238 )<br />
Syr. zeer wel zegt, dextra mea non amplius mitnere m&<br />
futtgatur. Vergelijk job. XXXV<strong>II</strong>I: 4. A. SCHÜL<br />
TE NS, Animadv. Philol. ad h. I. helt er het meest naai<br />
over om rvv dóór luxari te vertalen, wanneer er in n?a<br />
dat dus twémalen in onderfcheidene betekenisfen zou geno'men<br />
worden, ene 0f zijn zou, die men<br />
gelijk zijn waardige kleinzoon oordeelt, gevoeglijk dus in<br />
hét Latijn zou kunnen navolgen: tui memoria fi mihi /«.<br />
xetur, Hierofolymal ipfa mihi luxetur haec mea dextra<br />
Ik zou deze opvatting als de fraaifte boven alle verkiezen<br />
en vertalen, zo word' mijn rechte ontwricht; dan ik zie<br />
geen genoegzamen grond, waarop men die betekenis van<br />
roa; vast genoeg zou kunnen bouwen, - Mij is intusfchen<br />
ook wel in gedachten gekomen, dat misfehienn» eigenlijk<br />
zou betekenen frangere, breken, uit vergelijking van<br />
het Arabifche £ ^ fregit, doch ook dit fchijnt mij<br />
te willekeurig, dan dat ik het in de vertaling zou hebben<br />
durven brengen, te meer, wijl ra» een woord is het<br />
welk zo dikwijls in de betekenis van vergeten in den Bii<br />
bel voorkomt. Ik eindig in ene fraie gisfing van den Heer<br />
SCHROEDER, namelijk, dat men voor n^r, misfehien<br />
ruw» moet lezen, in dezen zin:<br />
Jeruzalem! vergeet ik u *<br />
Zó mag ik ook mijn rechtehafld vergeten!<br />
Het welk dus ene frerke betuiging van den Dichter zim<br />
zou, dat hij nooit Jeruzalem zou kunnen vergeten alzo<br />
weinig, als hij zoude kunnen vergeten, dat hij ene'rechtehand<br />
had.<br />
C X X XI li
( 239 )<br />
C X X X I X: 3.<br />
Gij weet, wanneer ik ga of rust. Ik heb hier de betekenis<br />
van 'mx en uitgedrukt, omdat in dit gehele vers<br />
de leenfpreuk van enen weg genomen werd, welke ik dus<br />
uit de overzetting niet als enen louteren Hebraïsmus mogt<br />
weglaten, mx betekent enen weg, en tevens ook ene reis,<br />
die men langs den weg maakt, waar tegen joi overftaat,<br />
het welk ene verblijfplaats betekent, waar men zich tusfchen<br />
beiden ter ruste kan nederleggen, gelijk men uit<br />
vergelijking van het Arabifche -^y zien kan. Daar<br />
nu, volgends den Hebreeuwfchen ftijl, het leven bij enen<br />
weg vergeleken wordt, langs welken men reist, zal het<br />
.voordreizen en de rust op dien weg zeer gevoeglijk al het<br />
doen en het laten van den mensch betekenen.<br />
C X X X I X : 11.<br />
De overzetting van dit vers is oorfpronglijk van den<br />
Heer SCHROEDER, volgends welken men mi? moet vér*<br />
gelijken met } het welk eigenlijk betekent wrij<br />
ven, en daarvandaan iets door wrijven glad en blinkend<br />
maken: dus zal de fpreekwijs 'JDis?' yon eigenlijk zo veel<br />
zijn als, de duiflernis zelve maakt mij blinkend, dat is,<br />
feit mij in een helder en fchitterend licht. MicHAëLis<br />
in zijne Beurtheilung der mittel die Hebr. fprache zu verftehen,<br />
bladz. 308 , was ook reeds op die zelfde gedachte<br />
ge.
C 240 )<br />
gevallen; en ik weet niet waarom hij deze, zelfs dichterlijk<br />
fchone uitlegging, in zijne overzetting verruild heeft<br />
met ene andere, die, naar mijn inzien, vrij hard is, Fin*<br />
fternis entdecket mich, eigenlijk, gehjk hij er in de aanmerking<br />
bijvoegt, belauret mich, misfehien volgends ene<br />
andere betekenis van JU e x alto profpexit, of uit<br />
vergelijking van
C 241 )<br />
zijne aanmerking op deze plaats. Wat intusfchen den oorfprong<br />
van deze betekenis betreft, daarotntrend zal ik<br />
thands geen gisfingen te berde brengen; dit flechts opmerkende,<br />
dat het geen MICHAÜLIS, Supplem. Lex.<br />
Hebr. pag. 313 &c. omtrend het verbum cjhi heeft gezegd<br />
mij het best voorkomt, als fteunende op het uitdruklijk<br />
gezag van den Arabifchen cn Syrifchen' tongval.<br />
En al mijn dagen werden reeds enz. In deze woorden<br />
heeft het den uitleggeren vooral veel moeite veroorzaakt<br />
waartoe men het adfixum in crw te brengen hebbe. 11c<br />
heb het gebracht tot het volgende woord a-nD'; gelijk het adfixum meermalen<br />
wordt weggelaten, wanneer het uit den zin gemaklijk kan<br />
ingevuld worden; bij voorbeeld, Pfi. CXLV<strong>II</strong>: 1, ni Sj<br />
rton voor mSnn, en elders. Eindelijk fchijnen mij ook de<br />
uitleggers de kracht van het verbum niet genoegfaam<br />
begrepen te hebben: ik geloof wel, met de meeften, dat<br />
men het zelve van en niet, gelijk VENEMA doet,<br />
van is: moet afleiden; dan tevens, dat men dit 1X> op ene<br />
andere wijze verklaren moet, als doorgaands gefchiedt.<br />
Het zelve is zekerlijk verwand metirs, hetwelk, eveneens<br />
als ns, in den Arabifchen tongval gebruikt wordt<br />
van iemand, die de uitwendige gedaante van iets, dat hij<br />
voorneemt te maken, eerst aftekent, gelijk bij voorbeeld<br />
iemand, die een huis wil bouwen, eerst de plattegrond<br />
en het geheel ontwerp van het Zelve op het papier brengt.<br />
Men vergelijke ^UAO bij GOLIUS, en "flï in den<br />
Q Chal-
C 242 )<br />
Chaldeeuwfchen en Syrifcben tongval, als ook het geen<br />
ik omtrend gezegd heb bij Pf XLIX: 15, hl.<br />
106. Nemen wij dit alles aan, en verdelen wij dit vers dus:<br />
oru mx xbi nr D>n»<br />
Zo zal de zin zeer gemaklijk en de parallelie tevens zeer<br />
naauwkeurig zijn. De zin zal dan hier op uit komen, dat<br />
God reeds, voor dat wij het licht aanfchouwden, toen<br />
er nog van ons niets aanwezig was, dan een ruwe en ongeformde<br />
klomp, onze dagen, dat is onzen ganfchen<br />
leeftijd met alle de lotgevallen, die ons daarin zouden bejegenen,<br />
en alle dc daden, die wij daarin zouden verrichten<br />
, als het ware in een boek gefchreven, ja er zelfs ene<br />
naauwkeurige aftekening van gemaakt, dat is, dezelve op<br />
het naauwkeurigfte bepaald heeft.<br />
C X X X I X: 24.<br />
En zie, of mij de weg des trotfehen fmaads behage. Ik<br />
moet hier vooraf met een woord opmerken, dat ik hier<br />
het woord yn woordelijk heb moeten overzetten, hoe zeer<br />
weg des fmaads anders een Hehratsmüs is, dien onze taal<br />
niet gedoogt, omdat de parallelie van het volgende vers,<br />
waar Jehova's weg tegen den weg des trotfehen fmaads<br />
wordt' overgefteld, zulks vereischt. Voords heb ik 3$<br />
door trotfehen fmaad vertaald uit vergelijking van het-Arahi-
( 243 )<br />
mm CA-A«-C, hetwelk voornamelijk gebezigd Wordt<br />
van trotfche fmaadredenen, waarmede men enen anderen<br />
hoont; waarom het ook G J E U H A R I door JaflUi * e r-<br />
klaart, gelijk ook Ui-£ door f^Li, Deze be.<br />
tekenis zou zeer wel voegen aan de gelegenheid, bij wel-<br />
Je, volgends mijne gisfing, sde Pfalm gemaakt is, wijl<br />
David dus betuigen zou, dat hij, wel verre van enigen<br />
lmaad aan Saul gedaan te hebben, integendeel nooit zelfs<br />
enig fchimpwoord op hem geworpen, en nimmer door oproer<br />
zijn gezach onteefd had. Vergelijk Pf. XVil: 4<br />
met de bijzondere aanmerkingen.<br />
En leid mij altijd op uw weg. Doorgaands zet men<br />
dit over: leid mij op den eeuwigen weg, dat is, op enen<br />
weg, die ter eeuwige gelukzaligheid leidt; dan dat crw<br />
de eeuwige gelukzaligheid zou betekenen, weet ik niet,<br />
dat door een enkel voorbeeld zal kunnen bewezen worden<br />
: ik heb daarom ahup als een adverbium voor oVï<br />
genomen, en voor Tn gelezen rpm, gelijk ook de Syrifche<br />
overzetter fchijnt gelezen te hebben; ten zij men in ril<br />
het adfixum -\ door ene ellipfis verftaan wilde gelijk<br />
meermalen gefchiedt, wanneer het adfixum uit 'den zin<br />
kan aangevuld worden.<br />
C X L: 9.<br />
Fier hun den teugel niet. Ik heb de Hebreeuwfche<br />
woorden hier niet naar den letter, maar Hechts naar den<br />
Zin vertaald. S C H U L T E N S , Comment. ad Job. XXX}<br />
Q a<br />
11,
C «44 )<br />
li, en wi?f. ad HAR IR. Conf. <strong>II</strong>, pag. 70 geeft aanpis,<br />
O^— ' s<br />
. de betekenis van laxare; dan op welken grond ,<br />
kan ik niet inzien. De Heer SCHROEDER is van gedachte,<br />
dat de oorfpronglijke betekenis van pia en O^-j<br />
is frangere, rumpere, breken, en hieruit gist hij dat de<br />
fpreekwijs pan 7* inoi zo veel betekent als, laat niet toe,<br />
dat zijn toom gebroken worde, en hij denzelven dus affchudde;<br />
het welk zeker nog wel zo fterk is, als de fpreekwijs<br />
, vier hem den teugel niet, hoewel ik die, om de duidelijkheid<br />
, in mijne overzetting gekozen hebbe. Van de<br />
betekenis van breken, en wel zo, dat het geen gebroken<br />
wordt, van eikanderen gefcheiden worde, vindt men ver-<br />
fcheidcne fporen in ö'\—5, het welk onder anderen ver<br />
klaard wordt fregit fagittam, en in de twede conjugatie<br />
crenam fecit fagittae , waarvan ook O?- 5<br />
is erena fa-<br />
gittae, en V-AÖL-S t_>1?-3i bij GOLIUS fracïa fa~<br />
gitta fine cufpide, enz. Voords heb ik in de verdeling en<br />
lezing van vs. 9 en 10 nog enige veranderingen gemaakt,<br />
welke mij de zin fchijnen te vorderen, te weten, dat ik<br />
rr?D voor lüfr plaatfe, en in plaats van larr, dat hier niet<br />
dan enen gedrongenen zin geeft, leze ID>T, en eindelijk<br />
de woorden dus afdele.<br />
i?eh «ïNO run» inn<br />
rho pan ion»<br />
'3DD vfao 1ÖT<br />
TO03' 1OTI30 TVHf<br />
C X Li
C 245 )<br />
C X L : 11.<br />
Door waterfronten. Men vindt het Hebreeuwfche woord<br />
nh»na uit het Arabifche ^s-.® zeer geleerd opgehelderd<br />
door den Heer SCHEIDIUS, Spec. Obf ad quaedam<br />
Vet. Tefi. /oca, Cap. I: 65, waar men onwederfpreeklijk<br />
kan bewezen zien, dat de eigenlijke betekenis van Tan en<br />
is vloeien. De Heer SCHEIDIUS vertaalt<br />
daarom dit woord gurgites aqitarum rapidisfmos, diepe<br />
en fnelvloeiende kolken. Dan behoudens de hoge<br />
achting, die ik voor de geleerdheid van mijnen<br />
Ambtgenoot heb, komt het mij waarfchijnlijker voor,<br />
dat men hier denke aan overftromingen, die alles overftetpen<br />
en wegliepen. Vooreerst fchijnt mij dit met den gehelen<br />
famenhang beter te ftroken, welke een onweder tekent,<br />
waarin een kolengloed en vuur op den kop der godlozen<br />
wordt uedergeftort, waarbij zeer gevoeglijk alles<br />
overftclpende regenen en waterftromen komen. Vergelijk<br />
Pf. XV<strong>II</strong>I: 8 — 17. XXIX: 1 —10 enz., hetwelk ik naderhand<br />
gezien heb, dat ook opgemerkt is door Mi-<br />
CHACLIS, Supplem. Lex. Hebr. pag. 560. Ten anderen<br />
vindt men in j~tlst bij den Heer SCHEIDIUS<br />
verfcheiden bewijzen voor deze betekenis, gelijk eik zien<br />
kan, die daar de uittrekfels uit GJEUHARI en FIRU<br />
ZABADI naflaat, waar men vele voorbeelden aantreft, dat<br />
met zijne derivata van zware flagregenen, en<br />
daardoor veroorzaakte overftromingen gebezigd wordt,<br />
welke ik niet zal affchrïjven. Men vergelijke ook KNAPP!<br />
Q 3 C X L I:
C 246 )<br />
C X L 1: 5.<br />
ik acht hetliefde enz. Hoe zeer ik de gewone lezing,<br />
zo goed ik kondc, vertaald heb, twijfel ik evenwel zeer,<br />
of de lezing hier wel in alles goed zij: althands de oude<br />
overzettingen hebben alle jnsn voor »at.~> gelezen , uitgeno<br />
men fleehts de Chaldeeuwfchc uitbreiding. MicHAë-<br />
MS, Oriënt, und Exeget. Bibl. XIX Deel, bladz. 161<br />
enz., heeft deze lezing voorgetrokken, gelijk ook voor<br />
hem reeds LOWTH bij MERRICK gedaan had, die<br />
noch daarteboven met de LXX en den Syrifchen overzet<br />
ter TOT of 'izhw voor TÓbrp wil gelezen hebben, en -TJ'<br />
voor terwijl integendeel MICHACLIS 'jD7n'en 'J' be<br />
houdt, en het laatfte vergelijkt met >— 3<br />
, vet wor<br />
den, en (jy--2, vet, in navolging der LXX, 'ixuin Se<br />
«i^agra^S M7r».ia.ra T«» KiQuih , cn der Vulgata, oleu;n<br />
flutem peccatoris ne impinguet caput meum. Men zal dan<br />
de woorden dus moeten lezen en afdelen:<br />
dat is:<br />
•atjpi ion trn •'iobrv<br />
•zrto 'j' rzn par<br />
Jk acht het liefde, als mij de vrome faat en flrafi;<br />
Nooit word' mijn hoofd mei 's bozen vette zalf bef reken i
( *47 5<br />
Dc zin zou dus zijn: hoe zeer mij ook de vrome fia en beftraffc,<br />
dat zal ik altijd liefde achten; maar nooit zal ik<br />
de vriend der bozen worden, offchoon hrj mij ook met<br />
gunften ovevlade. De fpreekwijs is genomen van de gewoonte<br />
der Oosterlingen, die bij de maaltijd hunne gasten<br />
zalfden ; cn zal" dus in de zaak het zelfde betekenen ,<br />
als hunne lekkernijen niet te fmaken, vs. 4. Ik moet bekennen,<br />
dat mij deze lezing gansch niet onwaarfchijnlijk<br />
voorkomt, hoewel ik er nog geen gezach genoeg voor gevonden<br />
heb om ze in mijne overzetting aantenemen.<br />
Ik bad enz. Hier geloof ik dat een nieuw vers had moeten<br />
beginnen, en dat men tevens'ivjan moet lezen met alle<br />
de ouden, en vele handfchriften: zo dat het eigenlijk<br />
zij, toen ik nog bad, terwijl zij boosheid pleegden; ontkwamen<br />
hunne Vorflen ter zijde van de rots enz. Dat David<br />
in de omftandigheden, tot welke ik gis, dat deze<br />
Pfalm moet gebracht worden, gebeden hebbe om den<br />
Godlijken bijftand, zegt wel dé gefchiedenis niet; dan<br />
dat het zeer waarfchijnlijk is, zal niemand ontkennen.<br />
C X L I V.<br />
* Het is zeer waarfchijnlijk dat in dezen Pfalm twe liederen<br />
te famen gevoegd zijn, vooral daar men anders geen<br />
reden geven kan , hoe vs. 12 door van met het voorgaand<br />
gedeelte van dit lied kan te famen gevoegd zijn. Volgends<br />
het oordeel van den Heer SCHROEDER is hier ene fout,<br />
die zo oud is, dat zij niet alleen tot alle handfchriften,<br />
maar ook tot alle de oude overzettingen overgegaan zijn.<br />
Te weten, alle de woorden van vs. 11 fcaan op ene ge-<br />
Q 4 heel
( 2 48 )<br />
Iieel verkeerde plaats, en zijn kwalijk uit vs. 7 en 8 her<br />
haald, met uitlating Hechts van de woorden ffn tma,<br />
welke men vs. 7 leest. Het is daarteboven, volgends<br />
hem, vrij duidelijk, dat er vs. 9 een nieuw gedicht van<br />
enen geheel verfchillenden inhoud begonnen wordt, waar<br />
in de tegenwoordige voorfpoed des volks verheven, en<br />
Gode e als derzclver oorzaak, de dank toegebracht wordt:<br />
en dus zal, indien men het elfde vers weglaat, en het<br />
tiendeals in ene tusfchenrede plaatst, ook de conftructle<br />
, vs. 12 zeer gemaklijk zijn, namelijk in dezer voege:<br />
Tc Zing u een nieuw gezang, 0 God!<br />
Ik prijs u met de luit en harp;<br />
U, die den Vorflen hulp betoont,<br />
Die David uwen knecht<br />
Aan 't woedend zwaard ontrukt;<br />
Wijl onze zonen in hun jeugd (*)<br />
Als planten zijn, die welig groeien;<br />
Wijl onze dochters zijn,<br />
Als fraai befneden hoekpilaren,<br />
Die in paleizen pralen ;<br />
Wijl onze volle fchuren<br />
Haar voorraad geven voor en na;<br />
Wijl 't vee op onze hoeven<br />
Bij duizend ja tienduizend werpt;<br />
Ons rundvee wel geladen is;<br />
Wijl men van inval noch van krijg,<br />
Noch noordgefchrèi op onze ftraten hoort.<br />
Gelukkig volk, het welk het aizo gaat!<br />
Gelukkig volk, wiens God Jehova is!<br />
(*) "WK is dan zo veel "WM wijl, omdat, gelijk meermalen.<br />
De
( 249 )<br />
De Griekfche vertaler, of misfehien de fchrijver van het<br />
handfchrift, hetwelk hij gebruikt heeft, den famenhang<br />
niet begrijpende, heeft voor de eerfte perfonen der pronomina,<br />
vs. 12, 13, 14, pronomina van de derde perfoon<br />
in plaats gefteld, omdat er de zodanige vs. n in<br />
tarra en ara» waren voorafgegaan. Even zo heeft ook<br />
KENNICOTT in enige weinige handfchriften alleen<br />
xsvma gevonden ïrnua, zonder enige de minfte verandering<br />
in de volgende woorden, het welk, gelijk de Heer<br />
SCHROEDER. zeer juist oordeelt, een duidelijk bewijs is<br />
van ene fout, of van ene willekeurige verbetering van den<br />
tekst»<br />
C X L V I 1: 17.<br />
Hij werpt zijn ijzel heen ah gruis. A. SCHULTENS,<br />
Comment. ad Job. XXXV<strong>II</strong>I: 30 en ad Proverb. XX: 4,<br />
vertaalt de woorden, D'naa imp I/SUD, mittens glaciem<br />
fuam ligamina, leidende trnaa af van naa, —•<br />
ligavit, even als bij de Latijnen amnes gelu vincti enz.<br />
Dan twe redenen zijn er vooral, waarom ik aan deze opvatting<br />
mijne toeftemming niet kan geven; vooreerst twijfel<br />
ik zeer, of V'3 werpen, wel kan gezegd worden van<br />
het ijs van rivieren, beken enz.; immers dat wordt niet heen<br />
geworpen. Ten anderen ftrookt het zeker beter met de<br />
parallelie, indien men de 3 in p'h33 als en 3 comparativum<br />
opvat, even gelijk in het vorige vers in nas3 en<br />
13x3. Ik zou daarom liever rnp nemen voor het ijzel,<br />
en DTI3 voor kleine brijzeltjes, klompjes of brokkeltjesy<br />
uit de vergelijking van C_A—s en ]A„o j n jen<br />
Q 5 Ara-
( 25° )<br />
Arabifchen en Syrifchen tongval, gelijk ook aangemerkt<br />
is door den lieer GR'EVE, ultima capita libri Jobi etc.<br />
To;;;. I, pag. 56, die er tevens nog een bewijs bijvoegt,<br />
dat het nimmer in Paleftina zo fterk vriest, dat<br />
de rivieren zelve onbruikbaar zouden worden.<br />
C X L V I I I: 14,<br />
Aan 't volk, waar aan enz. In het Hebreeuwsch heeft<br />
toen hier ianp pjr. SCHNURRER, Disfert. Phil. Crit.<br />
pag. 170, is in de verklaring dezer woorden van de gewone<br />
uiflegging afgeweken, dewijl hij onp B$ overzet,<br />
het volk- Van'zijnen vriend, namelijk Ahraham^ zo dat<br />
arp hier enen gemeenzame/? vriend, die men den vrijen<br />
toegang tot zich gunt, zou betekenen, van aip naderen.<br />
Hij heldert dit daar mede op, dat Abraham genoemd<br />
wordt D'nSü ans, Jez. XLI: S en 2 Chron. XX: 7, gelijk<br />
ook pitit ÖsS, Jakob. <strong>II</strong>: 23, en bij de Arabieren<br />
\~+J_#. en \-~*-X.3rJ5. Dan, behoudens<br />
de hoogachting, welke ik heb voor de geleerdheid en de<br />
verdienden van dezen uitmuntenden man , kan ik hem hier<br />
niet wei toeftcmmetl : immers voor eerst lezen wij in de<br />
aangehaalde plaatfen den naam van Abraham wel degelijk<br />
uitgedrukt, in de eerfte 'ana oriia», en in de laatfte<br />
•pr« arms; en ik weet uit' het Oud Verbond geen voorbeeld,<br />
dat Abraham zulk een epitheton even als bij de<br />
Arabieren gegeven is. Ten andereu zou het fpraakgebruik<br />
dan ook eer het woord Xit dan ar gevorderd hebben, ge.<br />
lijk
C 251 )<br />
lijk ook JHJ gelezen wordt in de aangehaalde plaatfen.<br />
Ten derden werd Abraham bij uitftek gemeend als Gods<br />
vriend $ zou er, dunkt mij, althands onpn met enen articulus<br />
moeten ftaan, het welk in nnx in de aangehaalde<br />
plaatfen niet nodig was, omdat de eigen naam van Abraham<br />
daar tevens uitgedrukt was. Eindelijk fchijnt mij de<br />
parallelie eerder te eifchen, dat men Orip brenge tot Israël;<br />
want gelijk in dit zelfde vers vsai en VTDH 121 onderling<br />
aan zich beantwoorden, is het natuurlijk, dat zo ook<br />
« en unp oi> op eikanderen flaan. In welken zin<br />
nu Israëls volk dus genoemd worde, is bekend. Men vergelijke<br />
de korte aanmerkingen op Pf. LXX<strong>II</strong>I: 28.<br />
L IJ S T
L IJ S T<br />
V A N<br />
VERSCHILLENDE LEZINGEN,<br />
WELKE IN DE OVERZETTING<br />
GEVOLGD ZIJN.<br />
V<strong>II</strong>: 5. rnrbm voor nj&rwj. Vergelijk de bijzondere<br />
aanmerkingen.<br />
11. 'SJJ 'jjn voor by >JJO. Vergelijk de bijzondere<br />
aanmerkingen.<br />
X: 3,4. Vergelijk de bijzondere aanmerkingen.<br />
10. Vergelijk insgelijks de bijzondere aanmerkingen.<br />
XI: 7. irr:a VOor WJS. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
X<strong>II</strong>: 8. iraffn voor oiaam.<br />
XIV: 4. ^ N?n bij eikanderen. Vergelijk de<br />
bijzondere aanmerkingen.<br />
XV: 4. irwr) voor vvh. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XVI: a, 3. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XV<strong>II</strong>: 3,4. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
- 10. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XIX: 14. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XX:
( »53 )<br />
XX: 6, "lm voor 7m Vergelijk de bijzonders<br />
aanmerkingen,<br />
f—i io. Ik lees hier dus:<br />
"fjnn njwin nin»<br />
utfip Dra 'uaü<br />
XX<strong>II</strong>: 2. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
'30,31,32. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
n 7 X<br />
XXIV: 6. apr '<br />
J3 v o o r<br />
T<br />
T J3<br />
«<br />
XXV: 17. Hier verdeel ik de woorden dus:<br />
3'mn 'ja 1<br />
? nnx<br />
•JX'SIH TllplSDD»<br />
XXV<strong>II</strong>: 7, 8. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XXVJ<strong>II</strong>: 8. mvb voor 107. Zie KNAPP.<br />
XXXI: 11. »n'3 voor wa.<br />
—— 13. Hier is de verdeling der leden dus gesmaakt<br />
:<br />
rtD3 wiatM<br />
nnx '733 'n»n 370<br />
XXX<strong>II</strong>: 8, 9. Vergelijk de bijzondere aanmerkingen.<br />
XXXIV: 6. «rarj en nrtj voor «rap en nru, en<br />
D3'ja voor arwa.<br />
1 <strong>II</strong>. D'1'33 VOOr D'1'33.<br />
18. crpnx ïppx voor >pyï alleen.<br />
XXXV: 7. De woorden zijn hier dus omgezet:<br />
onan ,(<br />
j uno a:n »a<br />
'pajS nsn a:n nrcv<br />
—— 15 , 16. Zie de bijzondere aanmerkingen»<br />
XXXVI:
C 254 )<br />
XXXVI: 2,3,4. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XXXV<strong>II</strong>: 2o. De verdeling van dit vers is dus gemaakt:<br />
H3N' D'WI 'a<br />
ü"\2 ip'j run' >a'xi<br />
]s?jn 173<br />
173<br />
28. nmi ah\v voor natw 07ii'7.<br />
35«<br />
n<br />
^no voor WWfc. Vergelijk de bijzondere<br />
aanmerkingen.<br />
' 3
( 255 )<br />
L: 23." B#T voor aën. '<br />
Lil: 4. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LUI: 5, 6. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
L1V: 5. BHI voor ont.<br />
LV: 10. ifrj) en i 1<br />
?.? voor 1^3 en a^ït-<br />
, , o 0. 3arr voor awin. Zie dc bijzondere aan*<br />
merkingen.<br />
, 22. piw?2 voor r)lSD7;D.<br />
LV<strong>II</strong>: 3. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LV<strong>II</strong>I: 2. ah* voor o)*.<br />
, g. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LIX : 8. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
1 0 j 11. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LX: 6. m?p voor wv.<br />
— 7. voor \vv),<br />
— 10. J ^ W K n$?a •'?& voor ???rwn n^a '??•<br />
_» 12. Uit het twede lid is arr» met den Sy»<br />
rifchen overzetter uitgelaten.<br />
'LXI: 3. 'jnnnn voor '»ó orv.<br />
LX<strong>II</strong>: 4. mrin voor irwnn.<br />
5. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LX1V: 7. De lezing van SCHNURRER, welke<br />
ik hier gevolgd ben, is deze:<br />
Dfsr\ urn rvfrlp ii>? n<br />
'<br />
püi? a^i B/'S anp„ i&bn<br />
_ g. Ik heb met SCHNURRER dit vers dus<br />
afgedeeld:<br />
yn vrh* an»i<br />
anus rn asna<br />
LXIV:
C *5« )<br />
LX1V: 9. Ik kes jrfryajj voor inVjMa, en breng<br />
dat tot vs. 8.<br />
LXV: 4. uo voor *JD.<br />
6. Zie. de bijzondere aanmerkingen.<br />
10. np»n voor ngp^n.<br />
LXVI: 12. nnn"? voor r?)"h.<br />
LXV<strong>II</strong>I: 5. naar n- o voor ia? pft.<br />
• 29. nra voor nis.<br />
- 31. in voor *in.<br />
• 3 6<br />
« WTpaj voor Tenpoo.<br />
LXIX: 5. «rasp voor '(J'psa.<br />
' 13* Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
1<br />
149 iff. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
23. cPfüisA voor wafaobi. Vergelijk de bijzondere<br />
aanmerkingen.<br />
1 *?. qT7n voor «r-SSri en urp» voor na».<br />
• 33. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LXXI: 3. m>p voor jirn.<br />
• 13. VÓ7J' voor 17J.<br />
LXX<strong>II</strong>: 7. pis voor pnx,<br />
LXX<strong>II</strong>I: 4. on tth voor DniD7.<br />
• 7. IDW voor »üw.<br />
• 10. »qp voor Wi<br />
•— • 15. nnn 103 voor n:n ÏOJ.<br />
• 25.I Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LXX1V: 2 — 6. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LXXV: 10. 7'jx voor T«e.<br />
LXXVI: 7. 3.-HI voor aan».<br />
LXXV<strong>II</strong>: 14. wrjjo voor OTrjJOb,<br />
LXXIX: 7. 17JN voor 7JK.<br />
LXXX;
( 257 )<br />
LXXX: 7. U7 voor th.<br />
LXXX; 17. Ik lees hier met H O U B I G A N T na*<br />
LXXX<strong>II</strong>: 1. D'Vx voor Sx.<br />
nnoji arw voor nn-iD3 tno mw, Dit<br />
is verzuimd in de aanmerkingen te meiden.<br />
LXXXVI: 11. in; van mn voor in\<br />
LXXXV<strong>II</strong>: 1,2. De verdeling dezer verfen is dus ge.<br />
maakt:<br />
nirv anK t;np «ma ïrnio»<br />
3pi>> nua»o *73D ]vs nrw<br />
-——- 7. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
LXXXIX: 16. nj.»nn voor nrnn. Zie de bijzondere<br />
aanmerkingen.<br />
' Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
' $•» 52. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
XCI: 1 — 3. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
C: 3. r?i voor sói.<br />
C<strong>II</strong>I: 5. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
CV: 6. fTna voor PTSIJU<br />
3°* y!?>? voor y*,<br />
35' 73 voor '13 alleen.<br />
CVI: 3. voor rwv.<br />
' 4. mat en ttijja voor »na» en 'inpa.<br />
~ ?. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
• 27. y TVJ<br />
K CV<strong>II</strong>I:
C 258 )<br />
CV<strong>II</strong>I: 2, 3. Zie de bijzondere aanmerkingan.<br />
CIX: 2. J>*J voor vft.<br />
—— 13. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
2§. wy 'i3p voor ïty^'i lop.<br />
CXI: 2. Dn'san voor on/ssn.<br />
CXIV: 2. n<br />
\? voor nrvn.<br />
CXV: 9. bsit?' jv3 voor l<br />
7x^ar ,<br />
alleen.<br />
CXVI: 10. 'jw voor 'JX.<br />
CXV<strong>II</strong>1: 2. iiOW< n'3 voor bsw alleen.<br />
CXIX: AI. De verdeling, welke ik hier maak,<br />
is deze:<br />
—— 119. Zie dc bijzondere aanmerkingen.<br />
. 126. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
. 128. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
CXXXV1I: 5. ro^'n voor rotfn. Zie de bijzondere<br />
aanmerkingen.<br />
CXXXV1<strong>II</strong>: 1. nin» -pw voor pis alleen.<br />
CXXXIX: 24. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
C X L : 8. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />
CXL<strong>II</strong>I: 9. Ti'pn voor •ri'03.<br />
CXLIV: 2. D'tjr voor »aj'.<br />
CXLV1I: 20. i'üaa'O) voor D'üa^ai, en 0|Hi' of Wfj»-<br />
VOOr DU'T.<br />
B IJ-
BIJVOEGSEL VAN EENIGE VER<br />
B E T E R I N G E N .<br />
IN DE OVERZETTING.<br />
BI. 32. reg. 12. hem voor hen te lezen.<br />
—. 40. 2, van onderen, voor zaat te lezen zaad.<br />
— 68. 9. voor koos te lezen verkoos.<br />
•— 69. 12. dus te lezen:<br />
Daar we op zijn heil'ge trouwe fteunen.<br />
—— 89. 9. voor onophoudelijk telezenonophoudlijk.<br />
— 161. 2, van onderen, voor drie te lezen vier.<br />
— 186. 6. voor u tè lezen hem.<br />
—- 189. 10. voor weten te lezen wete.<br />
193. 2. voor te lezen meer.<br />
— 243. 1 en 2 ra» onderen, en £/. 244. r«g. 3..<br />
voor Geef telkens Geeft te lezen.<br />
— 255. 15. zijnen te lezen voor uwen,<br />
•— • 16. des te lezen voor der.<br />
263. laatfle reg. dus te lezen :<br />
De zondaars zullen niet meer zijn.<br />
IN DE KORTE AANMERKINGEN.<br />
BI. 47. reg. 10, van onderen, onderwerps te lezen voor<br />
onderweps.<br />
—- 142. 13, van onderen, duifernis voor duifternie<br />
te lezen.<br />
—* 172. laatfte reg. voor dode zee te lezen rode zee.<br />
— 246. reg. 4, van onderen, in wegteftrijken.<br />
•—- 240. 6, van onderen, voor vs. 1— 5 te lezen<br />
vs. 1 — 3.<br />
BI. 287.
C 260 )<br />
Bh 287. reg. 18. voor pest te lezen post.<br />
' 33!• 2. voor olijbomen te lezen olijfbomen.<br />
- 355? —• 18 en 19. voor 1 Sam. XXV: 4 te lezen<br />
1 Sam. XXIV: 4.<br />
IN DE BIJZONDERE AANMERKINGEN.<br />
Bh 12. reg. 3. voor ea-*-a te lezen O^-x..^.<br />
T* *?•<br />
1 0<br />
5 onderen, en in de laatfte regel voor<br />
njn te lezen run. 1<br />
26. 1. voor wi te lezen im.<br />
41- » 3, tw; onderen, voor den anderen te lezen<br />
de andere.<br />
~~ 75- —- 13. mali in »;«// te veranderen.<br />
1 87, . 1. voor y-sTs-vu te lezen ^STs-Ci.<br />
• - 94. ^. v ö o r n u m % 2 t e ] e z e n m m. 2.<br />
•• 99t I5 3 16, 17. voor zij telkens bij te lezen.<br />
,— 104. 7. voor L^L_X_*u| te lezen l-ïl_X_.có.t.<br />
208. Ï. voor AMNÖLKAIS te lezen AMROLKAIS.<br />
1 2 1<br />
'— ' '5- voor eïïiphie te lezen elliptice.<br />
- 145- — 4- Na p;p het woord QT17M bytevoegen.
•