06.09.2013 Views

II Boekbinderij Drukkerij

II Boekbinderij Drukkerij

II Boekbinderij Drukkerij

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

I <strong>Boekbinderij</strong> <strong>Drukkerij</strong><br />

RUSTENBURG<br />

I Tel.72 17 78 Amsterdam


ENIGE BIJZONDERE<br />

T A A L K U N D I G E<br />

A A N M E R K I N G E N<br />

O V E R DE<br />

P S A L M E N ,<br />

D O O R<br />

HERMAN MUNTINGHE,<br />

THEOL. DOCT. HOOGLEERAAR DER GODOÊLEBRÜ.<br />

BEID EN KERKELIJKE GESCHIEDENISSEN, EN<br />

AKADEMIE PREDIKER AAN DE PROVIN­<br />

CIALE GELDERSCHE HOGE SCHOOL<br />

TE HARDERWIJK.<br />

TE L M T DE N,<br />

BIJ A, EN J. H O N K O O R<br />

M D C C X C l k


VOORBERICHT.<br />

Zffi faar, waarde lezer! het beloofde aanhang-<br />

fel van bijzondere aanmerkingen, waarmede dit<br />

mijn werk bejloten is. Daar fchiet mij niets over,<br />

dan dat ik openlijk Gode mijnen dank toebrenge voor<br />

de mij bewezene hulp , en dat ik tevens hun, die zo<br />

gunstrijk het hunne toegebracht hebben tot volma*<br />

hing van dit werk, daarvoor mijne verjchuldigde er­<br />

kentenis betuige; vooral den Heren SCHROEDER,<br />

SCHEIDIUS en SCHUETENS, wier ge dienjligheid<br />

m mij hunne aanmerkingen mede te delen aan elk<br />

in het oog moet vallen, welke dezen mijnen arbeid<br />

inziet i terwijl ook de Heer SCHEIDIUS daartebo-<br />

•* ven


C 4 3<br />

ven nog dieswegens mijnen dank verdient, dat hij<br />

mij het gebruik van zijnen fchonen voorraad van<br />

' Arabifche handfchriften, inzonderheid van de woor-<br />

denhoeken van GJEUHARI en FIRUZABADI, ver­<br />

gund heeft. Voords geef ik deze aanmerkingen aan<br />

het oordeel van kundigen over, en zal mij zeer ver­<br />

heugen , zo ze ietÊ mogen medewerken om mij en an­<br />

deren verder op het fpoor der waarheid te brengen.<br />

B IJ-


B I J Z O N D E R E<br />

AANMERKINGEN.<br />

p<br />

S A L M I 1: 7.<br />

Ik heb in de eerde plaats het woord nm> bij pn gevoegd<br />

nu-v pn Sc msox, wijl dus de zin veel beter fchijht<br />

te vloeien; gelijk ook DURELL en anderen reeds gedaan<br />

hebben; terwijl ik tevens pn door den rijkswet van<br />

Jehova vertaald heb, dat is ene verordening en va.stfïclling<br />

omtrend het rijk van den gezalfden: deze betekenis<br />

ftrookttoch zeer wel met den gehelen famenhang, vooral<br />

met de volgende woorden, welke zulk ene rijksverorde*<br />

mng behelzen, pn kan zeker zulk ene verordening betekenen,<br />

en wordt dikwijls daarvan gebntikt<br />

XLV1I: 26, Deut. IV: 6, Pf. L: 16 en elders. '<br />

Dan de vraag is hier inzonderheid, welke de meer bepaalde<br />

zin zij der woorden Gij zijt mijn Zoon; Heden<br />

genereerde ik U. Ik herhaal hieromtrend vooraf nogmaals<br />

, het welk ik in de korte aanmerkingen reeds gezegd<br />

heb, dat ik omtrend de inzichten van den Dichter in<br />

de verborgenheden van den Godsdienst niets durve befiisfen,<br />

wijl wij daartoe te weinig gedenkftukken van dien<br />

tijd overig hebben, waaruit wij deszelfs.eigenlijk Godsv<br />

A dienst-


dienst—flelfel kunnen opmaken: daartoe zijn jaarboeken<br />

, gezangen, voorfpellingen, en enige losfe zedefpreuken,<br />

hoedanigen wij in de boeken des Ouden Verbon,ds<br />

vinden, niet genoeg, welke toch de leer van den Jood.fchen<br />

Godsdienst veeleer alleen maar vooronderftellen,<br />

dan dat zij ons daarvan een naauwkeurig onderricht geven<br />

zouden. Hadden wij dus ook geen andere plaatfen<br />

omtrend het natuurlijk en eeuwig zooniehap van Jezos<br />

Christus, dan deze; ik voor mij zou nog vrij onzeker<br />

blijven, wat David er door verdaan hebbe, wanneer hij<br />

den Mesfias Gods zoon noemde, van God zeiven gegenereerd.<br />

Dan laat ons de zaak wat naauvvkeuriger inzien.<br />

Dit dunkt mij vooraf vrij duidelijk te zijn , dat de<br />

woorden, Hij /prak tot mij, gij zijl mijn zoon; heden<br />

genereerde iku, ene inleiding tot de volgende belofte is :<br />

Jk geef op uwen eisch en?,, en wel ene inleiding, welke<br />

den grond van die belofte in zich bevat. Zodanige inleidingen<br />

vindt men meer voor voorzeggingen, beloften,<br />

ivetten, of andere meer plechtige redevoeringen: van<br />

-dien aart is bij voorbeeld de voorrede voor de tien geboden<br />

: Ik ben de Heer uw God, die u uit Egyptenland,<br />

uit het diensthuis uitgeleid hebbe. Diergelijke voorredenen<br />

heeft men ook Gen. XLIX: 3, Jef. XLI: 8,9,<br />

XLIX: 1 en op vele andere plaatfen meer. Volgends deze<br />

aanmerking moeten wij dan de woorden opvatten,<br />

als of er dond: omdat gij mijn zoon zijt en ik u heden<br />

gegenereerd hebbe, daarom geef ik u op uwen eisch dë<br />

vólkern enz. De vraag zal dan nu zijn ; deels in welken<br />

zin noemde David den Mesfias Gods zoon? deels welke is<br />

de zin der bijgevoegde woorden^ heden genereerde ik 11?*<br />

Wat belaagt het eerde; het is ene zeer bekende uitlegging,<br />

dat zoo» van God ene oneigenlijke benoeming van<br />

enen Koning zou zijn, op dezelfde wijze, als voorname<br />

Vorden bij HOMERUS en andere oude Griekfche Dichters


& 3 )<br />

ters ?«.y»« s en h>T tttpü f genoemd werden, en gelijk Voriten<br />

Zonen des Allerhoogjlen genoemd worden P/.LXXX<strong>II</strong>*<br />

l'/T n<br />

r n a a m f t e d e r Z d V e n G<br />

v?vT^° ° d s<br />

^stgeboren zoon<br />

IJ. LAAAI A: 28. Dan, om nu niet te zeggen, dat de<br />

voorbeelden der Griekfche Dichters hier zeer weinig afdoen;<br />

geloof ik niet, dat het beloop van dit lied aan deze<br />

opvatting gunftig is: immers, volgends het geen ik zo<br />

even opgemerkt heb, is daarin, dat de Mesfias Gods<br />

zoon was, de grond, waarom hij hem het koningrijk van<br />

alles toezeide: indien nu de benaming van zoon van God<br />

hier niets anders betekende, dan enen Koning, zou de<br />

zin zeer onvoeglijk op deze tautologie uitlopen: omdat<br />

gij een Koning zijt, welken ik daartoe heb aangefleid,<br />

daarom zal ik u ene koninglijke heerfchappij geven. Hier<br />

komt nog bij, dat op alle plaatfen, waar de benaming<br />

van zonen van God oneigenlijk voor Koningen of Vorften<br />

gebezigd wordt, duidelijke merktekenen van den oneigenlijken<br />

zin voor handen zijn; hoedanigcn hier niet gevonden<br />

worden: integendeel, daar dit zoonfchap als de grond<br />

d e r<br />

_ heerfchappij van den Mesfias wordt aangemerkt,<br />

fchijnen wij hier eerder aan ene verhevener betekenis te<br />

moeten denken, te weten aan ene geheel andere betrekking,<br />

welke er tusfchen God en den Gezalfden, welke<br />

in dit lied bezongen wordt, plaats had, reeds voordat<br />

hij van hem tot Koning was aangefteld, ene betrekking<br />

welke gelijk ware met die, welke wij in onze menschlijke<br />

taal met de namen van Vader en Zoon plegen uittedrukken.<br />

• Wat nu verder betreft de woorden: Heden genereerde,<br />

ik u; men verfchilt ook wederom omtrend dezelve zeer.<br />

Zij, die den naam van zoon Gods oneigenlijk uitlegden van<br />

de koninglijke waardigheid van den "Mesfias, verklaren<br />

ook dezefpreekwijs, ik fielde u heden tot een' Koning aan,<br />

en brengen dan den tijd van deze aanftelling op de opftan-<br />

A 2 ding


( 4 )<br />

ding van Jezus Christus uit den doden. MiCHAëLis<br />

denkt zelfs, dat de fpreekwijs zelve, ik heb u gegenereerd,<br />

zo veel betekenen kunne, als ik heb u uit den dood<br />

opgewekt, wijl de opwekking uit den dood als het ware<br />

ene twede geboorte is, en daarom werklijk bij de Joden<br />

en Grieken dien naam draagt. Zie zijne Erklarung des<br />

Briefes an die Hebraer, bladz. 115: dan dat ik aan deze<br />

uitleggingen mijnen bijval niet kan geven, zal elk ligtelijk<br />

befeffen, die mijne gedachten over de voorgaande fpreekwijs,<br />

gij ztjt mijn Zoon, nadenkt: ook twijfel ik zeer,<br />

of men wel fpreekwijzen zal vinden, die volkomen aan<br />

deze fpreekwijs, in dien zin opgevat, gelijk zijn; althnnds<br />

het geen men daaromtrcnd tot nog toe heeft bijgebragt<br />

fchijnt mij van enen geheel anderen aart te zijn. Beter<br />

bevalt mij de uitlegging van VKNEMA in zijnen Commentarius<br />

en andere geleerde mannen; dat namelijk de<br />

fpreekwijs zo veel zou betekenen als, ik heb u heden<br />

voor mijnen zoon, dien ik gegenereerd heb, verklaard;<br />

't welk dan insgelijks op de verklaring van Jezus Christus<br />

als Gods zoon door zijne opftanding uit den dood<br />

zien zoude: ter ftaving van welke uitlegging men enen<br />

regel van GLASSIUS bijbrengt, Philol. Sacr. Tom. Ij<br />

pag. 216, edit. DATH<strong>II</strong>, volgends welke het een<br />

bijzonder taal-eigen der Ilebreeuwfche fpraak is, dat<br />

werkwoorden , welke eigenlijk betekenen iets te worden,<br />

te zijn of te doen, fomtijds niet zo zeer de zaak<br />

of handeling zelve betekenen, dan wel derzelver<br />

bekendmaking of openbaring. Niemand kan zeker aan<br />

dezen taai-regel twijfelen: zo betekent bij voorbeeld<br />

pnxn , eigenlijk rechtvaardig maken, dikwijls voor rechtvaardig<br />

verklaren, KDD eigenlijk onrein maken niet zelden<br />

als onrein verklaren, enz.: en op dezelfde wijze zou<br />

iemand genereren betekenen iemand voor enen gegenereerden<br />

of enen zoon verklaren: dan hoe waarfchiinlijk<br />

de-


( 5 )<br />

deze uitlegging ook in den eerften opflag voorkome, is<br />

ze echter, zo veel ik althands inzie, nog boven alle zwarigheid<br />

niet verheven: vooreerst toch, dunkt mij, gevoelt<br />

men ene zekere hardigheid in de fpreekwijs-^«er,?rmt<br />

voor iemand ah gegenereerd te verklaren, welke<br />

men niet gevoelt, wanneer men rechtvaardigmaken, voor<br />

rechtvaardig verklaren enz. gebezigd vindt. Ten anderen<br />

heeft de grote ERNESÏI in zijne Neue Theologifche<br />

Bibliothek, VI Deel, bladz. 307, naar mijne gedachten,<br />

zeerwel opgemerkt, dat de zo even gemelde taai-regel<br />

hier op haar best nog niets meer aanwijst, dan'ene blote<br />

Grammatikale mogelijkheid, dat het woord in dien zin<br />

zou kunnen genomen worden; terwijl in alle de voorbeelden,<br />

die GLASSIUS bijbrengt duidelijke beftemmingcn<br />

zijn, welke het beloop der rede of de natuur der zake aan<br />

de hand geeft, dat men daar zo verklaren moet; bij voorbeeld<br />

wanneer men van enen richter leest, die de godlozen<br />

rechtvaardig maakt, (pnxn) enz. Dan waar &<br />

vindt<br />

men hier zulk ene beftemming? In het woord ticheden?<br />

dit hoop ik aanftonds anders te tonen. In de verklaringen<br />

van" het Nieuwe Testament? Dit'zou men kunnen met<br />

grond aanvoeren; maar niet, indien er zulk ene beftemming<br />

in den tekst zeiven ook niet voor handen ware E anders<br />

toch, gelijk ERNESTI ter aangehaalde plaatfe'z'eer<br />

Wel aanmerkt, zou men kunnen zeggen, het geen reeds<br />

het tegen de Christen leer zo bitter boek Chizzuk Emunah<br />

den Apostelen heeft nagegeven, dat zij den Profeten en<br />

Pfalmen enen zin gaven, waartoe geen grond voor handen<br />

was: zo lang er derhalven ene andere natuurlijke verklaring<br />

van deze fpreekwijs mogelijk is, zie ik geen reden<br />

om tot dit bijzónder taalgebruik den toevlugt te nemen:<br />

integendeel, wanneer deze fpreekwijs ongedwongen kan<br />

gebracht worden op de hoge geboorte van den Koning,<br />

welke de hoofdishout van dit lied uitmaakt, zou het niet<br />

A 3 al-


C 6 )<br />

alleen mi}, maar, zo ik vertrouw, eiken onbevooroor-*<br />

deelden veel natuurlijker voorkomen hier bij de eigenlijke<br />

betekenis van de woorden te blijven. Bij dit alles komt<br />

ten derden , dat de parallelie der leden in den Hebreeuwfchen<br />

tekst, uit vergelijking van andere diergelijke voorfteliingcn<br />

bij Hebreeuwfche Dichters, het fchijnt te vorderen,<br />

dat men de fpreekwijs eigenlijk opvatte, gelijk ook<br />

ERNESTI reeds met een enkel woord heeft opgemerkt.<br />

Volgends den aart der parallelie namelijk moet het twede<br />

lid het zelfde hoofdzaaklijk uitdrukken, als het eerfte;,<br />

vooral, indien beide leden zaken te kennen geven, waarvan<br />

de ene tot de andere betrekkelijk is , als bij voorbeeld<br />

de kundigheden zijn van iemands zoon te zijn, en hera<br />

te genereren. Zo worden, hoewel in enen anderen zin,<br />

de Israëlieten Gods • kinderen genoemd, Deut. XXX<strong>II</strong>;<br />

5, 6, terwijl er van God gezegd wordt:<br />

Is hij uw vader niet, die u gefchapen heeft,<br />

Die u gemaakt heeft en geformd?<br />

daar men ziet, dat de uitdrukkingen is hij uw vader niet?<br />

en die u gefchapen heeft enz. even eens.verwisfeld worden,<br />

als hier Gij zijt mijn zoon en Heden genereerde ik u.<br />

Even eens vinden wij de fpreekwijzen gij zijt mijn vader,<br />

en gij hebt mij gegenereerd als .gelijkluidend verwisfeld-<br />

Jerem. <strong>II</strong>: 27.<br />

Die zeggen tot een hout, gij zijt mijn vader,<br />

En tot een fteen, gij genereerdet mij.<br />

Hier uit, dunkt mij, fchijnt het althands natuurlijkst, dat<br />

ook hier de uitdrukkingen gij zijt mijn zoon en ik genereerde.u<br />

eveneens aan eikanderen moeten beantwoorden, zo<br />

dat de laatfte niets anders zij, dan ene verklaring van de<br />

eer-


( 7 )<br />

,eerfte;' en dat to meer, daar in al het overige gedeelte van<br />

.dit lied de parallclie zo naauwkeurig wordt in acht genomen.<br />

üau waartoe moeten ,wij nu het woord ovn<br />

heden brengen ? Zeker is er niets ongefchikter, dan met<br />

fommige. uitleggers te denken, dat door dit heden rechtftreeksch<br />

de eeuwigheid zou betekend worden , zodat het<br />

eveneens, zou zijn als of er ftond van eeuwigheid heb ik tt<br />

gegenereerd, wijl namelijk in de eeuwigheid van God geen<br />

opvolging van tijd plaats heeft, maar als 't ware een altoosdurend<br />

heden is. Zulke gedrongene en tegen het<br />

taalgebruik re_gelrecht inlopende uitleggingen kan niemand<br />

maken, dan die eerst uit zijn Theologisch lijstema het<br />

leerftuk van de eeuwige geboorte van Gods zoon geleerd<br />

heeft, en dan naar dat fijstema den Bijbel uitlegt. Daar<br />

het een der voorrechten van onze tijden is, dat men zulk<br />

ene 'verkeerde manier van Bijbel uitleggen hoe langs hoe<br />

meer varen laat, zal er naauwlijks iemand zijn, die dezen<br />

uitleg nu meer zal aannemen. Intusfchen kan ik,<br />

gelijk elk ziet, volgends het geen ik omtrend den zin der<br />

andere uitdrukkingen'gezegd hebbe, dit heden niet opvatten<br />

van den tijd van Jezus opftanding, gelijk zij noodzaaklijk<br />

moeten doen, die of.de uitdrukkingen van zoon<br />

Gods en gegenereerd te zijn oneigenlijk-verftaan, of de.<br />

ïaatfte uitdrukking van de openbaring van Jezus zoonfehap<br />

door zijne opftanding en verhoging verklaren. Ik voor<br />

mij zou met wijlend den, uitmuntenden en voor, den Godsdienst<br />

en de uitlegkunde der Heilige Schrift te vroeg yerftorvenen<br />

Göttingfchen, Godgeleerden ZACHARIAE, in<br />

zijne Biblifche Theologie, I-Deel, jbladz. 112, en in een<br />

prograthma de ufo, notianis Filii Dei Biblico et Dogmatico<br />

(Göttingae 1763) pag. 223, liefst deze zeer natuurlijke,<br />

grondregel aannemen", dat men dit, heden moet Verklaren<br />

naar den aart der gehele fchildering, welke wij in dezen<br />

Pfalm aantreffen. Dé Dichter namelijk voert ons hier den<br />

A 4 Mes-


X 8 )<br />

•Mesfins fprekende in, als de vastftelling of het beflnit,<br />

•dat God aangaande zijn koningrijk gemaakt had, verhalende.<br />

Dit befltfit, hoe zeer hu eeuwig was, befchrijft<br />

hij, op enen dichterlijken trant, als ene belofte,<br />

welke de Mesfias -verhaalt, dat hem op zekeren<br />

tijd, of dag, door God zeiven gedaan was: heden heeft<br />

dan zijne betrekking tot den tijd, wanneer Jehova dit befluit<br />

genomen had: toen, wanneer God dit befluit nam,<br />

Wordt hij verbeeld tot den Gezalfden gezegd te hebben:<br />

heden genereerde ik «.. Maar wanneer was nu de tijd,<br />

wanneer Jehova dit befluit nam? David bepaalt dit wel<br />

met in dezen Pfalm: dan wij weten evenwel uit andere<br />

gronden, dat God dit, zo wel als alle zijne andere befluiten<br />

reeds in de eeuwigheid genomen heeft; dit genereren<br />

kan dan pok gevoeglijk tot denzelfden tijd gebracht worden,<br />

m heden moet dus ook dien zelfden tijd uitdrukken.<br />

Indien wij derbalven Davids uitdrukkingen- alleen op zichzeïven<br />

befchouwen, leert hij hier, dat de Mesfias Gods<br />

zoon is, en wel in enen veel verheveneren zin, dan waarin<br />

hij, als Koning, met dien naam kon betiteld worden ,<br />

Wijl dit zoonfehap als de grond van zijne koninglijke<br />

waardigheid wordt aangemerkt; hij leert tevens, dat hijals<br />

de zoon door God gegenereerd was, dat is, indien<br />

wij menfehen kunnen i en mogen in onze zwakke taal<br />

ene befchrijving van deze verborgenheid geven, dat God<br />

jegens den Gezalfden dezelfde betrekking heeft, als welke<br />

wij uitdrukken door de betrekkelijke namen van vader<br />

en zoon, en dat de grond daarvan even eens in<br />

God was, als in onze voortteling uit onze ouderen.de<br />

grond is, waarom wij hunne kinderen genoemd worden:<br />

— meer toch kunnen wij, naar mijne' gedachten,<br />

van dit leerftuk niet zeggen : — hij leert eindelijk ,<br />


( 9 )<br />

over alles te geven; welken tijd hij door het woord<br />

heden uitdrukt: wanneer die tijd was bepaalt hij niet;<br />

dan wij weten dat dit reeds in de eeuwigheid was;<br />

daar ons aan den enen kant de Pfalm zelf duidelijk<br />

doet zien, dat God den Mesfias reeds als zijnen<br />

Zoon erkend heeft, voor dat hij hem tot Koning had aangefteld,<br />

en daarteboven de openbaring van het Nieuw<br />

Verbond ons leert, dat hij reeds voor zijne geboorte uit<br />

Maria Gods zoon. was, ja dat deze titel hem ,toekwam<br />

uit hoofde van zijne Godlijke natuur, die toch van alle<br />

eeuwigheid was. De verdere ontwikkeling van deze leer<br />

behoort niet tot het plan van deze aanmerkingen: dit alleen<br />

merk ik nog maar aan , dat deze plaats de hoofdplaats<br />

is, uit welke de leer van Jezus als den eniggeboren zoon<br />

van God bij vervolg van tijd nader qntwikkeld is geworden.<br />

— Wijl nu de Mesfias zo Gods zoon was, was<br />

cit de grondflag, dat hij ook in deszelfs plaats de heerfchappij<br />

voerde over alles, waarom hij ook onder<br />

andere Koningen da eerstgeboren genoemd wordt,<br />

Pf. LXXXIX: 28.<br />

ï I r 12. t i<br />

Kust den zoon. Zo heb ik het Hebreeuwsch 13<br />

niet dan fchoorvoetend vertaald, omdat ik zeer twijfel,<br />

of deze vertaling wel goed zij, en ik in die twijfeling hoe<br />

langs hoe meer verfterkt worde; hoewel ik, omdat ik<br />

twijfelde, in mijne overzetting bij de gewone opvatting<br />

gebleven ben. Mijne voorname zwarigheid is in het<br />

A 5 woord


woord >u. Dat dit enen zoon kan betekenen is zeer ze­<br />

ker. Ik wil, ook niet zeggen, gelijk fom.migen gedaan<br />

hebben, dat/13 een .Chaldeeuwsch woord zou zijn, het­<br />

welk lange na Davids tijd eerst, in den Hebreeuw r<br />

fchen tongval zoü zijn aangenomen geworden. Dan<br />

mijn voorname zwarigheid is deze , dat, indien hier<br />

de betekenis,van zoon plaats had, er dan zou moeten<br />

ftaan $g of sggRPte<br />

w i<br />

J'l «' uitdruklijk die zoon door<br />

bedoeld Wordt, tot welken de vader gezegd had: gij<br />

zijt mijn zoon. En het is waarlijk opmerkenswaardig,<br />

dat de oude Overzettingen ook hier vau de betekenis van<br />

zoon zijn afgegaan: zo hebben de LXX ij&fêjfr<br />

Aquila *Wi*


C n )<br />

tekst gemaakt , wijl zij "u tpiw verklaren: wapent »<br />

met reinheid des harten, terwijl zij tevens aail het werk*<br />

woord piEU de betekenis van zich te wapenen geven uit<br />

het-woord [Wf, dat ene wapenrusting betekent, gelijl; men<br />

bij KOE HLER zien kan in EICHHORNS Repertorium±<br />

<strong>II</strong>I Deel, hladz. 10, en bij GEIERUS op deze plaats.<br />

Uit dit alles, dunkt mij, kan rmen dit befluit trekken, dat<br />

men reeds te voren zwarigheid moete gemaakt hebben ora<br />

aan na hier de betekenis van zoon te geven. Wat mij betreft,<br />

ik was reeds te voren op het vermoeden geraakt om "Ó te ver­<br />

gelijken met het Arabifche^}, het welk'de betekenis heeft'<br />

van liefde, als, bij voorbeeld der kinderen tot de ouders,<br />

of der ouders tot kinderen, èn naderhand ook verder van<br />

gehoorzaamheid en onderwerping, insgelijks van alle<br />

deugd, en godvrucht; cn ik verblijdde mij, dat ook mijn<br />

Amtgenoot SCHEIDIUS dezelfde gedachte over deze<br />

fpreekwijs had,. aan wiens dienstvaardigheid ik ook verfchuldigd<br />

ben enige glosfen van GJEUHARI, welke tot<br />

ftaving van deze betekenis dienen kunnen, bij voorbeeld<br />

^3^-_ü_J5.J\ o^-ö. , dat is is het tegenover ge­<br />

fielde van ^ ik heb<br />

wijnen vader lief, of ben mijnen vader gehoorzaam,<br />

^ .«*, \\. ~ ^ of K-^-A-k-i hij is zijnen Schepper ge~<br />

3 si ' * •• --'Si -T«?W''-««£J• «SM ei'«*it<br />

kotrzaam, als ook^l—*—X^-i , dat is zij bewijzen<br />

el-


c Ü j<br />

ëktmderm -onderling liefde en vriendfchap , waarvan<br />

ook het fpreekwoord, het welk noen bij G o-<br />

U U S<br />

Vindt s-ï o-* £U o^u.i ^ het<br />

welk GJEUHARi dus uitlegt: e>~* §<br />

ff**<br />

C : V _ A<br />

^ ' *ér «ifctftf» zijnen vijand<br />

. WMj«W*»aï Voords zijn er ook nog bij de<br />

. Arabifche Schrijvers vele -voorbeelden, waaruit blijkt, dat<br />

tT* \ zelden gehoorzaamheid aan God, deugd, god­<br />

vrucht^ betekent Laat mij er enigen uit de genen, die<br />

x sekomen<br />

' ^fr^s mm m.<br />

S! H ><br />

?^V ' J<br />

'^ord houdt, behoeft nooit befaamd<br />

cfdTl e<br />

\ i J Zijne<br />

** rustplaats der-<br />

Godvrucht, behoeft nooit zacht te fpreken, dat is: kan altijd<br />

vrij mt fpreken.<br />

Insgelijks in den Koran <strong>II</strong>: 4 4 ^ L ^ N c^w^J<br />

/ M<br />

a a r h<br />

d e n men<br />

W - f ' *> fchen deugd en godvrucht<br />

prediken. Dus ook bij ARABSMDES, ntf<br />

l<br />

Pi ^mand gezegd wordt te zijn<br />

^-w J-*3 WJ» godvruchtig man. Even eens be­<br />

te-*


C 13 )<br />

,Ï\ZV. .L*Sl-/'"">-'i &V/:« £>-iB f'0 (HIS B9W93f t't-i 30'J (.VtV'V.X<br />

tekent godvruchtige», deugdzamen; zo vindt<br />

men den Godsdienftigen Pelgrim, die naar Mekka reist,<br />

bij IBN DOREID, vs. 40 befchreven, als:<br />

Godvruchtigei:, door de verre en moeilijke reis vermagerd.<br />

Meer voorbeelden bij te brengen, acht ik thands geheel<br />

onnodig. Hoe gefchikt zou het nu zijn, indien men ook<br />

hier deze zelfde betekenis aannemende, vertaalde: kleeft<br />

de godvrucht aan; of legt u met ijver toe op gehoorzaamheid<br />

aan God. Daar de Vorften, welke hier aangefprokert<br />

Worden, als rebellen tegen Jehova en zijnen gezalfden<br />

voorkomen, ziet elk, hoe gevoeglijk dezelve hier kunnen<br />

aangefpoord worden tot gehoorzaamheid; en dat juist met<br />

een woord, het welke, volgends het taalgebruik bij de<br />

Arabieren, tegen zulk ene wederfpannigheid over ftaat,<br />

en bij ukftek van de gehoorzaamheid aan God gebruikt<br />

wordt. Ook voegt het werkwoord yvi hier zeer wel,<br />

het welk eigenlijk betekent, vastkleven, appingere, gelijk<br />

A. SCHULTENS heeft opgemerkt, Commev.i.- ad<br />

Proverh. XXIV: 26. Het zou dan ook hier zijn: houdt<br />

u vast aan de gehoorzaamheid, of, gelijk ook wij met dezelfde<br />

leenfpreuk plegen te zeggen, kleeft dezelve aan;<br />

en men zou er dan enigfins mede kunnen vergelijken een<br />

plaats uit Gen. XLiX: 40 J p»' T a<br />

h e t<br />

^'<br />

welk, gelijk mijn vriend A. LENTZ in zijne objf. adfelecta<br />

Vet. Teft. loca, in de meer aangehaalde Sylloge Disfertat.<br />

Tom. <strong>II</strong>, pag. 1001 zeer wel heeft aangemerkt,<br />

moet vertolkt worden: aan uwen mond zei al mijn volk<br />

kle-


C 14 )<br />

lieven, dat is, gereed zijn om alle uwe bevelen te doen.<br />

ps?' moet namelijk daar niet'van pp» 0f pi», maar van<br />

pen in deze betekenis worden afgeleid.<br />

I V: 7.<br />

Uw oog, Jehova! ftrale ons toe! In het Hebreeuwsch<br />

ïiirv T» UK vfy rtw. Sommigen vinden in deze woorden<br />

zo veel zwarigheid, dat zij nodig oordelen om<br />

den tekst te veranderen , gelijk, bijvoorbeeld, M1 c H A ë-<br />

Lis, in zijne Oriënt'alifche und Exegetifche Bibliothek,<br />

X Deel, bladz. as.6, waar hij voorflaat naj te lezen,<br />

het welk een imperativus zou zijn met een n paragogicum<br />

en betekenen zou vexiïïum elevare, of nej, het welk een<br />

nomen generis feminini zijn zou van het masculinum DJ<br />

vexillum, welk Iaatfte hij ook in zijne overzetting volgt,<br />

dus vertalende:<br />

Viele fagen: wer wird uns hesfere zeiten fehen lasfen?<br />

Du, Jehova, das Licht deines Angefichts fey unzer Feld.<br />

zeichen !<br />

Maar zou niet PDJ het zelfde zijn, als verheffen?<br />

daar toch zeer dikwijls, gelijk zelfs den eerstbegin-<br />

„ nenden bekend js, de D en de V? zo wel als ook de x en<br />

de n in de uitfpraak onder eikanderen verwisfeld worden.<br />

En hier fchijnt mij dit zo veel te waarfchijnlijker, daar<br />

toch deze woorden duidelijk genomen zijn uit een gedeelte<br />

van


C 15 )<br />

van den Priefterlijken zegen, Num. VI: 14. Hfir «»'<br />

V I : 8.<br />

Over het eerfte lid van dit vers kan men KOEHLER<br />

zien in EICHHORNS Repertorium, UlDeei, bladz. 28.<br />

In het tvvede deel vertalen alle de Ouden, uitgenomen den<br />

Chaldeeiiwfchen uitbreider en den Syriër, als of zij<br />

•nprty gelezen- hadden: ik hen verouderd, welke lezing<br />

ook aan DA THE beter voorkomt; dan te onrechte: daar<br />

ppjr eigenlijk verftijven, hard zijn betekent, kan het zeer<br />

wel gebruikt worden van die ftijf heid der ogen , welk een<br />

gevolg is van hevige fmerten, vooral van het menigvuldige<br />

fchreien. Dat pw deze betekenis eigenlijk heeft,<br />

blijkt, indien wij het Arabifche S~-£ vergelijken, het<br />

welk, zo als men zelfs uit de gelijkheid der uitleggingen<br />

bij GOLIUS en GIGGEIUS zien kan, met 5<br />

dat naar de letters ons prw is, verwisfeld wordt: dus<br />

wordt onder anderen, S— ^—£ gebruikt van vochten,<br />

die opdrogen en verftijven, waartoe behoort deze glosfe<br />

bij GIGGEIUS j - i<br />

3<br />

^—-l—£ — • £<br />

*—3\ lotitim fupra coxas camelae ar uit, of, gelijk<br />

GOLIUS heeft, adpacta fuit ad femora camelae & ficco-<br />

taf uit urina, en —s-Sa-J^ &_i


C 16 3<br />

het oog gebruikt te worden, crnx vertaal ik hier, zo<br />

wel als Pf. LXIX: 20 door , ellenden,-yr\\L de<br />

betekenis van in genen dele ftrookt met de paral-<br />

V U : 5-<br />

Of drukte hen, die onverdiend mij haten. Toen ik deze<br />

plaats overzette, was ik omtrend derzelver warén zin zeer<br />

onzeker; en ook nog blijft mijne onzekerheid voortdmen.<br />

In deze onzekerheid ben ik toen de lezing gevolgd, welke<br />

OOkHoüBICANT, LOWTH in M E R R I C K S « .<br />

Uons on thePfalms, p ag. 7, MicHAëns, DATHE,<br />

KNAPP, MENDELSsoHNen anderen hebben voorgetrokken,<br />

namelijk nxrrw, voor wélke lezing ook het<br />

gezachyan de Syrifche overzetting en van de Chaldeeuwfche<br />

uitbreiding wordtbijgebragt. Dan de Heer SCHROB-<br />

DER, over deze plaats van mij gevraagd, heeft tegen deze<br />

lezing ene, naar het mij voorkomt, zeer gewichtig<br />

aanmerking gemaakt, te weten, dat ynb altijd gebruikt<br />

wordt van enen fterkeren , welk enen zwakkeren onderdrukt,<br />

en dat het dus hier minder te pas komt wijl het<br />

niet geloofbaar is, dat David in den toeftand, waarin bi,"<br />

nu was, zou betuigen, dat hij Saul door zijne kracht zou<br />

onderdrukt hebben, of zelfs getracht hebben zulks te<br />

doen. Verder heeft mij die geleerde man ene nieuwe gisfing<br />

over deze plaats medegedeeld, volgends welke men<br />

voor nsW moest lezen nsW;: fin nu betekent zo'<br />

veel als convelkre, extrahere e locofuo, rukken, uit zijne<br />

plaats


( i7 )<br />

plaats rukken; en met het zelve komt niet alleen het Arabifche<br />

^jo-La., maar ook overeen: dit<br />

nu wordt inzonderheid gebruikt voor iemand van zijnen<br />

post of van zijne weerdigheid te ontzetten; {detrahere<br />

aliquem de fua dignitate aut munere, eum quafi revellendo<br />

de loco fuo ) en dit was juist de misdaad, waarvan David<br />

befchuldigd werd, en welke hij hier zo verre van zich verwijdert,<br />

dat hij Saul , en deszelfs geflacht van de koninglijke<br />

waardigheid zocht te ontzetten. Volgends deze<br />

waarlijk fraie gisfing zou men dan dit vers dus moeten vertalen:<br />

Zo 'k ooit me aan mijn verrader wreekte,<br />

Of hem, die onverdiend mij haat,<br />

Zocht van den troon te rukken.<br />

Men moet insgelijks dan gedenken aan den regel dat de<br />

woorden, welke ene daad betekenen, dikwijls alleen voor<br />

ere poging van die daad gebruikt worden. Zie GLAS-<br />

SI I , Philol. Sacr. Tom, I, pag. 202.<br />

Nog een woord over de vertaling van het eerde lid; ik<br />

ben daar VENEMA gevolgd, en A. SCHULTENS,<br />

Comment. ad Job. pag. 642. Intusfchen fchijnt mij de<br />

gisfing van EICHHORN, Bibliothek der Bibl. Lifter.<br />

I Deel, bladz. 496, niet onwaarfchijnlijk, dat men<br />

voor «pSj» moet lezen 'ötos, daar de betekenis van verrader<br />

in de andere voorbeelden door SCHULTENS en VENE­<br />

MA bijgebracht, niet in de Species kal, maar Pikkel<br />

plaats heeft, en in het Arabisch in de IV conjugatie<br />

B V I I:


C 1» )<br />

V I I: 10.<br />

Voor "jniii lees ik hier alleen jrd gelijk ook DATHE<br />

en anderen: de particula copulativa, fchijnt hier geheel<br />

niet te voegen; en de affchrijvers hebben met dezelve zeer<br />

willekeurig omgegaan. Vergel. ook EICHHORNS Bibliothek,<br />

I Deel, bladz. 497.<br />

V<strong>II</strong>: 11.<br />

D'nSx hy »up» Men vertaalt deze woorden doorgaands:<br />

mijn fchild is bij God, dat is, bij God is mijne befcherming.<br />

VENEMA tekent er nog dit bij aan: „ Phrafis,<br />

„ clypeus meus est fuper Deo, crrrVfc *w, peculiari iliius<br />

„ praepofitionis ufu denotat, Deo incumbit, Dei est,<br />

„ mihi clypeum praeftare, me obtegere et protegere.<br />

„ Jud. XIX: 20. omnis defectus tuus est fuper me, mihi<br />

„ explendus incumbit. Vid. et Ezech. XLV: 17. Pf.<br />

„ LVI: 13. " Intusfchen dunken mij de voorbeelden,<br />

door hem bijgebragt van ene andere natuur te zijn.<br />

Anderen denken , dat men het vertolken kan : mijn fchild<br />

is bij Jehova of Jehova draagt mijn fchild; gelijk Pf.<br />

LXXX1X: 19 uao iW?, onze fchild is bij Jehova, dat<br />

is , hij dekt ons met zijn fchild, hij befchermt ons. Zo<br />

vat


C 19 )<br />

-vat het onder anderen KOEHLER op in EICHHORNS<br />

Repertorium, <strong>II</strong>I Deel, bladz. 35: dan behalven dat ik<br />

zeer twfjfele, of h en bv in deze betekenis kunnen verwisfeld<br />

worden, geloof ik ook, dat de fpreekwijs, Pf.<br />

LXXXIX: 19 iets anders betekent, gelijk men uit mijne<br />

overzetting en korte aanmerkingen op die plaats zien<br />

kan. Het kwam mij om alle deze redenen eenvouwigst<br />

voor om voor hp te lezen 'ty. Dit geeft zeker enen zeer<br />

goeden zin, en komt met den ftijl van David zeer wel over<br />

een, die zeer dikwijls Jehova zijn fchild noemt; en onze<br />

plaats is dan het naafte te vergelijken met Pf. UI: 4,<br />

•ijn -pn mn> nnx. Het is wel zo, dat men daar nn leest,<br />

maar ik weet evenwel niet, dat er in den aart der tale<br />

iets is, waarom men hier niet zo wel h> als nyi zou kuneen<br />

zeggen.<br />

V I I I : 2.<br />

Uw eer verheft zich boven V hemelzwerk. In het Ile-<br />

breeuwsch crntyn $9 ym ron iw, Daar de woordvoe­<br />

ging van dit lid zeker meer of min ongewoon is, behoeft<br />

men zich niet te verwonderen, dat er zeer verfchillende<br />

gedachten over zijn. A. SCHULTENS, Animadv. ad<br />

V. T. h. I. vergeleek run met het Arabifche ^-^-ï<br />

laudare, prijzen, en zette het over laus gloriae tuae est<br />

fupra coelos, of quia laus gloriae tuae est fupra coelos,<br />

MiCHAëLis , Oriënt, und Exeget. Bibl. XI Deel,<br />

bladz. 199, 200 komt in zo verre met SCHULTENS<br />

overeen, dat hij rqri insgelijks door prijzen vertaalt, en<br />

B 2 be-


40 )<br />

behalven het Arahifche i^X3 ook nog het Syrlfche<br />

i~jZ vergelijkt; alleen yerfchilt hij daarin, dat hij of<br />

run in ftatu conjiruSlo van njri laus, wil lezen, zo dat de<br />

zin zij: het lied uwer heerlijkheid, dat is uw loflied, of<br />

run in praeterito, zo dat men vertale: wiens heerlijkheid<br />

boven den hemel gezongen wordt, 't welk beide in den zin<br />

op een uitkomt: hij heeft daarom ook dit vers in zijne<br />

vertaling dus gegeven:<br />

Jehova, unfer Herr, wie prachtig ist dein Nahme auf<br />

der ganzen Er de;<br />

Du, des/en loblied iiber den Himmeln gefungen wirdl<br />

Hem volgen DOEDERLEIN, Schol, ad libros Poëticos<br />

V. T. h. I. KNAPP, en DATHE. VENEMA vertaalde<br />

run door domicilium fixum uit vergelijking van het<br />

Arabisch: cujus domicilium majejlatis tu e fixum fup. r<br />

coelos. Vooreen gedeelte had hem reeds HOUBIGANT<br />

in deze opvatting voorgegaan, die op deze plaats de volgende<br />

aanmerking heeft: ,, Obfequimur Chaldaeo, Syro,<br />

„ Symmacho, Hieronymo, ut legamus njn pofuisti, ex<br />

„ njn , unde wn Arab. habitare; Hiphil collocare; nifi<br />

„ forte nru ex ]nj. " Mijns oordeels behoeft men hier<br />

geen de minfte verandering in de lezing te maken, indien<br />

wij run aanmerken als een infinitivus met een n paragogicum<br />

van ]nj, en run voor nn: geplaatst achten,<br />

gelijk meermalen de infinitivus voor een verbum finitum<br />

genomen wordt; vooral in enen poëtifchen ftijl, zo als<br />

GE IE RUS reeds bij deze plaats heeft aangemerkt, met<br />

wien men vergelijken kan SCHROEDERI Syntax.<br />

Hebr. Reg. LIV. Vervolgends kunnen wij hier aan dit<br />

woord


( 21 )<br />

woord zeer gevoeglijk deszelfs eigenlijke betekenis van<br />

uittrekken, tendere, protendere geven, welke men kan<br />

bewezen zien zo door anderen, als inzonderheid door den<br />

beroemden Amfterdaml'chen Hoogleeraar D. WALRA­<br />

VEN, Dhfert. de vota Jephtae, §. 30: en dus kunnen<br />

wij de woorden vertalen, wiens eer boven de Hemelen uitgebreid<br />

is; of gelijk ik het vrijer gegeven hebbe: uw eer<br />

verheft zich boven 't Hemel-zwerk. En ook deze.betekenis<br />

fchijnen de LXX Overzetters reeds op het oog gehad<br />

te hebben, wanneer ze vertalen «n InW* i [ttyxxoTrf'mmi<br />

welken ook de Vulgata en de Arabifche<br />

vertaler volgen. Naar deze vertaling is er in dit vers<br />

ene fraie opklimming; daar in het eerfté lid de roem van<br />

Jehova als heerlijk over de gehele aarde gezongen wordt,<br />

terwijl, volgends het twede lid, zijne majefteit zich niet<br />

bepaalt bij deze aarde; zij verheft zich zelfs boven den<br />

Hemel; zij verfpreidt zich van de aarde af tot door alle<br />

de onmeetbare ruimten van het ganfche geheelal. Onze<br />

Pialmberijming heeft dus zeer wel deze woorden dus om><br />

fchreven:<br />

Gij, die den glans van uwe majefteit<br />

Hebt boven lucht en heemlen uitgebreid.<br />

V<strong>II</strong>I: 3-<br />

MicHAëLis denkt in zijne aanmerkingen op deze<br />

plaats, dat de zin van het eerfte gedeelte van dit vers<br />

vloeiender en gemaklijker zijn zoude, indien men, met<br />

ene kleine afwijking van de Joodfche vokaalftippen, dus<br />

B 3 ver-


C *2 )<br />

Vertolkte: uit den mond der kinderen en zuigelingen Hin­<br />

ken flerke bewijzen, te weten, voor de majefteit van God<br />

Die kleine verandering beftaat, volgends zijne Oriënt, un'd<br />

Exeget. Bibliothek, XI Deel, bladz. 200 hierin, dat<br />

men voor iy ms; leze ui fundamentum roboris, dat<br />

is, gelijk hij zelf het uitlegt: fundamentum firmum, ar-<br />

gumenta. invi&a. Dan deze fchijnt mij ene der ongeluk-<br />

kigfte cntifche gisfingen te zijn, welke deze grote man<br />

heeft voor. den dag gebragt; daar ze ene der fraaifte Oos-<br />

terfche beelden uit den tekst ruimt. Ik heb in de korte<br />

aanmerkingen dit beeld, waardoor men den roem met een<br />

huis vergelijkt, met een enkel woord aangeftipt; laat mij<br />

er hier enige weinige voorbeelden van geven, welke mis-<br />

fchien hun niet onaangenaam zullen zijn, die in de fchrif-<br />

ten der Oosterfche Dichters minder bedreven zijn. Zo<br />

vindtmen bij HARIRI, aangehaald door SCHULTENS<br />

Comment. in Job. pag. 388. '<br />

f-S-* Ó 1<br />

-^<br />

Hij bouwt zich enen groten roem en bewoont dien; en<br />

verkrijgt zich dus enen fiand, naar welken niemand durft<br />

jiaan.<br />

Dus zegt ook ARABSIADES, Hifi. Tim. Tom. I,<br />

pag. 524 volgends de verbeteringen van den Heer MAN-<br />

GER. ~C^ üUüspJt tH~5 &J o-t-^j<br />

j> mty jL-^XJi Hij bouwde zich onder<br />

bet menschdom een zeer vast gebouw, dat op de fterkfie<br />

grond-


( 23 )<br />

grondvesten rustte; dat is, hij verwierf onder de menfcheti<br />

enen duurzamen roem.<br />

Het tegendeel is dit huis van roem en eer omverterukken<br />

en te vernielen. Dus leest men bij HARIRI, Conf.<br />

XXX<strong>II</strong>I, aangehaald door A. SCHULTENS, ad Conf. •<br />

VI, pag. 253.<br />

De onheilen hebben mijne rots gefchokt, en mijnen roem<br />

en deszelfs grondvesten omvergerukt.<br />

Zo.ook bij ARABSIADES, Hifi. Tam. Tom. \,pag m<br />

.Indien het Godlijk befluit mijn gebouw wil vernielen, dat<br />

is, mijnen roem vernietigen.<br />

X : 3 > 4-<br />

Dat deze verfen zeer moeilijk zijn , behoef ik den kundigen<br />

niet te zeggen; en men kan het zeer duidelijk uit<br />

de verfchillende opvattingen der geleerden door J. W.<br />

SCHROEDER, in zijnen Commentarius in Pf. X opgegeven,<br />

afnemen. Naar mijne gisfing, welke ik in de<br />

overzetting gezocht heb uittedrukken, moeten deze verfen<br />

dus afgedeeld en gelezen worden:<br />

B 4 *


imxn by .pan bbn


voorbeeld, Pf, XXX: 13. LV<strong>II</strong>: 11. Spreuk. XI; 6enz.<br />

Zie SCHOETGEN<strong>II</strong>, mant is fa ad Waltheri ellipfes He~<br />

braicas, pag. 149. 3.) Ik voeg de woorden pa yxa wal<br />

bij eikanderen, en ftrijk de 1 voor l>» uit, die misfchien<br />

bij vergisfing uit het vorige W2i herhaald is: dezelve betekenen<br />

naar de woorden, rovende zegent hij zijne ziele<br />

wsj "pa is ene fpreekwijs die ook voorkomt Pf. XLIX:<br />

19; zij betekent daar zich zeiven wel te doen; maar hier<br />

zich zeiven trotsch te prijzen, en fchijnt met opzet gebruikt<br />

te zijn , als regelrecht overftaande tegen rort» y«J,<br />

het welk aanftonds volgt. Niemand ftote er zich intusfchen<br />

aan, dat het woord waj voor i'ïa ftaat; want zulk<br />

ene plaatfing, hoe zeer ze in de Hebreeuwfche taal niet<br />

gewoon is, vindt men echter nu en dan, gelijk Pf.<br />

XC1X: 4, arw aatPD fio, voor aaa'D an« fra, en in deze<br />

zelfde fpreekwijs Pf. XLIX: 19, füf rtta wai, voor<br />

rna 102: pa*, om nu van geen andere plaatfen te gewagen.<br />

— Het geen verder volgt heeft minder zwarigheid:<br />

alleen, dunkt mij, gelijk ik ook reeds herinnerd heb, dat<br />

rarv ysj juist het tegenftelde is van ram pa. Terwijl hij<br />

rooft, verheft hij zich zeiven, zich prijzende en beroemende<br />

op zijn geluk, Jehova integendeel en zijne wet verfmaadt<br />

hij, daar de hoofdfom van alle zijne gedachten<br />

en overleggingen daarop uitkomt: God wreekt het niet;<br />

ja er is geen God. Ik moet er alleen maar dit bijvoegen,<br />

dat ik in' de twe laatfte leden van dit vers hoofdzaaklijk<br />

overeenftem met SCHNURRER, Disfert. Phil. Crit.<br />

pag. 175, 176, en met anderen, daar genoemd, welke<br />

hem reeds zijn voorgegaan.<br />

B 5 X:


C 26 )<br />

X: 5.<br />

ion r>rr. Ik koom in de verklaring dezer fpreekwijs<br />

volkomen met J. W. SCHROEDER en SCHNURRER<br />

/. c overeen; alleen zoude ik zeer gereed zijn om te geloven<br />

, dat men voor iVrv een pasfivum diende te lezen,<br />

het zij iVnj in Niphal, het zij ftr» of ft» in i ^ / W ; de<br />

LXX en de Syrifcbe vertaling, die het werkwoord bin<br />

met »n fchijnen verward te hebben, omdat zij ter dezer<br />

plaatfe aan hm geen gefchikte betekenis wisten te geven,<br />

hebben hier denkelijk ook een pasfivum gelezen; wijl de<br />

eerften het vertaald hebben frfa\hrn d^iii, ^„s, e n<br />

laatfte cnA^ol het welk denzelfden zin heeft.<br />

Intusfchen zijn er enige oude uitgaven bij DE ROS SI,<br />

welke althands pre zonder • lezen, het welk men fm zou<br />

kunnen uitfprcken; hoewel het tevens zeker is, dat men<br />

op de enkele uitlating der matres Mtionis geen verfchillende<br />

lezing gronden kan, wijl de Joodfche affchrijvers in<br />

dezelve weg te laten of uittedrukken zich ene grote vrijheid<br />

vergunnen. Een handfchrift bij DE Rossi heeft<br />

ook ene lezing, die zeer goed zou zijn, namelijk mai Vn,<br />

Hij maakt zijne wegen krom; dan het gezach van een enkel<br />

handfchrift doet weinig af.<br />

Met de laatfte uitdrukking van dit vers ara r»a< vnrs<br />

komt de plaats van PLAUTUS zeer wel overeen: Mih<br />

Glor. I: 1, 17.<br />

Cu-


C 27 )<br />

Cujus tu legiones difflavisti Jpiritu,<br />

Quafi ventus folia.<br />

De LXX, die het overzetten *•*'»»•»» M I ixfifZ* A»rS K***-<br />

*ujiE»Va, hebben nog tra» van nnj? afgeleid, nog nna'<br />

gelezen, gelijk KOE HL ER gist /. c. bladz. 54, maar<br />

alleen, gelijk SCHNURRER zeer wel heelt opgemerkt,<br />

de Hebreeuwfche fpreekwijs, omdat dezelve hun te ftout<br />

fcheen, meer verklaard dan overgezet, en daardoor enigfins<br />

verzacht.<br />

X: 8.<br />

Hij ligt in zijne hinderlaag. O'Tin aixoa air. Het<br />

woord Dnsn heeft in dezen famenhang den uitleggeren<br />

enige moeite gemaakt. SCHNURRER oordeelt zeer wel,<br />

dat de betekenis van voorhoven,; of hoeven hier niet gefchikt<br />

is; hij vertaalt daarom deze fpreekwijs door loca<br />

infidiarum munita, en vergelijkt het Arabifche .AO_&,<br />

het welk ene verfterkte en wel ingcflotene plaats betekent:<br />

en ook deze betekenis komt mij hier zeer gelehikt voor;<br />

ten zij men liever door canxn horden wilde verftaan met<br />

MICHACLIS, Suppl. Lex. pag. 894, wanneer men er<br />

horden van vijanden door verftaan kan, die David belaagden<br />

, wier hoofd en aanvoerder dan hier bedoelt wordt.<br />

Dan met dat alles zij het mij geoorloofd ene gisfing<br />

voortedragen, of men niet isn zou mogen vergelijken met<br />

het Arabifche 'i* « .*•> , het welk door GJEUHARI<br />

on-


( =3 )<br />

onder anderen verklaard wordt & *<br />

^ Ar"*"^ .TOI^ dat is, f«« /rofp »>«« y«r


( *9 )<br />

De Heer J. W. SCHROEDER heeft deze hardigheid<br />

wel enigfins getracht te verzachten door het net hier on-<br />

eigeniijk te nemen voor een leeuwenhol, het welke uit te­<br />

nen en takken te famen gevlochten, natuurlijk met een<br />

net zou kunnen vergeleken worden; dan hoe fraai uitge­<br />

dacht deze uitlegging ook zij, wijkt ze, gelijk ook de<br />

Heer SCHNURRER aanmerkt, te ver af van de gewone<br />

manier van fpreken, dan dat men niet aan ene andere, die<br />

daarmede beter ftrookte, de voorkeur geven zoude.<br />

SCHNURRER zelf is van gedachten, dat met de woor­<br />

den •» «|OiT een nieuw vers moet aanvangen, en te gelijk<br />

ene nieuwe vergelijking; zodat die booswicht, welke<br />

even te voren met enen leeuw vergeleken was, nu met<br />

enen jager vergeleken worde: vervolgends verklaart hij<br />

de fpreekwijs \Htra ïaoaa, dum ipfe tendit rete fuum;<br />

daarteboven n»' procumbit en njT) of roT eigenlijk, com-<br />

minuitur, geeft hij, colligit fe, contrahitque, ut delite-<br />

fiat. Zijne ganfche vertaling is dan dus:<br />

Rapiunt miferos, dum rete fuum ten dunt, contrahunt fe,<br />

procumbunt,<br />

Inciditque in laqueos illorum multitudo calamitoforum.<br />

Dan vooreerst fchijnt mij de afwisfeling van deze twe<br />

vergelijkingen wat zeer fchielijk te zijn; vooral daar t\arr<br />

zeker ziet op *n> 'prh arw: door het eerfte wordt he,t op«<br />

zet te kennen gegeven, door het laatfte de uitvoering van<br />

dat opzet; wordt dan het eerfte van den leeuw gezegt,<br />

zo fchijnt ook het ander daarvan te moeten opgevat wor­<br />

den. Ten anderen is «jtsn eigenlijk inuncare, unco im-<br />

paclo rapere, in de klaauwen grijpen, niet zeer gefchikt<br />

voorenen jager, die het wild in een net vangt, maar in­<br />

tegendeel allergefchiktst voor enen leeuw, die zijnen roof<br />

*in


C 30 )<br />

ïn de klaauwen grijpt; waarom ook, gelijk J. W.<br />

SCHRODER getoond heeft, oUa-^ bij de Arabieren<br />

vooral van roofdieren gebruikt wordt. Eindelijk toont<br />

gelijk ik aanftonds zal trachten te bewijzen, het woord'<br />

rmi of rtJT niet onduidelijk aan, dat de Dichter de vergelijking<br />

van den leeuw niet laat varen, maar ook nog in<br />

het tiende vers voortzet.<br />

Het zij dan ook mij geoorloofd om mijne gedachten,<br />

naar welke mijne overzetting ingericht is, voortedragen,<br />

en aan het onderzoek van meer kundigen aan te bevelen.<br />

ï-0 Ik voeg de woorden 01703 yp bij m an < ; i n d e r e n<br />

en geef aan ITO de betekenis van vasthouden, zo dat het<br />

naar de woorden zijn zou: hij grijpt den armen door hem<br />

vast te houden, of, zo dat hij hem vasthoude. Men vergelijke<br />

ten dien einde met ipm het Arabifche jUu-^o,<br />

het welk zo veel als vasthouden betekent: het wordt inzonderheid<br />

gebruikt van iemand die gevangen gehouden<br />

wordt door ARABSIADES, Hifi. Tam. Tom. I, pag.<br />

618, lin. 15; en wordt dus ook hier zeer gefchikt gebezigd<br />

van enen leeuw, die zijnen roof eerst in zijne<br />

klaauwen grijpt, en dan in dezelve zo geklemd houdt,<br />

dat er geen kans van ontkoming zij. 2.) Voor ron, het<br />

welk hier geen goeden zin geeft, lees ik na?., hetwelk,<br />

door ene uitlating van het pronomen adfixum in , welke ,<br />

gelijk boven reeds gezegd is, meer gewoon is, gefield is<br />

voor wtóv. De lezing rui', welke hier ook de Keri heeft,<br />

wordt door het gezach van vele handfchriften bij KEN-<br />

NICOTT bevestigd. Over de betekenis zelve van dit<br />

werkwoord, in ftukken floten, vergruizen, kan men<br />

J. W. ScHROEDER , pag. 223. enz. nazien. 3.) infcni,<br />

het welk ik bij roT voege, neem ik voor enen infinitivus<br />

van het werkwoord en-, het welk ik vergelijke met het<br />

Ara-


C 31 )<br />

Arabifche J^j^J, het welk, gelijk men zelfs uit GO­<br />

LIUS en GIGGEIUS zien kan, inzonderheid van grote<br />

gulzigheid in het eten gebruikt wordt. Ik zal omtrend de<br />

betekenis van dit woord nog iets zeggen bij Pf. LXI: 6.<br />

4.) In het laatfte lid van vs. 10 o^D^ri voisw b-sn rm\ geloof<br />

ik, dat men voor CD'Kzbn beter leest nsoVi, of gelijk<br />

vs. 8 en 14 gelezen wordt, a^n. Het komt mij namelijk<br />

voor, (en hierin ftem ik met den Heer N. W.<br />

SCHROEDER overeen) dat dit woord, een verbum<br />

quadrUherum is , te famen gefteld uit f?n, het welk eerst<br />

zwart zijn betekent, en daarna van allerleie ellende gebruikt<br />

wordt, gelijk J. W. SCHROEDER, bij het achtfte<br />

vers' zeer uitvoerig bewezen heeft, en uit njo, het<br />

welk eigenlijk zo veel betekent, als geftamt, gefloten worden,<br />

en wel zo dat iets door het ftoten in eikanderen geftampd<br />

worde, (tundi, contundi^) gelijk uit vergelijking<br />

van het Arabisch c<br />

\—'==>, ^x-Zzs 5 L-g_£=r ? ert<br />

^—£==> duidelijk blijkt; van waar het naderhand ge­<br />

bruikt is, vanzulken, die door onheilen en droefheid ge­<br />

heel en al overftelpt zijn, waarvan vooral bij de Arabieren<br />

l._£=?L-£=> gebruikt wordt, gelijk ook c<br />

L.f=r> med.<br />

, en ^ — , waannede men voor dezelfde beteke­<br />

nis ook nog , en misfchien ook ^U-éz» kan ver­<br />

gelijken. Dat nto in den oorfpronglijken tekst dezelfde<br />

betekenis heeft, kan zelfs genoegfaam uit de woordenboe­<br />

ken blijken. Van fin derhalven en nto komt na^n, of<br />

PtspSn •> waarvoor men ook kon fchrijven met weglating van<br />

de H npSrj of rojwj, Dit blijkt intusfchen uit het gezegde,<br />

dat


C 3* )<br />

dat dit woord den hoogden trap van armoede en ellende<br />

te kennen geeft. Eindelijk wat het woord vol spa betreft,<br />

men heeft ook daarvan verfcheidene uitleggingen; en<br />

ik wil graag bekennen, dat ik omtrend het zelve ook niets<br />

dan ene gisfing kan voor den dag brengen, welke nog ver»<br />

re is van mij volkomen te behagen, maar die ik alleen<br />

voordrage, of ze misfehien iets mogt toebrengen, om anderen<br />

op het fpoor van zekerheid te brengen. Daar de<br />

Dichter tot nog toe het beeld van enen leeuw gedurig op<br />

het oog gehad heeft, zou ik niet graag geloven, dat hij<br />

het hier op het laatfte geheel verlaten zonde. Ik heb het<br />

daarom gewaagt om TOttp te vertalen door zijne kaken,<br />

(faucesj waarvoor ik evenwel tot nog toe geen' anderen<br />

grond hebbe, dan dat fj~*a-£ en »,.,,?. door<br />

GJEUHARI verklaard worden ^j-^=s\ een gulzige,<br />

een vraat; het welk dus zeer gevoeglijk ene benaming<br />

van de gulzige kaken van enen leeuw zou kunnen zijn.<br />

De gehele plaats is, volgends deze gistingen, dus te lezen<br />

en af te delen:<br />

AaDa mto iröoa a*w»<br />

"ii tjianS x«f<br />

13BD3 "IV ^BtV<br />

nan» intsna<br />

naaSn r-o/spa ion n#'<br />

X I: 3.<br />

Men rukt den grond/lach om van '/ recht. Zo heb ik<br />

de Hebri.euwfi.he woorden JIDYI» nwn o overgezet, omdat


t 33 )<br />

dat ik niets beters wist, hoe zeer ik hierin nog niet f&<br />

rusten kunne. Ik heb fftf, het welk, fchoon in ene geheel<br />

andere betekenis, nog maar eens voorkomt, Jez.<br />

XIX: io, indien maar de lezing daar echt zij, voorfundamenten<br />

of grond/Jagen genomen öp het voetfpoor van<br />

den Chaldeeuwfchen Uitbreider, die het door KrrM vertaalt,<br />

welken ook onze Overzetters, VENEMA en andere<br />

zo Christen als joodfche Uitleggers volgen. De enige<br />

grond voor deze betekenis is, dat dit woord kan afgeleid<br />

worden van m>, het welk pouere, Jfellen, zetten<br />

betekent; dan elk ziet, dat hier uit niets anders volgt,<br />

dan dat dit woord ook fundamenten kan betekenen, die<br />

dan hier de fundamenten van recht en billijkheid zouden<br />

moeten zijn; maar dat het dit waarlijk betekent hebbe ,<br />

blijkt er niet uit; en de gevoeglijkheid van deze betekenis<br />

in dezen famenhang doet niets ten voordele van dezelve<br />

af, zo lange men niet weet, dat ook het gebruik dei?<br />

tale zulk ene betekenis bevestigt, welke voorden famenhang<br />

voegt. De LXX Overzetters en de Vulgata hebben<br />

ir, i'^T^nV*, quoniam quae perfect'st l, deftruxe-<br />

runt, en zo ook de Syriër en Arabier; misfchien volgends<br />

de lezing fltntfrt vart ntf /lellen, en daarvan daaii<br />

iets doen, ten uitvoer brengen, gelijk het Griekfche vïimt<br />

insgelijks dikwijls Voor gebezigd wordt, waarvan de<br />

Voorbeelden zelfs den eersfbeginnenden genoegfaam bekend<br />

zijn. Wran zou dan zijn voor niwrt -\m, en men<br />

zou het kunnen vertalen; zij rukken om V geen gij hadt<br />

vastgefield, dat is gedaan en uitgevoerd hadt. En dezelezing<br />

is op zich zelve niet ongefchikt: de zin zoü dus<br />

zijn; wat zoudt gij doen, daar zij alles wat gif verordend<br />

en gedaan hebt, verachten, en vernietigen? vlugt daarom<br />

liever, daar nu al uw gezaCh in het rijk uit is : evenwel<br />

voor den tijd, dat David voor Saul vlugtte, fchikt deze lezing<br />

V nier,


C 34 ><br />

piet, wijl hij toen nog geen verordeningen gemaakt had ,<br />

die .Saul en deszelfs aanhang omver konden werpen: mij<br />

is dies ene andere gisfing onder de aandagt gekomen, die<br />

ik aan kundigen ten onderzoek aanbevele; te weten, dat<br />

men voor hW£j, het welk een participium ahivum is,<br />

het participium pasftvum m'nwn leze: men zou het dan<br />

kunnen overzetten naar de woorden; zij rukken alles wat<br />

vast /laat omver, dat is, gelijk wij zouden zeggen, zij<br />

werpen alles het onderfle hoven, en dus is er geen veiligheid.<br />

X I: 7.<br />

<strong>II</strong>OUBICANT en MICHASLIS geloven, dat alle oude<br />

Overzetters, die hier overal zo vertalen , als of zij een<br />

adfixum fingulare gelezen hadden, in hunne affchriften<br />

Tja gehad hebben, het welke zij tevens voor de ware lezing<br />

houden; dan ik twijfel nog, of de lezing wel behoeve<br />

veranderd te worden, daar LOWTH de Poefi facra<br />

Jrlehr. pag. 43 opmerkt, dat 10 foms ook voor het fin»<br />

gulare t gebruikt wordt; en hoe wel fommige plaatfen,<br />

die hij bijbrengt, dit niet bewijzen, fchijnt toch tegen<br />

anderen minder te zeggen zijn, bij 'voorbeeld, Joh. XX:<br />

23. XX<strong>II</strong>: 2. XXV<strong>II</strong>: 23. Indien men evenwel dacht,<br />

dat de lezing moest veranderd worden, zou men dan niet<br />

WJ3 kunnen lezen, waaruit gcmaklijk W6 ontdaan kon ?<br />

De D en de n worden meermalen in de h ndfchriften verwisfeld,<br />

waarvan men verfcheiden voorbeelden zien kan<br />

bij CAPELLUS, Grit: Sacr. Lib. I, Cap. V<strong>II</strong>I, §. 2,<br />

bij


K 35 ><br />

bij welke ik, zo het nodig ware, nog vele anderen voe­<br />

gen konde. «rrjB komt wel elders niet voor; maar zoa<br />

men niet even zo goed, róa en VJD als irvi-p en w en an­<br />

dere diergelijke woorden onder eikanderen hebben kunnea<br />

yerwisfclen ?<br />

X I I : ?.<br />

Als zilver, dat in de aarde zelf gereinigd enz. In d*<br />

Vertaling der moeilijke fpreekwijs px 1<br />

? bfopï ben ik Mi-<br />

CHAëLis gevolgd, die het meer woordelijk vertaalt:<br />

ein von der erde in ihrer werkflatt gereinigtes filber. Nog<br />

meer woordelijk zou het zijn zilver gereinigd in de werk­<br />

plaats der aarde. b s<br />

by namelijk kan een werkplaats bete­<br />

kenen, in zo verre Sko ook betekent arbeiden, werken^<br />

waarvan ook rvrbp werk betekent; en zo zou ptó ei­<br />

genlijk zijn de werkplaats der aarde, zodat de aarde zelf<br />

als de werkplaats befchouwd worde, waarin het zilver<br />

gelouterd was; in plaats dat het anders nadat het uit da<br />

aarde gehaald was, eerst in werkplaatfen bearbeid werd.<br />

En zulk zilver, het welk men nu en dan in de zilvermij­<br />

nen vindt, wordt zeer hoog gefchat wegens deszelfs zeld­<br />

zaamheid en grotere fijnheid: Gods woorden moeten dan<br />

wel zeer zuiver zijn', wanneer ze niet alleen met zulk zil­<br />

ver, maar dat zelfs nog daarteboven zevenmaal gelouterd,<br />

vergeleken worden. In yyh is de b een teken van den<br />

genitivus, gelijk meermalen, hoewel zelden, plaatsheeft,<br />

bij voorbeeld, Levit. X<strong>II</strong>I: 48, en elders. Zie NOL-<br />

DIUS en GLASSIUS, Tom. I, pag. 81. Zo ook aan*<br />

ftonds vers 9 DIS 'i±> nht voor cnx vu rsht.<br />

Cs X<strong>II</strong>?


56 )<br />

X<strong>II</strong>: p.<br />

De vertaling der woorden oix ^ rfa n*u, welke ifc<br />

verkozen hebbe, heeft ook de Chaldeeuwfche uitbreidingj<br />

en uit de nieuweren MICHAHLIS en MENDELSSOHN.<br />

DI is volgends die opvatting de infinitivus van DDT,<br />

het welk van het woord noi, dat van wormen die<br />

men in verrotte en bedorvene fpijzen vindt, gebezigd<br />

wordt, zo veel betekent als verminare: zo leest<br />

men van het Manna, Exod. XVI: 20. aybun eanM, het<br />

krielde van wormen. —- Men vertaalt deze fpreekwijs<br />

doorgaands, als het fichuim des volks tot eer en aanzien<br />

-verheven wordt, leidende OT af van on verheven zijn; da<br />

hoezeer wel de aart der tale tegen deze opvatting niet ftrijde;<br />

dunkt mij de andere evenwel fraaier te zijn, en des<br />

Dichters verachting van die Godlozen, welke hij hier bedoelt<br />

, veel treffender te fchilderen; en daarom heb ik uit<br />

deze twe opvattingen, die beide met den aart der tale zeer<br />

wel ftroken, de laatfte verkoren.<br />

XIV: 4. 5-<br />

In deze verfen, welke den Uitleggeren niet weinig moeite<br />

veroorzaakt hebben, voeg ik 1.) de woorden un< «V»<br />

•?j bij malkanderen , welke volgends den aart der Hebreeuw-


C 37 5<br />

fcrecuwfche taal zo veel betekenen als, weten dan de werkers<br />

der ongerechtigheid niets, dat is, zijn ze geheel verdwaasd,<br />

onvernuftig, onzinnig. Het is wel zo, dat het<br />

woord hj niet gevonden wordt in twe handfchriften bij<br />

KENNICOTT, en in de gelijkluidende plaats Pf. LUI: 5;<br />

dan ik geloof, dat die handfchriften het hier kwalijk uitlaten<br />

, en dat het Pf. LUI op het gezach van zeer vele<br />

handfchriften en uitgaven bij KENNIC OTT • en DE<br />

Ros SI in den tekst moet ingevoegd worden, 2.) In<br />

tmvh rwx »DI» ,C<br />

IDK volg ik die uitleggers, welke het opvatten,<br />

als of men las CDrii ibsx TJMD. Naar den letter zoude<br />

het zijn: etende mijn volk, eten zij brood. 3.) In de<br />

woorden isnp x 1<br />

? nin' komt het mij met VENEMA best<br />

voor om K 1<br />

? als een nomen fuhflantivum te nemen, dat nihil,<br />

niets betekent. Dat ió die betekenis foms heeft,<br />

kan men door verfcheiden voorbeelden bevestigd zien door<br />

den Heer SCHROEDER, Syntax. Hebr. Reg. XCI1I,<br />

pag. 402, 403. Ik weet wel, dat MiCHAëLis in zijne<br />

Supplem. Lex. Hebr. pag. 1390 er zeer veel tegen<br />

heeft, dat men non en nihil niet onderfcheidt: daa daar<br />

het zeei* zeker is, dat alle adverbia in hunne eerfte betekenis<br />

nomina zijn; daar tevens andere adverbia, bij voorbeeld<br />

aj, nip, p-i, en anderen , foms als nomina gebruikt<br />

worden, zie ik niet, waarom zulks ook in vh geen plaats<br />

zou hebben. — Dan het oogmerk van deze aanmerkingen<br />

verbiedt mij om mij verder in zulke louter Grammatikale<br />

onderzoekingen intelaten. 4.) Het vijfde vers voeg ik 011ftiiddelijk<br />

met het voorgaande te famen ; en de fpreekwijs<br />

p'tï nu iprbtt eigenlijk God was in het rechtvaardig geflacht,<br />

betekent, dat God daar tegenwoordig was ter hulpe<br />

van dat geflacht, of, gelijk ik het vrijer vertaald heb j,<br />

dat hij voor zijne dienaars (treed,<br />

C 5 XVi


38 ><br />

X V : 4r,<br />

Die houdt, V geen hij zijn' naaften zwoer. De gewone<br />

lezing van dén Hebreeuwfchen tekst is np» SÓI jnn 1<br />

? raai^i<br />

en men vertaalt dezelve doorgaands:


C 39 )<br />

« H u i heeft ene zeer bijzondere overzetting'S,t*«V« tr«7/>«t<br />

«**< j KXI f*h *Mxyelf: die aan iemand vriendfchap zweert,<br />

en niet verandert; wijl hij dacht, dat i'jn ook voor run<br />

kunne genomen worden. — Wat mij betreft, vooreerst<br />

komt mij de Uarlle verklaring, hoegefchikt zij op zich zelve<br />

c .k /.ij, en h -e zeer ZJ ook verdedigd worde door Dü«<br />

R r. i.L in zr-ic NOT ATIONS op deze plaats, en<br />

dóór MOSC HE, Bibelfreund, IDeel, bladz. 305, niet<br />

Slijt WOfj Wijl het tegen het gebruik der taal<br />

ftrijjdt, tol f&\ met RJH verwisfeld wordt : het enig voor-<br />

, :<br />

.i men bijbrengt om het tegendeel te bewijzen,<br />

en het welk nok D H R E L L en MOSCHE aanvoeren, is<br />

Spreuk. W Dl 1 2.;., nxn pan ans »'t rimi 1<br />

? ewn trx ,<br />

het welk, volgends MOSCHE deze vertaling eischt: Die<br />

vrienden heeft, moet zich ook vriendelijk bewijzen; want<br />

een waar vriend is beftendiger, dan een broeder. (IVer<br />

freunde hat, mufs fich anch freundfchaftlich beweifen;<br />

denn ein wahrer freund ist beftandiger, als ein 'bruder.)<br />

En die opvatting is ook in onze Nederduitfche vertaling<br />

aangenomen: dan A. SCHULTENS heeft bij deze plaats<br />

te rechte aangemerkt, datj'i'nnn, overeenkomftig den aart<br />

der tale, niet kan afgeleid worden , dan vanrn of wn, en<br />

dat het fpraakgebruik duidelijk leert, dat njpi een woord<br />

van geheel andere betekenis is, dan J?n en rm, en daar­<br />

mede in het geheel geen gemeenfehap heeft: men doet dan<br />

ook bestom met COCCEJUS, SCHULTENS, DA­<br />

THE, DOEDERLEIN en anderen daar aan jvnnn zijne<br />

gewone betekenis te laten, en te vertalen: een man, die<br />

vele vrienden heeft, heeft dezelve tot zijn eigen fchade;<br />

min heeft genoeg aan énen vriend, die beftendiger is, dan<br />

een broeder. Ten tweden kan ik even weinig mijne toe-<br />

ftemming geven aan de lezing L'^nS, wijl het, volgends<br />

het flandvastig taalgebruik, het welk den Artikel n voor<br />

3, b , 3 uitlaat, moest zijn 'fff; terwijl ook de canftruc»<br />

C 4 fa


C 40 )<br />

fie achter jn een pronomen posfesjivum fchijnt te vorde­<br />

ren. — Ik zou daarom voor pn 1<br />

? lezen, of np. 1<br />

?, of in;n>;<br />

en zo denk ik, dat de LXX, de Vulgata en de Syriër<br />

zullen gelezen hebben. Dan waarvandaan is deze<br />

omzetting der letteren gekomen? Het kan zijn, dat zij<br />

het gevolg is van ene loutere toevallige fchrjjffout; dan<br />

het zou ook kunnen zijn, dat zij met opzet gemaakt, en<br />

voortgekomen zij uit ene Joodfchc grol, die de Rabbijnen<br />

Midrasch noemen. De Joden hadden namelijk veel<br />

de gewoonte, om zo veel te meer bot te vieren aan hunne<br />

^otte allegorien, om fommige letteren en woorden te veranderen,<br />

of ook omtezetten, om daardoor enen verborgenen<br />

zin te zoeken, en zulke letiiones Medrafchicae<br />

werden foms in den tekst ingevoegd, foms aan den rand<br />

gefchrcven, waarvandaan ze dan zeer ligt weder in den<br />

tekst konden komen. Verfcheidene bewijzen daarvan kan<br />

jnen zien bij TYCHSEN, Tentam. de Var. Cod. Hebr.<br />

V, T. MSS. generibus, pag. 197 enz. en EICH<strong>II</strong>ORN,<br />

Emleitung in das A. T. %. 95. Wellicht dan heeft een<br />

hooggeleerde Jood hier, om er zekere allegorifche zotheid<br />

uittehalen, voor ïnrrj of njgfy geplaatst vyh: althands dit<br />

heeft hier even gemaklijk kunnen gefchieden, als dat men<br />

zo Pf. XCVI: 9 voor rmru gelezen heeft rmru enz. —<br />

Ook zou het kunnen zijn, dat"de lezingiryjS haren oor-<br />

fprong verfchuldigd ware aan iemand, die de fpreekwijs<br />

Sep^ht vyh pyffj Levit. V: 4 in zijne gedachten had, en<br />

die vermoedde, dat ook hier dus moest gelezen worden:<br />

het was toch meermalen de gewoonte der Joodfche Critici<br />

om de ene plaats naar de andere te verbeteren, wanneer<br />

zij twe plaatfen hadden, tusfehen welken zij enige parallelie<br />

meenden te zijn. VOGEL in zijne aanmerkingen op<br />

CAPELLI, Critica Sacra, Tom, 1, pag. 50 heeft daarm


C 41 )<br />

Van enige voorbeelden gegeven; laat mij er een en ander,<br />

dat zeer duidelijk is, bijvoegen. Zo leest het twede Koningsbergfche<br />

handfchrift volgends LILIENTHALS<br />

Commentatio Critica, pag. 346. Jez. LXI: 4, -pn mi<br />

enz. omdat men dus ook leest in ene gelijke plaats Jez.<br />

LV<strong>II</strong>I: 12. Een voorbeeld van dezelfde natuur vindt<br />

men Jez. LX<strong>II</strong>I: 5, waar dat zelfde handfchrift voor<br />

'pa aan den rand leest yuso; terwijl voor 'nnni het eerfte<br />

en twede Koningsbergfche handfchrift beiden lezen 'npnsi,<br />

gelijk men bij LILIENTHAL zien kan, pag. 347 en<br />

145; buiten twijfel, omdat men deze woorden vindt in do<br />

gelijke plaats Jez, L1X: 16. Even zo vindt men in fommige<br />

uitgaven en handfchriften Jerem. XXX<strong>II</strong>I: 15 de<br />

woorden Vosfm pn fwn: zonder twijfel, omdat men dezelve<br />

ook leest in ene plaats, waarop hier gedoeld wordt,<br />

namelijk Jerem. XX<strong>II</strong>I: 5, 6, gelijk LILIENTHAL opmerkt,<br />

/. c. pag. 283. Vergel. BRUNS, in notis ad<br />

KENNICOTI, notas critica: in Pf. XL<strong>II</strong>, XL<strong>II</strong>I,<br />

XLV<strong>II</strong>I, LXXXIX, pag. 77. Het is wel zo, dat men<br />

in deze voorbeelden gelijkluidende plaatfen heeft uit het<br />

zelfde boek, waarop de Joodfche critici hunne verbeteringen<br />

grondden; en ik moet bekennen, dat mij geen<br />

voorbeelden voorkomen van verbetering des enen fchrijvers<br />

uit den anderen, welke volkomen aan deze zouden<br />

gelijk zijn: dan evenwel tonen de bijgebrachte voorbeel-:<br />

den genoegfaam, dat men de ene gelijkluidende plaats door<br />

verbeteringen zo veel mogelijk gelijk zogt te maken met<br />

den anderen; en waarom zou men dan ook zulks niet hier<br />

hebben kunnen doen, daar men zo ligt deze plaats als<br />

gelijkluidend met Levit. V: 4 heeft kunnen aanzien ?<br />

C ê X V I:


C 4* )<br />

X V I : k;<br />

De voornaamfte verfchillende gevoelens over dit vers<br />

kan men bij SCHNURRER zien, Disfeit. pag. 119..<br />

Dat men voor rnax moet lezen 'rnox, daaiaan zal wel<br />

thands niemand meer twijfelen. In het overige gedeelte<br />

van dit vers ben ik deze afdeling gevolgd:<br />

•rbja rtn& *j"ne<br />

XVI: 3.<br />

. Ook over dit moeilijk vers kan men de onderfchcidetre<br />

uitleggingen, naauwkeurig opgenoemd, en oordeelkundig<br />

tertoetfe gebracht, vinden bij SCHNURRER, /. c. pag.<br />

124. De verbetering, welke SCHNURRER zelf gemaakt<br />

heeft, en die ook DATHE volgt, namelijk vn» npn<br />

komt mij zeer waarfchijnlijk voor: alleen zou.ik liefst<br />

de 7 in era-npS nemen als ene aanwijzing van enen nomi-<br />

ttaiivus ahfolutus, of liever als het ^ adfeverativum bij<br />

de Arabieren, waartoe de voorbeelden behoren, die<br />

SCHNURRER zelf heeft bijgebracht, pag. 129, namelijk


( 43 )<br />

lijk Jez. XXX<strong>II</strong>: i. Pred. IX: 4; en vervolgends zou<br />

ik aan Tw bie.E niet. de betekenis geven van mirapraeftare,<br />

gciijk het DATHE vertaald heeft: Sanctis qui in terra<br />

fftnt mira praefiabo, maar liever van magni facere,<br />

magnum, & illuftrem cenfere, iemand hoogachten , of<br />

grootfchatten. Dit maakt den zin dunkt mij gemaklijker;<br />

en komt met het volgende lid zeer wel overeen. Intus-<br />

Fchën geef ik dit alles voor niets meer, dan voor ene gisfing<br />

op; daar men toch bij plaatfen als deze meer dan éne<br />

waarfchijnlijke gisfing maken kan. Zo komt mij bij voorbeeld<br />

de lezing, welke DE ROSSI in één handfchrift gevonden<br />

heeft 'T1X1 ook zeer gefchikt voor, mits men ook<br />

de 1 tot b3\ verplaatfe: zo dat het zij piu iva o'ïmp 1<br />

?<br />

D2 'san bi) 'YIN nnn,<br />

Foorwaar Gods dienaars in het !and y<br />

Zij zijn mijn roem ;<br />

In hun is al mijn lust.<br />

pe zin, ziet men, komt op ftet zelfde uit.<br />

X V I I : 3,


C 44 )<br />

In deze lezing cn afdeling konm ik volmaakt overeen<br />

met MICHAÜLIS, Oriënt und Exeget. Biblioth. XI<br />

Deel, bladz. 206; dan in de uitlegging verfchil ik van<br />

hem, zo wel als van andere Schriftverklaarders: mijne<br />

gedachten, welke ik ter beoordeling"van meer kundigen<br />

overgeve, komen hierop neder. 1.) Ik lees voor >nat op<br />

het gezach van de L X X , met welken de Syriër, de Vulgata,<br />

en de Arabifche vertaler overeenkomen TOT, aan<br />

welke lezing ook LOWTH bij MERRICK, DURELL,<br />

MICHACLIS ter aangehaalde plaatfe, KOE HL ER in<br />

EICHHORNS Repertorium , IV Deel, bladz. 90 ,<br />

K.,NAPP, DAT<strong>II</strong>E en «anderen de voorkeur gegeven hebben.<br />

2.) De woorden tznx nhysh 'fl fsy' 11, over welke<br />

men de onderfcheidene verklaringen der geleerden bij<br />

KOEHLER /. c. zien kan, luiden, naar de opvatting,<br />

welke ik gevolgd ben, eigenlijk dus: mijn mand vloeide<br />

niet over wegens de euveldaden van de kinderen der menfchen,<br />

gelijk reeds met een woord in de korte aanmerkingen<br />

herinnerd is. Namelijk het woord Ijj», overgaan,<br />

overlopen, wordt inzonderheid gebruikt van ene buiten zijne<br />

oevers heftig opzwellende en overlopende beek, rivier,<br />

of zee, gelijk reeds.herinnerd is doo; A. SCHULTENS,<br />

Orig. Hebr. pag. 56, Comment. in Job. pag. 1144,<br />

Comment. in Proverb. pag. 33, ic5, 145, 267, cn VE­<br />

NEMA, Comment. in Pfalm. Tom. <strong>II</strong>I, pag. 291: men<br />

vindt yan deze betekenis ook fporen jn het Arabifche<br />

•> dat hiervandaan gebruikt wordt van tranen, die<br />

in menigte uit de ogen vloeien, waardoor de ogen als het<br />

ware overlopen, en in ^ h e t welk van daar gebezigd<br />

wordt van overlopende wolken, die enen overvloedigen<br />

regen ftorten. Nemen wij nu dit gebruik van nap<br />

hier aan, zo kan door ene fraie leèrifpreuk de mond gezegd


C 45 )<br />

fcegd worden overtelopen, of als het ware buiten de oevers<br />

heftig optezwellen, wanneer hij enen overvloed van trotfche<br />

en fchimpende fmaadwoorden uitbraakt, en dus als<br />

het ware den ftroom der woorden buiten derzelver oevers<br />

doet vloeien: zo dat de zin zij, dat het er zo verre af<br />

ware, dat hij den trots en fmaad zijner vervolgers met<br />

gelijken fmaad zou vergolden hebben, dat er integendeel<br />

geen enkel woord uit zijnen mond gevloeid ware, het<br />

welk de grenzen van billijkheid en befcheidenheid overfchreed:<br />

en naardien zin heb ik het vertaald: zelfs vloeide<br />

er uit mijn mond enz. Men vindt dus hier het zelfde beftaan<br />

van David onder de vervolgingen, welke hij van<br />

Saul lijden moest, als wij onder ander andere bewoordingen<br />

uitgedrukt vinden Pfalm XXXV<strong>II</strong>I: 14, 15*<br />

Dat ik tfisèi Vertaal van wegens de euveldaden, daarvoor<br />

zal ik wel niet nodig hebben enig bewijs bij te<br />

brengen, daar het toch den eerstbeginnenden zeiven<br />

bekend is, dat de h meermalen deze betekenis heeft,<br />

bij voorbeeld, Nam. VI: 7 enz. 3.) Wat belangt het<br />

laatfte lid: pa nini» 'mot? «t "jnw ma; ik heb mij<br />

hier bij hen gevoegd, welke pa nemen voor enen geweldenaar,<br />

want dat pa hier op deze ene plaats de betekenis-<br />

van wet zou hebben, gelijk het Arabifche<br />

het welk MICHACLIS en enige anderen menen, zodat<br />

het zij: ik heb naar uw bevel uwe wet in acht genomen,<br />

is mij niet geloofbaar, daar dit woord niet alleen elders<br />

meermalen in de betekenis van geweldig voorkomt, maar<br />

het ook dan ten minften pan of pan n« had moeten zijn.<br />

Eigenlijk zou het dan zijn: ik heb de paden des geweldenaars<br />

naauwkeurig in acht genomen, dat is, naauwkeurig<br />

opgelet, welke dezelve waren, om er mij voor te hoeden.<br />

Dit is de uitlegging , die ik met velen hier gevolgd ben; dan<br />

ik moet bekennen, dat ik nog hierin niet volkomen kan<br />

be-


( 46 )<br />

berusten, daar mm* riam naar het ftandvastig taalgebruik<br />

betekenen moet wegen in acht te nemen, en tevens te bewandelen<br />

i zo komt tm *%» ik heb achtgegeven op zijnen<br />

weg voor Job XXiJI: n, en zo leest men honderdmalen<br />

nmo rwr nitó nx TOa enz, in den zin van op<br />

Gods geboden achtte geven, die te bewaren: daar integendeel<br />

nmr, wanneer het betekent zich voor iets te wachten<br />

altiu' met een n geconftrucvrd wordt: intusfehen hebben<br />

hier alle de oude Overzetters de gewone lezing van den<br />

Hebreeuwfchen tekst gevolgd: alleen heeft de Syrifche<br />

vertaler, daar hij ips» rana tot het vorige brengt de<br />

woorden pa :x dus gegeven:


C 4? )<br />

Iien: dan, daar ik geen gezach hieromtrend voor mi] hebbe<br />

, durf ik zulk ene verandering voor niets hoger, dan<br />

voor'ene gisfing opgeven.<br />

Ik zou het hier bij kunnen laten, zo mij de fraaiheid<br />

der uitlegging, welke de Heer VAN DER PALM van<br />

deze plaats gegeven heeft, niet verplichtte om ook nog<br />

met een woord van dezelve te gewagen. Hij vertaalt dus ;<br />

Gij hebt mijn hart beproefd,<br />

Dtorzocht mijn heimlijkfte gedachten,<br />

Mij gelouterd — en vond niets . . .<br />

Of dacht ik al iets kwaads , '/ kwam over mijne lippen niets<br />

Bij der bozen baatzuchtige handelingen,<br />

Heb ik naar uw bevel de paden des verdrukten gekozen.<br />

Hij fchijnt vooreerst ook TOT te lezen, het welk hij te<br />

famenvoegt met '3 *&> ba: zodat het eigenlijk zij: mijn<br />

kwaad kwam niet over mijne lippen, dat is , gelijk hij het<br />

uitlegt, heb ik fomwijlen eens een wensch gevoed naar<br />

den val mijner vijanden, hij is nogthands op mijne lippen<br />

niet tot een vloek geworden. Vervolgends geeft hij aan<br />

yna ene lijdelijke betekenis, volgends welke hij den zin<br />

van het laatfte lid dus omfchrijft: wel verre van in de<br />

baatzuchtige handelingen der geweldenaars te treden , heb<br />

ik liever de paden des verdrukten bewandeld, liever zelf<br />

ongelijk en terging geleden. Dit hatfte komt mij inzonderheid<br />

zeer fraai voor, zodat ik het zelfs zou gekozen<br />

hebben, zo de arbeid des Heren VAN DER PALM reeds<br />

het licht gezien hadde, toen de overzetting van dit lied<br />

gedrukt werd: omtrend het eerfte heb ik intusfchen nog<br />

enigen twijfel, of het met de gefchicdenis zelve wel overeenkome,<br />

dat de wensch van David tot den val van zijne<br />

vijanden nooit over zijne lippen kwam: althands men<br />

heeft


? ff '?<br />

heeft niet Weinige beden, ook uit dit gedeelte van David*<br />

leven om derzelver ondergang, bij voorbeeld in dezen<br />

Pf. vs. 12, 13. CXXXIX: 19, enelders.<br />

X V I I : 10.<br />

Ik heb op bet voetfpoor van den Heer SCHROEDER<br />

dit vers dus afgedeeld:<br />

KJ» njo tón<br />

nan<br />

Eigenlijk: zij hef uiten hunne monden in hun vet-, fpre-*<br />

ken trotfche taal, zo dat tón zij voor tóna, hoedani*<br />

ene uitlating van de a zeer gemeen is in de Hebreeuwfche<br />

taal: zo vindenwe zelfs in dezen Pfalm vs, 13 -vsi n ÜS 3<br />

pinjKno voor pma; en insgelijks vs. 14 yv voor Tra<br />

En elk ziet hoe eigenaartig door deze fpreekwijs de zodanigen<br />

gefchilderd worden, die, daar ze in den grootften<br />

voorfpoed leefden, en zich vet mestten, zodat hun mond<br />

als het ware in het vet ingefloten ware, dezen hunnen<br />

voorfpoed tot verwatene trotschheid jegens anderen misbruikten.<br />

Intusfchen is mij ene andere verklaring, welke<br />

SCHNURRER, Disfert. pag. I S, van de woorden<br />

ruo tón gegeven heeft, niet onbekend: hij vergelijkt<br />

aSn met L O ^ , het welk hot pericardium, of den hm*<br />

tak, en naderhand ook het hart zelve betekent, en ver­<br />

taal!


C 49 )<br />

taalt: zij /luiten hun hart namelijk, voor gevoelens van bil°<br />

lijkheid en medelijden : dan daar de uitlegging, die ik gegeven<br />

heb, het karakter van Davids vijanden bij uitllek wel<br />

uitdrukt, vooral indien wij vs. 14 er mede vergelijken,<br />

dunkt het mij niet nodig hier aan ain ene min gewone betekenis<br />

te geven: te minder daar wij ene'diergelijke fpreekvvijze<br />

vinden Job XV: 27, ïa^na rtn rca hij heeft zijn<br />

gezicht bedekt met zijn vet. Het zelfde denkbeeld is hier<br />

fterker uitgedrukt, door het vet is zijn mond ingejloten.<br />

Ik moet echter bekennen, dat ik voor tón liever, met<br />

ene kleine verandering van de klankffippen, zou lezen itón<br />

of itón, en dat als enen nominativus aanzien, zodat het<br />

eigenlijk zou zijn: hun vet fluit hunnen mond in, offluit<br />

zich rondom hunnen mond: dit, dunkt mij komt met het<br />

gebruik van Vjó beter overeen; hoe zeer de zin en de overzetting<br />

dezelfde blijven: dus leest men bij voorbeeld<br />

Richt. <strong>II</strong>I: 22. arr?n ira a^nn »ub* s het vet floot den lem-><br />

nier in , of floot zich rondom den lemmer.<br />

X V I t : 151<br />

Men heeft getwist, of David hier ene hoop op het toekomend<br />

leven "aan den dag legge; dan, naar mijne ge-'<br />

dachten, vruchteloos: immers daar na-n^s njinn zo veel<br />

betekent, als een zichtbaar zinnebeeld der Godheid,-<br />

Num. X<strong>II</strong>: 8 , zo zal deze fpreekwijze in het gemeen zo<br />

veel betekenen , als God zien, dat zinnebeeld zien, waardoor<br />

God zich bekend maakte; en God zien zegt niets ann<br />

' ders,


C 50 )<br />

ders, dan in zijne tegenwoordigheid verkeren: de zin is<br />

derhalven eenvouwig deze: laat anderen zich verlustigen<br />

in de goederen van dit leven, ik zal mij telkens als ik<br />

ontwake, daarin verlustigen , dat ik in Gods tegenwoordigheid<br />

en nabijheid verkere. Vergelijk ook VAN DER<br />

TALM.<br />

X I X : 14.<br />

Ik heb hier de lezing gevolgd,.die in vijf handfchriften<br />

bij KENNICOTT gevonden wordt; namelijk ons van<br />

aan, voor Dffs van Dn*. Dit kozen ook HOUBIGANT,<br />

DATHE en anderen. Dien zelfden zin hebben ook ver-<br />

fcheiden ouden reeds uitgedrukt: dus heeft de Chaldeeuw-<br />

fche uitbreider era ttn *nx ik zal zonder fmet zijn, de<br />

LXX TÓTS iïpupe; ïi-cpsci, de Arabier ^-i&l—i? 0j.-' c<br />

—-\^<br />

de Vulgata, tune immaculatus ero. Of evenwel deze<br />

overzetters ong gelezen hebben, dan of zij On>K, omdat<br />

zij het niet verltondcn, tegen den aart der tale, van caan<br />

afgeleid, of eindelijk aan en an' als vcrwandte woorden<br />

hebben aangemerkt, durf ik niet bepalen.<br />

Ik kan er evenwel niet van tusfehen den lezer met ene<br />

andere uitlegging van de gewone lezing bekend te maken ,<br />

welke de Heer SCHEIDIUS mij heeft medegedeeld. Hij<br />

vergelijkt an' met het Arabifche f-X-?., van het welk bij<br />

GJEUHARI onder anderen de uitlegging gegeven wordt<br />

van


C 5i )<br />

Van enen langfamen tred: zo is bij liem het zelfde<br />

als s<br />

L_k_^ een kngfame gang; waarmede overeenkomt,<br />

dat ook bij FIRUZABADI fXJ> t uitgelegd wordt<br />

door £<br />

Ou/<br />

Li2_^; en f~-*-7>. door , zorg, bezorgd'<br />

beid, zo dat, uit vergelijking van die betekenis, de zin zou<br />

zijn : dan zal ik geen rasfe en grote fikreden doen; ik zat<br />

nederig en langfaam voortgaan, 't, welk dus den ootmoed<br />

van David en zijne bedaarde zorg om Gode niet te<br />

mishagen zou te kennen geven. Verder brengt hij ter<br />

bevestiging bij, het geen men van Achab leest, dat hij,<br />

terwijl hij zich voor God verootmoedigde, langfaam ging,<br />

i Kon. XXI: 27.<br />

X X i 6,<br />

Ik heb in de korte aanmerkingen gezegd , dat ik mét<br />

HOUBIGANT en anderen hier ene andere lezing gevolgd<br />

ben; namelijk VIJJ voor San: dan naderhand heb ik gedacht,<br />

of men ook ",ru in die betekenis zou kunnen nemen:<br />

althands Sn, betekent eigenlijk blinken, fchitteren,<br />

gelijk NANNINGA , Disfert. Leid. Tom. <strong>II</strong>,<br />

pag. 916, uit vergelijking van het Arabifche ^-^O ge«<br />

toond heeft: nu worden de woorden, die blinken betekenen<br />

, meermalen tot de betekenis van roemen , zich beroe-<br />

D a men<br />

/


C 5* )<br />

men overgebracht, gelijk Y?n, y~* , enz. gelijk men on­<br />

der anderen zien kan in rta, g^-?. Vergel. SCHUL­<br />

TENS, Of/g. Hebr. pag. 19 enz.<br />

X X I : 13.<br />

jD^f £•/ƒ fo» verdoen. Zo heb ik gegist, dat de<br />

woorden 33» icnw o konden vertaald Worden, hoewel<br />

ik ook deze vertaling voor niets hoger opgeve, dan ene<br />

gisfing, waaromtrend ik mij hier nader zal verklaren. —<br />

Dat men hier aan ODB, deszelfs gewone betekenis van enen<br />

fchouder niet kan geven, hebben de uitleggers in het algemeen<br />

zeer wel begrepen; dan omtrend'het waar verftand<br />

van dit woord ter dezer plaatfe verfchillen zij zeer: de<br />

meeften vertalen de fpreekwijze gij zult hen /lellen tot een<br />

wit; dan hoe zeer deze betekenis met het gehele beloop<br />

des lieds, vooral met het vol-endc vers uitnemend wel<br />

ftroke, is evenwel de grond, waarop men de betekenis<br />

van een wit aan ay# geeft, zeer zwak: men brengt<br />

alleen de gepastheid van deze betekenis in den famenhang<br />

bij, en. enige etymologifche gisfmgen, die op het hoogfte<br />

de mogelijkheid van zulk ene betekenis in dit woord aantonen.<br />

Men zie DATHE, Not. ad Pfalm. Syr. h. I.<br />

en vooral MÏRRIC K, in zijne annotations on the Pfilms,<br />

bladz. 40 enz. Anderen vertalen de fpreekwijze: gij zult<br />

hen op de vlucht drijven: zo heeft reeds SYMMACHUS<br />

het vertolkt: T«'i«s «Wss drnrfcfh; en uit de nieuweren<br />

zijn


( 53 )<br />

zijn ook DOEDERLEIN, Schol, ad Libr. V. T. Poëticos,<br />

h. I. cn KNA-PP in de twede uitgave van zijne<br />

overzetting der Pfalmen deze uitlegging gevolgd: dan ook<br />

deze behaagt mij niet; want, behalven dat ik zeer twijfele<br />

of men ter opheldering van dezelve wel kan bijbrengen<br />

«p» CTS v? JiW,' P/. XV<strong>II</strong>I: 41 cnExod. XX<strong>II</strong>I: 27, wijl.<br />

men daar niet uys maar fpj, vindt, zou ook deze zin met<br />

het volgende lid niet ftroken; daar men toch de pijlen<br />

niet kan richten tegen het aangezicht van hun, die vluchtende<br />

ons den rug toe keren, gelijk DATHE, /. c. zeer<br />

juist heeft opgemerkt. DURELL heeft twe kritifchc gislingen<br />

opgegeven: de eerfte is deze, dat men voor oyd<br />

leze , wanneer de zin zal wezen: gij zult hen tot<br />

doornen maken, dat is hen even eens achten als doornen,<br />

welke door het vuur verbrand worden; een beeld, het<br />

welk men ook elders vindt, bij voorbeeld, Jez. IX: 18.<br />

X: 17. XXX<strong>II</strong>I: 12, en het welk hier zo veel te gefebikter<br />

zou zijn, omdat er vs. 10 van enen gloeienden oven<br />

was gewag gemaakt: om intusfehen het volgende lid<br />

on


C 54 ><br />

D^rraa D3t3io pmn '3, het welk hij dus vertaalt: want gij<br />

zult hunne woning /lellen in de touwen, dat is, in de net­<br />

ten , welke gij tegen hen bereiden zult; dan aan deze gis­<br />

fing kan ik even weinig als aan de- eerfte mijne toeftem-<br />

ming geven, daar het zeer ongewoon en hard is, om<br />

touwen voor netten te gebruiken, en ook de fpreekwijs<br />

in de netten te wonen buiten enig voorbeeld en ten uiter-<br />

ften ongefchikt is, gelijk elk zal kunnen voelen.<br />

En zo kome ik eindelijk tot mijne eigene gisfing, wel­<br />

ke ik aan het oordeel van kundigen geheel en al onderwer-<br />

pe. Te weten, in den Samaritaanfchen tongval heeft het<br />

werkwoord D3D de betekenis van verderven, verdoen: dus<br />

wordt het in de Samaritaanfche overzetting van de vijf<br />

boeken van Mozes zeer dikwijls voor het Hebreeuwfche<br />

rt>3 gefield; bij voorbeeld, Deut. XXV<strong>II</strong>I: 21, waar<br />

men in het oorfpronglijke heeft: de Heer zal u de<br />

pestilentie doen aankleven, rroixnD l,nx mSa H', tot dat<br />

hij u V E R D O E van het land, om van andere plaatfen,<br />

welke men in het Lexicon heptaglottum van C AS T E L ­<br />

L U S vinden kan, niet te gewagen, als Levit. XXVI: 44.<br />

Num. XVI: 21 61144. Deut. V<strong>II</strong>: 22 en elders. Indien<br />

wij deze betekenis aannemen zal de fpreekwijze naar de<br />

woorden zo veel zijn, als, gij zult hen ten verderve /lel­<br />

len , dat is , hen verderven , hen geheel en al ver dóen; en<br />

dan zal zeer gevoeglijk de wijze, waarop God hen zou<br />

verdoen, uitgedrukt worden in hét volgende lid pon firma<br />

arvja bv door uwen boog enz., waaromtrend men de korte<br />

aanmerkingen zien kan. En deze uitlegging ftrookt niet<br />

alleen zeer wel met den gehelen inhoud van dit lied, het<br />

welk van vs. 10 af de nederlage der vijanden van den hier<br />

geprezenen Koning bezingt, maar vooral vindt men dan<br />

hier ene zeer juifte tegenftelling tegen het geen'w. 7 ge­<br />

zegd was U'S niana inrvar. gij zegent hem in eeuwigheid?<br />

immers zo moet die fpreekwijs»opgevat worden, gelijk in<br />

de


( 55 )<br />

dc korte aanmerkingen gezegd is. Daar de Koning zegen<br />

zou hebben van Jehova, zou in tegendeel verderf het lot<br />

van zijne vijanden zijn.<br />

Daar is intusfchen nog iets anders, het welk ik over<br />

deze fpreekwijs naderhand gegist heb; dan het geen, wat<br />

den hoofdzaaklijken zin betreft, van de zo even voorge-<br />

•ftelde gedachte weinig of niets verfchilt; te weten, dat<br />

men oaïr vergelijke met het Arabifche , het<br />

welk van dc vergelding zo van kwade als van goede daden<br />

gebruikt wordt; en dus Zou de fpreekwijs kunnen<br />

betekenen: gij zult 'hen tot vergelding , tot wrake feilen;<br />

of vrijer:<br />

Gij zult u op hen wreken, met uw boog,<br />

Recht aangelegd op hun gezicht.<br />

'Ik durf intusfchen niet bepalen, of de fpreekwijs, iemand<br />

tot vergelding, tot ftraf, tot wraak ft ellen, voor iemand<br />

te vergelden, te ftraffen, zich op iemand te wreken, wel<br />

van zulk enen aart zij, dat ze met de zo dikwijls voorkomende<br />

fpreekwijzen: iemand ten verderve, ter verwoefting<br />

ft ellen enz., kunne vergeleken worden; en geef<br />

daarom deze gisfing, nog meer dan de vorige, louter als<br />

ene bedenking op.<br />

X X I I .<br />

De aanmerkingen over het profetisch uitzigt van dezen<br />

Pfalm, welke de Heer VAN DER PALM ter inleiding<br />

D 4 voor


( 5« )<br />

voor denzelven geplaatst heeft, bladz. 52 enz., gevefi<br />

mij ene gerede aanleiding om ook over dit ftuk mij hier<br />

wat nader te verklaren; terwijl intusfchen geenfins enige<br />

bedilzucht, maar alleen waarheidsliefde mijne pen beftiert»<br />

De Heer VAN DER PALM komt namelijk hierin volmaakt<br />

met mij overeen, dat hij dezen Pfalm befchouwt<br />

als ene profetifche fchilderij van het lijden des Zaligmakers,<br />

en de gevolgen zijner verheerlijking; dan hij denkt<br />

tevens, (en hierin heb ik voor mij nog zwarigheid) dat<br />

er desniettegenftaande in dit lied ook verfcheidene uitdrukkingen<br />

niet wel van den Mesfias kunnen verklaard<br />

worden, maar alleen op David zien, bij voorbeeld,<br />

vs. 4, 5, 6, 21; ja dat in enen flaauweren zin, zo wij<br />

de meefte fterke uitdrukkingen voor een foort van dichterlijke<br />

grootfpraak willen houden, de Pfalm zich bijna<br />

geheel op David laat toepasten. En hoe hij deze beide<br />

zaken verenige, blijkt uit deze zijne verklaring daarom-<br />

• trendj, bladz. 54, 55. „ Davids aandoeningen, zijn ge-<br />

„ voel, zijne verbeeldingen en uitzichten waren, gelijk alle<br />

„ zijne zielsvermogens, onder het beduur van den Geest<br />

,, der Voorzegging. Deze voerde haar tot die hoogte op,<br />

„ ftelde haar zulke, beelden voor, en gaf haar die wen-<br />

„ ding, dat de Dichter, terwijl hij klaagt uit den oyers,<br />

vloed van zijn eigen beangftigd hart, onwetende (voor<br />

,, dien tijd misfehien) zijn pénfeel gebruikt, om het laat-<br />

„ fte kruislijden van den Zaligmaker met levendige om-<br />

„ ftandige trekken aftefchilderen. " — Dan ik moet bekennen,<br />

dat, hoe moeilijk het ook voor ons zij, om intedringen<br />

in den profetifchen geest der Heilige mannen van<br />

dien tijd, en in de uitgeftrektheid en zekerheid van hunne<br />

Uitzichten in het toekomende; hoe zeer zij de fchilderiugen<br />

der lotgevallen van den Mesfias niet zelden hebben<br />

genomen van hunne eigen lotgevallen; hoe zeer er in het<br />

Pfalmboek liederen zijn, die van David handelende, of<br />

get


( 5? )<br />

geheel, of voor een gedeelte, op den Mesfias kunnen en<br />

moeten worden toegepast, volgends de leiding der denkbeelden,<br />

welke ik in de aanmerking op dc inleiding van<br />

Pf. XL hebbe opgegeven; het mij evenwel voorkomt,<br />

dat deze Pfalm niet gedeeltelijk op den Mesfias, gedeeltelijk<br />

op David kan te huis gebragt worden: immers indien<br />

wij hem naauwkeurig naar gaan, zien wij, dat het een en<br />

dezelfde perfoon is, die hier klaagt, bidt, geloften doet<br />

aan Jehova, en op zijne verlosling de heerlijkfte uitwerkingen<br />

verwacht: de eenvouwigheid der uitlegging, dat<br />

enig merk van het ware, fchijnt het dus te vorderen, dat<br />

men hier ook aan enen perfoon denke, of aan David alleen<br />

, of alleen aan den Mesfias. Ten tweden blijft het<br />

toch altijd zeer opmerkenswaardig, dat men van enige<br />

voorname lijdingen des fprekers in dit lied niets vindt in<br />

de gefchiedenis van David, bij voorbeeld, van het verdelen<br />

der klederen, het uitboren van handen en voeten enz. ,<br />

maar dat integendeel alle deze lijdingen zo naauwkeurig<br />

gevonden worden in de lotgevallen van den Mesfias: want<br />

hoe zeer ons vele lotgevallen van David niet bei'chreven<br />

zijn, is toch zijn leven veel uitgebreider te boeke gefteld ,<br />

dan het leven van enigen anderen Israëlietifchen Koning\<br />

en dus zou men ligt verwachten, dat men ook iets van<br />

zodanig een lijden, als hier befchreven wordt, in zijne,<br />

levensbefchrijving zou vinden; daar evenwel dit zo niet<br />

is, maar integendeel de overeenkomst der befchrijvingeu<br />

in dezen Pfalm en de uitkomst van des Mesfias lijden zo<br />

groot is, zou ik hier uit afleiden, dat, gelijk de Heer<br />

VAN DER PALM zelf zegt, deze overeenkomst, naar<br />

de leer van het mogelijke misfchien toevallig zou kunnen<br />

zijn; maar dat zij het, naar de leer der waarfchijnlijkheid,<br />

niet wezen. kan. Ten derden komt mij het flot<br />

des lieds i>*. 23— 32 van dien aart voor, dat het voUtrekt<br />

en alleen op ene hogere perfonadie, dan David was,<br />

D 5 niOÊo.


( 53 )<br />

moete gebragt worden. Ik kan dit niet beter tonen, dan<br />

met de woorden van HENSSLER, in zijne Bemerkungen<br />

über ft ellen in den Pfalmen und in der Gene fis, (Hamburg<br />

und Kiel 1791.)' bladz. 44. „ Zulke gevolgen kon<br />

„ David van de redding van zijn eigen perfoon nimmer<br />

„ verwachten. Hoe magtig zich ook Jehova in de behoudenis<br />

van Davids leven mogt betonen; hoe zeer<br />

„ David ook de bewijzen der grootheid van zijnen God<br />

„ den uitlanderen mogt zoeken bekend te maken; nimmer<br />

„ toch kan hij hoop opvatten, dat daardoor ene grote<br />

„ menigte van uitlanderen voor de verering van den wa-<br />

„ ren God gewonnen, en deze verering ook bij derzel-<br />

„ ver nakomelingfchap behouden zoude worden. Maar<br />

„ zouden het ook, zal men misfehien vragen, niet maar<br />

„ blote wenfehen, en geen verwachtingen van David<br />

„ zijn? zou niet, gelijk het 28fre vers van M E N DEL s-<br />

„ SOHN en KNAPP wenfehenderwijze overgezet wordt,<br />

„ zo ook vs. 30, 31, 32 0p gelijke wijze te verftaan<br />

„ zijn? Dan hoe konde David ergends wenfehen — iets,<br />

h<br />

d a t<br />

onwaarfchijnlijk, of bijna onmogelijk is, wenscht<br />

„ men toch niet — hoe kon hij wenfehen, dat het bewijs<br />

„ van Jehova's magt, het welk de wonderbare redding<br />

,, van zijn perfoon zou opleveren, ontelbare Heidenen<br />

„ van Jehova's Godheid overtuigen mogt ? In de gefchie-<br />

„ denis van het Hebreeuwfche volk waren. immers de-<br />

„ onlochenbaarfte fporen van Jehova's grote eigenfehap-<br />

„ pen te zien, en zij waren den naburigen Heidenen niet<br />

„ onbekend gebleven; dan Hechts bij zeer weinige uitlan-<br />

„ ders was de indruk dezer gefchiedenis zo diep geweest,<br />

„ dat zij geheel en al tot de verering van dien God had-<br />

„• den kunnen befluiten. Was er nu door die grote me-<br />

„ nigte van bewijzen zo weinig uitgericht, hoe kon dan<br />

„ David van dit ene bewijs wenfehen, dat het zulk ene<br />

* uitwerking hebben mogt?" Noch grootfpraak noch<br />

wensch


( 59 )<br />

wensch kan hier dus gevoeglijk plaats hebben; en derhalveu<br />

moet David een ander perfoon fprekende invoeren,<br />

die geen ander zijn kan, dan die grote nakomeling,'welken<br />

hij verwachtte, van wiens lijdingen en dood ook latere<br />

profeten dezelfde gevolgen te gemoete zagen, gelijk<br />

in de korte aanmerkingen gezegd is. Bij dit alles komt<br />

ten vierden, dat het, althands naar mijn gevoel, hard<br />

fchijnt, het geen de Heer VAN DER PALM overeenkomftig<br />

zijner onderftelling aanneemt, dat de woorden<br />

vs. 17— 19, in zo verre zij op den Dichter zeiven flaan,<br />

ene uitbeelding zouden behelzen van zijn lot na zijnen<br />

dood, zo hij in de woeftijn door de hand van Sauls verraders<br />

fneuvelde; te weten, dat hij daar onbegraven zou<br />

nederliggen, dat honden op zijn lijk zouden azen, dat<br />

booswichten hem, deerlijk mishandeld, gekneusd aan<br />

handen en voeten, naakt uitfehudden zouden, zo dat men<br />

nu zijne beenderen (zijne leden) zou kunnen tellen, en<br />

dat zij eindelijk, met wellust op hem nederziende , zijnen<br />

buit zouden deleli, en over zijn gewaad het lot werpen ;<br />

terwijl intusfchen die zelfde woorden, in zo verre zij op<br />

den Mesfias zien, van zijne lotgevallen voor zijnen dood<br />

zouden moeten verftaan worden: geeft dit niet verwarring<br />

? en is het wel natuurlijk zulk ene vooronderftelling<br />

aantenemen , zonder dat men er door verlegenheid toe genoodzaakt<br />

wordt? Ook komt het mij voor, dat de genoemde<br />

verklaring dezer woorden, voor zo verre zij op<br />

David zouden zien, door de taal des Dichters zelve nier.<br />

begunftigd wordt: immers dat hij in de woorden honden<br />

hebben mij omgeven zou zien op honden, welke op zijn<br />

lijk zouden azen, kan, dunkt mij, zo niet zijn, wijl in<br />

de parallelie hier aan beantwoord, een muitgefpan heeft<br />

mij omringd: ook weet ik niet waarom juist de Spreker<br />

zou vooruitzien, dat zijn lijk aan handen en voeten zou<br />

gekneusd worden, daar toch de roofdieren op alle gedeelten


60 )<br />

ten en leden der lijken aanvallen; vcrvolgends fchijnt met<br />

deze opvatting niet te ftroken, dat de Spreker zegt<br />

tniDSP SD r^BÓtt ik kan alle mijne beenderen tellen: dat<br />

kon hij toch als een lijk niet doen; en moest men het<br />

van zijn lijk verdaan , zo zou hij rw men kan mijne<br />

beenderen tellen , of iets diergelijks gezegd hebben. ,—<br />

Deze zijn de voorname redenen, waarom ik met de gedachten<br />

van den Heer VAN DER PALM niet kan indemmen.<br />

Ook fchijncn mij de redenen, welke hij voor dezelve<br />

bijbrengt, dat gewicht niet te hebben, dat ze mij<br />

van mijne opvatting zouden doen afgaan: hij meent namelijk,<br />

dat enige uitdrukkingen niet wel van den Mesfias<br />

kunnen verklaard worden: laat het ons onderzoeken. —<br />

Vooreerst tekent hij op vs. 3 aan: „ men ziet wel, dat<br />

„ dit vers niet letterlijk op het laatde kortdondige lijden<br />

„ van den Mesfias kan toegepast worden : " dan heeft het<br />

laatde lijden van den Heiland niet wel zo lange geduurd,<br />

dat hij nacht en dag tot God kan bidden V en betekent de<br />

fpreekwijs nacht en dag wel iets anders, dan gedurig,<br />

onophoudelijk? Ten tweden meent hij, dat vs. 4 David<br />

geheel fpreekt, de man, dien het altijd zo fmertte gefcheiden<br />

te zijn van den plechtigen tempeldienst: terwijl Jezus<br />

20 iets in zijnen tijd van den bijgelovigen tempeldienst<br />

der Joden niet zou gezegt hebben, daar God toch niet<br />

kon gezegd worden te wonen bij de fchijnheilige lofpfalmen<br />

der huichelende prielterfchaar: dan deze zwarigheid<br />

fteunt enkel op de gewone vertaling van dit vers, welke<br />

de Heer VAN DER PALM volgt; daar jk integendeel<br />

de woorden zo vertaald hebbe, dat men aan den tempeldienst<br />

, althands in dat gezichtspunt, niet behoeve te denken:<br />

dan ook, volgends de gewone vertaling zelve, hebben<br />

deze woorden nog niets, het welk alleen David kenfchetst:<br />

immers wat zegt het dan anders, dan of de Spreker<br />

zeide: gij zijt echter heilig, gij, dit woont onder de<br />

lof.


C *t )<br />

"lofzangen Israïls; die in den tempel door de geheiligde<br />

lofzangen van Israël, als heilig en majeftueus geroemd<br />

wordt, en echter verlaat gij mij, en hoort niet naar<br />

mijne fmekingen! Dus komt er ook van verlangen naar<br />

den tempel niets in ; en onder die gezangen woonde toch.<br />

ook God toen nog, daar de tempel nog even zeer zijn<br />

huis was, als te voren. Een ander bewijs voor zijne gedachte<br />

vindt de fleer VAN DER PALM in vs. 5,6,<br />

co-—'23, waar dc Spreker bidt om verlost te worden,<br />

gelijk zijne Vaders naar den vlecfche verlost waren; terwijl<br />

evenwel de Mesfias wist, dat hij moest uitgeftort<br />

worden in den dood, het welk de enige verlosfing was,<br />

waarnaar hij reikhalsde. Dan ook hieromtrend merk ik<br />

aan, vooreerst dat de Spreker wel bidt om van zijne<br />

vijanden verlost te wórden, maar niet om verlost te worden<br />

van den dood; was nu, volgends den Heer VAN<br />

DER PALM zeiven, de dood de.enige verlosfing, waarnaar<br />

hij reikhalsde; kan men dan deze beden niet gevoeglijk<br />

uitleggen van ene fpoedige uitkomst uit zijn lijden<br />

door zijnen dood, en zijne daaropvolgende heerlijkheid?<br />

En zegt ook daarteboven de gewijde fchrijver van den<br />

brief aan de Hebreën niet, Hoofdei. V: 7, dat Jezus in_<br />

de dagen zijns vleeschs gebeden en fmekingen, met flerke<br />

roepingen en tranen, geofferd heeft, aan den genen, die<br />

hem uit den dood konde verlosfen? Eindelijk fchijnt ook<br />

de openbare en plechtige dank, welken de Spreker voor<br />

zijne verlosfing aan Jehova belooft in de gemeente of de<br />

volksvergadering te zullen brengen, den Heer VAN DER<br />

PALM te karakteristiek voor David te zijn: althands ook<br />

dit dunkt mij zijne aantekening op vs. ÜO — 23 te kennen<br />

te geven; dan , daar toch David, wanneer hij den Mesfias<br />

fprekende invoerde, de taal, die hij hem in den mond<br />

legde, noodzaaklijk nemen moest uit de fpreekmanieren<br />

van zijnen tijd, en daar ook andere Profeten zulks gedaan<br />

heb-


C ^ )<br />

hebben; kan men die vergadering zijner broederen zeef<br />

wel brengen op zijne aanhangers, welken hij na zijne opftanding<br />

verfchenen is, of ook op den hemel, waar hij,<br />

als in enen volmaakten tempel, te midden van alle gelovigen,<br />

zijne broederen, God zijnen vader looft. — Zie<br />

daar eenvouwig mijne bedenkingen, die ik, aan het onderzoek<br />

van kundigen overgeve.<br />

X X I I : 2.<br />

Offchoon alle oude Overzettingen hier de gewone lezing<br />

'flimff'a uitdrukken, komt het mij toch met LOWTH, bij<br />

MERRICK en Bisfchop HARE met de parallelie overeenkomftiger<br />

voor om 'ruwn te lezen, welke lezing ik<br />

ook in mijne vertaling uitgedrukt hebbe: men moet dan<br />

bij 'rum ran de D uit het vorige wiern invullen. Ik<br />

voeg er alleen maar bij, dat ook zeven handfchriften bij<br />

KENNIcoTT 'npiara lezen.<br />

X X I I : 4.<br />

Dit vers wordt doorgaands vertaald: doch gij zift hei'<br />

lig, wonende onder de lofzangen Israèls; dan de fpreekwijs<br />

htnvr nv?nn 3B>i', die eigenlijk betekenen zoude: de<br />

lofzangen van Israël te bewonen, kwam mij zo vreemd<br />

voor,


( 63 )<br />

Voor, en zo geheel afwijkend van het fpraakgcbruik•', dat<br />

ik naar ene andere verklaring moest omzien. Eerst dagt<br />

ik de woorden zo te plaatfen, en te lezen:<br />

dat is:<br />

Sjorf' nSnn<br />

Maar gij die V heiligdom bewoont,<br />

Gij roem en lof van Israël!<br />

Zo dat God hier Vi»' rfonn de /


C 64 )<br />

de ouden) die op zijnen troon zit: gelijk men ook zo ytt*<br />

heeft Pf. IX: 8.<br />

y


C 65 ;<br />

XX<strong>II</strong>: ro.<br />

De woorden pan 'nu nnx hebben den uitleggeren enigé<br />

moeite veroorzaakt. Veeltijds vertaalt men ze, gelijk<br />

ook onze Nederlandfche overzetters gedaan hebben: gij<br />

zijt het, die mij uit den buik hebt uitgetogen; waarmede<br />

ook grotendeels overeenkomt de uitlegging van C O C C E *<br />

JUS, in zijn. Lexicon op het woord ma, en van Ai<br />

S C H U L T E N S , Inflitut. ad Fundam. Linguae Hebr.<br />

P a<br />

S- 3°3• Tu es eruptio mea ex utero, dat is, gelijk Coc-<br />

CEJUS zelf het uitlegt, causfa, quod prodii ex utero:<br />

dan men heeft reeds dikwijls opgemerkt, dat nu in het<br />

Hebreeuwfche taalgebruik een verbum intranjitivum is:<br />

hier komt bij, dat ook de famenhang en parallelie aan de­<br />

ze verklaring niet gunftig is, daar de Mesfias hier niet<br />

fpreekt van zijne geboorte, maar van de zorg, welke God<br />

van zijne kindsheid af voor hem gehad hadde, en ook het<br />

twede lid dus met het eerfte niet veel overeenkomst heeft,<br />

waarom mij ook de verbetering Van H O Ü B I G A N T , die<br />

'ma leest, niet behaagt, hoewel dezelve anders Gramma­<br />

tisch zeer goed is. Veel fraier is buiten twijfel de gis­<br />

fing van den Eerwaarden K A N T E L A A R , in zijne Dis-<br />

fertatie, voor enige jaren onder voorzetting van den Heer<br />

Profesfor S C H U L T E N S verdedigd, dïe 'nu veranderd<br />

in 'iu, zo dat het zij 5<br />

Vin V moeders buik rèeds af deedt gij mij wtft<br />

Even


C 66 )<br />

Even gelijk men Pf. LXXI: 6 bijna met dezelfde woorden<br />

leest nu nns 'ON 'j>Da. En dat ook deze lezing met<br />

de parallelie uitnemend ftrookt, moet elk gevoelen, en<br />

wordt uit vergelijking der aangehaalde plaats nog duidelijker.<br />

Intusfchen, hoe fchijnbaar ook deze verbetering<br />

zij, zoude ik echter liefst bij de gewone lezing blijven,<br />

indien dezelve enen goeden zin geven konde, naardien alle<br />

de oude overzetters in dezelve overeenkomen. Ik erken<br />

zeer graag, dat er in den Hebrceuwfchen tekst enige<br />

fouten zijn, welke veel ouder zijn , dan alle oude overzettingen,<br />

en die in alle handfchriften zijn ingeüopen;<br />

dan men moet toch ook niét ligt zulke fouten aannemen,<br />

indien men de lezing op ene andere wijze verdedigen en<br />

van dezelve ene goede uitlegging geven kan. En dit heb<br />

ik hier getracht te doen: ik gis namelijk, dat 'nu gefield<br />

is voor 'nu;., gelijk bij voorbeeld mi> voor rrw», en moet<br />

afgeleid worden van nr, Arab. > of dat men<br />

na wel afleide van rjja, maar dat men het opheldere uit<br />

het Arabifche , het welk om die reden onverfchil-<br />

lig kan gerekend worden, wijl FJ^—^ en Ff^J ver-<br />

wandte woorden fchijnen te zijn. Te weten ^ ,<br />

f^—=?> en hebben oorfpronglijk ene gemene be»<br />

tekenis van breken cn fplyten gehad; hiervandaan wordt<br />

^sa^ bij de Arabieren gebruikt van een hol of fpelonk,<br />

die in een fteenrots gcfpleten is; verder wordt ^—^-J<br />

door FiRUZABADi uitgelegd door \—«~o een gladde,<br />

kale rots, en daarvandaan, wijl rotfen, waarin fpelonkcn<br />

zijn, in het Oosten de gewone plaatfen waren,<br />

waar-


C 67 )<br />

waar-henen men in benaauwdheid tot zijne veiligheid den<br />

toevlugt nam, wordt ook J=S^_AJ ; n het gemeen voor<br />

ene toevlugtsplaats genomen, en ook verder i^-s-M jsrva^<br />

verklaard, den toevlugt tot iemand te nemen. Op dezen<br />

grond heb ik het gewaagd 'nu hier ovcrtezetten mijn toevlugt<br />

, welke uitlegging ook met de'parallelie zeerwel<br />

ftrookt, naardien 'nu, mijn toevlugt, en vvcfoD-, die mij<br />

veiligheid en gerustheid fchenkt, zeer naauwkeurig aan<br />

malkanderen beantwoorden; en nog naauwkeuriger zou<br />

de parallelie zijn, indien men voor 'rraao las 'naar? mijn<br />

vertrouwen, mijn toeverlaat, gelijk de LXX, de Vulgata<br />

en de Syrifche Overzetters gelezen hebben, welker gezach<br />

ik ook hierin gevolgd ben. Ook zou het kunnen<br />

fchijnen, dat dezelfde Overzetters voor 'DX n# Sj> gelezen<br />

hebben TJX nvo , gelijk ook een oud Pfalterium van<br />

het jaar 1477 bij DE Ros SI heeft; dan hoe zeer deze<br />

lezing de parallelie enigfins naauwkeuriger maakt, is het<br />

evenwel niet nodig daarom de lezing te veranderen , wijl<br />

de gewone lezing wel minder voor zo ver den klank der<br />

woorden aangaat, dan in de zaak zelve even zeer met de<br />

parallelie overeenkomt.<br />

XX<strong>II</strong>: 30, 31, 32.<br />

Wijl het te wijdlopig zijn zou de gedachten van andere<br />

Uitleggers over deze moeilijke verfen optenoemen en te<br />

beoordelen, zal ik alleen maar van mijne eigene uitlegging<br />

enig verflag doen.<br />

E 2 1.)


( 63 )<br />

1. ) Voor ibix vs. 30 zou ik liefst ihza> lezen, gelijk er<br />

ook vs. 28 was voorgegaan iroan fox', welke lezing bevestigd<br />

wordt door bet gezach van een oud Pfalterium<br />

Van 1477 bij KENNICOTT aangewezen door bet nummer<br />

2


( 69 )<br />

yet zijn in dezelfde betekenis bij S^j gevoegd wordt}<br />

*-.v»o L»/O


C 70 )<br />

n>nn. Bij DE ROS SI vindt men verfcheiden handfchriften,<br />

die r? lezen.<br />

5. ) Ik lees 'nr voor in! metdeLXX, de Vulgata, den<br />

Arabier, en een handfchrift bij KENNICOTT: gelijk<br />

ook <strong>II</strong>OUBIGANT, KOEHLER en anderen.<br />

6. ) 'Voor irr? lees ik "inn, en t*n voor was., terwijl ik<br />

tevens de woorden ma? -mn «rW? nso' bij eikanderen voege<br />

met'de LXX, de Vulgata en de Syriër: indien evenwel<br />

iemand ixa' wilde behouden, en dat colleclive nemen,<br />

gelijk aanftonds. vrj>), ik zou met hem daarover niet willen<br />

twisten, naardien de zin dezelfde blijft. De gehele<br />

plaats is dan, volgends mijne verbetering en afdeling , welke<br />

ik in de overzetting gevolgd hebbe (uitgenomen het<br />

geen nwn. 3 gelegd is, als waaromtrend ik nog zeer onzeker<br />

ben) dus:'<br />

yi« nan SD vnntv'i ftaW<br />

irp mi' ID ïjnb* v&H<br />

(of iVrtrt) rrrt 'ar^n<br />

J ... ... uias» .urn<br />

(of KU') IKT gnn >ritó I;D><br />

pfib ÏJ; .. .. ovk 1 -ilW '3 ..<br />

." XXV; 5.<br />

Men zegt doorgaands, dat David in dit ene vers de n<br />

en de i'van dezen Alphabetifchen Pfalm verenigt: zó dat<br />

met' 'J-iQ 1<br />

?) de i beginne i fommige handfchriften Hellen in-


( 71 )<br />

tusfchen ene » voor "|rnn en beginnen daar de ». Zie D E<br />

Ros SI. Daar intusfchen doorgaands tot elke letter meer<br />

dan een lid in dezen Pfalm gebragt wordt, zou het wel<br />

kunnen zijn, dat er een lid is verloren gegaan. Althands<br />

men is bij het affchrijven van dit lied ten opzichte van<br />

het Alphabeth niet minder dan naauwkeurig te werke<br />

gegaan. Zo ftaat er vu 2 ip vv?x, dat zeker zijn moet<br />

vhm p: en een ander voorbeeld zullen wij aanftonds zien.<br />

X X V : ïft<br />

Schoon dit vers van een p moest beginnen, begint het<br />

integendeel met een "i, daar het het woord run aan het<br />

hoofd heeft: hoe zeer hier een duidelijke fout is, moet<br />

dezelve zeer oud zijn, naardien reeds alle de oude Overzetters<br />

dus gelezen hebben ; geen wonder derhalven , dat<br />

de Geleerden hier op ene zeer verfchillende wijze hun<br />

kritisch vernuft hebben te wcrke gefield, gelijk men bij<br />

KOEHLER, /. c. bladz. 36 zien kan: ik zeg alleen,<br />

dat mij niets natuurlijker fchijnt, dan de gisfing van den<br />

Heer SCHROEDER, die denkt, dat voor dit vers het<br />

woord nm? Jta op is uitgevallen: immers dit woord komt<br />

in diergelijke famenvoeging meer voor, bij voorbeeld,<br />

Pf. <strong>II</strong>I: 8. X: 12. XV<strong>II</strong>: 13. XLIV: 27. LXXIV: 22,<br />

LXXXH: 8, en elders.<br />

£4 X X V I I ;


X X V I I : 7, 8,<br />

Ik ben voor het grootfte gedeelte de verbeteringen gevolgd,<br />

die HOUBIÜANT hier reeds gemaakt heeft, die<br />

de woorden "pa DN verdubbelt, en het eerfte bij het<br />

eerfte, het andere bij het twede lid voegt, en voords<br />

voor isip.5 leest, op deze wijze:<br />

y& rit* ya ïtspa<br />

ü»p3N nirv ^jg ns<br />

Gelijk niet alleen de LXX fchijnen gelezen te hebben,<br />

die HOUBIGANT aanhaalt, nmr ook de Chaldeeuwfche<br />

Uitbreider, die van de LXX alleen daarin verfchilt,<br />

dat hij ©pa in imperativo gelezen heeft, zo niet «pi een<br />

fout is yoor ira: hij vertaalt: ^ss nap n> 'as rja igs ^<br />

jisns nlfv. Voords is '33 hier geplaatst voor 'JX , gelijk<br />

ook dit zelfde woord gebruikt wördt, Pf. XL<strong>II</strong>: 6, ia.<br />

XL<strong>II</strong>l: 5. De gewone lezing fchijnt mij geen goeden zin<br />

opteleveren; althands de verklaring, welke men er van<br />

geeft: mijn hart houdt mij dit uw bevel voor: zoek mij}<br />

dies zoek ik u, 0 Jehova, komt mij zeer hart voor;<br />

ja ik twijfel zeer, pf >fi lm "p zulks wel betekenen<br />

kunne.<br />

Nog


( 73 )<br />

Nog maak ik in de verdeling der leden van het zevende<br />

vers, om de parallelie, deze kleine verandering:<br />

'Sip ÏSJfT J'D»<br />

'jjm N")pt<<br />

X X X I I : 8,9.<br />

De eerfte afwijking mijner vertaling van de gewone opvatting<br />

is hierin, dat ik met KNAPP cn enige anderen<br />

voor M vs. 8 leze nsi/a, gelijk ook de LXX, de Syriër,<br />

en de Chaldeeuwfche Uitbreider fchijnen gelezen te<br />

hebben, van nxi», het welk bij de Arabieren gebruikt<br />

2<br />

wordt van het toedrukken der oogleden, ( 0~*«- > in IV<br />

conj.) en daarvandaan zeer gevoeglijk kan betekenen,<br />

fterk op ene zaak te turen met tot eikanderen toegehaalde<br />

oogleden , het welk de Larijnen connivere,<br />

comprimere oculos noemen. Deze lezing wordt inzovcrre<br />

ook door twe handfchriften bij KENNICOTT bevestigd,<br />

dat dezelve zonder • lezen PSjw; het welk echter<br />

zo wel ns?x voor WK als nsrx kan uitgefproken \yorden:<br />

dan w komt in dezelfde betekenis voor Spreuk. XVI:<br />

30, waar REISKE, Act. Erudit. Lipf., 1749, pag. 8,<br />

het reeds dus heeft uitgelegd. Men zie ook KOEHLER<br />

in EICHHORNS Repertorium, V Deel, bladz. 68 enz.,<br />

gn L.0wTH bij MERRICK op deze plaats. Het Arali<br />

5 . bi*


C 74 )<br />

bifche L T - ^ V , dat GOLIUS uitlegt, contraxit, p ro.<br />

pe invkem admovit palpehras fiias, kan men "in die betekenis<br />

gebruikt vinden bij IBN DOREID VS. 93 cn 98,<br />

HARIRI, Conf. VI, A^.240, en op ene plaats door<br />

SCHULTENS aangehaald, ad Nawabig, p ag. I 2 3.<br />

Moeilijker zijn de woorden van het negende 'verstvve<br />

zwarigheden doen zich daarin voornaamlijk op'<br />

te weten, wat men door HJ> te verftaan hebbe, en hoe<br />

men de woorden fm np Sa opvatten moete. Wat belangt<br />

het eerfte; zeer velen nemen y voor ornatus, Beraad,<br />

en zetten dan'de woorden dus over; wees niet gelijk<br />

een paard of muilezel, het welk geen ver/land heeft<br />

het welk verfterd is met toom en teugel om het te breidelen r<br />

dan, hoe zeer nv deze betekenis foms heeft, is zulk ene<br />

uitlegging toch zeer hard, daar de toom en teugel den<br />

paarden-niet tot lieraad wordt aangelegd, maar om hen<br />

ui bedwang te houden; behalven, dat heffieraad van den<br />

toom en teugel een denkbeeld zijn zou, dat in dezen famenhang<br />

geheel niet te pas ^ou komen. De' Heer<br />

SCHNURRER, Lisfert. pag. 137 &c. heeft deze hardigheid<br />

cniguns gepoogd te verzachten, daarbij de woor»<br />

den dus afdeelt;<br />

het welk hij dus vertaalt:<br />

TU3 3)23 r-nn SN<br />

JAM j*an<br />

•iSaS vu» jon<br />

i JT>*7« 3Hp Sa<br />

Ne fit is in ft ar equi mulique,.<br />

Otti freno numquam. eruditus,<br />

Aut capiftro ornatus ad conftringendum,<br />

Iiaud cuiquam appropinquare audet.<br />

Dan


C 75 )<br />

Dan DATHE heeft, mijns oordeels, te recht opgemerkt,<br />

dat, daar ook hier voor ornatus genomen<br />

wordt, dezelfde zwarigheid blijft, die er in de vorige<br />

overzetting was: anderen vertalen daarom liever >"v door<br />

mond, muil, of kaken, gelijk bij' Voorbeeld onze Nederlandfche<br />

Overzetters, op den voorgang der LXX, die<br />

hier hebben ï» **> T«V


C 7* )<br />

wel als Pf. Cllïi 5 door jeugd, omdat dezelve als bet<br />

ware de morgenfond van het leven is; eu hem volgt ook<br />

KNAPT, die hier dus vertaalt;<br />

Seid nicht dem rofs undmaulthier gleich, dit ftnnlos find,<<br />

Zaum und gt bifs mufs fie in ihrer jugend bandigen.<br />

Dan ook deze uitlegging ficunt op geen genoegfamen<br />

grond; immers daaruit, dat de jeugd, de morgenfond des<br />

Jevens kan genoemd worden, volgt nog geenfins, dat ook<br />

een woord, het welk den morgenfond betekent, zonder<br />

enig bijvoegfel, voor de jeugd kan gebruikt worden: ook<br />

is de fpreekwijs de jeugd van een' paard te breidelen,<br />

voor een paard in deszeifs jeugd te breidelen , vrij hard;<br />

en hoe ongefchikt zou het zijn, Pf. CIU: 5, die uwe<br />

morgen fond-verzadigt met het goede?<br />

Andere uitleggingen van nj>, die van minder belang zijn<br />

ga ik ftilzwijgend voorbij: omtrend de volgende woorden<br />

np Sa denkt men op geen minder vcrfchillende<br />

wijze. Sommigen willen hier van de gewone lezing afgaan:<br />

Ho UBIGANT bij voorbeeld leest mp Sa ïoSa Sa,<br />

ijlat hij vertaalt, non conftringuutur, (maxillae) non ac~<br />

cedunt ad te: dan behalven dat deze verandering op geen<br />

het minfie gezach (leunt, is dezelve ook zo hard, dat<br />

niemand ze ligt zal bijvallen. Veel beter is de geringe<br />

verandering, die SCHNURRER, in de zo even aangehaalde<br />

plaats, gelijk ook DATHE en MENDELSSO<strong>II</strong>N<br />

maken, die alleen voor ahp r lezen aïjj, ZACHARIAE<br />

gist, dat men xSa voor Sa en aip als enen infinitivus<br />

moet lezen; en die lezing volgt l]ij ook in zijne overzet?<br />

tirjg: wenn fe nicht folgen wollen. Andereu, welke de<br />

gewone lezing behouden, vertalen dezelve, opdat het u<br />

pief vijandig aanvalle-, dan ook dit is piet zeer gejclfikt,<br />

'daar


( 77 )<br />

daar men wilde paarden en muilezels tomen en teugels<br />

aanlegt, niet, opdat ze ons niet aanvallen, maar alleen<br />

om ze te leiden en te beilieren. VENEMA heeft nog<br />

ene bijzondere gedachte: hij vertaalt, non; adpropinqua<br />

ad te, het welk hij dus verklaart: „ intra modulutn<br />

„ tuum, intra limites rationis & intelligentiae tuae te te-<br />

„ neas; ne fuperbias, teque tumidum ac inflatum, inftar<br />

H equiferocis, praeftes, freno etiam in ordinem redigen-<br />

'„ dum; fed te rationaliter regi, ac ialutaribus monitis<br />

", inftrui finas:" dan ik twijfel zeer, of fnt mp die<br />

betekenis hebben kunne; althands dc plaats, die de grote<br />

man ter bevestiging van zijne uitlegging bijbrengt,<br />

Jez. LXV: 5 fchijnt mij van ene andere natuur te zijn:<br />

immers daar betekent f*t a-ip blijf op de plaats, waar<br />

gij zijt, gelijk blijkt uit het geen er aanftonds volgt, en<br />

nadert niet tot mij, want ik ben heiliger, dan gij.<br />

Ik zelf ben in' mijne vertaling de volgende afdeling en<br />

lezing gevolgd:<br />

T133 31D3 vn Ss<br />

vu» pn jrraa yan<br />

: yf 12 ah±><br />

waarop ik het volgende ter nadere verklaring en bevesti-<br />

ging aanmerke.<br />

ï.) Mij dunkt, dat men voor vnn dient te lezen TO,<br />

gelijk ook twe handfchriften bij KENNICOTT cn DE<br />

Ros SI hebben, offchoon alle de oude Overzetters de<br />

gewone lezing hebben uitgedrukt; dan daar er vs. 8 lou­<br />

tere fingularia voorgingen, moet, naar mijn inzien, ook<br />

hier een fingulare zijn.<br />

2.) Ik voeg de woorden vij» pn Jiroa pn pt bij eikan­<br />

deren , en breng niba 1<br />

? weder tot eei» volgend lid, caraS<br />

ba


C 78 )<br />

D e r e d e n w a : ,<br />

' m ik deze verfchikking in<br />

de afdeling van dit vers make, zal ras blijken.<br />

30p n<br />

vertaal ik door acht geven, opletten. Dus<br />

wordt pn en punn met een n meermalen gebruikt bii<br />

voorbeeld, Job XXX: *>. Jer. XX<strong>II</strong>I: XXX- J<br />

ft C W XXVI: 5. V<strong>II</strong>I: 15. 2),». i : „ . *"<br />

enz. *<br />

4.) verklaar ik uit het Arabifche n e t w e l k<br />

zeer zeker de betekenis heeft v a n , e e n in_<br />

zonderheid ook van den loop van paarden gebruikt<br />

wordt: men vindt deze betekenis zelfs bij GOLIUS en<br />

GIG GE jus genoegzaam bekrachtigd: ik merk alleen<br />

maar aan, dat GJEUHARI de fpreekwijs Ct-?.o-.z\<br />

^j—s—ïï verklaart door « ^rH f-Hï,,; t u\ h e t<br />

welk GOLIUS vertaalt; ad iurfum ennfit Jègitvè<br />

equum, en dat efj-*-* van den loop van een paard<br />

gebruikt wordt door IBN DOREID, VS. 185,<br />

Een edel paard, hoe zeer het het eind van de looplaan<br />

leretke, flnnkelt wel eens in zijnen loop, zo dat het<br />

Men vmdt ook het werkwoord rr* zeifin de betekenis<br />

van lopen, Job XXV<strong>II</strong>I: 8. Neemt men hier deze betekenis<br />

aan zo kan men ^ of voor enen nominativus nemen,<br />

zo dat het eigenlijk zij: wiens loop op toom noch<br />

tetf'


( 79 )<br />

teugel let, volgends ene niet ongewone metonymie; of<br />

men kan ook aanmerken als voor nio geplaatst,<br />

(in zijnen loop) zo dat de 3, gelijk zeer dikwijls gefchiedt,<br />

uitgelaten zij, 't welk in den zin geen 't minfte<br />

onderfcheid maakt.<br />

5. ) Ik voeg csvrxb, of, gelijk ik liefst zou lezen inrTiV,<br />

bij het volgende lid, en verklaar het werkwoord CDSJ,<br />

uit vergelijking van het Arabifche pdh*, van de vurige<br />

en ongefluime drift der paarden, in den tijd, als zij pa­<br />

ren, of, gelijk men gewoonlijk fpreekt, in den fpring-<br />

tijd: men weet, dat verfcheiden dieren in dien tijd het<br />

onhandelbaarst zijn, cn met name ook de paarden. Nu<br />

wordt f-Lfl; bij de Arabieren juist van zulk ene drift<br />

gebezigd, gelijk uit GOLIUS en GIGGEJUS zei ven<br />

ten overvloede blijken k3n. Zo is «LiL-wl jJC-a—L?<br />

volgends GIGGEJUS, camela admisfarium pasfa est, en<br />

o / / o / / /<br />

als ook 4—J-t 1<br />

camela admisfarium vehementer<br />

adpetens, f3—camela, quae vefci non vult ob adpetitum<br />

admisfarii, enz. Deze betekenis zou hier zeker<br />

zeer gefchikt zijn in de fchilderij van een onbezuisd paard.<br />

Dat de b in cnbrb kan betekenen door of van wegens, behoef<br />

ik naauwlijks te zeggen. Vergel. Gen. XLV: 1.<br />

Pf. CXIX: 20 enz.<br />

6. ) Eindelijk neem ik den infinitivus 3Hp r voor het ver»<br />

bum finitum 3?P r of 3ip:, gelijk men bij voorbeeld Ezeck.<br />

I: 14 vindt 2m sisi nrnn enz. Vergcl. SCHROEDER,<br />

Syntax. Hebr. Reg. LIV. Ik zou er echter ook niet veel<br />

tegen hebben, indien iemand verkoos voor 3rp te lezen<br />

3Tg. De zin en de vertaling blijft intusfchen dezelfde.<br />

Zie


C So )<br />

Zie daar mijne gedachte over deze plaats, die ik aan<br />

het oordeel van deskundigen ter beproeving aanbevele.<br />

Dit zal intusfchen niemand in twijfel trekken, dat dit<br />

beeld hier zeer gefchikt is. Ook is het zelve, vooral bij<br />

de Oosterfche Dichters, niet ongewoon van ene onbezuis-<br />

de en onberadene drift. Zo wordt g--*--^, het welk<br />

eigenlijk van een woest, onbezuisd en ongehoorzaam<br />

paard gebruikt wordt, het welk den rijder afwerpt, gebe­<br />

zigd bij HARIRI, Conf. I, pag. 14 *=NAJL-=ST\M Ug-iï<br />

&_:>^L-g_a. ^.b 0 gij, die met ene onbezuisde drift de<br />

dwaasheid najaagt. Zo worden ook de landen, wier in­<br />

woners zich onder Timurs wapenen niet wilden buigen,<br />

met het zelfde woord genoemd ^sA^-arO} bij A R A B -<br />

SIADES, Hift. Tim. Tom. I, pag. 84. Vergel. ook<br />

Tom. 1, 'pag. 179, in het begin van Iloofdd. XXVlH, '<br />

en Tom. <strong>II</strong>, pag. 534, n„. 0. Dus vindt men insgelijks<br />

in de Nawabig, num. 151.<br />

Volgends de vertaling van den Heer <strong>II</strong>. A. Sc HUL-*<br />

TENS;<br />

Fidelis erga fidelem obfequens est & faci/is:<br />

Idem erga improbum & contu'macem durior.<br />

De Scholiast tekent daar op gwl-a. z e c r w cj t c pi1s<br />

het volgende aan;


C 8i )<br />

Het zelfde gebruik heeft plaats in het werkwoord<br />

L-L-u, gelijk men zien kan bij SCHULTENS, Com­<br />

ment. in Proverh pag: 69, en ad HARIR. Conf. 1*<br />

pag. 34, waar bij ik nog .vele voorbeelden van dit ge­<br />

bruik van l~k_A« voegen konde; zo de vrees voor tg<br />

grote wijdlopigheid mij niet 'wed erhield.<br />

X X X I V : U<br />

ïk ben in de Verklaring van dit vers, en in de bepaling<br />

der gelegenheid van dezen Pfalm de meest gewone gedachten<br />

gevolgd; dan ik moet bekennen, dat mij naderhand<br />

de gedachte van den Heer VAN DER PALM zeer waarfchijnlijk<br />

is voorgekomen, die dit eerlie vers vertaalt;<br />

nadat hij zich krankzinnig geveinsd had voor Abimelech +<br />

van hem weggedreven, en alzo ontkomen was, en tevens<br />

denkt, dat David hier niet voor het gelukken van zijnen<br />

list, maar voor zijne ontkoming uit de magt der Filiftljnen<br />

dankt, nadat hij in de fpelonk van Aduliam gëvlugt'<br />

was, en er zich omtrend vierhonderd mannen bij hem gevoegd<br />

hadden, die gedeeltelijk zijne oude vrienden^<br />

gedeeltelijk verdrukte, eh onder de tijranmfcn'e regering<br />

van Saul onbillijk vervolgde misnoegden waren *<br />

Welken hij denkt, dat hier door deri Dichter worden aan-<br />

F gé-


C Sa )<br />

gefproken. Men zie de aanmerkingen van den Heer VAN<br />

DER PALM zelve in, en leze den Pfalm met deze vooronderftelling,<br />

en men zal alles zeer fraai en gefchikt vinden.<br />

X X X V : 15, 16,<br />

Het is den kundigen genoeg bekend, door hoe vele verfchillende<br />

uitleggingen deze verfen gemarteld zijn. Ver­<br />

gelijk KOEHLER in EICHHORNS Repertorium, V<br />

Deel, bladz. 83. Ik zal mij alleen vergenoegen met kort<br />

mijne eigene gisfingen voor den dag te brengen, en den<br />

kundigen lezer ter onderzoek aantebevelcn. Naar mijne<br />

gedachten vinden wij in deze beide verfen ene doorgaande<br />

allegorie, waarin David zijne vijanden verbeeldt als zulken,<br />

die hem zo lang beuken en flaan, dat hij eindelijk<br />

niet meer kan ftaan , maar begint op zijne voeten te waggelen,<br />

en die dan nog wreed genoeg zijn om hem, terwijl<br />

hij waggelt, met een boosaartig honeuden lach te befchimpen.<br />

De woorden van deze verfen leiden, zo ver<br />

ik zien kan, natuurlijk tot deze gedachte.<br />

1. ) vis, gelijk uit vergelijking van het Arabifche<br />

£,_1_A2 blijkt, het welk zo veel zegt als over de zij te<br />

bellen, voornamelijk door te wankelen of te hinken; wordt<br />

vandaar inzonderheid gebezigd in de betekenis van<br />

hinken.<br />

2. ) erin komt van roj flaan; en ook dit wordt bij de<br />

Arabieren van zulk flaan gebruikt, waardoor iemand<br />

zwaar gewond wordt; en daarvandaan wordt het gebezigd


C 83 )<br />

zigd van alle kwaad en fmerte, welke iemand wordt aan­<br />

gedaan, gelijk men zelfs uit GOLIUS en GIGGEJUS<br />

zien kan, en door enige voorbeelden uit Arabifche fchrij-<br />

vers nog nader blijken zal. Zo vindt men het bij ARAB-<br />

SIADES, Hifi. Tim. Tom. I, pag. 296. o^3rsX-S<br />

' cy-£=j_ij &-A_J._£ i_fi,-.ujL.'ij cr_£=a_X-i^ JÜJsJ<br />

Hij wierd hierom vertoornd, en bedroefd; en het fmertte<br />

hem zo, dat hij weende. Dus ook pag. 206. ^-èra-X-SLi<br />

'&_:>L.£=3_s Zij werden door hen gewond<br />

viet ene grote fmert. Insgelijks BOHADDINUS, Vit. Sa-<br />

Jadini,pag. 174 ' f — ï ^-.b ^ ^ 'Aj<br />

hij fioeg wonden in hunne harten.<br />

3. ) Tot deze zelfde allegorie fchikt zich ook uitnemend<br />

het werkwoord iy, het welk insgelijks eigenlijk zoveel<br />

betekent als fiaan, floten, gelijk de Heer SCHULTENS<br />

in zijne aanmerkingen over de Nawabig, bladz. 123 enz,<br />

ten overvloede heeft aangetoond: het wordt inzonderheid<br />

bij de Arabieren gebruikt van het flaan met een ftok op<br />

het hoofd of de leden des lichaams, gelijk men ter zelfden<br />

plaatfe zien kan, bladz. 126.<br />

4. ) Ook in 'a:ra vs. 16 wordt nog dezelfde allegorie<br />

vervolgd, daar ^jn, gelijk uit vergelijking van het Arabi­<br />

fche ü-^-a. en I_A-A_Ï>. blijkt, insgelijks zo veel bete­<br />

kent, als hinken, of waggelen in den gang, gelijk KNAPP<br />

hier zeerwel heeft aangemerkt; met wien ik ook-daarin<br />

pvereenftem, dat ik jiyn alleide van y>o, het welk de<br />

Arabieren bewaard hebben in g^*-^ in de betekenis van<br />

den mond te vertrekken, en dat ik voor «wna lees 'Sjro.<br />

Ook, dunkt mij, moet men v&S lezen voor *igh.<br />

Fa XXXVI:


C 8 4 )<br />

X X X V I : 2 , 3.i. 4-<br />

Ik lees voor eerst in het twede vers nS voor 'sb, het<br />

welk hier geen zin geeft. Zo lazen ook de LXX, de Syrifche<br />

en oude Latijnfche vertaling; als ook enige handfchriften<br />

bij KENNICOTT en DE ROSSI, welke laatfte<br />

ook enige nieuwere uitleggers opnoemt, die deze lezing<br />

gevolgd zijn, bij welken men ook den Heer VAN<br />

DER PALM voegen kan, en anderen. — De volgende<br />

woorden vrv txh OTTJK ina TN vat ik, op het voetfpoor<br />

van den Heer SCHROEDER, op, 'als het orakel zelf,<br />

het welk de Godloosheid in het hart des bozen fpreekt:<br />

alleen zal het misfchien beter wezen om T.x voor Jij te<br />

lezen. Eindelijk is het woord to'/j aan het einde van<br />

vs. 3 vrij moeilijk, gelijk ook uit de verfcheidcne verklaringen,<br />

die men daarvan heeft, blijken kan. Alen kan er<br />

ene lijst van zien bij KOEHLER, in E I C H H O R N S Repertorium<br />

, VI Deel, bladz. 1. Mijne gisfing, welke ik<br />

in de vertaling gevolgd ben, is deze; dat men het derde<br />

vers eindige met iw, en het vierde dus leze- ra n:i mvi<br />

nmai ]ix, dat is eigenlijk, zijne woorden zijn om te haten<br />

, valschheid en list. En dan zijn woorden om te haten<br />

zo veel als woorden, die gefchikt zijn om te haten, of<br />

haatlijke woorden. xivS iznjn zijn dus dezelfden, als<br />

Welke Pf. CIX: 3 worden uitgedrukt door rus*:» nn.<br />

XXXV<strong>II</strong>:


( 85 }<br />

XXXV<strong>II</strong>: 35-<br />

mts leid ik met den Heer SCHROEDER af van mi<br />

verfpreiden, uitfpreiden, waarvandaan een boom, die zijne<br />

takken en bladen wijd en zijd uitbreidt, zeer gevoeglijk<br />

dus kan genoemd worden, zo dat men niet nodig hebbe met<br />

HOUBIGANT, KOEHLER in EICHHORNS Repertorium<br />

, VI Deel, bladz. 14, en vele anderen dit woord<br />

in nnx een ceder, te veranderen; en ik zou zo veel te<br />

minder die verandering goedkeuren, wijl een ceder niet<br />

nnx maar nx genoemd wordt. Voor n^nn geloof ik integendeel,<br />

dat men met SCHROEDER moet lezen nSrnp,<br />

gelijk ook de Griekfche overzetting der LXX gelezen<br />

heeft, die het kw^NN» vertaalt. De Vulgata heeft insgelijks<br />

elevatum, de Syrifche overzetting >Q-»jZA-iOO<br />

zich verhefende. Ik weet wel, dat fommigen, bij voor­<br />

beeld DATHE, KNAPP , en FUNK, die door KNAPP<br />

wordt aangehaald, ditrnwra daaruit verklaren, dat het<br />

Arabifche , fomtijds van dingen, die hoog en verheven<br />

zijn, gebruikt wordt; hoewel ik de glosfe, welke<br />

DATHE uit GOLIUS aanhaalt, eminuit nergends<br />

vinden kan. Men zou er kunnen bijvoegen, dat<br />

^ L - i ^ bij GIGGEJUS uitgelegd wordt door equus<br />

procerus; ja zelfs zou men, wanneer men enkel op de<br />

glosfen bij GOLIUS ziet de betekenis van arbor<br />

femper virens kunnen te hulpe roepen, die hier zeer wel<br />

^ pas komt, gelijk uit de glosfe van GJEUHARI, waar-<br />

F 3


C 86 )<br />

uit GOLIUS de zijne genomen heeft, blijkt.<br />

Sjs-Z wordt gebruikt van enen boom, die beftendig in d<br />

aarde blijft, en niet verloren gaat. Hei meervoudig<br />

i f£ r& wordt gebezigd als ene vergelijking van het edelfte<br />

en voornaamfte gedeelte des volks (a). Zo zegt Mo-<br />

HALHIL:<br />

Hij zet Koningen af, en zijne banieren volgen de edelften<br />

en aanzienlijkftcn der volkeren (b).<br />

(a) Het geen GJEUHARI hier heeft O-* JS-A-AJJ<br />

^LOji is volgends de lezing der twe handfchriften van<br />

den Heer SCHEIDIUS. VAN DER SLOOT, Nat. ad carmen<br />

Tograi, vs. 4, deze zelfde plaats aanhalende, leest, misfchien<br />

uit den Xeydfchen Codex, ^L-UÏ &4_&JJ<br />

ene menigte van menfchen, zo alsook GOLIUS fchijnt gelezen<br />

te hebben, gelijk zijne glosfe caterva hominum aanwijst. Dan<br />

die lezing is zeker niet goed, en het vers van M OH AL UIL<br />

komt met het zel?e in het minst niet overeen.<br />

1/^ •<br />

(6) Eigenlijk bejlendig i n de aarde blijvende brnun, tnhug.<br />

gtrugde kantten der volkeren.


C 87 )<br />

^ ^ j t J ^ ^KS-VU zijn dus beelden van het ongèftoord<br />

o-eluk en den nooit verwelkten roem dezer edelen, in wel­<br />

ken zin dit vers met de beeldtenis van onzen Dichter vol­<br />

maakt overeenkomt. Ik zelfben van gedachte geweest, dat<br />

men deze betekenis hier diende te baat te nemen; voor<br />

dat ik, op aanwijzing van den naauwkeurigen SCHROE­<br />

DER, de glosfen van bij GOLIUS niet alleen,<br />

maar voora 1 bij GJEUHARI zelve wat oplettender be-<br />

fchomvd had; cn toen bevond ik, dat dit<br />

niet wel met rmmn kon vergeleken worden, noch ook<br />

^L-p»^; immers, om van het laatfte te beginnen, wie<br />

zou uit ene enkele glosfe bij GIGGEJUS, equus proce-<br />

rus longisque pedibus, durven hefluiten, dat in het<br />

gemeen de betekenis van proceritas gehad hebbe? te meer,<br />

daar ^Wg-S deze betekenis kan gekregen hebben van<br />

zekeren berg, welke met dien naam genoemd werd, ge­<br />

lijk de Heer SCHROEDER meende ergends gelezen te<br />

hebben, welken naam de een of ander Arabifche Dichter<br />

als ene gelijkenis van een groot paard kan gebruikt heb-<br />

ben: en wat betreft, dit betekent eigenlijk zo<br />

veel als het Latijnfche anfa, een oor of'handvatfel, waar­<br />

mede men iets vasthoudt: daarvan betekent het al dat<br />

geen, het welk ftrekt om iets te bewaren-, of te behou­<br />

den, (fubjidium, quo qtltd fafineturj. Men vindt van<br />

dit gebruik van vele voorbeelden bij de Arabifche<br />

fchrijvers, die men zien kan in de Disfertatie van mijnen<br />

vriend DRIESSEN, in de Sylloge Disfert. te Leyden en<br />

Leeuwarden uitgegeven , en meermalen aangehaald,<br />

Tom. <strong>II</strong>, pag. 10S1. Van hier kan overgebracht<br />

F 4


f 8S )<br />

n t 0 t<br />

b e t e k e m<br />

B /' * S V a n e e n b o o m<br />

> ^ ook indenwirx<br />

ter, of m enen fchralen tijd zij„e bladeren nieïvT<br />

liest omdat zij e e n ^ e e n g e f c h i k t h u l p m i d d d rf<br />

ene, die ik verkort hier ter neder ftel<br />

deze is: , J._£ 0 , . .. ... *<br />

V*-*^, dat is: ^ > e e n b 0 0 W i d k<br />

tn enen fchralen tijd overblijft; de andere is deze/<br />

hom.genoemd die in den winter niet verdort, en die ook<br />

,n enen fchralen tijd den kamelen behulpzaam is tot Vo l<br />

fel. Men z.et uit dit alles, dat de afleiding der beteke<br />

nisfen in ^ van dien aart is, dat men dit woord<br />

niet gevoeglijk met ons nym vergelijken kunne- daar<br />

van de betekenis van anfa, een handvat in den BHbel^!<br />

hands geen fpoor te vinden is; men doet dus be e 0m<br />

hever nS,nn te lezen. komt van het opwasf „ 2<br />

bomen ook voor, Jez. LUI: , e n LV- „ e n 2 A<br />

cies HHhpahhelr dit woord vindt men ook V ^ . Llff<br />

Dat de V en de , zeer gemaklijk" onder eikanderen kun'<br />

nen v e r i s f e l d v o r d e n ? ^ * ^ ^ ^ ^<br />

woord,


C 8 9<br />

Woord Stro de h, naardien de bovenfte opgaande ftreek<br />

was uitgefleten, er even eens als een i uitziet. Ik heb<br />

deze aanmerking wat uitvoeriger gemaakt, voornaamlijk<br />

met oogmerk, om te doen zien, hoe voorzichtig men<br />

moet zijn in het ophelderen van Hebreeuwi'che woorden<br />

uit den Arabifchen tongval, en hoe bedrieglijk dit gehele<br />

werk is, indien men enkel uit GOLIUS put, zonder het<br />

gebruik der tale in de fchriften der Arabieren zelve raad<br />

te plegen; ene fout, welke niet weinig, zelfs ook foms<br />

van anderfins geleerde mannen begaan wordt, waartegen<br />

men zorgvuldig op zijne hoede moet zijn. Over jajn, het<br />

welk bijna het zelfde betekent als mts, zie men de aanmerking<br />

op Pf, XCU: 11.<br />

X X X V I I I : 13.<br />

Het woord ty'pj, het welk ik hier, op den voorgang<br />

van den Heer SCHROEDER, door fmaden vertaald heb­<br />

be, komt zeer weinig in den Bijbel voor. In den Chal-<br />

deeuwfchen, Syrifchen en Arabifchen tongval betekent<br />

het eigenlijk flaan, iets tegen eikanderen, flaan. Men zie<br />

de voorbeelden van deze betekenis in het Chaldeeuwfche<br />

&p.:, in het Lexicon Chaldaicum et Thalmudicum van<br />

BUX'TORF, en van het Syrifche u-A-O-i bij CAS-<br />

TELLUS, en bij de Arabieren fchijnt hiervandaan<br />

de betekenis van een klok in —ïL—i oorfprong-<br />

lijk te zijn; gelijk dit woord, bij voorbeeld , door<br />

GJEUHARI wordt uitgelegd: —5\ ^ua-^'L—A__3Ï<br />

dat is, ( >^-. I~JL--S is dat geen, het welk de [Chris-<br />

)<br />

F 5 te.


C 9° )<br />

tenen (laan hij de ure des gebeds: dan vervolgends<br />

wordt deze betekenis van flaan ook overgebracht om<br />

fchelden, fmadelijke woorden te fpreken, te beteke-<br />

nen, gelijk zodezelfde GJEUHARI op ^ju-iL-i aante-<br />

kent 0^ j—-~j —»—i—!>\ ^—A__.-O cHl_ü_X-3\<br />

^_g—J— i/—iacW«—ij fj-^i—J\ TRA_A>x-ï5 dat is<br />

!_>u—S—A-J^ is het zelfde als j_>«—S4-J.-3I, wanneer men<br />

iemand fmaadt en befpot. En ook deze betekenis fchikt<br />

zich hier zeer wel, ja zelfs veel beter dan die, welke onze<br />

Overzetters hebben van frikken te leggen, offchoon<br />

er al enige grond voor dezelve ware: immers de volgende<br />

leden gaan ook omtrend het geen, dat des Dichters vijanden<br />

onder zich fpraken en beraamden, en niet omtrend<br />

het geen zij deden; en dus komt het fpreken van fmadelijke<br />

en verwijtende taal hier meer te pas, dan het leggen<br />

van ftrikken.<br />

X X X V I I I : 20.<br />

Ik ben hier ene lezing gevolgd, die misfchien de LXX,<br />

en de Vulgata gehad hebben, namelijk rast') Q"n 'arxi,<br />

terwijl ik aan n>n de betekenis van fterkte, magt, gegeven<br />

hebbe, welke betekenis het zelve, gelijk overbekend<br />

is, meermalen heeft. Zie onder anderen NANNINGA,<br />

in de meergemelde Sylloge Disfertationum, Tom. <strong>II</strong>,<br />

pag. 902: en over het geheel zie ik niet, of het geeft<br />

enen goeden zin: mijne vijanden zijn fterk en veel: dan<br />

het


C 9i )<br />

liet is, mijns inziens tevens niet te ontkennen, dat de<br />

lezing, welke <strong>II</strong>OUBIGANT voorfiaat, msv c»n *3'sn<br />

met de parallelie uitnemend, ja misfchien zelfs beter<br />

ftrookt: zij, die mij zonder oorzaak vervolgen, zijn veel;<br />

ook fchijnt de vergelijking van Pf. XXXV: 19 en<br />

LXIX: 5 daarvoor te pleiten; dan ik heb in mijne onzekerheid<br />

liever ene lezing willen kiezen, die enig gezach<br />

voor zich had, dan ene zodanige, die op ene loutere,<br />

hoewel zeer fraie, gisfing fteunde: was mijne befchroomdheid<br />

hier in te groot, dan boude de verftandige lezer,<br />

die te goede aan iemand, die hoe langs hoe meer inziet,<br />

hoe voorzichtig men bij alle oude fchrijvers, en vooral<br />

ook in deze gewijde fchriften moete zijn in het veranderen<br />

van den tekst, vooral door enkele gisfingen.<br />

XXXIX: 2.<br />

De reden, waarom ik xan hier door dwalen vertaal,<br />

welke betekenis het zelve meermalen heeft, (vergelijk<br />

VENEMA en KNAPP bij Pf. XXV: 8.) is, omdat<br />

men, naar mijne gedachten vs. 2, 3 ene allegorie aantreft<br />

van een paard, kameel of diergelijk dier, het welk<br />

men tot het reizen gebruikt, het welk let op den weg,<br />

dien het gaan moet, zo dat het daar van niet afdwale ,<br />

en wiens, mond ook niet zelden met enen muilband gebonden<br />

wordt, om het te betomen: zo zegt dan ook hier<br />

de Dichter, dat hij zal letten op de wegen, langs welke<br />

hij gaat, op dat hij door zijne tong, dat is, door onbehoorlijke<br />

en ontijdige klachten niet op een' dwaalweg gerake;<br />

ja daartoe wilde hij zelfs zijnen mond met enen<br />

muil-


C 9* )<br />

ifiuilband binden, dat is, gansch en al zwijgen, zo lang<br />

hij des bozen voorfpoed zag. Ik heb liet eindelijk gewaagd<br />

om iiy hier voorfpoed te vertalen, het welk mij met<br />

den inhoud van het lied zeer wel fchijnt te ftroken. Ter<br />

opheldering en bevestiging voeg ik er de aanmerking van<br />

den Heer SCHROEDER bij, Syntax. Hebr. Reg.<br />

XC<strong>II</strong>I, pag. 402, "W, ,, vulgo adhuc, iterum, amplius,<br />

„ proprie notans iterationem, duratiqnem, et hinc vim<br />

„ atque vigorem, quo quid perdurat, ut nomen ufurpa-<br />

„ tur in O '»3J iiy 73 omnis vigor animi mei est in me,<br />

„ 2 Sam. I: 9. Job XXV<strong>II</strong>: 3. " Met deze betekenis<br />

kan men ook de volgende glosfen bij GOLIUS vergelijken,<br />

o\j-£ res grata, amata, ad quam lubenter reditur.<br />

s^iL-S: ut i li tas , commodum.<br />

X L.<br />

Toen ik dezen Pfalm bearbeidde twijfelde ik reeds, of<br />

niet hier twe Pfalmen bij eikanderen gevoegd waren, gelijk<br />

ook de Heer SCHROEDER denkt. De Heer VAN<br />

DER PALM heeft dit in zijn meer aangehaald werk,<br />

bladz. 125 enz., naar mijne gedachten, tot enen zeer<br />

hogen trap van waarfchijnlijkheid gebracht. Men leze<br />

de redenen bij dien oordeelkundigen Bijbelverklaarder<br />

zelveii na. En wat de gelegenheid van dit lied<br />

betreft, namelijk van vs. 1 —12, ook daarin ben ik het<br />

thands volkomen met den Heer VAN DER PALM eens,<br />

dat het zeer waarfchijnlijk ziet op Davids aanftelling tot<br />

Koning over gansch Israël, 2.Sam. V: 1 — 3, het welk<br />

open-


C 93 )<br />

openlijk gefchiedde door het bezweren van zijnen koninglijken<br />

pligt en de Godlijke wet, waarop zijne openbare<br />

en herhaalde zalving volgde. Dit alleen moest ik nog op-'<br />

merken, dat het achtlte en negende vers uit deze vooronderftclling<br />

een uitnemend licht ontfangt: immers dan<br />

vinden wij daar, gelijk de Heer VAN DER PALM zeer<br />

oordeelkundig aanmerkt, „ de bezwering der wet, den<br />

„ eed van koninglijke trouw. David betuigt, dat hij be-<br />

„ reid is, om al wat in de rolle des boeks hem voorge-<br />

„ fchreven was, heilig en ftandvastig te volbrengen. Er<br />

„ was namelijk in Mozes wet een afzonderlijk voorfchrift<br />

„ omtrend de plichten des Konings, die hij' bij de aan-<br />

„ vaarding der heerfchappij als bezweren moest, en die<br />

„ wij vinden Deut. XV<strong>II</strong>: 14—20. " Zeer gefchikt kunnen<br />

wij dan hiervan verftaan hy 3WO 133 n%D3 de boekrol<br />

vordert dit van mij, of V geen in de rol des boeks als<br />

mijn pligt gefchreven is. Het geen ik in de korte aanmerkingen<br />

over de Mesfiaanfche vooruitzichten van dit<br />

lied gezegd hebbe, wordt door deze gedachte niet alleen<br />

niet verzwakt, maar zelfs nog nader bevestigd, gelijk<br />

ook de Heer VAN DER PALM heeft aangetoond, bladz.<br />

Z32, dien ik tevens rade bij ieder vers natezien.<br />

X L I I : 5.<br />

"pn de tent, of de tabernakel denk ik, dat het zelfde<br />

is, als ropn, ten zij men ros? lezen wilde, namelijk de<br />

tabernakel van Jehova. In trmx eigenlijk ik leidde hen<br />

moet liet adfixum gebragt worden tot het volgende j;in Tart<br />

de


C 94 )<br />

ie blijde of feesthoudende menigte, dat is, de reien, die 1<br />

met zang en dans het feest vierden. Men zie van'zulk<br />

ene woordvoeging SCHROEDER, Syntax. Hebr. R eg.<br />

XXXIX, num. 2, als ook GLASSIUS, Philol. Sacr.<br />

Tom. l,pag. 157, 158. Volgt men deze uitlegging, dié<br />

ook reeds anderen hebben voor den dag gebracht dan<br />

heeft men noch de verbeteringen van den tekst, no'ch 'de<br />

harde verklaringen, welke fommigen hier gewaagd hebben,<br />

nodig.<br />

X L I I: 7, 8.<br />

Over de gelegenheid der plaatfen, hier genoemd, kan<br />

ïnen vergelijken de aardrijkskundige verhandeling van<br />

JUSTUSTJEENK, inde Verhandelingen van het Zeeuwfche<br />

Genootfchap der Wetenfchappen, V Deel, bladz.<br />

465 enz.<br />

X L V : 5.<br />

Aan het begin van dit vers ben ik het met hun eens,<br />

die denken, dat jnrii door vergisfing der affchrijvers hier<br />

tweemaal herhaald is; hoe zeer het de LXX Overzetters<br />

gelezen hebben, nnx -en 79 is niet op het woord der<br />

waarheid, maar om de zaak of tot verdediging van de<br />

waar-


( 95 )<br />

waarheid, gelijk het ook LuTHER reeds genomen heeft.<br />

Vergelijk GEIERUS op deze plaats. Eindelijk geeft<br />

pis mjn geen' goeden zin. De ouden hebben allen zo<br />

overgezet, als of ze gelezen hadden pixi rori; alleen del<br />

Syrifche Over zetter vertaalt: 1ZQ_Q«^1? V-a-OO-iöo<br />

humilitas juftitiae, de nederigheid der rechtvaardigheid,<br />

welke vertaling, hoe zeer zij geen diergelijken zin heeft,<br />

nogthands genoegzaam waarfchijnlijk maakt, dat hij<br />

p-ri nm'i gelezen hebbe; ten zij hij enkel gegist hebbe,<br />

dat men zo lezen moest; het is toch bekend, dat hij<br />

meermalen zijne critieke gisfingcn in zijne vertaling<br />

brengt. Ik ben intusfchen ook die zelfde lezing gevolgd;<br />

alleen heb ik de betekenis van rqp verkoren, welke het<br />

Arabifche < * - i n de vierde conjugatie dikwijls heeft,<br />

namelijk explere vicem alicujus, gelijk GOLIUS het Uit­<br />

drukt, of fufficere et explere omne illud quod requiri pos*<br />

fit, gelijk SCHULTENS het heeft, -ad HARIRI r<br />

Conf. I, pag. 17, waar het in die betekenis voorkomt.<br />

Hiervandaan betekent het ook .meer in het gemeen pro--<br />

desfe alicui, iemand nut of voordeel aantebrengen , \>\\<br />

voorbeeld bij HARIRI, Conf. Ui, pag. 170.<br />

Hij doet in uwe ellenden u geen nut,<br />

namelijk door u bijteftaan, en er u uit te redden. Hier­<br />

vandaan betekent ook ^--A-X-AV*») voordeel en hulp hij<br />

iemand zoeken bij ARABSIADES, Hifl. Tam. Tom. I,<br />

pag. 116, lin. 8. — Meer voorbeelden bijtebrengen,<br />

acht


C 96 )<br />

acht ik overbodig. Men vergelijke mijne Disferiatie m<br />

het jaar 1775 uitgegeven, in de Sylloge Disfert. Leiden/.<br />

Tom. H, pag. 1163, 1164. Nemen wij deze betekenis<br />

aan, dan zal num voor pis nw bi» naauwkeurig<br />

beantwoorden aan het voorgaande rrox Sn Si», en zeer<br />

gevoeglijk kunnen betekenen tot nut, ten voordele van de<br />

onfdhuld, of, gelijk ik het vrijer vertaald hebbe om de<br />

onfchuld hij te ftaan.<br />

X L V: 14.<br />

De gewone uitlegging van dit vers komt mij vrij mat<br />

voor: men zie maar onze Nederlandfche overzetting; hoe<br />

valt daar het twede lid, hare kleding is van gouden horduur<br />

fel, af bij het eerfte: des Konings dochter is geheel<br />

verheerlijkt inwendig, dat is, inwendig zeerfchoon. Men<br />

zou denken, dat de Dichter van de uitwendige fchoonheid<br />

tot de inwendige zou opklimmen; daar integendeel<br />

de zin hier zeer laag daalt. Ik vat daarom noua van de<br />

inwendige fchoonheid der bruid op, namelijk van de<br />

fchoonheid van haar lighaam, dat door de klederen bedekt<br />

was, en veellicht ook de fchoonheid van haar geest •<br />

de D in matraq neem ik comparative, en plaats vw^l in<br />

regimine, zo dat het naar dc woorden zijn zou, des Ko.<br />

tiings dochter is gansch heerlijk, ten opzichte van hare inwendige,<br />

door haar kleed bedekte fchoonheid; dezelve is<br />

heerlijker dan '/ goud van haar kleed. Misfchicn zou<br />

men ook rtouö kunnen lezen, en de afdeling dus maken:


. ( 97 )<br />

I<br />

TSO na miaa 'w<br />

nwiab ans msooo rvrjjp<br />

Dan de zin en de overzetting zouden dezelfde blij*<br />

Ven.<br />

X L V I <strong>II</strong>: 15.<br />

t\ifr7V Ujnj' sin. In deze woorden heeft niö-Sjt den uitleggeren<br />

veel moeite veroorzaakt. Zeer vele handfchriften<br />

en oude uitgaven door KENNICOTT en DE<br />

ROSSI aangehaald lezen niriby als één woord; en zo hebben<br />

ook insgelijks de oüde overzettingen. VENEMA<br />

heeft daarom reeds gegist, dat rwohy behoorde tot het opfchrift<br />

van den volgenden Pfalm: KENNICÖTÏ is ook<br />

van die zelfde gedachte, Not. Crit. ad Pf. XL<strong>II</strong>, XL<strong>II</strong>I*<br />

XLV<strong>II</strong>I, LXXXIX, pag. 37, en hij verdeelt de leden»<br />

«ven als ik gedaan hebbe,<br />

lïfvjK eynbx hra<br />

WW sin nw onv<br />

Met hem komen HOUBIGANT, HARE en DÜRELI,<br />

overeen. KOEHLER in EICHHORNS Repertorium,<br />

V<strong>II</strong> Deel, bladz. 255 gelooft insgelijks, dat ntrf^ tot<br />

het opfchrift van Pf. XLIX behoort, maar denkt tevens,<br />

dat men daar lezen moet mhy , en het dan voor


( 95 )<br />

"hots plaatfen, éven gelijk' het voor "ra ftaat, Pfalm<br />

XLVI: i. Ik ben ook deze gedachte gevolgd, en gis,<br />

dat t\\nby by eerst aan de kant gcftaan hebbe, cn toen op<br />

ene verkeerde plaats in den tekst is ingevoegd, en dat<br />

naderhand bv is uitgevallen. SC<strong>II</strong>ULZ in zijne overzetting<br />

der Pfalmen leest nft&tf en vertaalt het, Er kim<br />

tms beftandig 9 gelijk ook KNAPP, die het vertaalt, Er<br />

ieitet uns ewig; dan dezer overzetting kan ik niet bijvallen,<br />

om dat het taalgebruik in dien zin Q'oW zou gevorderd<br />

hebben.<br />

X L I X : 6, ?.<br />

Ik heb over deze verfen Hechts twe dingen aantenlefken.<br />

— Vooreerst vertaal ik oojw door vervolgers,<br />

waarin ik KNAPP volg, die hier het Arabifche<br />

, iemand op den voet navolgen, vervolgen,. vergeleken<br />

heeft. Ten andereu vind ik geen noodzaakhjkbeid<br />

om deze beide verfen van elkahderen te fcheiden,<br />

zo dat het zevende enen nieuwen zin zou aanvangen.<br />

Veel natuurlijker en ccnvouwiger fchijnt het mij ernann<br />

met rapi? te famen te voegen, en dan het twede lid van<br />

ftr. 7 zo tc verftaan als of men las HÜVf aiw au w«t.<br />

XLIX;


XLIX:<br />

( 99 )<br />

i:) Ik heb vs. 8 »'x genomen in de betekenis van ee;i<br />

aanzienlijk en rijk man, evcil gelik BPX 'J3 cn oix 'J3<br />

tegen eikanderen gefield worden 3. Mij is tot nog .<br />

toe wel geen voorbeeld bekend, waarin ara alleen die<br />

betekenis heeft; dan daar het in dc famenvoeging met<br />

p die betekenis dikwijls heeft, moet het ook zonder p<br />

het zelfde hebben kunnen betekenen, even gelijk »1JK en<br />

pux p, als ook DTK en cnx p het zelfde betekenen;<br />

en ik kieze die betekenis hier zo veel te meer, wijl dc<br />

melding, welke er van den rijkdom wordt gemaakt in het<br />

volgend lid, daarmede, naar mijn inzien, zo uitnemend<br />

ftrookt.<br />

2.) In het negende vers neem ik de 1 als redengevend,<br />

en zou het woordelijk overzetten want kostbaar is zijns<br />

levens prijs, te kostbaar namelijk, dan dat zij door dé<br />

grootftc fommen zeiven zou kontien betaald worden; zij<br />

wordt dies nooit voldaan, eigenlijk zij houdt dies in eeuwigheid<br />

op. Ik moet intusfchen bekennen, dat mij dc<br />

gisfing van Mi CHABLIS, Supplem. Lêx. Hebr. pag.<br />

758, die voor Vin leest T?n, het welke hij tot inbrengt,<br />

en het, volgends dc betekenis van het Arabifche,<br />

vertaalt, ut peretwis fit in aeternum, id est^<br />

aeternum vivat, zo dat hij altijd leven zou, vrij waarfchijnlijk<br />

voorkomt; dan daar er voor dezelve geen genoegzaam<br />

gezach is, heb ik zc in den tekst niet durven<br />

brengen: dc overige gisfingen, welke hij ter aangehaalde<br />

plaats over dit en het vorige vers maakt fchijnen mij zeef<br />

Q i on-


C 100 )<br />

ongegrond en onnodig: immers waarom zou men ros,<br />

dat hier enen zo goeden zin geeft, op het gezach van<br />

alleen vijf handfchriften in "]x profedto veranderen? doet<br />

men dat niet, dan is men ook niet genoodzaakt JJV voor<br />

ï?; te lezen.<br />

3.) Dat ik het tiende vers als ene vraag heb opgevat,<br />

daarin ben ik de LXX Overzetters nagevolgd, gelijk ook<br />

anderen reeds gedaan hebben: mij dunkt. dat daar de taal<br />

. deze verklaring toelaat, de zin daardoor veel levendigheid<br />

ontfangt; vooral flaat dan op het vraagswijze opgevatte<br />

rrort HNT vb, in het elfde vers zeer naauwkeurig dit antwoord<br />

PIKT '3.<br />

X L I X : 12, 13.<br />

De gewone lezing in het twaalfde vers asnp geeft,<br />

naar mijn inzien, geen draaglijken zin; ik weet wel, dat<br />

3lp het binnenfle van een mensch foms zijn hart, of zijne<br />

inwendige gedachten en geneigdheden betekent; dan<br />

in zulk ene famenvoeging als hier, geloof ik niet, dat<br />

het immer voorkomt in dien zin: het is toch bij voorbeeld<br />

geheel iets anders, het welk men Pfalm V: 10 leest,<br />

Min Q2ip Hun linnenfle is verderf, dat is, hunne inwendige<br />

gedachten en overleggingen zijn enkel tot verderf ge<br />

recht, als het geen we hier zouden hebben Kfta oanp<br />

dbivb Hun binnenfle is, dat hunne huizen in eeuwigheid<br />

zijn zullen. Velen hebben daarom o??p gelezen. Vergelijk<br />

KOEHLER in EICHHORNS Repertorium, V<strong>II</strong><br />

Deel, bladz. 161. Ik ftem deze gisfing inzoverre toe,<br />

dat


dat ik, wijl O een adflxum is, dat alleen bij nomina fingularia<br />

gevoegd wordt, liever fonap of arop zou lezen.<br />

Alle de oude overzettingen komen in deze lezing overeen.<br />

Voor het overige ben ik in deze beide verfen M E N D E L S -<br />

SOHN gevolgd. De zin is, dunkt mij, dan zeerfchoon,<br />

daar dus de namen, welke de rijken aan de landen geven,<br />

en hunne perfonen zeiven zeer fraai tegen eikanderen ge­<br />

field worden; die namen mogen eeuwen verduren; dan<br />

zij zeiven, wanneer zij flcrven, blijven geen enkelen<br />

nacht in die weerde, welke zij genoten hadden; immers<br />

volgends vs. 15 treedt reeds den volgenden morgen op hun<br />

der vromen voet, het welk hier mede zeer naauw te famen<br />

hangt: cn dit is ook de rede, dat ik de lezing p' 12,<br />

die K N A P P , D A T H E en anderen hier verkiezen, niet<br />

kan aannemen, hoe zeer zij het gezach der LXX en<br />

der Syrifche vertaling voor zich hebbe. Veeleer fchijnt<br />

mij die lezing uit ene min gelukkige poging van enen of<br />

anderen Criticus ontdaan te zijn, die, daar hij p* 12<br />

vondt vs. 21 , dacht, dat men ook hier zo lezen moest,<br />

om dus deze verfen aan eikanderen gelijk te maken, daar<br />

de Dichter liever met opzet die verandering vs. 21 ge­<br />

maakt fchijnt te hebben, gelijk uit de korte aanmerkingen<br />

ep dat vers kan gezien worden.<br />

X L I X : 15.<br />

Hoe moeilijk dit vers zij kan uit de verfchillende gevoe­<br />

lens over het zelve blijken, waarvan men ene breedvoe­<br />

rige optelling vinden kan bij den Marburgfchen Hoog-<br />

G 3 leer-


C w 3<br />

leeraar J. \V» SCHROEDER, Syntagm. Obf ad quaedam<br />

loca Pfalmorum, pag. 27 enz. Bij de veranderin­<br />

gen van den tekst, die HARE en HOUBIGANT in dit<br />

vers gemaakt hebben, en die men daar kan lezen, kan<br />

men ook nog de poging van zekeren Engelfchen Geleerden<br />

bij MERRICK, bladz. 106 voegen, die ip vergelijkt<br />

met «~ per Ut, in ter Ut, mor turn est, voor welke<br />

betekenis hij het Arabisch Lexicon van CASTELLUS<br />

aanvoert, en vervolgends de woorden dus leest en verdeelt<br />

j<br />

waaraan hij dezen zin hegt:<br />

in» bn&vh jksS<br />

Zij liggen in het graf, als fchapen ;<br />

JJe dood zal hun herder zijn , en over hen heerfchen:<br />

Hunne eer zal niet meer zijn; hunne gedaante zal vergaan;<br />

Het graf zal hunne woning zijn.<br />

Dan om niet te zeggen, hoe willekeurig alle deze veranderingen<br />

in den tekst zijn, weet ik ook geen genoegzaam<br />

gezach pal de betekenis te Haven, die hij aan npa geeft;<br />

alleen vindt men bij CASTELLUS ^mfi—y-S periit, interiii,<br />

mortuus est, dan zulk ene enkele glosfe kan niet<br />

opwegen tegen het ftandvastig gebruik Van "ipa in de betekenis<br />

van den morgenfond. De verandering, welke de<br />

Heer SCHROEDER zelf gemaakt heeft in den tekst,<br />

daar hij voor h Safe) leest ftsi Qliaaa geeft buiten twijfel


C i°3 )<br />

fel enen zeer goeden zin; mijnen bijval kan ik haar echter<br />

niet? geven; wijl mij vooreerst de verandering wat al<br />

te geweldig voorkomt, cn vooral wijl het mij zeer oneigen<br />

fchijnt, dat de affchrijvers een zo bekend woord als<br />

IUJ in het meer zeldzame haf zouden veranderd hebben,<br />

hel welk geheel tegen hunne gewoonte is. Ik beken wel,<br />

dat het gezach, het welk de Heer SCHROEDER voor<br />

: deze verandering aanvoert uit de oude overzettingen vrij<br />

fchijnbaar is; dan aan de andere zijde is het toch ook niet<br />

te ontkennen, dat de oude Overzetters in moeilijke plaatfen<br />

meermalen geraden, cn hunne eigen gisfingen in de<br />

vertaling ingebracht hebben; althands men heeft alle reden<br />

om zulks niet zelden te vermoeden.<br />

Wat mij betreft, mijne gisfing, (meer dan ene gisfing<br />

wil ik mijne verklaring niet doen gelden) komt hier<br />

,öp uit.<br />

1.) hmtth ira vertaal ik zij worden voor het fchimmen~<br />

rijk beftemd, of, volgends de meer bepaalde betekenis<br />

van JVW afgezonderd. Ik ben het namelijk, ten opzichte<br />

van het woord wsr' tot nog toe eens met MICHACLIS,<br />

ZACHARIAE, DATHE en KNAPP, die nrta* verge­<br />

lijken met het Arabifche dit betekent, volgends<br />

GOLIUS, Separatin , diftinctm fait. Disgregatus, dis-<br />

perfus fuit, en het wordt niet alleen gebezigd voor ver­<br />

fraaid, hier en daar v&rfpreid te worden, maar ook voor<br />

afgezonderd of afgefcheiden te worden van enen groteren<br />

hoop of troep. De Heer J. AV. SCHROEDER, hoe zeer<br />

hij deze uitlegging niet goedkeure, omdat hij meent, dat<br />

iJA—ü alleen ene verf rooijing, of verfpreiding betekent,<br />

heeft in het boven aangehaald werk, bladz. 67, 68 zelf<br />

enige voorbeelden bijgebracht, die, naar mijn inzien, dit<br />

G 4 %>


C 104 )<br />

gebruik van L%« \ die van de<br />

menigte afgezonderd zijn. De plaats luidt dus:<br />

b J ~ — ^— S<br />

^ & ' f) f *sn \J-St ^W-A-J<br />

j\ ^-*-A—a. g ;y zult niet fchuldig zijn,<br />

het zij gij te famen, het zij gij afzonderlijk eet. Zo be­<br />

tekent ook L-SL-X-C»^ bij afgezonderde hopen, Kor.<br />

XCIX: 6, waarvan men ook bij GIGGEJUS vindt<br />

l — 9 in varias turmas divif vene-<br />

runt, en familia in varias<br />

partes fegregata fuit. GJEUHARI en FIRUZABADI<br />

leggen daarom ook CJ~&> uit door y-> en (Jj^-S-Ï,<br />

het welk buiten twijfel betekent, afgefcheiden, afgezonderd<br />

te worden, en daarvandaan zich aftezonderen door<br />

wegtegaan van de menigte. Ook voert GJEUHARI nog<br />

een voorbeeld aan van OUA^X^. , het welk hij ook ver­<br />

klaard (J?f~%-'^-/


( i°5 )<br />

waar zeer duidelijk U-*~-o en tegen eikan­<br />

deren gefteld worden. Men vergelijke het geen de Heer<br />

SCHEIDIUS heeft aangetekend over nra? in zijne overzetting<br />

van GREENS, Dichtftukken uit het Oude Testament,<br />

I Deel, bladz. 156 enz. Dit alles, om er niet<br />

meer uit den Arabifchen tongval bijtevoegen, bevestigt<br />

mij in de uitlegging van hun, die ifi» hier vertalen afgezonderd,<br />

dat is volgends den zin , beftemd te worden voor<br />

het fchimmenrijk. De rijke geweldenaars worden dus hier<br />

verbeeld, als ene grote kudde fchapen, die afgezonderd,<br />

worden uit het menschdom, om terwijl anderen blijven<br />

leven, in het fchimmenrijk aan den dood, als hunnen<br />

herder overgegeven te worden. Men zal intusfchen veellicht<br />

met den Heer SCHROEDER ter aangehaalde plaats<br />

bladz. 66 nog tegenwerpen, dat vrvi Pf. LXXXVI1I: 7<br />

en W$ Pf. LXX1<strong>II</strong>: 9, in de betekenis van feilen voorkomt;<br />

dan in de eerfte dier plaatfen kan men 'Jna? voor<br />

'jrra gevoeglijk van rnzf afleiden, en in de andere zou<br />

men zeer gevoeglijk mf voor iPBf konnen lezen. Men<br />

kan eindelijk nog dit opmerken, ten bewijze dat men althands<br />

hier niet wel aan de gewone betekenis van rw kan<br />

denken, dat dit verbum in kal altijd ene fgnificatio activa<br />

heeft, daar integendeel ons ene fgnificatio pasfiva<br />

moet hebben, het welk juist ook met het gebruik van het<br />

Arabifche


C IOÖ )<br />

fchilt in den zin niets, hoe men leze) betekent even als<br />

het Arabifche de gedaante of uitwendige verto-<br />

ning van ene zaak, waarvan bijvoorbeeld 's^p-xs fpecie<br />

tenus, voor zoverre de uiterlijke vertoning, of den uit er-<br />

lijken fchijn aangaat en ^.-A-X-A) fa c} e daad en waar­<br />

heid tegen eikanderen gefteld worden, Hifi. Tim. Tom.l,<br />

•pag. 22 l-s-l-Aa l_^-è=5 UL^JaJI J—Aa 5<br />

{^y-A-X-^s, A// dwaalde in fchijn van den weg, gelijk hij<br />

er ook indedaad van afdwaalde. Dus vindt men ook<br />

Pjj^a gebruikt in de Moallakah van ZOHEIR:<br />

s ' * ''V !<br />

-<br />

(Jï-Aa-i^ ol-^_J<br />

Zte fo-jfr v/7a


( ie-7 )<br />

overbekend. Vergelijk N. VV. SGHROEDER, Syntax,<br />

Hebr, Reg. LXXXV<strong>II</strong>, pag. 392.<br />

3.) Met dit nhiS OTX hangen, naar mijne gisfing, de<br />

volgende woorden, welk dit vers eindigen, zeer naau'w<br />

te famen. Voor xi bya leze ik, door énen b wegteftrij-<br />

ken, door vervolgends van deze twe woorden een te maken<br />

, en door eindelijk de klankftippen enigzins te veranderen<br />

l'tófO, zijnde een participium in Pihhel van het<br />

werkwoord 'üj, het welk ik vergelijk met het Arabifche<br />

,3—Dit betekent eigenlijk verwelken, verjlensfen;<br />

in dien zin wordt het eerst gebruikt van planten, die verwelken,<br />

en van daar wordt bet overgebracht tot de betekenis<br />

van uitgeteerd te worden of te vermageren,<br />

GJEUHARI


C 108 )<br />

mageren, gelijk zo AMNOLKAIS [preekt van de Ao3<br />

de vermagering van een zo kittig paard,<br />

Het welk nog in zijnen ouderdom, wanneer zijn hitte<br />

ont/loken werd, was als een ziedende pot.<br />

Zo wordt ook door FIRUZABADI CA-^—*~3\<br />

door i^SJè i het verdorren van planten uitgelegd, en<br />

y)*-^ insgelijks door i/^Ó-JÖ. Dan het ge­<br />

zegde is genoeg om deze betekenis van ^> '^ te bewij­<br />

zen: dat hzi hier mede kan vergeleken worden, zal nie­<br />

mand ontkennen, wijl in de Oosterfche tongvallen de j<br />

en de t dikwijls onder eikanderen verwisfeld worden, ge­<br />

lijk men zien kan in SCHULTENS, Clav. Dialecl. pag.<br />

2.2.1; en dat er inzonderheid tusfchcn 73i, en<br />

,3-^3 zulk ene verwantfchap plaats heeft, is zeer duide­<br />

lijk: dus heeft men de betekenis van mest (fimus,<br />

fterus) in &J_i


C 109 g<br />

ging behelzen van de voorgaanden niSa 1<br />

? DTS: deze hadden<br />

in het algemeen te kennen gegeven, dat de heerlijke<br />

gedaante der trotfche rijken vergaan zoude; dan hoe dit<br />

zou gefchieden, leren deze woorden: de dood of het<br />

fchimmenrijk zou die doen verwelken of vermageren. Volgends<br />

de allegorie van dit vers zou nu de "TIN» het fchimmenrijk<br />

hunne weide zijn, waar hen de dood ten herder<br />

zijn zou; dan alle hunne fchone vertoning zou vergaan,<br />

naardien de bwv hun ene fchrale weide zou opleveren,<br />

die wel verre van hen vet en glanfig te maken, integendeel<br />

hen zou doen uitteren, verwelken en vermageren.<br />

Vergel. de korte aanmerkingen.<br />

LI: 8.<br />

Hoe verfchillend de opvattingen van dit vers bij oude<br />

en nieuwere Uitleggers zijn, kan men bij KOEHLER<br />

zien in EICHHORNS Repertorium, VU Deel, bladz.<br />

271, 272. De opvatting, die ik gevolgd ben, is, dunkt<br />

mij, zeer eenvouwig. Naar de woorden zou het zijn:<br />

gij wilt waarheid in de binnenfle ingewanden; maak mij<br />

dies wijsheid in het verborgen bekend. Dat waarheid en<br />

wijsheid volgends het taalgebruik der Hebreeuwen voor<br />

deugd en godsdienst genomen worden, is den kundigen<br />

te bekent, dan dat ik het door enige voorbeelden zou behoeven<br />

te bewijzen.<br />

L I I:


( <strong>II</strong>O )<br />

L I I : 4.<br />

Onze Nederlandfche overzetting, Uwe'tonge denkt enkel<br />

.fchade: als een ge/Iepen fcheermës, werkende bedrog,<br />

waarmede ook V E N E M A overeenftemt, fchijnt mij min­<br />

der voegzaam; hoe toch kan de tong gezegd worden be­<br />

drog te werken, als een fcheermes ? Liever heb ik daarom<br />

de woorden dus afgedeeld:<br />

hrtijwi mirt<br />

trro Tplh<br />

gelijk ik zie, dat ook DURE EL reeds gedaan beeft, en<br />

CHANDLER, leven van David, <strong>II</strong> Boek, HooddeellXj<br />

bladz. Q.CO.<br />

L i l : p,<br />

In de Overzetting der woorden inirya w ben ik MEK=<br />

DELSSOHN gevolgd, die het heeft: die zuverficht ward<br />

ihm zum falie. U" leid ik dus af van np óL-£, ergens<br />

heen den toevlugt nemen, cn rijn val, verderf, van rnn,<br />

eigenlijk zinken, vallen. Vergelijk SCHUL­<br />

TENS,


TÈNS, Comm. in Prov. X: 3 en XIX: 13. WaarVaö<br />

ook nftn eigenlijk diepten, waarin men nederzinkt, voor<br />

verderf en ondergang gebruikt wordt, Pf V: 10,<br />

XXXV<strong>II</strong>I: 13, en boven w. 4. Eigenlijk zou bet zijn:<br />

hij zocht zijn toevlugt in zijn verderf. Velen leiden wel<br />

B>' af van w worden, of ook z/c« beroemen; dan dé<br />

afleiding van w ftrookt beter met de parallelie, wijl dus<br />

naa' of regelrecht aan eikanderen beantwoorden. Dan<br />

wat nin betreft, daaromtrend fchreef mij de lieer<br />

SCHROEDER, dat hij twijfelde, of het wel dus kou<br />

vertaald worden; terwijl hij tot nog toe de betekenis van<br />

goederen of rijkdom verkoos, die run eigenlijk begeerte,<br />

(vasta cupido') en daarna opes concopitae, begeerde goederen<br />

genoemd wordt: en zeker dit komt met het taalgebruik<br />

uitnemend wel overeen; het zou dan moeten zijn t<br />

Zijn rijkdom was zijn toeverlaat*<br />

De kundige lezer oordele.<br />

L I I I: $<br />

Men vergelijke hier over het geheel de bijzondere aanmerkingen<br />

op Pf XIV: 4. Alleen moet ik nog dit opmerken,<br />

dat ik uit die plaats na U»T het woord bi heb<br />

ingevoegd, het welk er door de nalatigheid der affchrijvers<br />

fchijnt uitgevallen te zijn, gelijk het ook alle oude<br />

Overzetters, en zeer vele handfchriften en uitgaven bij<br />

KENNICOTT en DE ROSSI hebben*<br />

L U I :


c m y<br />

L I I 1: 6.<br />

Dit vers is vrij moeilijk wegens den tweden perfoon in<br />

-jjn cn nnwan, welke zeker tot God niet kan gebracht<br />

worden , wijl er in het voorgaande en in het vervolg van<br />

hem in den derden perfoon gefproken wordt. Hoe men<br />

dit op verfcheiden wijzen heeft getracht te verhelpen,<br />

kan men bij KOEHLER zien in EICHHORNS Repertorium,<br />

Vlïl Deel, bladz. 234: mij komt niets gemaklijker<br />

te binnen, dan dat men deze woorden aanmerkt als<br />

tusfchen beiden door een choor aan David toegezongen, en<br />

dat men voor nnissun leze Drozran, zo dat het adfixum tot<br />

"jin gebracht worde. Zeer dikwijls wordt de n en D finale<br />

in de MSS. onder eikanderen verwisfeld: zo heeft in den<br />

Kasfelfchen Codex de n en n finale bijna dezelfde figuur,<br />

gelijk men zien kan op het titelblad van MicHAëLis,<br />

verfiuch über die 70 wochen Daniels, en van het eerft<br />

ftuk van zijne Orientalifiche und Exegetifiche Bibliothe<br />

men vindt ze ook reeds van ouds onder eikanderen verward,<br />

waarvan men verfcheiden voorbeelden vindt bij<br />

CAPELLUS, Crit. Sacr. Lib. I, Cap. V<strong>II</strong>I, §.2,<br />

welke men nog met anderen zou kunnen vermeerderen.<br />

Dus hebben de LXX, 1 Sam. XIV: 3 voor rnf gelezen<br />

oVtf, wijl ze XfAwf* vertalen. Om nu van andere voorbeelden<br />

te zwijgen, welke men op vele plaatfen kan vinden.<br />

h V;


( "3 )<br />

L V: 19.<br />

Men heeft dit vers zeer onderfcheiden uitgelegd, en ook<br />

vele pogingen gedaan om de lezing te verbeteren, gelijk<br />

men bij KOEHLER zien kan in EICHHORNS Repertorium,<br />

V<strong>II</strong>I Deel, bladz. 256, 257. Nopends het eerfte<br />

gedeelte van dit vers kan men de korte aanmerkingen zien;<br />

het laatfte gedeelte zou eigenlijk heten hoe zeer zij magtig<br />

waren: het woord tegenflanders of een diergelijk kan men<br />

er uit den famenhang onder verftaan, gelijk ook vs. 20 het<br />

adfixum in oji"i moet gebracht worden tot de vijanden of<br />

tegenftanders, van welke in den gehelen Pfalm gehandeld<br />

was. Omtrend de 2 in a'3S3 zie men SCHROEDERB<br />

Syntax. Hebr. Reg. XV<strong>II</strong>I. 31 eindelijk behelst niet aileen<br />

het denkbeeld van de menigte, maar ook van de<br />

kracht der vijanden, welke beide denkbeelden ook doorons<br />

magtig uitgedrukt worden.<br />

LV: 20.<br />

Voor stn. moet buiten twijfel met alle de ouden, en met<br />

vele handfchriften bij DE ROSSI ys> gelezen worden.<br />

De 1 is zekerlijk door de nalatigheid der affchrijvers uic<br />

het voorgaande oyn herhaald.<br />

. M Hat


C "4 )<br />

Het woord nia»bn wordt zeer onderfcheiden opgevat.<br />

Men zie KOEHLER ter aangehaalde plaatfe, bladz. 257.<br />

Mij komt de gedachte van MICHASLIS, Supplem. Lex.<br />

Hebr. pag. 790 de beste voor, die het vertaalt: qutbus<br />

milla est mutatie- fortunae, dat is, gelijk hij het verklaart,<br />

gut nullam fortunae mutationem fbi accidere posfe putant:<br />

alleen moet ik om de eer van den onfterflijken A. SCHUL­<br />

TENS te redden, opmerken, dat M1 c H A ë L 1 s zeer ten<br />

onrechte deszelfs verklaring in zijne Animadv. Philol. ad<br />

V. T. berispt, daar hij het, uit vergelijking van oi-l-a.<br />

juravit, vertaalde, quibus nihili funt foedera jurejurando<br />

fancita, naardien SCHULTENS zelf deze zijne jeugdige<br />

poging verworpen heeft, Comment. ad Pr verb. pag. 508.<br />

Ik merk alleen maar ter bevestiging van deze betekenis<br />

van nö'Sn op, dat &%*££jL\ van de wisfeling des<br />

geluks voorkomt in een vers door enen Scholiast van<br />

IBN DOREID aangehaald, te vinden bij ScHEiDiusj<br />

in Cant. Hift. pag. 221.<br />

O^-JC-A.^ ^UA-LM SJ==<br />

De wenteling der nachten, en de wisfeling des geluks<br />

verflijt den mensch, even gelijk een kleed verf eten wordt.<br />

Voords kan men over de betekenisfen van t]Sn en<br />

iJi—Lii, SCHULTENS vergelijken, Comment. in Pro-<br />

ver b. pag. 506 enz.<br />

I V 1 I ;


( «5 )<br />

L V<strong>II</strong>: 3.<br />

HOUBIGANT en anderen lezen hier V»J voor sni, gelijk<br />

ook de LXX en de Syrifche overzetting gelezen heb­<br />

ben. DURELL en LOWTH bij MERRICK hebben<br />

dezelfde lezing verkoren; cn ik voeg mij ook daarbij. Alleen<br />

voeg ik er nog bij, dat men, mijns inziens, ten opzichte<br />

van deze betekenis van IDI niet zo zeer met<br />

SCHULTENS, Comment. in Proverb. pag. 26 het Arabifche<br />

als wel V^-A-a. te vergelijken hebbe.<br />

Beide woorden hebben wel waarfchijnlijk dezelfde oorfpronglijke<br />

betekenis gehad, gelijk ook WIL MET gist<br />

in zijn Lexicon Arabicum, bladz. 152: dan de betekenis<br />

van weldadigheid aan iemand te bewijzen, of zich vriendlijk<br />

en weldadig jegens iemand te gedragen , komt voornamelijk<br />

in voor, gelijk men zelfs uit GOLIUS,<br />

GIGGEJUS cn WILMET zien kan.<br />

L V I I I : 4.<br />

Booswichten. Men drukt de ganfche kracht van rm<br />

ftiet uit, wanneer men het, gelijk gewoonlijk gefchiedt,,<br />

door dolen of dwalen vertaalt. Hoe zeer dit woord veel-<br />

H 2 tdjds,


C "6 )<br />

tïjds die betekenis hebbe, gevoelt men toch, dat dezelve<br />

hier, daar de boosheid van des Dichters vijanden in alle<br />

hare grootheid wordt voorgefteld, vrij zwak is. Ik ver­<br />

gelijk derhalven liever met dit woord het Arabifche<br />

^y-k-h, het welk even als de verwandte woorden<br />

£r^> 2r^'-*--j 2~^> en g-X-k-S eigenlijk bete­<br />

kent ginds en her bewogen worden, waarvandaan de bete­<br />

kenis van ginds en her omtedolen van zelve is voortge­<br />

vloeid. Dan wordt ook inzonderheid gebezigd<br />

van het water van zeën, rivieren, of beken, het welk<br />

heftig bewogen, buiten de oevers zwelt, gelijk men zelfs<br />

bij GOLIUS zien kan. Van hier wordt het gebruikt om<br />

de uiterfte boosheid vooral van onrechtvaardigheid en<br />

dwingelandij aantewijzen, die als het ware in ene gedu­<br />

rig onrustige beweging zijnde, de oevers van recht en<br />

billijkheid overfchrijdt. Vele voorbeelden zijn hiervan bij<br />

Arabifche fchrijvers te vinden, waarvan ik enigen hier<br />

zal plaatfen. Hifi. Tam. Tom. I, pag. 40 Timur kwam<br />

met zijne benden aan de rivier Oxus, (^\—ÏO=DJ<br />

L-A-SL-!» L_A_^_1_A_.M én gedroeg zich a/s een dwin­<br />

geland, die alle oevers van recht overfichreed. Misfchien<br />

gebruikte de fchrijver met opzet dit woord, omdat er<br />

juist de melding van ene rivier was voorafgegaan. Nog<br />

duidelijker wordt de leenfpreuk van het buiten zijne oevers<br />

bewogen water in acht genomen door denzelfden fchrij­<br />

ver, Tom. I, pag. 342.<br />

Hij was een buiten deszelfs oevers zwellende zee, en zijn<br />

geweld rukte de inwoners met wortel en tak uit.<br />

Even


( n 7 )<br />

Even eens wordt ook Timur om zijne alles te boven­<br />

gaande boosheid en gewelddadigheid ^3=0<br />

een buiten de oevers zwellende zee genoemd door denzelf-<br />

den fchrijver, Tom. <strong>II</strong>, pag. 352. In den Koran is daar­<br />

vandaan f^-k-ls zeer gebruiklijk voor overmatige boos­<br />

heid, gelijk Sur. <strong>II</strong>: 15 f—g—^—t—k yr-^<br />

—^-—i—^—z// zullen wegens hunne boosheid<br />

ginds en her omdolen. Zo ook Sur. XX: 24 -£j^<br />

^y-k-^o (L£\ lAj-Zj-S (_3-M ? /oï Farao, wijl hij<br />

overmatig boos gehandeld heeft enz. Dat deze zelfde be­<br />

tekenis van ene alle palen overfchrijdende boosheid hier<br />

uitnemend ftrookt, zal niemand ontkennen, die de gehele<br />

met de fterkfte verwen afgemaalde fchildering leest, wel­<br />

ke David 'vs. 3—6 van zijne vijanden geeft. Deze bete-<br />

lenis van ram komt insgelijks voor Pf. XCV: 10, waar<br />

onze Nederlandfche overzetting zij zijn een volk, dwalen­<br />

de van harte, te zwak is voor dc aanduiding van ene mis­<br />

daad, welke zulk ener bedreiging waardig is, als er vs. 11<br />

volgt: ik neem derhalven ook daar de betekenis van de<br />

uiterfte boosheid aan, en vertaal het:<br />

Zij zijn een volk, dat, boos van hart,<br />

Geen acht op mijne wetten geeft.<br />

L V I I I : 8.<br />

In het eerfte gedeelte van dit vers, het welk ik, gelijk<br />

aanftonds nader blijken zal, met uW eindige, moet men,<br />

H 3 naar


C "8 )<br />

naar mijn inzien met DURELL en anderen mts» voor<br />

torn lezen, vergelijk Joz. V<strong>II</strong>: 15. 2 Sam. XIV: 14.<br />

MICHACLIS vergelijkt wel met pxS Supplem. Lex.<br />

Hebr. pag. 1470, het Arabifche J^UAJ f het welk in<br />

den Appendix van GOLIUS verklaard wordt U-ars**»<br />

rapt pluvid ter ram, en hier uit vertaalt hij het radantur,<br />

idest, eluantur tamquam aqua; dan de betekenis van ra-<br />

di in ^v'l-AI fchijnt van een geheel anderen aart te<br />

zijn; en kon men die hier vergelijken, zou het eer<br />

moèen zijn: radantvr, ut terra, ah aqua, of iets dergelijks.<br />

Het geen intusfchen MICHACLIS zegt tegen<br />

de lezing, die ik volg: „ Est incondita phrafis, et fen-<br />

„ tentia irieptn. Aquam quis dicat liquefcere? Glacies,<br />

„ nix, liquefiunt, non aqua, quae jam liquida est,"<br />

fchijnt mij weinig ter zake te doen, daar de fpreekwijs<br />

zegt: iaat hen zo fmëlten, dat zij tot water worden , gelijk<br />

Joz. V<strong>II</strong>: 5, ÜréS w C3217 om. Hun hart [molt,<br />

en werd tot water.<br />

Moeilijker is bet volgende gedeelte van dit vers: immers<br />

waartoe het eenvouwig getal in van TVT moetc gebracht<br />

worden, is onzeker: op Davids vijanden ? maar van dezen<br />

Wordt altijd in den gehelen Pfalm in het mcervouwig getal<br />

gefproken; op Jehova? maar die wordt in dit lied aangefproken.<br />

Voegt men vervolgends thotv IM bij eikanderen,<br />

welk enen zwakken, ja bijna geheel genen, zin<br />

geeft het dan. het geen ook onze Overzetters hebben:<br />

Iaat hen zijn, als of ze afgefneden waren? Verfcbeidene<br />

pogingen over deze woorden kan men bij KOEHLER zien<br />

in EICHHORNS Repertorium, IX Deel, bladz. 50.<br />

MÜ kwam, toen ik dezen Pfalm overzette, het eenvoudigst<br />

voor, wh in IDJ te veranderen, vervolgends UIT<br />

voor


C "9 )<br />

voor TTP en ïrnsn (gelijk vs. 7 «w) voor PSn te lezen,<br />

en dan de woorden dus aftedelen:<br />

ubnn' t3'3 10a lts»<br />

iY?nn' 1D3<br />

In de twc laatfte leden heeft men dan dezelfde woordvoeging<br />

als vs. 10 jftn raa 'n HM Je //e/e w/W rerfchreeihein,<br />

zo dra hij bloeit. Dc zin is dan, dat het er<br />

zo verre af moge zijn, dat hunne, op mij afgefchotene<br />

pijlen, doel treffen, dat ze veeleer fplijten, wanneer de<br />

boog gefpannen wordt, en dus onbruikbaar worden. Dan<br />

misfehien is het nog eenvouwiger, dat men -pT, het welk<br />

toch alle ouden gelezen hebben, imperfonaliter neme, en<br />

voor i¥?an' IED leze: »V?wvi m, op deze wijze:<br />

ib*7 io^ff era iso ïofy<br />

i^om Q3 rsn rrV<br />

benwals water, pnelten henen vlieten! .,<br />

Men [pan de hoge tegen hen en fplijt hen midden door!<br />

L yI X: 8.<br />

Ik ben hier van de gewone afdeling, die enen niét ge­<br />

maklijken zin geeft, afgeweken, en heb dc afdeling geko­<br />

zen, die ook KENNICOTT gevolgd is:<br />

<strong>II</strong> 4 .


C 120 )<br />

on>23 jip'y run<br />

cnTiinaera nmn<br />

De LXX en de Vulgata deelden ook reeds dit vers zo<br />

af. Men heeft dan niet nodig, om met MICHACLIS<br />

?py van het Arabifche ^L-i- lasteren te lezen, zo dat<br />

het zijn zou: zij lasteren met hunnen mond.<br />

L I X : io, 11„<br />

In de afdeling van deze verfen en in derzelver lezing<br />

koom ik volmaakt overeen met DATHE, en anderen door<br />

hem aangehaald. Ook verfcheiden handfchriften en uitgaven<br />

bij KENNICOTT en DE ROSSI lezen, gelijk ik,<br />

U, non. Dan wat betreft de lezing yin mat* voor<br />

yix n-,DWs, uit vergelijking van vs. 18, daaromtrend heb<br />

ik eerst getwijfeld, wijl uitgenomen de Syrifche vertaling,<br />

alle oude overzetters gelezen hebben. Ik wil de<br />

poging , welke ik in het werk gefield heb, om maara te<br />

behouden, niet verzwijgen; zij komt hier op neder: bij<br />

de Arabieren is het ene gewone fpreekwijs &-l-J> j ^.^.JX,<br />

de flip van zijn kleed -opbinden, en met uitlating van<br />

J-V insgelijks tuftu» e>-£ ^-t-Ü de flip van<br />

zijn kleed van de hielen opbinden, of ook wel eenvouwig<br />

al-


I 121 )<br />

alleen j— 6<br />

-^ • deze fpreekwijs wordt naderhand ge­<br />

bruikt van zulken, die op den weg gaan, vooral met<br />

haast en ijver, gelijk zo ^V_èn_^-,3\ U-*u_A-lJ j-*~U><br />

S-l-ij hij heeft zijnen flip opgeligt tot het roven, dat<br />

is: hij heeft zich met haast geijverd om te roven:<br />

zo ook K—JL-^è rrmars, gelijk ik<br />

dacht, het zelfde kunnen^ijn, het welk een Arabier zou<br />

uitdrukken C5-U.5j J~AJ\ ^'.y»'«»), of elliphie.<br />

C£_A_^ J-A-Ü^S ik zal mij ijverig tot u fpoeden, accele-<br />

rabo, properebo ad te: ene uitlegging, die ook voor dezen<br />

famenhang zeer wel voegt; daar de Dichter dus erkent,<br />

dat, dewijl God zijn toevlugt is, hij zich ipoedig tot hein<br />

om zijne hulp begeeft: en, nam men die uitlegging aan,<br />

men zou dan misfchien tevens kunnen zeggen , dat hij met<br />

opzet vs. 18 rn>3W voor ma» geplaatst heeft, hoedanig<br />

iets men ook in fr en p' viudt, Pf. XLIX: 13 en ai. ~»<br />

Zo dacht ik omtrend deze plaats, terwijl intusfchen de<br />

gedachte van den Heer SCHROEDER was, dat, indien<br />

men de gewone lezing wilde voorftaan, waartoe hij evenwel<br />

niet zeer genegen was; men dan ] ,l<br />

7x mnstfc mlSfchién<br />

H $<br />

Z 0 J<br />

-


zou kunnen vertalen: apud te excubabo, fcilicet exfpec-<br />

• tam opem tuam, ik zal bij u wachten, gelijk via ia» bij<br />

iemand de wacht houden betekent, i Sam. XXVI: 15, 16,<br />

en nssK op ene bijna dezelfde wijze gebruikt wordt, Pf.<br />

V: 4. Daar intusfchen het elfde en achtiende vers clkanderen<br />

voor het overige zo gelijk zijn, zou ik er meer naar<br />

ovemellen om ook hier mnïK te lezen. Bij de geleerden,<br />

door DATHE opgenoemd, die den tekst dus verbeterd<br />

hebben kan men ook nog voegen HALLET, Notes en<br />

fome peculiar texts, Vol. <strong>II</strong>, pag. 11.<br />

L I X: 16.<br />

Ik ben in mijne vertaling de gewone afdeling der verfen<br />

gevolgd , en dezelve heeft ook niets dat zich niet laat verdedigen.<br />

Daar het eerfte lid zonder enige zwarigheid is,<br />

kan het twede eigenlijk zo veel betekenen laat hen vernachten,<br />

terwijl zij niet verzadigd worden, dat is, gelijk<br />

ik het vrijer gegeven hebbe, laat hen nergends fpijs<br />

of herberg vinden. Alleen geef ik nog in bedenking, of<br />

men niet het 16 en 17 vers op zulk ene wijze gemaklijker<br />

zou kunnen verbinden, da VS. 17, de apodofs<br />

zij van vh ox vs. 16, en niet «»V»j zo dat het zij:<br />

Laat hen om fpijs omdolen ginds en her.<br />

Terwijl zij fpijs noch herberg vinden,<br />

Zal ik uw magt bezingen, enz.<br />

In den zin zeiven maakt het intusfchen weinig of geen<br />

onderfcheid.<br />

h X:


L X: 8.<br />

Nu zal ik juichend Sichem delen. A. SCHULTENS,<br />

Clav. Dial. pag. 283 en Orig. Hehr. Lib. I, Part. <strong>II</strong>,<br />

Cap. IV, •§. 45 heeft opgemerkt, dut bij de Arabieren<br />

-^-J—S:, cn de verwandte woorden en ,_>u-J._£<br />

eigenlijk van ene heftige beweging des lichaams gebruikt<br />

wordende, niet alleen van blijdfchap, maar ook van<br />

toorn en verontwaardiging gebruikt worden. En dit kan<br />

aanleiding geven om te denken, dat men in dit woord niet<br />

alleen aan de blijdfchap, maar ook aan de verontwaardiging<br />

van David over zijne vijanden, die met zijne blijdfchap<br />

gepaard ging, deuke.<br />

LX: 9.<br />

•pprro rfW» heb ik, gelijk gemeenlijk gefchiedt, overgezet<br />

Juda zal mijn weiten geven, eigenlijk zal mijn wetgever<br />

zijn; dan een gefprek over het woord pprro met den<br />

Heer SCHEIDIUS, deszelfs aanmerkingen over de Dichtftukken<br />

in het Oude Testament van GREEN, bladz. 67,<br />

68, en 107, en het geen in dezelfden fmaak aangemerkt<br />

is door HENSLER, Bemerkungen uber feilen in den<br />

Pfalmen und in der Genefs, bladz. 10S, 109 hebben mij<br />

op de gedachte gebracht, dat pprro misleiden cigeniijk een<br />

her-


herder/laf betekent: deze betekenis komt vooral te pas»<br />

Num. XXI: 18, gelijk elk kan zien, en door SCHEI­<br />

DIUS en HENSLER ook genoegzaam is aangetoond:<br />

van daar, wijl ook de aanvoerders en wetgevers des volks<br />

herders genoemd werden, kan de herderft'afzeer wel overgebracht<br />

zijn, om ook den hevelfaf, of den ftaf van enen<br />

vorst en wetgever te betekenen: in dien zin wordt het<br />

Gen. XLIX: 10 met o»', de fcepter, vcrwisfeld, waar<br />

het dc Heer SCHEIDIUS daarom te rechte de heerfcherftaf<br />

vertaalt, gelijk ook HERDER, vom geifte der Hebr.<br />

Poefte, 11 Deel, bladz. 106 het daar dus vertolkt: en ook<br />

hier dunkt mij thands met den Heer SCHEIDIUS, dat<br />

men het zeer wel kan vertalen: Juda zal mijn rijks-ftaf<br />

zijn. David wordt dan verbeeld, als de Veldheer of Koning,<br />

wien Efraim tot een helm was, en die Juda tot zijnen<br />

ftaf gebruikte in dien zin, als ik in de korte aanmerkingen<br />

heb opgegeven , want die blijft dezelfde. Het is<br />

welwaar, dat het ons vreemd, en zelfs hard zal voorkomen,<br />

dat Juda met een ftaf vergeleken wordt; dan men<br />

gedenke, dat men een Oostersch Dichtftuk leest, en dat<br />

deze vergelijking niet harder is, dan de vergelijking van<br />

Efraïm met enen helm, en van Moab met een waschvat,<br />

gelijk ook HENSLER zeer wel heeft aangemerkt.<br />

L X 1: 6.<br />

ipvr 'KT tvtrv rru vertalen onze Nederlandfche Overzetters,<br />

gij hebt [mij] gegeven de erfenisfe der genen, die<br />

uwen raam vrezen. Dus ook VENEMA, dedisti hereditatem<br />

timentium nomen tuum, en door die erferds verftaa<br />

men


C 125 )<br />

trien dan zo veel als bezitting; dan daar het Hebreeuw»<br />

fche vy ook kan vergeleken worden met het Arabifche<br />

ij"J*3 in de betekenis van ene heftige begeerte komt mij<br />

de uitlegging dezer woorden , welke mij een mijner vrienden<br />

heeft medegedeeld, veel gefchikter voor, gij geeft de<br />

hegeette van hun, die uwen naam vrezen, of gelijk ik<br />

vrijer vertaald heb, gij geeft uw dienaars V geen zi j fineken.<br />

Dit fchijnt mij met den gehelen inhoud van dit lied<br />

beter te ftroken, het welk den Dichter als een ijverig en<br />

ootmoedig bidder om de Godlijke hulp voordek, en waarin<br />

dus ene erfenis of bezitting geheel in geen aanmerking<br />

komt: ook, dunkt mij, zou er dan -b bijgevoegd zijn,<br />

of gezegd zijn "po n»"v nro gij geeft ene bezitting<br />

aan uwe vereres.<br />

L X I 1: 5.<br />

Dat vin een fout van de affchrijvers is, lijdt geen twijfel,<br />

wijl alles hier voor het overige in het meervou vig<br />

getal is: de ouden hebben hier ook allen een adfixum plu*<br />

rale gelezen, waarom HOUBIGANT denkt, dat zij<br />

orvaa gelezen hebben. Het kan zijn; alleen is het misfchien<br />

nog eenvouwiger, dat zij waa in denzelfden zin<br />

hebben gelezen, zo dat door den tijd de O zij uitgefleten,<br />

wanneer er aanftonds vsa uit kwam. Dit kan, dunkt mij,<br />

gemaklijker gebeuren, dan dat orwa in vaa veranderd<br />

werd. De voorbeelden van letters, die in de handfchriften<br />

bij verloop van tijd zijn uitgefleten, en aanleiding ge-<br />

1 ' ge-


C 1*6 )<br />

geven tot verf'lullende lezingen, zijn zeer menigvuldig;<br />

men zie er enigen van bij J. W. SGHROEDER, Obfervat.<br />

in difficiliora quaedam Pfaknorum loca, pag. 57.<br />

L X I I I : 11.<br />

Hoewel de verklaring, die SCHULTENS gegeven heeft<br />

yan de woorden nn np bv imu'1 gemaklijker zou zijn, indien<br />

er gelezen werd top nu') of ODT, weet ik evenwel<br />

tot nog toe gene, die beter is: het geen men ook zou<br />

kunnen zeggen van Jerem. XV<strong>II</strong>I: ai, waar men dezelfde<br />

fpreekwijs vindt. MiCHAëtls , Supplem. Lex.<br />

Hebr. pag. 363 leidt yin af van Tu traxit, 'en vergelijkt<br />

^^-a-^, hetwelk GOLIUS verklaart confodit basta, en<br />

insgelijks reliquit impaclam in eo hastam, het welk ook<br />

door KNAPP gekozen is, die het vertaalt: fie werden<br />

met dem fichwerdt durchbohrt: dan ten onrechte, daar<br />

W "iet kan komen van TIJ, en op alk andere plaatfen<br />

zeker tot UJ behoort.<br />

L X I V: 8.<br />

oxns heb ik bij anua gevoegd en aan rvrt de betekenis<br />

van vallen of zinken, nederzinken gegeven, zo dat het


C m 3<br />

eigenlijk zij: ijlings zullen hunne wonden tinken, dat is,<br />

hun tullen diepe wonden ge/lagen worden. Ik heb in deze<br />

opvatting den Heer SCHROEDER ten voorganger.<br />

De betekenis van zinken of vallen treft men aan in het<br />

Arabifche<br />

1<br />

*, gelijk met een woord aangewezen is<br />

bij Pf. XXXI: 13. Zo komt het voor in de Nawabig,<br />

num. 83.<br />

Die der begeerlijkheid den vrijen teugel viert<br />

Zinkt in den diepften afgrond néér.<br />

In de Excerpta Hamafae, pag. 390.<br />

Trekt gij met hem door bergachtige ftreken, gij ziet hem<br />

op de bergen neder va Hen, gelijk een arend nedervalt op<br />

zijne prooi.<br />

IBN DOREID VS. 73, fprekende van een zwaard,<br />

Eet


( "8 )<br />

Het welk, wanneer het in het lichaam zinkt, dat, daar<br />

het te voren één geweest was, dubbeld maakt, dat is, zo<br />

fcherp is, dat, wanneer het in het lichaam zinkt, het<br />

zelve aanftonds in twe'én fplijte.<br />

Zo ook in de Monumenia vetustiora Araliae, door A.<br />

SCHULTENS uitgegeven, pag. 24.<br />

Zij vielen op den vorst des volks aan, en overrompelden<br />

hem met hunne zwaarden, zo dat hij uit de hoogte op<br />

den grond nederzonk.<br />

Andere voorbeelden ga ik met opzet voorbij. Men kan<br />

ook vergelijken, het geen SCHULTENS heeft aangetekend<br />

op Spreuk. X: 3. — Dat het masculinum rn bij het<br />

femininum noo gevoegd wordt, zal niemand bevreemden<br />

die de Syntaxis van den Heer SCHROEDER naziet, Reg.<br />

LVI, num. 3.<br />

L X I V : ij.<br />

In het laatfte lid van dit vers wordt Yiunn doorgaands<br />

vertaald door vlugten; dan, hoe zeer dit woord deze betekenis<br />

zeker hebbe, daar evenwel in de parallelie het<br />

. woord.


c "0 ;<br />

woord KT fchrikkeh aan het zelve beantwoordt, heb ik hef<br />

liever verkozen door beven te vertalen, welke betekenis SLS<br />

in het Arabisch eigenlijk heeft, en van waar de beteke­<br />

nis van vlugten in oorfpronglijk is, die van denzelfden<br />

oorfprong bij de Arabieren in het verwandte ^ - i is afgeleid.<br />

i>Ui namelijk en jü3 heeft de oorfpronglijké<br />

betekenis van ginds en her bewogen te worden , gelijk men<br />

zelfs uit de Arabifche Lexica zien kan: van daar wordt<br />

het gebruikt van de beving van het lichaam door fchrik<br />

en verbaasdheid, welk gebruik vooral in den Syrifchen<br />

tongval gebruiklijk is, gelijk men bij CASTELLUS,<br />

Lex. Heptaglott. Col. 2240 zien kan. De betekenis varl<br />

been en weder bewogen ie worden vindt men ook meer in<br />

het Hebreeuwfche DJ, bij voorbeeld, 1 Kon. XIV' 13.<br />

Jerem. XV<strong>II</strong>I: 16. Pf. XLIV: 15 enz.<br />

L X V: 6.<br />

In het laatfte lid hebben reeds HOUBÏGANT en anderen<br />

ene fout vermoed , wijl de woordvoeging van<br />

a-pm Q> vrij hard en ongevoeglijk is. Het is zo, men<br />

vertaalt het wel de zee der verafgelegenen, dat is, aan<br />

welke de verafgelegenfte volkeren wonen; dan men zal bezwaarlijk<br />

een voorbeeld van zulk ene fpreekwijs kunnen<br />

bijbrengen. Ook komt de vertaling van onze Nederlandfche<br />

overzetting der verafgelegenên aan de zee rrèt deü<br />

aart der Hebreeuwfche tale niet overeen, wijl bet dan<br />

zou moeten zijn a-n o


C 130 3<br />

Üjks: ik geloof dus vrij zeker, dat hier ene verbetering<br />

moet plaats hebben, en ook de meefte oude Overzetters<br />

hebben dit begrepen: de Vulgata fchijnt gelezen te hebben<br />

O'pm o'n'i, wanneer hij vertaalt et marium extremorum,<br />

de Syriër, die het overzet j._Q~*«>j5 v_iQ-iQ--i?o<br />

en van verafgelegene volkeren heeft misfchien in zijn handfchrift<br />

gehad cy oj». De Chaldeeuwfche uitbreider kan<br />

veel licht o»si gelezen hebben, daar hij het dus uitbreidt:<br />

Nnao' p Wftn NO' nÜ31 en der eilanden van de zee, dit<br />

verre van het vaste land verwijderd zijn ; ten zij men denken<br />

wille, dat hij den gewonen tekst dus verklaard heeft.<br />

De LXX, die het overzetten *«< T«» è» H«A«W» ft«xp«v,<br />

hebben de gewone lezing gevolgd. Vergelijk KOEHLER.<br />

in EICHHORNS Repertorium, X Dtel, bladz. 113,<br />

114. Men zou intusfchen verfcheidene verbeteringen kunnen<br />

maken; mij echter komt niets eenvouwiger voor, dan<br />

dat men ftelle, dat O'pm in fommige affchriften gefchre-<br />

Ven is opril, gelijk het toch bekend is, dat de affchrijvers<br />

in het bijdoen of aflaten der zogenaamde matres ItEtionis<br />

zeer willekeurig te werkc gaan, wanneer het zeer gemaklijk<br />

kan gebeurt zijn, dat de o bij ongeluk twemaal herhaald<br />

is, omdat er juist een woord, het welk met een o<br />

begint, namelijk pn op volgt, zo dat in de handfchriften,<br />

waarin men eertijds de woorden, zonder dezelve te<br />

onderfcheiden, aan eikanderen fchreef, geftaan hebbe<br />

pnnprw voor poprW. Ik ben deze lezing gevolgd,<br />

wanneer ik het vertaald heb de verstgelegen lusten, eigenlijk<br />

de verstgelegen zee. Dikwijls toch gebeurt het,<br />

dat in de oude handfchriften ene of meer letters bij vergisfing<br />

herhaald worden. Zo vindt men bij HERODO-<br />

TUS <strong>II</strong>I: 136 IK Kgjjraw voor E» fi)r«»»5, gelijk WESSE-<br />

LING en VALCKENAAR den tekst te rechte verbeterd<br />

hebben, welke laatfte ook meer voorbeelden bijbrengt,<br />

waarbij ik nog anderen uit Griekfche en Latijnfche fchrijvers,


( i5i }<br />

vers, als ook uit den Hebreeuwfchen tekst zou kunnefl<br />

voegen: dan ik vergenoeg mij met maar een enkel voorbeeld<br />

bij te brengen van ene merkwaardige fout, die uit<br />

dezen oorfprong in den Hebreeuwfchen tekst is ingeflopen,<br />

en nog tot andere verfchillende lezingen bi{ tijdvervolg<br />

aanleiding gegeven heeft: men leest het Riekt. XX:<br />

38, waar onze Hebreeuwfche tekst dus luidt: m nmn<br />

lvr\ lp jtabn rw^b mivrk ati aisn u-j htntr mh, alleen<br />

met dit onderfchcid dat fommige uitgaven air» voor an lezen.<br />

Dit mn is ter dier plaats geheel overtollig, en ftoort<br />

den zin geweldig : onze Overzetters fchijnen er daarom ook<br />

zeer verlegen mede geweest zijn, en het uit verlegenheid<br />

afgeleid te hebben van run en het dan met pn>n mm te famen<br />

gevoegd te hebben, wanneer zij het vertalen: en de<br />

mannen Isra'êls hadden enen bejlemden tijd met de achterlage,<br />

wanneer zij ene GROTE verhefing van rook van de<br />

fiad zouden doen opgaan. De ouden hebben dit ain of weggelaten,<br />

of iets anders voorliet zelve gelezen. Hou GI­<br />

GANT zet er, volgends zijne gewoonte, zeer willekeurig,<br />

Tprh voor in plaats , zo dat het zij, de mannen Israëli<br />

hadden enen heflemden tijd met de achterJage om zich omtekeren:<br />

dan wat let ons, dat we niet zouden denken,<br />

dat eerst het woord aixn door nalatigheid der affchrijvers<br />

•is herhaald geworden, en naderhand door andere affchrijvers,<br />

omdat ze het- niet verftonden, of weggelaten, in<br />

an, of in ain veranderd is ?<br />

Nog een woord van het eerfte gedeelte van dit vers. Ik<br />

volg hier de opvatting van den Heer SCHROEDER, volgends<br />

welke nixnu in' enen goeden zin betekent heerlijke weldaden<br />

van God, gelijk Deut. X: 21 en a Sam. V<strong>II</strong>: 23.<br />

lawn eigenlijk gij antwoordt ons, betekent gij doet ons wel,<br />

of helpt ons. Vergelijk van dit gebruik van rijp de aanmerking<br />

op Pf. XLV: 5; cn dit né wordt op dezelfde<br />

Wijze en in denzelfden zin met twe accufativi verbonden,<br />

I 2 Cm.


C 132 )<br />

Gen. XLI: 16. Eindelijk is pis voor pisa te nemen,<br />

goedgunjliglijk, door ene billijke en milddadige goedheid,<br />

zo dat het na de woorden zijn zoude; gij bewijst ons<br />

heerlijke weldaden door uwe goedertierenheid, dat is, gelijk<br />

ik het vrijer gegeven heb, Gij doet ons door uwe goedheid<br />

heerlijk wel. Deze zo eenvouwige verklaring doet<br />

cns dc hardere verklaringen van fommigen, en de veranderingen<br />

in den tekst van anderen gemaklijk misfen.<br />

L X V: 11.<br />

Wat men hier door amn en tmn. te verftaan hebbe is<br />

zeker moeilijk. Het komt mij waarfchijnlijk voor, dat<br />

atèm de voren en D'TVU de opgeploegde kluiten zijn, die<br />

de landlieden ruggen plegen te noemen: immers wat het<br />

eerfte dezer woorden betreft, de LXX, wier gezach niet<br />

geheel te verwerpen is , vertalen het hier en Job XXXI: 8<br />

ivMm. Hier komt bij het uitdruklijk gezach van den<br />

Arabifchen tongval, in welke pJ~$ het zelfde is als<br />

ój,±-=J een voor, welke in het land gemaakt wordt om<br />

erin tezaien, gelijk het door FIRUZABADI wordt uit­<br />

gelegd; welke ook de oorfprong van deze betekenis ge­<br />

weest moge zijn, waaromtrend ik mij in geen onzekere<br />

gisfmgen wagen wil, hoewel mij de afleiding van (rlrè*<br />

breken, door CLODIUS, SIMONIS en VENEMA bij­<br />

gebracht, niet onwaarfchijnlijk voorkomt: terwijl einde­<br />

lijk , gelijk men uit de korte aanmerkingen zien kan, deze<br />

betekenis zich ook voor den famenhang uitnemend wel<br />

fchikt.


C 133 )<br />

fchikt. Zijn nu vxhn voren, dan is het natuurlijk, dat<br />

door tniu de opgeploegde aarde of r/e ruggen, die door<br />

het ploegen gemaakt worden, te kennen gegeven worden;<br />

en deze betekenis fchijnt het woord nru te vorderen, gelijk<br />

COCCEJUS reeds heeft opgemerkt: ook heeft mea<br />

voor dezelve enig gezach in den Arabifchen tongval; daar<br />

betekent i>-a. eigenlijk fnijden, infnljden; hiervandaan<br />

té i *<br />

heeft men, onder anderen *\>-4" eigenlijk ene infnijding,<br />

en daarna volgends GOLIUS, linea feu ftria<br />

in dorfo afini, quae alterius est coloris, quam reliquum<br />

corpus, of, gelijk GJEUHARI heeft, welken GOLIUS<br />

woordelijk heeft overgezet: ^y-'s ^y-'^-^i ü.k-'iO^<br />

&-hj-l vJj,_3L_3rN_i ^U-A-SCN}.^ ^g-Ji Zulk een ftreep<br />

op het lichaam, als volgends GJEUHARI ^J---* betekent,<br />

was ook gefchikt om enen weg te betekenen , die<br />

als een ftreep is, welke een land doorfnijdt, vooral een<br />

weg op enen berg, die van ene andere koleur is, als de<br />

Weg, en heeft in het meervouwig «^J—^. Zo zegt de<br />

Allerhoog/Ie: de wegen op de bergen zijn wit en rood<br />

(Kor. XXXV: 27) verflaande daardoor wegen, welke van<br />

de overige koleur der her gen verfchillen. GOLIUS heeft<br />

I 3 hier-


C 134 )<br />

hiervan deze glosfe gemaakt: via ejusque tractus, trames,<br />

peculiariter in monte, diverfi coloris a reliquis parui<br />

ÖS / ><br />

tibus. Van dit Sj--^ komt het ook, dat Oj—acs^o^<br />

volgends GJEUHARI, ZO veel betekent als £<br />

L.A.U-£==><br />

ü_A-l_=rN^s bj.Ja-.*± &_A_5 een kleed met flrepen van<br />

verfcheidene kleuren. Uit dit alles blijkt, dat men aan<br />

iru uit vergelijking van den Arabifchen tongval zeer wel<br />

de betekenis van een ftreep kan geven, gelijk op een lichhaam,<br />

of op een kleed, waardoor dat geen, waarop dezelve<br />

is, als doorfneden wordt; tevens zien wij hieruit,<br />

dat het geen zich op wegen of in de aarde van het overige<br />

onderfcheid en het zelve, als een ftreep, doorfnijdt, ook<br />

dus kan genoemd geweest zijn: er is derlialven niets<br />

vreemdsin, dat ps *"inj ftrepen des lands, in tegenoverftelling<br />

van px 'nbn voren zo veel betekent als ruggen,<br />

waardoor het land, als door zo vele zich boven de oppervlakte<br />

der aarde verheven betonende ftrepen doorfneden<br />

is. Men kan er misfchien tot meerdere opheldering<br />

nog bijvoegen, dat ook in den Chaldeeuwfchen tongval<br />

pn: zo veel zijn, als verhevene, boven de oppervlakte<br />

O / J<br />

liitftekende plaatfen, [even als bij de Arabieren Oo—^.<br />

Jez. XL: 4, waarover men BUXTORF kan nazien,<br />

Lex. Chald. et Thalm. col. 388, en dat ook de Arabieren<br />

meermalen alle verhevenheden, die zich boven de oppervlakte<br />

der aarde vertonen, en zich tevens in de lengte<br />

lütftrekken, met zodanige ftrepen vergelijken. Zo zegt<br />

ZOHEÏR, in zijne Moallakah, dat de overblijffels der<br />

woning van Omm Aufla in de zandige woeftijne waren als<br />

és ftrepen van het hlanketfeï, waarmede de aderen der handen


C 135 )<br />

den befchildert zijn. Zo ook in de Moaïïakah van THA-<br />

RAP HA, vs. i , waar men dc aantekening van REIS RE<br />

kan vergelijken, pag. 45, 46. Noch met een woord<br />

merk ik aan, dat de infinitivi nn en nnj hier zeer gevoeglijk<br />

kunnen genomen worden, als gerundia in do bij de<br />

Latijnen, zo dat zij de wijze aanduiden, waarop God,<br />

volgends w.'io, het land bereidt. Vergelijk SCHROE-<br />

DERS, Syntaxis Hebr. Reg. XC.<br />

L X V I I I : 5.<br />

Jeheva is zijn naam. Elk ziet, dat ik in deze overzetting<br />

CAPELLUS en anderen gevolgd ben, die, in fted'e<br />

van !T3 lezen tv o. Alle oude overzettingen fchijnen dus<br />

gelezen te hebben, en dit is de reden, dat ik deze lezing,<br />

die daarteboven enen goeden zin geeft, boven andere uitleggingen<br />

dc voorkeur geef. Ik kan er echter niet van tusfchennog<br />

ene poging van enen mijner waardige vrienden hier<br />

bij te voegen, die alleen ia» leest voor lat?; cn dat afleidt<br />

van naaf, het welk hij vergelijkt met het Arabifche<br />

V—«jj dat met een c_> te famen gevoegd, volgends<br />

GOLIUS betekent, extulit, elevavit rem: zo dat het zou<br />

zijn verhoogt Jehova, dat is, verheft Jehova's roem. Men<br />

zou, volgde men deze punBatie van latf het ook kunnen<br />

Vertalen, verheft u op Jehova, dat is, roemt op Jehova<br />

«Is op uwen Schutsgod.<br />

L X V<strong>II</strong>I:


C 13S )<br />

LX V<strong>II</strong>I: 14.<br />

Omtrend de betekenis van eynsw kan men, voor zo verre<br />

ik zie, niets, dan gisten. Van alle gedachten over dit<br />

woord is mij in langen tijd gene waarschijnlijker voorgekomen,<br />

dan die van watergaten, waaruit de beeften gadrenkt<br />

worden, welke MICHAÖLIS, not. ^ L O W T H ,<br />

de Po'èfi Sacra Behr. pag. 563, gekozen heeft, dien<br />

, ook SCHNURRER, DATHE, KNAPP, DOEDER-<br />

I LEIN en anderen volgen. Men doet dit niet geheel<br />

zonder bewijs; dan het bewijs, hetgeen men er, op het<br />

voetfpoor van MICIÏAÜLIS, voor bijbrengt is zeer zwak;<br />

daar men, alleen met GOLIUS raadplegende, aan het<br />

Arabifche CWA-.AU de betekenis geeft van bibit: ik had<br />

dit, eer dat ik in de gelegenheid was , om over dit woord<br />

de Arabifche Grammatici intezien, zelf gedaan; dan de<br />

Heer SCHROEDER, fchreef mij ten opzichte van dit<br />

woord, dat s—w bij de Arabieren van fpijs en<br />

drank gebruikt wordende, zo veel betekent als ongezond,<br />

nadelig voor de gezondheid te zijn, waarvandaan de betekenis<br />

van ongezonden drank te drinken, die, hoe ruim<br />

ook genomen, den dorst niet lescht, gefproten is; en<br />

deze is bet, welke GOLIUS bedoelt, als hij het uitlegt:<br />

muit urn bibit, non expleta fti, het welk, bijna woordelijk<br />

ene overzetting is van deze glosfe van GJEUHARI,<br />

/o / //os / / /<br />

Vsn daar wordt het ook tot andere dingen overgebracht;<br />

ff


C -37 5<br />

zo wordt, gelijk de Heer SCHROEDER mij insgelijks<br />

heeft aangewezen, bij ABULOLA CJ*-&.-*»>~*<br />

eigenlijk een ongezonde rijkdom, door den Scholiast uitgelegd<br />

&-£=^_A_3\ \^_A_1_Ï j foy j^/fo geluk<br />

of if. De betekenis van drinkplaat/en van beeften<br />

kan dus geheel in geen aanmerking komen: maar welke<br />

dan? hier ben ik zeer verlegen: ik zou er wel het zelfde<br />

door verftaan, dat elders met den naam van histro wordt<br />

te kennen gegeven, namelijk //rites fócariaë, waarvan<br />

men de korte aanmerkingen op Pf. CXI11: 7 kan nazien;<br />

dan uit vergelijking van het Arabifche S_«UA3V. het<br />

welk van oi-'^ of van ^y-A-'i komt, (hieromtrcnd<br />

verfchillen de Arabieren zeiven) geloof ik, dat niflBrn een<br />

plurale is van nfltwt, het welk moet afgeleid worden van<br />

«p'x of nattf: ja offchoon men het al van ra» afleidde,<br />

zou hier uit nog niet volgen , dat niflarx en na» het zelfde<br />

betekenen: daar mij dan ook dit niet behagen kan,<br />

houd ik mij het liefst bij de gisfing van den Heer<br />

SCHROEDER, die het hier en Gen. XLIX: 14 neemt<br />

voor fchotten , tusfchen welke de beeften in de Hallen liggen<br />

, van de betekenis van iets vast te fte/len, zo dat het<br />

onbeweeglijk fta, welke nssf heeft, waarvan zulke fchottenzttx<br />

wel kunnen genoemd geweest zijn, wijl die vast<br />

gefle/d Waren tusfchen de ftallen, en dit kan naderhand<br />

in het algemeen voor ftallen gebruikt zijn geweest. -~ In<br />

de uitlegging der vergelijking van de met goud en zilver<br />

bedekte duiven, zie ik met blijdfchap, dat de Heer VAN<br />

DER PALM dezelfde gedachte heeft, die ik had voorge-,<br />

field,<br />

ï$ LXV<strong>II</strong>I;


C 138 )<br />

LXV<strong>II</strong>I: 15.<br />

De verklaring van pSsa ihtan komt mij tot nog toe de<br />

gemaklijkfte voor. Ik voeg er alleen nog bij", dat de be­<br />

tekenis van helderheid, en zelfs fchitterende blankheid<br />

ook in het Arabifche g s<br />

-*-ï moete geweest zij"n, wijl<br />

f^y-sd^—volgends FIRUZABADI gebruikt<br />

wordt van de fchitterende punt van een piek. — De zwarigheid,<br />

die DATHE maakt tegen zijne uitlegging, zou<br />

ook tegen deze kunnen ingebracht worden, dat namelijk<br />

de tertia perfona feminina niet imperfonaliter genomen<br />

wordt; dan dat de geleerde man zich daaromtrend vergist<br />

heeft, kan men zien uit SCHROEDERS Syntaxis<br />

Hebr. Reg. LXI.<br />

LXV<strong>II</strong>I: so.<br />

Hij, die ons overlaadt. MICHACLIS, SCHNUR­<br />

RER, VAN DER PALM en anderen, brengen tegen deze<br />

verklaring in, dat opp overal in enen kwaden zin voorkomt,<br />

en dat het dus met het gebruik van dit woord niet<br />

overeenkomt, om het van weldaden of gaven te nemen;<br />

dan behalven, dat oov beladen, opladen betekent in enen<br />

gemenen zin, die nog goed nog kwaad is, {fenfu medio)<br />

zou


C 139 )<br />

zou ik ook kunnen vragen, of de betekenis van verdrukking<br />

dan meer met het gebruik van dit woord overeenkome?<br />

ook dit zal men niet kunnen bewijzen. Over de betekenis<br />

van BW zie men A. SCHULTENS, Clav. Dialecl.<br />

pag. 266, °6j en Comment. ad Proverb. pag. 214.<br />

Die maar den THESAURUS van GESNER in de woorden<br />

onus, onustus en onero «aflaat, zal duidelijk zien, hoe<br />

dikwijls dit denkbeeld van beladen te worden ook in enen<br />

goeden zin genomen worde.<br />

LXV<strong>II</strong>I: 27.<br />

Ssa?' npan is ene fpreekwijs, die den uitleggeren niet<br />

weinig moeite veroorzaakt heeft. Men kan er bij KOE H-<br />

LER in EICHHORNS Repertorium, X<strong>II</strong>I Deel, bladz.<br />

123, 124 verfchillende gevoelens over lezen, die ik niet<br />

zal herhalen. In mijne vertaling ben ik dezelfde gedachte<br />

gevolgd, welke ook onze Overzetters hebben, wanneer<br />

zij het vertalen: gij die zijt uit den fpringader Israëls,<br />

dat is, gij die uit Israël gefproten zijt, of gij kroost van<br />

Israël: dan ik moet bekennen, dat het mij meer of min<br />

hard fchijnt deze woorden dus te vertalen: wilde dc<br />

Dichter dit, zou hij dan niet gezegd hebben; ah*<br />

irnhw upDO die gij zijt uit de fprinkader Israëls, ol iets<br />

diergelijks: ik acht het dus ene gelukkige gisfing, welke<br />

de Heer SCHULTENS mij heeft medegedeeld, die npa<br />

afleidt van TB , en het vergelijkt met j*-**—* > het welk<br />

hij GOLIUS uitgelegd wordt loens firmus, quo quis quiefcit,


feit, en met y-S**Z*M»-ja firma fedes et manfio, ubi<br />

quis agit refidetve, en vervolgencis voor Ups» leest npa,<br />

zo dat ivrw npo, eigenlijk de vaste plaats of de fierke<br />

vesting van Israël, ene befchrijving zou zijn van Jehova,<br />

en zo veel betekenen zou, als Israëls befcherm God, gelijk<br />

zo W iis en diergelijke fpreekvvijzen zeer bekend<br />

zijn; waarom hij het ook vertaalde Israëlis praefidium.<br />

Volgde men intusfchen deze gisfing, dan zou men misfchien<br />

ook aan Tipa de betekenis van ene bron kunnen laten:<br />

God zou d°.n de bron van Israël kunnen genoemd worden,<br />

inzoverre hij Isiaëls algeuoegzame begunftiger was, van<br />

wiens goedheid, als uit ene levendige bron, aan dat volk<br />

overvloed van heil en geluk toeflroomde. Dus Wordt er<br />

niet alleen Pf. XXXVI: 10 gezegd, dat bij God o"n npo<br />

de levensbron is, maar hij wordt ook zelf 0"n o-a npa<br />

de bron van levend, dat is altijd vlietend water genoemd ,<br />

Jerem. <strong>II</strong>: 13. XV<strong>II</strong>: 13. Men zou dan dit vers vertalen<br />

kunnen:<br />

Looft God in uw vergaderingen,<br />

Den lieer, die Isrels bronwel is.<br />

En dit, gelijk ik thands zie, is ook de gedachte van<br />

HARE. Intusfchen heb ik ook nog ene andere gisfing<br />

gemaakt, volgends welke men npnn kan behouden, of<br />

met ene zeer kleine verandering, overeenkom (lig alle de<br />

oude overzetters, uitgenomen den Chaldeeuwfchen uitbreider,<br />

'llpoa lezen, het welk echter in den zin zelve<br />

geen, althands weinig verfchil maakt, namelijk door we­<br />

derom *iipn met t/~-


C 141 5<br />

plaats v)aar men zijn vast verblijf houdt', voorbeelden,<br />

die dit bevestigen, kan men genoegzaam in het Lexicon<br />

van WILMET vinden, hetwelk ik niet zal uitfchrijven:<br />

met den naam van ^iO»' npo de vaste verblijfplaats van<br />

Israël, ot bvmr 'Hpo de vaste verblijfplaatfen van Israël,<br />

zal dus zeer gevoeglijk of Jeruzalem, of liever geheel Paleftina<br />

kunnen betiteld zijn, als waar dit volk zijne vaste<br />

woning had, en dus zou men het kunnen vertalen:<br />

Looft God in uw vergaderingen,<br />

Den Heer uit Israëls verblijf<br />

of, zomen nipn leest, uit Isr els woningen. Althands ife<br />

zie geen reden, waarom Paleftina niet even zo wel het<br />

verblijf van Israël kan genoemd worden, als, bij voor­<br />

beeld, het Paradijs en het vast<br />

verblijf'der gelovigen genoemd wordt, Kor. Ui 34. XL:<br />

42. LXXV: 12 en de hel JyJk het vast verblijf'der<br />

verdoemden, Kor. XIV: 31, om geen andere voorbeel­<br />

den uit Arabifche fchrijvers bijtebrengen. Ik geef intus­<br />

fchen dit alles weder niet hoger op, dan gisfingen, wells \<br />

ik aan kundiger oordeel ter beproeving aanbeveel.<br />

L X V I I I : 28.<br />

Hoe hij de wegen vul. Dus vertaal ik, op het voetfpoor<br />

Van den Heer SCHROEDER, het Hebreeuwfche cni.<br />

Hoe


C 142 )<br />

Hoe verfchillend de gedachten der geleerden over dit.<br />

woord zijn, is bekend. Ik voor mij zie geen<br />

den om hier van de gewone lezing aftcgaan, gelijk<br />

HOUBIGANT, MICHAÜLIS en anderen doen;<br />

te meer daar dezelve door het gezach der LXX bevestigd<br />

wordt, die het overzetten £» s*s-«, en dus als<br />

een participium van om, waarvan nnmn, dat zij meermalen<br />

door ?«c«rff vertalen: en daarmede komt ook de<br />

Syrifche , de Latijnfche en de Arabifche overzetting overeen.<br />

De verklaring van den Heer SCHROEDER maakt<br />

den zin zeer fchoon, daar dus zeer fraai Benjamin, hoewel<br />

die onder de kleinfte Hammen was, (1 Sam. LX: 21)<br />

echter thands in zo grote menigte nog hier tegenwoordig<br />

ware, dat alle wegen als door denzelven opgeftopt en opgevuld<br />

wierden: zij rust op het gezach van den Arabifchen<br />

tongval, in welke f*j> zo veel betekent als<br />

iets zo te vervullen, dat het geheel en al opgeftopt worde<br />

: zo wordt het bij voorbeeld gebruikt van een vat of<br />

iets diergelijks, het welk zo opgeftopt is van vocht, dat<br />

het zelve over den rand ftromende, overal henen vloeit;<br />

het welk de betekenis heeft veroorzaakt, die GOLIUS<br />

dus heeft uitgedrukt fluxit, fluxilisve fuit reu Voornamelijk<br />

echter vindt men die betekenis in het verwandte<br />

fb>S, het welk GJEUHARI dus uitlegt ^<br />

c<br />

(_yJ^L^ j^sbj dat is, mrdt gebruikt<br />

van iets, het welk vol zijnde overloopt. Hiervan<br />

«_x-AoJi_3^ C*~M&s van een boordevolle fchotel, e<br />

f/ójy een vat, het welk tot overlopens toe vervult is.<br />

o /1<br />

Insgelijks j»«3y, ene menigte van menfehen, die overal<br />

verfpreid zijn, die als het ware alle wegen en plaatfen tot<br />

over-


( 143 ><br />

overlopens toe opvullen. Zo ziet men dan, hoe ook Ben»<br />

jamin hier kan gezegd worden om, dat is zich overal<br />

verfpreidende, en alle wegen als het ware opvullende.<br />

Hoe groot het heir van Judas vorfien zij enz. Ook hier<br />

volg ik de mening van den Heer S C H R O E D E R , en van<br />

SiwoNIS in zijn Lexicon, pag. 902, die niet alleen<br />

f-^-j* vergelijkt, het welk in de V<strong>II</strong>I Species door Go­<br />

lius wordt uitgelegd accumulata fuit res et congejia,<br />

volgends F I R U Z A B A D I , die het dus heeft:<br />

maar ook (*-^=V y het welk dezelfde oorfpronglij-<br />

ke betekenis heeft, als f-V, gelijk blijkt uit de vol-<br />

gende uitlegging van G J E U H A R I : ijr*»—" ^-£=SJ\<br />

waaruit, gelijk elk zien kan, G O L I U S zijne uitlegging<br />

ontleend heeft: wanneer hij op dit woord dus fchrijft:<br />

^_f=r>jy congesjït, coagmentavit, coacervavit. VI et<br />

V<strong>II</strong>I Pasfiv. et, ita denfus compa&usque evafit. Van daar<br />

betekent ook en r/—^=V ene op een gehoop­<br />

te menigte van menfehen, denfum compaclumque agmen,<br />

gelijk G O L I U S volgends F I R U Z A B A D I heeft; juist<br />

derhalven in dezelfde betekenis, als hier. rraJi voorkomt.<br />

Meer van dit woord, vooral uit de Arabifche woorden­<br />

boe-


{ I« ><br />

boeken van GJEÜHARI en FIRUZABADI bijtebrengen,<br />

acht ik overtollig, daar het gezegde genoeg is ter<br />

ftaving der opgegeven betekenis van het woerd non.<br />

L X I X : ti.<br />

Ik weende uit al mijn hart. Li het Hebreeuwsch<br />

WU caiM IViaw, eigenlijk plorabam in jejunio animam<br />

meam, dat is, quoad animam meam, volgends den Heer<br />

SCHROEDER, dien men over deze conftruclie kan vergelijken<br />

in zijne Syntaxis Hebr. Reg. LXX. — In den<br />

tekst mijner vertaling is hier een fout; men moet lezen:<br />

Ik vastte, en weende uit al mijn hart.<br />

L X I X : 13.<br />

De zin van het twede lid van dit vers is niet volmaakt -<br />

indien men met leest


( 145 3<br />

LX IX: 14, 15.<br />

De verdeling der leden van deze versfen, welke ik gé-»<br />

kozen heb, om de parallelie zo veel te volmaakter te doen<br />

zijn, is deze:<br />

jtm rtp rorv f> 'jvjan '3x1<br />

'UD -pon 313<br />

rvatta bxi t3'aa 'jVsn lx»»' DQN3<br />

Het twede lid is wei veel korter, dan de andere leden|<br />

maar dit tekent misleiden zo veel te levendiger de aandoe*<br />

ning van den Dichter.<br />

LX IX: 17.<br />

Gij doet Uw goedheid mildlijk flromen. Men zal den<br />

grond van deze mijne vertaling ras inzien, wanneer mert<br />

nadenkt, dat het werkwoord ïDn met de woorden, welke<br />

daarvan afftammen, eigenlijk gebruikt wordt van enert<br />

zwellenden ftrooni, die mildelijk vloeit, gelijk reeds door<br />

SCHULTENS meer dan eens herinnerd is, gelijk Co«tnent.<br />

in Proverh. pag. 144, 226, en elders. En meh<br />

behoeft maar het Arabifche bij GOLIUS te<br />

Vergelijken om daarvan overtuigd te worden: men ziet<br />

K daar


( 146 )<br />

daar voornaamlijk, dat J>—£*-A. ene altijdvloeiende bron<br />

betekent, welke kundigheid tot ene milde, en ais<br />

't ware altijd ftromende goedheid, volgends ene<br />

leenfpreuk bij de Oosterlingen inzonderheid zeer gemeen ,<br />

wordt overgebracht. Insgelijks is de eigenlijke betekenis<br />

van 3io vochtig, fappig te zijn, gelijk ook SCHUL­<br />

TENS herinnerd heeft, Comment. in Proverb. pag. 121<br />

en elders, het welk dus hier met non zeer wel te famen<br />

gevoegd wordt. Men vindt dezelfde fpreekwijze Pfalm<br />

CIX: ai.<br />

L X I X : 23.<br />

Hoe verfchillend de gedachten der Geleerden zijn over<br />

Cnhwh, kan men zien bij KOEHLER in EICHHOR'NS<br />

Repertorium, X<strong>II</strong>I Deel, bladz. 133, 134. Ik voor mij<br />

heb lang gedacht, dat het gemaklijkst was om te lezen<br />

eorjw', zo dat het zij:<br />

Hun disch zij hun ten fhïk,<br />

Ten valftrik zij hun vriendfchap hun!<br />

En men zou dan kunnen denken, dat hier gedoeld<br />

wordt op de gewoonte der Oosterlingen, die plechtige<br />

verbonden van vriendfchap door ene onderlinge maaltijd<br />

plegen te bevestigen, waarover men den Heer K'UY-<br />

PERS kan nazien in zijne geleerde aanmerkingen op de<br />

Reis van D'ARVIEUX, bladz. 201, 202. De Syrifche.<br />

Over-


C 14? )<br />

Overzetter fchijnt enig gezach aan deze gisfing bij te zet»<br />

ten, inzoverre, als hij ook ODiVtfi fchijnt gelezen te hebben,<br />

terwijl hij alleen maar in de puncfatie verfchilt,<br />

daar hij on^tsn heeft uitgefproken. Dan thands dunkt<br />

mij met den Heer SCHROEDER de lezing van den Chaldeeuwfchen<br />

uitbreider cxvabm en hunne offermaaltijden<br />

wel zo gefchikt: immers gelijk de ftrik en valftrik regelrecht<br />

op eikanderen flaan, zo beantwoorden ook de<br />

tafel en offermaaltijden regelrecht aan eikanderen.<br />

LX IX: 33.<br />

Dat de lezing in dit vers enig bederf ondergaan heeft,<br />

dunkt mij vrij zeker; immers, gelijk HOUBIGANT zeer<br />

wel zegt, „ D333 1<br />

?, cor vestrum incommode, postquara<br />

„ dictum est, laetentur, perfona tertia. " Hij flaat vervolgends<br />

twe lezingen voor, namelijk, om of met den<br />

Syrifchen Overzetter te lezen 'xn en inazn, welke lezing ik<br />

in mijne vertaling uitgedrukt heb, of voor a^yb te lezen<br />

0227. De eerfte lezing bevalt mij het meest, omdat zij<br />

de minfte verandering in den tekst maakt, hoewel aan<br />

den anderen kant vele handfchriften bij KENNICOTT<br />

en DE Ros si en de LXX en Vulgata lezen iso' cn inW%<br />

terwijl intusfchen maar een MS$i bij KENNICOTT<br />

0227 heeft.<br />

Kt L X XI:


( 148 3<br />

L X X 1: 16.<br />

Ik zal uw almagt loven. Eigenlijk ik zal ingaan in Jehova's<br />

mogendheden. Ingaan in ene zaak betekent zo veel<br />

als ene zaak door en door te bepeinzen, en in den lof<br />

daarvan uitteweiden. Het woord rrt? wordt ook zo gebezigd,<br />

Pf, CV: 2, het welk ik daar meer naar de<br />

kracht des woords vertaald heb door uitweiden. Ene<br />

andere verklaring van deze fpreekwijs vindt men bij DA­<br />

THE, doch die in den zin op het zelfde uitkomt.<br />

Voorts kan men bij rtrrcu het adfixum -\ verdaan, gelijk<br />

ook DATHE en KNAPP gedaan hebben : en dus<br />

is het indedaad in den zin even eens of men "pu.<br />

vond.<br />

L X X 1: 21.<br />

Maak mijnen luifler groot. Dir is de vertaling van de<br />

gewone lezing vvria mn, en daarmede komen ook de<br />

Chaldeeuwfche Uitbreider, de Syriër, Aquila en Symmachus<br />

overeen: dan de LXX, de Vulgata en de Arabier<br />

fchijnen inVu gelezen te hebben, waaraan HOUBI-<br />

GANT, en KOEHLER in EICHHORNS Repertorium,<br />

X<strong>II</strong>I Deel, bladz. 143 de voorkeur geven; dan geheel<br />

verkeerd is de reden, welke men voor deze verbetering<br />

bij-


( 149 )<br />

bijbrengt, dat de Dichter nooit zo fpreekt van zijne eigene<br />

grootheid, en dat deze lezing tegen het beloop van<br />

dit lied zou ftrijden: immers wat het eerfte betreft, nru<br />

betekent alle luifterrijke grootheid, ook van menfchen,<br />

bijvoorbeeld, Jerem. X L V : 5. Pf. CXXXI: 1, en wat<br />

het andere betreft, kan er zeker niets overeenkomftiger<br />

met den inhoud van den Pfalm zijn, dan dat David bidt<br />

om de herftelling van zijnen luifter, die door den opltand<br />

van Abfalom zo aanmerkelijk verminderd was. Het volgend<br />

lid vertaalt COCCEJUS in zijn Lexicon op het<br />

woord 33D zeer wel, et ver fa vice confolaris me, behalven<br />

dat ik het als ene bede opvatte.<br />

L X X I I: 1.<br />

Een lied van Salomo. Zo heb ik het Hebreeuwfche<br />

r\ai&7 vertaald, wijl de *? in de opfchriften der Pfalmen<br />

elders altijd den maker aanduidt: ik twijfel intusfchen of<br />

Salomo wel de Dichter van dezen Pfalm zij, wijl elk die<br />

denzelven onbevooroordeeld leest, dien veeleer op Salomo<br />

zal aanwenden, offchoon hij hem ook van den Mesfias<br />

uitlegt, dan aan hem toefchrijven. Men zou dus nahob<br />

met VENEMA en KNAPP tot den Pfalm zeiven kunnen<br />

brengen, in dezer voegen:<br />

•po T/rp-iS)<br />

K 3 0 GodJ


C 150 )<br />

0 God! verleen aan Salomo,<br />

Verleen den Koning uw rechten,<br />

En uw gerecht aan 'sKonings zoon.<br />

En zo moeten zij het begrepen hebben, die dezen Pfalm<br />

als een deel van den vorigen hebben aangezien, gelijk in<br />

fommige handfchriften bij KENNICOTT en DE ROS-<br />

SI. — Of men zou kunnen zeggen, dat nn 1<br />

?» 1<br />

? ene uitlegging<br />

is van fra 1<br />

?, welke eerst aan den rand geftaan<br />

heeft, die naderhand in den tekst ingerukt, en vervolgends<br />

op ene verkeerde plaats gefteld is; en deze gisfing<br />

fchijnt daaruit enig gezach te ontfangen, dat nniai in<br />

Vijf handfchriften bij KENNICOTT wordt uitgelaten.<br />

L X X I 1: 6.<br />

Hij zal gelijk een regen op het dorre dalen. Men vertaalt<br />

dit doorgaands nagras, pratum detonfum; dan op<br />

die vertaling heeft MiCHAëi.is, Supplem. ad Lex, \<br />

Hebr. pag. 289 niet te onrechte aangemerkt, dat afgemaaid<br />

gras integendeel zeer groen is, en geen gefchikt<br />

beeld oplevert van zulk enen ellendigen toeftand van een<br />

land, welke nodig heeft om door enen milden regen geholpen<br />

en herfteld te worden. Hij zelf vertaalt het daarom,<br />

in navolging van den Chaldecuwfchen Uitbreider,<br />

in zijne Hoogduitfche overzetting een van fpringhanen<br />

afgevreten land. Zeker geeft deze overzetting enen fraien<br />

zin; dus toch worden de onderdrukkers met een zwerm j<br />

van fpringhanen vergeleken, die het land hadden afgevreten;<br />

dan de wortel is blijven ftaan, en herftelt zich,<br />

tSoqr enen milden regen, gelijk dikwijls in het Oosten<br />

ge-


C 151 )<br />

gefchiedt, met hoedanigen regen dan hier de regering<br />

van den hier bezongenen Koning vergeleken wordt: het<br />

komt mij echter voor, dat de uitdrukking, indien deze de<br />

zin ware, wat al te onbepaald zou zijn; immers wie zou<br />

door pratum detonfum juist aanftonds verftaan een pratum<br />

detcmfum a locuftis, zo men er geen de minfte uitdrukkelijke<br />

melding van fpringhanen bij vondt? ik heb daarom<br />

gedacht om u liever in het gemeen voor dor land te nemen:<br />

dit kan het zeer wel betekenen, indien wij het<br />

Arabifche 'J?A vergelijken: dat beduidt eigenlijk fe*<br />

care, en daarvan ook tonder e, detondere, waarvan het<br />

wel kan overgebracht zijn om een land, dat dor en kaal<br />

is te betekenen, waar niets wast; eveneens, als bij voor-<br />

beeld Jy-^- bij GOLIUS is herbae omnis expers terra,<br />

et pluviae defeftu laborans; aqua, gelijk WIL MET er<br />

ter verklaring bijvoegt, omnis pluvia, indeque etiam fertilitas<br />

refe&a quaf et feclufa est, van jy-^- fecuit refecuit,<br />

amputavit. Men kan hier tevens mede vergelijken<br />

rhu px Levit. XVI: 22, en het geen daar over is<br />

gezegd door A. SCHULTENS in zijne Animadv. Philol.<br />

op die plaats.<br />

De vergelijking zal dan dezelfde zijn, als die, welke<br />

wij vinden Jez. XLIV: 3. — In de verklaring van «|«ni<br />

in het twede lid volg ik MICHACLIS, Supplem. Lex.<br />

Hebr. pag. 644.<br />

LXX<strong>II</strong>: 16.<br />

Het koren fpruite welig uit. In het oorfpronglijke<br />

na nas *n\ Men vertaalt het doorgaands daar zij een<br />

K 4 hand*


handvol koren, dan behalven dat die vertaling nïet ftrookt<br />

met den hier uitgebragten wensch, ftrijdt zij ook tegen<br />

de betekenis van het woord nos: Rabbi SALOMO JA item<br />

heeft reeds zeer wel opgemerkt, dat het veeleer<br />

vermeerdering of overvloed betekent, gelijk men kan afnemen<br />

uit het Arabifche l—CO-i^ dat eigenlijk gebruikt<br />

wordt van iets, dat wijd en zijd verfpreid wordt, en<br />

'daarvandaan overgebracht tot ene talrijke voortplanting,<br />

voornamelijk van het vee, wanneer het zelve overvloedig<br />

werpt, met welke betekenis die van ene overvloedige<br />

vrugtbaarheid van het koren, dat uit de aarde welig<br />

ontfpruitende, zich ginds en her verfpreid, zeer na<br />

overeenkomt. — De Heer SCHROEDER is hieromtrend<br />

Van dezelfde gedachten.<br />

En 't volk fpruite uit de ftad hervoort enz. Vergelijk<br />

den Heer SCHROEDER, Orig. Hebr. Cap. V<strong>II</strong>, §. 34.<br />

L X X I I I: i.<br />

Een mijner vrienden, die dacht, dat de melding van<br />

(sraël hier juist niet zeer ftrookte, giste, dat men de<br />

woorden beter dus zou kunnen afdelen:<br />

bü "\W>b 2)È5 -JX<br />

?b<br />

Ja waarlijk God is den oprechten goed;<br />

Een Schutsgod hun, die rein-van harte zijn.<br />

Ene


( 153 )<br />

Ene gisfing zeker, die zeer/raai is, dan die mi] niet nodig<br />

fchijnt, daar toch dit lied ten dienfte der Israëlieten<br />

gemaakt is: de zin is derhalven: God is den genen onder<br />

de Israëlieten goed, die rein van harte zijn.<br />

L X X I I 1: 4,<br />

De verdeling die KNAPP gevolgd is, geeft zeker enen<br />

zeer goeden zin: volgt men dezelve, dan kan men ook<br />

in het twede lid xna nemen van de frisfche en van vetheid<br />

blinkende gedaante dezer wellustelingen, van de ei-<br />

c<br />

genlijke betekenis van K*ö, y-ï, blinden, even gelijk<br />

als in het Griekfche Ai^ès en Latijnfche nitidus meermalen<br />

plaats heeft. De Heer SCHROEDER heeft intusfchen<br />

over deze plaats nog ene andere zeer fraie gisfing:<br />

te weten, daar het uit Jez. LVIH: 6 zeer waarfchijnlijk<br />

is, dat nmin banden of touwen zijn, waarmede een juk<br />

wordt aangebonden, denkt hij, dat onio 1<br />

? een fout is,<br />

die ouder is, dan alle handfchriften en oude overzettingen,<br />

en dat men daarvoor zzmh te lezen heeft, zo dat<br />

het zij, hun juk is zonder banden, dat is , zij worden door<br />

geen banden van enig juk gekneld; volgends ene gewone<br />

leenfpreuk, waardoor een juk allerleie moeilijkheden en<br />

onheilen betekent, gelijk Klaagl. <strong>II</strong>I: 27 en elders. Deze<br />

leenfpreuk wordt, naar zijne gedachten, voortgezet in<br />

het volgende lid; c=h\x xnai, het welk hij vertaalt et<br />

praepinguis est crasjities eorum: wij zouden in onze taal<br />

zeggen: zij blinken van vet; bto namelijk vertaalt hij:<br />

K 5 door


C 154 )<br />

door vet, dikte door vet, van ^ crasfum esfe, crasfefcere,<br />

het welk de eigenlijke betekenis van dit woord<br />

is; terwijl ook im van vette beeften eigenlijk gebruikt<br />

wordt. Het laatfte lid vat VENEMA ook bijna op dezelfde<br />

wijze op, als hij het vertaalt, et concreta eorum<br />

erasfitudo praenitet. Ik moet bekennen, dat mij deze<br />

gisfing bij uitftek fraai voorkomt: ik heb ze alleen daarom<br />

niet in den tekst mijner vertaling gebragt, omdat ik, daar<br />

ik nog twijfele, en zo wel als de Heer SCHROEDER,<br />

niet meer dan gisfen kan, liefst dat geen wilde plaatfen,<br />

het welk met den gewonen tekst het naast overeenkwam.<br />

L X X I I 1: 7.<br />

Ik volg hier SCHNURRER, die rftn vergelijkt met<br />

%tfmXma* 9 eigenlijk het pericardium of de hartzak, en<br />

daarna het hart zelf, en die tevens voor inn> met verfcheidene<br />

oude Overzetters IDW leest. Zie zijne Disfertationes,<br />

pag. 153, 154. De Heer SCHROEDER<br />

heeft deze plaats reeds voor hem dus uitgelegd en verbeterd.<br />

Het twede lid, 33*7 twzwn mv, vertalen onze<br />

Overzetters : zij gaan de inbeeldingen des harten te boven,<br />

het welk zeker vrij onverftaanbaar is. Verftaanbaarder<br />

is de overzetting van LUTHER, Jie tkun, was fie nur<br />

gedenken, hoe wel ook die niet nauwkeurig is. Naar<br />

mijne gedachten moet vos met nroara geconftrueerd worden.<br />

ni'3»a heb ik ij dele plans vertaald, wijl het, gelijk<br />

ook de Heer SCHROEDER heeft opgemerkt, juist zulke<br />

in."


C 155 )<br />

inbeeldingen en gedachten betekent, die enen fchoner,<br />

fchijn vertonen, uit kracht van deszelfs oorfprong van<br />

ruw eigenlijk fteken, en van daar ook fnijden; waanan.<br />

het inzonderheid gebruikt wordt voor het fnijden vu<br />

beelden en andere figuren; zo betekent het dikwijs<br />

een gefneden beeld,. Levit. XXVI: i enz. Een frai<br />

opgcfmukt beeld der gedachten, het welk men zici<br />

zeer fchoon voorftelt, wordt dus ook te rechte zc<br />

genoemd. In "üy heeft men hier vervolgends te lettei<br />

op dat bijzonder gebruik, waardoor het van ene buitel<br />

zijne oevers ftromende rivier of beek genomen wordt<br />

over het welk ik reeds gehandeld heb in de bijzonder'<br />

aanmerkingen op Pf. XV<strong>II</strong>: 3. Men ziet dus, hoe in di<br />

vers ene fraaie leenfpreuk het hart dezer bozen voorftel<br />

als ene bronwel, waaruit niets dan boosheid opwelt, ei<br />

ijdele ontwerpen met volle ftromen, als uit ene overlo<br />

pende beek, voortvloeien. De befchrijving dezer boos<br />

wichten is dus zeer fterk, als die hunne boosheid niet ii<br />

hun hart verborgen houden, noch hunne ontwerpen on<br />

uitgevoerd laten, maar uit wier hart de boosheid uit<br />

breekt, en die alles doen wat hun boze hart hun inboe<br />

zemt.<br />

L X X I I 1: 10.<br />

Hoe zeer ik in de vertaling van dit vers die uitleg<br />

ging gevolgd ben, die mij het waarfchijnlijkst voorkwam<br />

wil ik echter wel bekennen, dat ik in dezelve nog niei<br />

volkomen kan berusten. Het eerfte lid is mij minder dui<br />

fter, mits men W voor W leze : dan het twede blijf;


C 156 )<br />

nij vrij donker: de overzetting van onzen Nederlandfchen<br />

IMjbel zou ik graag in zo verre volgen, als zij xha -n<br />

overgezet hebben wateren eens vollen bekers, en het dan<br />

va-talen, waar zij wateren des vollen bekers drinken,<br />

dt is , waar zij met volle bekers water drinken, indien<br />

if maar overtuigd ware, dat in nha ene uitlating van DO<br />

ff een dergelijk woord plaats had: althands het voorieeld,<br />

dat men daarvan bijbrengt uit Pf LXXV: 9 fchijnt<br />

nij niet gefchikt te zijn, wijl vhè daar duidelijk een adfftivum<br />

is, het welk betrekking heeft op DO, dat er oniiiddelijk<br />

voorgaat. Ook weet ik niet, of het drinken<br />

•an water met volle bekers wel een gefchikt beeld zij van<br />

i i e n<br />

1<br />

wellustigen overvloed,- die hier moest gefchilderd<br />

vorden; men zou denken, dat wijn hier beter voegde<br />

tui water, het welke wel tot verkwikking kon (trekken,<br />

haar geenfins de wellust verzadigen: en die laatfte zwaigheid<br />

blijft ook bij de opvatting van hun, die K'D 'O<br />

tgenlijk wateren der volheid, dat is, overvloed van water<br />

'ertalen, het welke ik in den tekst gevolgd ben; behal-<br />

•en , dat het misfehien dan in het oorfpronglijke zou gereest<br />

zijn era N^B. — HERDER, vom Geist der Hebr,<br />

loëfie, <strong>II</strong> Deel, bladz. 357 leest het eerfte lid zo;<br />

ci hij vertaalt het gehele vers dus:<br />

Sie trinken fatt fch aus dem harten flein;<br />

Sie presfen reiche wasfer fch hervor.<br />

"io veel ik uit zijne aanmerking begrijp, verftaat hij dit<br />

inn de hardfte en tevens voorfpoedigfte dwingelandij, die<br />

uit


C 157 )<br />

uit alle, zelfs in den eerften opflag daartoe zeer ongefchikte<br />

dingen, het rijklte voordeel weet te halen: ik erken<br />

zeer graag de geeftigheid van dezen inval; dan teven»<br />

komt mij de fpreekwijs QVP taiW euigfins hart voorj<br />

daarteboven is airv niet in het algemeen een harde fteen,<br />

maar een zeker foort van edel gefteente, gelijk uit alle<br />

plaatfen blijkt waar het voorkomt; en dus komt het in<br />

deze fpreekwijs niet te pas. Men zie Exod. XXV<strong>II</strong>I: 18.<br />

XXXIX: n. Ezech. XXV<strong>II</strong>I: 13. Ene andere gisfing<br />

heeft onlangs de Heer GREVE over deze plaats bijgebragt<br />

in zijnen TraStatus de metris Hebraeorum, pag. 265,<br />

waar hij dus leest:<br />

tr?n >ny ya\ ph<br />

roS'isn; nh urn<br />

het welk hij op volgende wijze vertaalt:<br />

Nimirum hoe loco haefitare mei folent, nee rettum iter<br />

amplius tenere.<br />

Voor » leest hij ais?-, dat hij afleidt van aw,<br />

hae/it, impedilus fuit: voor X^D -D, fielt hij vh D


C 158 )<br />

gist: alleen zou ik de voorkeur geven aan iets anders,<br />

dat nader met het bekende fpraakgebruik overeenkwam,<br />

dan juist twe woorden door ene gisfing plaatfen, die in<br />

onze tegenwoordige overblijffels der Hebreeuwfche 'taal<br />

niet bekend zijn; te meer, daar geen der ouden op iets<br />

diergelijks gevallen is.<br />

L X X I I I: 18.<br />

Tot opheldering der overzetting, welke ik van dit vers<br />

gegeven heb , moet ik omtrend de woorden nip^n en<br />

niKiaro het een en ander aanmerken, nip 1<br />

?" heb ik vertaald<br />

glibberige fteilten. Het woord komt van p*7n, waarvoor<br />

de Arabieren twe woorden gebruiken, namelijk tJi.-J._a.<br />

en welke beide woorden eigenlijk zo veel be­<br />

tekenen, als glad en effen maken, en naderhand ook<br />

fchtrp maken, wetten, omdat men mesfen, zwaarden<br />

enz. fcherpt door ze glad te maken. Hiervandaan heeft<br />

onder anderen iJL-JU.:-. een fteile en te gelijk gladde<br />

fteenrots of berg, die fcherp en fteil in de hoogte op­<br />

gaat, en van wiens top men dus ligt kan afvallen. Zo<br />

wordt (_ü-3L__ door GJEUHARI verklaart \^-A__rO\<br />

g.siJi^A.J)] een hoge berg; en dus komt het ook voor<br />

in de fpreekwijs, die met onze plaats wel enige gelijk­<br />

heid heeft oi-^—=- O—' 8<br />

j—5 iemand van enen<br />

hogen fteilen berg nederwerpen, dat is, in het verderf<br />

fiorten, bij HARIRI, Conf. <strong>II</strong>I, pag. 172, waar<br />

S C H U Li


C 159 )<br />

SCHULTENS ene uitlegging van dit woord door Te-<br />

BLEBI aanvoert, die deszelfs kracht nog fterker uitdrukt,<br />

dan GJEUHARI, namelijk ^ vJ-JL__.<br />

V^-A-^-J dat is, üi-JL-a. is een<br />

hoge, gladde of glibberige berg. Ook is deze betekenis<br />

niet geheel vreemd in het andere werkwoord oL-LA ;<br />

althands s<br />

^—, behalven dat men dan ook geen reden zou<br />

kunnen geven, waarvandaan de 1 naast de » in dit<br />

woord kwame. MicHAëLis vertaalt het betriigliche<br />

feilen, van K'ism, bedriegen; dan die betekenis<br />

mag hier plaats kunnen hebben; zij voegt niet voor de<br />

andereplaats, waar dit woord voorkomt, Pf. LXX1V: 3,<br />

waar nisiffD zeker verwoeftingen zijn: MicHAëLis wil<br />

daar wel niszra lezen van ristf, Oriënt. Bibl. X<strong>II</strong> Deel,<br />

hl. 188; dan daar KENNICOTT de 1 in ntxrao ter dier<br />

plaatfe in dertig handfchriften vond, durf ik die lezing<br />

niet verlaten: dit woord komt dan zeker van «m, het<br />

welk eigenlijk betekent in de hoogte geheven te worden,<br />

gelijk inzonderheid blijken kan uit het Arabifche ^ U ^ - i ,<br />

van-


C ifo )<br />

vanwaar niet alleen N>wn betekent bedriegen, eveneeni<br />

als wij in onze taal in dien zelfden zin zeggen, iemand<br />

opligten, gelijk de Heer VERSC HUIR in het Register<br />

op VENEMA'S Comment. in Malachiam zeer wel heeft<br />

opgemerkt, maar ook kan nwaro zo veel wezen als ver"<br />

heffing, opbeuring (*). Nemen wij nu deze tot hier toe<br />

bewezene betekenisfen van rop^n en niNisyo aan, dan zou<br />

men naar de woorden dus moeten vertalen : gij fleldet hen<br />

op glibberige fleilten, gij doet hen rallen door hunne op­<br />

heffingen , dat is, door hunne hoge opheffingen doet gij<br />

hen zo veel te gevoeliger vallen: zo dat men hier het zelf­<br />

de uitgedrukt vindt, als in het bekende gezegde van<br />

CLAUDIANUS.<br />

Tolluntur in altum, ut lap/u graviore ruant.<br />

Men vindt bijna het zelfde denkbeeld Pf. C<strong>II</strong>: fi. Ja<br />

ik zou hier te minder de betekenis van verwoeftingen kie­<br />

zen , omdat, indien de Dichter het denkbeeld van vallen<br />

in verwoeftingen had willen uitdrukken, hij, zo ik mij<br />

niet bedrieg, volgends het fpraakgebrulk niet rwmd),<br />

maar nwraro- of nistWD zou gezegd hebben; daar inte­<br />

gendeel roxMB 1<br />

? zeer wel kan betekenen, propter elevatio-<br />

nes, namelijk eorum, door hunne verheffingen: de *? im­<br />

mers beduidt meermalen zo veel als o i , van wegens, ge­<br />

lijk Ge». IX: 5. Pf. CXIX: 20, 91 enz., om geen meer<br />

voorbeelden bij NOLDIUS, COCCEJUS en anderen<br />

genoegfaam te vinden, bij te brengen. De LXX hebben<br />

(*) Over de betekenis van verwoejling zal ik iets zeggen<br />

op Pf. LXXIV: 3.<br />

bij-


C 161 )<br />

byna op dezelfde wijze «-W^i h T~ , WM|


L X X IV: 3 —<br />

Tot opheldering en bevestiging van mijne overzetting<br />

merk ik het volgende aan.<br />

1. ) nlwirp, het zelfde woord, dat ik boven bij Pfalm<br />

LXX<strong>II</strong>I: 18 verklaard heb, vertaal ik hier, gelijk gewoonlijk<br />

gefchiedt, -<br />

door verwoeftingen; alleen leid ik<br />

het, gelijk ik daar insgelijks gezegd heb, af van xttfj,<br />

volgende daarin het oordeel van den Heer SCHROEDER,<br />

naar wiens gedachte in mi van de betekenis van opligten ,<br />

in de hoogte heffen , eveneens de betekenis van verwoeften<br />

komt, als in het Grïeksch «mV_c&«< en «>«S-«T


( 163 )<br />

gen met Onmm, wijl dan wip en pi'io ïtpa zeer naauw*<br />

keurig aan eikanderen beantwoorden, op deze wijze:<br />

nsj niKM 1<br />

? yt>i>3 nann<br />

3'W jnh' bi<br />

Yrtit UK» Bnp-<br />

3. ) Daar de Uitleggers in het vierde vers zeer Verlegen<br />

zijn met de fpreekwijs ninis oninix o?, heb ik, gelijk<br />

ik aanftonds zeide, met nmnix het vierde vers geëindigd,<br />

en gis, dat men fninix voor mntx moet lezen, het welk<br />

ik te famen voege met jru;, gelijk ik, met den Heer<br />

SCHROEDER leze, Voor jni», het welk bier genen zin<br />

heeft: zo dat het zij jni' T/ninix uwe tekenen heeft hij<br />

verbroken. Onder PD.' moet men danmx, de vijand verftaan,<br />

welk woord was voorafgegaan, vs. 3. (*)<br />

4. ) Voor run vs. 6, of, gelijk de Keti heeft, rnjn leest<br />

HOUEIGANT zeer eenvouwig nxi, ene lezing, die zekerlijk<br />

enen zeer goeden zin geeft, en die onder de ouden<br />

ook SYMMAOHUS gehad heeft, hoewel alle anderen *<br />

het welk opmerklijk is, hier een of ander verbum gelezen<br />

heb-<br />

(*) Ik weet wel, dat men de woorden mms aniniN ïötfl 1<br />

verklaart: zij hebben hunne tekenen tot tekenen gejleld, dat is,<br />

zij hebben hunne afgodifche tekenen opgericht, opdat men die mof<br />

godlijke tekenen zou houden: gelijk het VENEMA ook neemtj<br />

dan men gevoelt, dunkt mij, tevens het harde, dat er tn- df#<br />

uitlegging is; om niet te zeggen, dat ook dus jn-r geen'<br />

cufativus heeft, dien het toch fchijnt te moeten hebben*<br />

L a


( 164 )<br />

hebben, bet welk de betekenis van klieven, breken, of<br />

iets diergelijks gehad heeft.<br />

5.) Daar er in het voorgaande niets is, waarop het adfixum<br />

femininum in rrrnna vs. 6 betreklijk kan gemaakt<br />

worden, lees ik liever -ynina uwe graveer/els. De ouden<br />

hebben, uitgenomen den Chaldeeuwfchen Uitbreider,<br />

allen, gelezen rrnna hare deuren; dan deze lezing heeft<br />

dezelfde zwarigheid tegen zich.<br />

L X XI V: ao.<br />

De woorden D»n tm pn vmm vfao V? zijn<br />

moeilijk. Hoe verfchillend dezelve door oudere Uitleggers<br />

zijn opgevat, kan men bij GEJERUS zien. VE­<br />

NEMA vertaalt ze: qma plena fuut tenebricofa terrae,<br />

manfiones, violentia, welke overzetting zeker zeer hard<br />

is. DATHE vertaalt: nam denfis/hnae tenebrae babitationes<br />

violentiae expofitas rtplefit. Hij tekent er dit<br />

bij aan: „ ps 'Jiprm est nominativus. Dcnfisfimae tene-<br />

„ brae trópice dicuntur pro fumma calamitatc, quae re-<br />

,', plent Dan rttiU habitationcs violentiae, quae pasfive<br />

„ dichte fuut, pro violentiis et injuriis, quibus habita-<br />

,, tores, hoe est, Israëlitae ab hostibus vexabantur. "<br />

ZACHARIAE neemt het insgelijks zo, daar hij er deze<br />

ömfchrijving van geeft: ,, Das mit fürchterlich finfterri<br />

„ Wolken bezogene (iris aüsferfte unglück gefallehe)<br />

„ land fiehet alle fcinc ftadte in Wölinu'ngen des mordens<br />

„ verwandelt. " Dan vooreerst fchijhen mij alle<br />

plaatfen, waar l»na voorkomt, meer te zijn voor de betekenis<br />

van duifiere plaatfen, dan Wel van duif er nis; en<br />

ook<br />

z e k e r v


C 165* )<br />

'ook de famendelling van dit woord met een a Hebnanticum<br />

leidt natuurlijkst tot die betekenis; hierbij komt ten<br />

anderen, dat duifternisfen des fonds voor een duifter, donker<br />

land mij ene harde en ongewone fpreekwijs fchijnt.<br />

Liever verfta ik daarom door de donkere plaatfen van het<br />

land, eenvouwig met anderen, alle heimelijke plaatfen,<br />

als bij voorbeeld, dichte hosfehen, feenrotfen enz., die<br />

vol waren van woningen des moords of van moordfpelonken,<br />

inzoverre de dropendc partijen van de vijanden zich<br />

in dczelvcn, het gehele land door, verdoken hadden.<br />

Intusfchen kan er, indien wij dit lied brengen tot de ver­<br />

volging van ANTIOCHUS EPIFANES nog wel ene<br />

meer bijzondere ömdandigheid zijn, waarop deze woorden<br />

betrekking hebben: wij lezen namelijk i Makkah.<br />

<strong>II</strong>: 29 enz., dat, toen ten dien tijde vele Joden naar defpelonken<br />

in de woedijnen vlugttcn, de bevelhebbers van<br />

ANTIOCHUS hen ook derwaarts vervolgden, cn omtrend<br />

duizend hunner ombrachten. Vergelijk JOSEPHUS,<br />

Ant. jFud. X<strong>II</strong>: 6. Hoe gefchikt kon met betrekking tot<br />

dit geval gezegd worden, dat de duidere of verborgen<br />

plaatfen des lands, de afgelegene woedijnen, vervuld waren<br />

van moordfpelonken ?<br />

L X X V: 6,<br />

Spreekt niet zo fout enz. De Syrifche Overzetter heeft<br />

hier ene vertaling, die, gelijk het mij voorkomt, wel<br />

verdient, dat er enige melding van gemaakt worde, na­<br />

melijk ]30j-O ^Q_S-^-_?Zc> en /preek niet met<br />

L § • ffU§


( 166 )<br />

enen opgehevenen hals. Misfchien heeft hij pn? met<br />

verbonden, en pru> in de betekenis van ftijf genomen,<br />

welke bij de Arabieren heeft, gelijk ik boven<br />

ven bij Pf. VI: 8 gezegd heb: immers een ftijve hals kan<br />

zo veel zijn, als een hals die men ftijf in de hoogte houdt:<br />

dan daar pmr TÏI ene fpreekwijs is, die ook voorkomt<br />

Pf. XXXI: 19, XC1V: 4, moeten wij ook hier liever<br />

pni> bij W voegen, Uffiö met den hals voor met enen ft'ijven,<br />

enen ftijf in de hoogte verhevenen, hals, komt ook<br />

voor Job XV: 26. Een zo naar achteren gebogene en<br />

ftijf in de hoogte gehouden hals is bij de Oosterlingen een i<br />

zeer gewoon zinnebeeld van trotschheid, waarvan men<br />

verfcheiden voorbeelden zien kan bij den Heer SCHROE­<br />

DER, Orig. Hebr. Cap. <strong>II</strong>I, §. n. Bekend is ook de<br />

fpreekwijs, magna cervice triumphans, bij CLAUDIA-<br />

NUS.<br />

L X X V I : 11.<br />

Hun ganfche woede. Eigenlijk bet cverblijffel van bunne<br />

woede. Dat het overblijlfel van ene zaak voor de ganfche<br />

zaak genomen wordt, heeft VENEMA reeds hier<br />

aangemerkt, en met voorbeelden bevestigd in zijnen Comment.<br />

ad Malach. <strong>II</strong>: 15. Ik voeg er alleen bij, dat<br />

zulks ook bij de Arabieren in gebruik is: A. SCHUL­<br />

TENS heeft in zijne Animadverf. ad Dan- <strong>II</strong>: 18 daarvan<br />

reeds verfcheidene voorbeelden gegeven, waarbij ik j<br />

nog alleen voege MESOUDI in de Hifi. Man. van<br />

A. SCHUL-


C 167 )<br />

A. SCHULTENS, pag. 144. y--?}—*" *— s<br />

,J*IL.-A—3\ zijne wreedheid firekte zich tot allen uit,<br />

en ABULFEDA, Defcript. Syr. pag. 15. j>——w<br />

iji—C__/oo


( i68 3<br />

gelijk hij dan ook doen moest, rr vqor 'T: zijne verta­<br />

ling is deze $o _ _ _ J Z ^ ^ J ^,,r,,V>, ^ cnj^]o<br />

zij ne hand ne&f t m;j d e s n a c; l i s gcflagen,,<br />

zo dat ik geen rust had, De Arabifche overzetter m<br />

de Polygiotta heeft wederom anders, namelijk dus:<br />

Oir* ^f--U! L V<br />

, - , U<br />

j ^ nachts mijne handen tot hem uiige-,<br />

ftrekt, en mijne vrees ging weg: misleiden heeft hij even<br />

als de LXX'gedacht, dat men moest lezen rviJj of.ruJS<br />

maar hoe hij van jian w>i heeft kunnen maken JU~$<br />

O-^'-e-, weet ik niet. SYMMACHUS alleen heeft<br />

den Hebreeuwfchen tekst, gelijk wij dien thands hebben,<br />

getrouw gevolgd , daar hij dus overzet: » x«e


C 169 )<br />

ging fchijnt mij altezecr het merk van ene willekeurige<br />

verbetering uit de genoemde gelijkluidende plaats te heb»<br />

ben, dan dat ik ze met GREEN in zijne Engell'che verhandeling,<br />

over het gezang van Habakuk, bladz. 17,<br />

voor de ware lezing zou durven houden; te meer, daar<br />

alle oude Overzetters het woord T hier gelezen hebben,<br />

dit alleen kan ik er tot enige bevestiging, dat »jy ene<br />

interpolatie is, die van den rand in den tekst is ingcflopen,<br />

nog bijvoegen, dat ook een MS. van de Pfalinen<br />

, door KENNICOTT getekend 156, te Karelsruhe<br />

bewaard, cn, gelijk hij meent, Proleg. pag. 402,<br />

edh. Brunf., van het begin der veertiende eeuw,<br />

hier de beide lezingen van »T en •» verenigt, op deze<br />

wijze: w Vflm T, waar, gelijk meer gebeurt, beide lezingen<br />

, T cn *J'V in den tekst geraakt zijn. A, SCHUL­<br />

TENS, de defect, L. ff. §. LXXH, neemt 'T voor plaga,<br />

mijne plage, omdat Gods hand, die op iemand rust,<br />

meermalen wordt gebruikt voor ene plage, welke God<br />

jemand toezendt, en iJJ vergelijkende met het Arabifche<br />

^-x-Sj het geen van het zieden van heet water gebruikt<br />

wordt, vertaalt hij het: plaga mea noctu aeftuabat, fanguine<br />

fingultans ac bulliens, absque itlla intercapedine<br />

fingultandi: dan ook in deze uitlegging mishaagt mij zeer<br />

de vertaling van «T door plaga mea; want hoe zeer de<br />

hand vun God in den Bijbel voorkomt voor ene plaag,<br />

die hij iemand toezendt, is het evenwel zeer hard, dat<br />

mijne hand zo veel zijn zou als mijne plage. Ik weet<br />

\vel, dat SCHULTENS 'T ook dus neemt, JobXXlÜt<br />

a, waar hij >pnj* hjf rruj ~r vertaalt, plaga mea gravis<br />

est fuper gemitum m?um; dan, wijl men zeker daar met<br />

dc LXX, den Syrifehen en Arabifchen Overzetter, n<<br />

moet lezen, gelijk LE CLERC ree is heeft opgemerkt,<br />

d.oet die plaats niets af. Om dezelfde reden kan ik niet<br />

5 ia»


( 17° )<br />

ïnftemmen met de opvatting van VENEMA, die i» neemt<br />

in den zin van vis, potentia, zo dat het zo veel zeggen<br />

zou als vires meae aejluant, et, fanguine quaft per venas<br />

erumpente, evanefcunt, et corpus tabefcit: immers dat op<br />

zich zelf in zulk enen zin T voor potentia gebruikt<br />

wordt, is volftrekt onbewijsbaar. De Heer SCHROE­<br />

DER, over deze plaats door mij geraadpleegd, kwam volkomen<br />

daarin met mij overeen, dat T hier in deszelfs<br />

eigenlijke betekenis moet genomen worden; dan omtrend<br />

ia fchreef hij mij het volgende , dat hij echter niet hoger<br />

dan ene gisfing wilde geacht hebben: „ SCHUL-<br />

„ TENSIUS re die cum Mi videtur Arabum y-kJ> con-<br />

„ tulisfe; idque verbum proprie motum fervidum notare,<br />

„ praefertim eum, qui fit cum ftrepitu, quem ipf'ae literae<br />

„ radicales quodammodo imitantur. Natae inde notiones<br />

„ bulliendi, copiofius effundendi, aliaeque plures. Nos-<br />

„ trum locum fic tento: manus mea per totam noclem fer-<br />

„ vido motu agitatur, et non interquiefcit; fcilicet in<br />

,„ precibus, quae, quo fervidiores funt, eo concitatior<br />

„ manuum motus. " — En deze gisfing wordt nog zo<br />

veel te meer verfterkt, wijl men ook de fporen der betekenis<br />

van enen motus fervidus niet duifter in y-kJ> en<br />

hetverwandte t/-== ,<br />

ó ontdekken kan: zo wordt ~~-c-S<br />

bij GOLIUS en GIGGEJUS uitgelegd, titillavit infantem<br />

fricando, het welk door ene fterke en vurige beweging<br />

van de hand gefchiedt; zo wordt ook bij GIGGEJUS<br />

O^—A.-M ^--5 o3~ ' 5<br />

(/*•*"-* uitgelegd regionem peragravit,<br />

misfchien als het ware huc illuc fe movit per regionem.<br />

In j~^> heeft men hier van de betekenis<br />

van hout te fchaven, namelijk door de fchaaf heen en weder<br />

te bewegen; ook wordt het hiervandaan uitgelegd bij<br />

Go-


C m )<br />

GOLIUS, vehementer propulit camelos, namelijk door heil<br />

fterk voorttebewegen. Dus kan dan in bier zeer wel betekenen,<br />

die fterke en iidderende beweging der handen,<br />

welke in vurige gebeden plaats heeft. Mij althands<br />

komt deze uitlegging vrij wat aanneemlijker voor, dan die<br />

van MicHAëLis, Supplem. Lex. Hebr. pag. 364 en<br />

1595, die dit mu brengt tot 111, en dat vergelijkt met het<br />

Syrifche protraxit, duravit, per/everavit, van<br />

waar hij deze fpreekwijs vertaalt: ,, manus mea mttu<br />

perfeverat, nempe, extenfa ad Deuin in precibus. "<br />

Want behalven, dat de fpreekwijs manus mea perfevsrat<br />

zeer hard is, is het althands op andere plaatfen, waar dit<br />

zelfde woord voorkomt, gansch ongefchikt om aan het<br />

verbum 111 te denken, vooral Klaagl. <strong>II</strong>I: 49.<br />

L X X V I 1: 19.<br />

Uw donder rolde /lag op flag. In het oorfpronglijk Haat<br />

hiin -pin Sip. Niets fchijnt mij natuurlijker, dan bibi<br />

hier van de krakende flagen des rollenden donders te ver­<br />

klaren; naardien het Arabifche ^-.ars-l-a. zo uitdruk­<br />

kelijk daarvan gebezigd wordt: zo wordt \^_=sr\I..-_*<br />

door GJEUHARI uitdruklijk verklaart ,>-£yJi Cl>^-*a<br />

het geluid des donders, en V^-STSJ—STS/O is ook hier­<br />

vandaan !>-,£yJ^ C>J-JG S-A-S -J!<br />

ene wolk, waarin het dondergekraak is opgejloten, of ene<br />

don-


C m )<br />

donderwolk, Welk woord dus voorkomt tij zekeren Dichter,<br />

aangehaald door den Hooggeleerden KUYPERS,<br />

Not. ad Carmina AH Ben Abi Taleb, pag. 108.<br />

Zij hielpen met hunne benden, gelijk een klaterende<br />

donderwolk met regen bezwangerd helpt, wanneer de zuidewinden<br />

waien.<br />

JV—namelijk betekent eigenlijk rollen, votverei<br />

daarvandaan wordt A^ss2-_v gebezigd van alle geluid,<br />

dat door de lucht rolt , en voornaamlijk van den donder,<br />

welken wij ook dus zeggen te rollen, wanneer hij door de<br />

lucht klatert. Eigenlijk zou 1111 dan zijn fragor voluta-<br />

tus per a'érem; ik heb daarom het woord rollen ook in<br />

mijne overzetting gebracht, die naar de woorden zijn zou;<br />

bet geluid van uwen donder was met een rollend geklater.<br />

L X X V I I I:<br />

Ik ben nog zeer onzeker, of in de Woorden wi


C 173 )<br />

ingeflopen: immers beide fpreekwijzen n»p 'an en 'ptfiJ<br />

flpp komen in dezelfde betekenis van hogefchutters voor,<br />

de eerfte Jerem. IV: 29, de andere 1 Chron. X<strong>II</strong>: 2 en<br />

2 Chron. X<strong>II</strong>I: 17; met dat onderfclieid alleen, dat de<br />

eerfte fpreekwijs eigenlijk zulken betekene, die de pijlen<br />

van den boog werpen, de andere in het algemeen, die<br />

met pijl en boog gewapend zijn: daar ik niet weet, welke<br />

fpreekwijs eertijds bij de Joden de minst verftaanbare<br />

geweest zij, wil ik hieromtrend liefst niets beflisfen; en<br />

daar beide woorden in den zin over het geheel op het<br />

zelfde uitkomen, is ook dit zo veel te minder nodig. —.<br />

Het zou intusfchen ook kunnen wezen, dat men dezes<br />

beide woorden kan behouden, mits men voor 'on alleen<br />

tan) las, gelijk alle de oude Overzetters zo niet gelezen,<br />

althands vertaald hebben; en dan zou het zijn: de Efraimieten<br />

met den hoog gewapend, en daarmede fchietende,<br />

vloden nogthands in den firijd. *— M1 c H A ë L I S , Stip»<br />

plem. Lex. pag. 1694 , gist twijfelachtig, of men niet zou<br />

kunnen vertalen: ordinantes, dat is, aciem dispontntesarcu<br />

jaculantium, uit vergelijking van het Arabifche<br />

i_y...v.u_S ordinavit, dispofuitque recte; en KNAPP verkiest<br />

dit ook, het dus overzettende, Ephraïms föhnt<br />

konnten Bogefchützen in Schlachtordnung feilen: ik erken<br />

, dat dit enen zeer goeden zin geeft; dan daar p-ij<br />

in dien zin in den Hebreeuwfchen tekst nergends elders<br />

voorkomt, en integendeel rap 'punj voor met den hoog<br />

gewapenden ene gewone fpreekwijs geweest is, zou ik<br />

ook hier liefst deze betekenis willen houden; en, alles<br />

famen genomen, wegens het gezag der oude Overzetters,<br />

liefst lezen n»p Wil 'p»u. Ik heb intusfchen in mijne<br />

overzetting alleen den hoofdzaaklijken zin gegeven; die<br />

in alle lezingen op het zelfde uitkomt.<br />

L X X VI <strong>II</strong>;


C m o<br />

LXX VI <strong>II</strong>: S I.<br />

Een gramfchaps vloed enz. VENEMA heeft hier zeer<br />

wel aan rhv de betekenis gegeven van overfromen, gelijk<br />

rhp meermalen van ene rivier, die buiten hare oevers<br />

zich verheft, gebruikt wordt; maar is dit zo, dan kan<br />

men tevens aan oi, dat hier zeer mat door ook vertaald<br />

wordt, de betekenis geven van enen vloed, die uit een<br />

bron zonder ophouden en behendig voortvloeit; immers,<br />

dat het Arabifche a. daarvan gebruikt wordt, heeft<br />

A. SCHULTENS, Comment. in Proverb. XIX: 2<br />

overvloedig bewezen. Van hier komt DJ in de betekenis'<br />

van iets dat overvloedig en gedurig is, dat, als het ware<br />

gedurig en onophoudelijk als uit ene levende bron voortvloeit,<br />

ook voor Gen. XXXI: 15, uaeo m 'TOK DJ iim<br />

hij heeft onophoudelijk ons zilver verteerd, zo ook Num.<br />

XVI: 13, Ywn Dj ufo nn»n gij hebt u over ons ene<br />

lefiendige of altijddurende heerfchappij aangematigd, en<br />

1 Sam. I: 6 Djo DJ nms nntao, hare tegenpartij tergde<br />

haar onophoudelijk, DJ zegt in deze voorbeelden zo veel<br />

als perpetua abundantia, hoedanige betekenis het Arabifche<br />

fr—a- en de daarvan afgeleide woorden meermalen<br />

hebben; en dus is ook hier eigenlijk «» gedurig<br />

opwellende vloed van gramfchap, dat is, ene grote,<br />

overvloedige en gedurige gramfchap: dus wordt hiervandaan<br />

f—A zelfs ook door GOLIUS verklaard, mul»<br />

S /<br />

tus fuit vel evafit, abundavit, en rnultus, abun-<br />

dans.


( 175 )<br />

dans. Vergelijk S C H U L T E N S , ad HARIR.<strong>II</strong>, CO«fesf.<br />

VI, pag. 226, 227. Men vindt ook dezelfde leenfpreuk<br />

bij de Grieken, bijvoorbeeld, bij A E S C H Y L Ü S ,<br />

Perf. vs. 745-<br />

NO'v siaxwv ÏÜriu KtryA 7ia


C 176 )<br />

het bij de Hebreeuwen overgebracht tot den wind die<br />

wanneer zij door den hemel waait, djen als het'wire<br />

doortrekt of doorreist. Zo wordt het ook van den wind<br />

gébruikt, Num. XI: 31, 'm het verhaal van die zelfde<br />

gebeurtenis, waarop hier gedoeld wordt: mi ma p0J hni<br />

het welk onze Nederlandfche overzetters te recht vertaald<br />

hebben: toen voer een wind uk van den HEER. Dan dit<br />

zij genoeg van dit woord, over wiens oorfpronglijke betekenis<br />

ik mij thands niet behoeve uittelatcn Nemen<br />

wij intusfchcfl die betekenis in acht, dan zal het twede<br />

hd zo veel te beter met het eer.'te overeenkomen: Hii<br />

dreef den zuiden wind door zijne ft er kte voort: trouwens,<br />

het woord. ar., dat wij daar vinden, wordt inzonderheid<br />

van het le.den en voortdrijven van dieren, bijvoorbeeld,<br />

STVYTJ*'" E<br />

' :Z<br />

B R U I K T<br />

- ^ - Z I E 1<br />

XXX: ao.<br />

«L ?l n 2 1U dCZCI1 Pfil,<br />

' S ' n<br />

' w<br />

- & Zecr<br />

*<br />

mar den Oosterfchen trant worden dan de ooste- en zuidewind<br />

hier verbeeld nis kamelen, of andere diergelijke<br />

ïeisdieren, die, voortgedreven en geleü door jehova<br />

het hemelzwerk doortrekken of doorreizen. Men vindt<br />

diergelijke leenfpreuken bij de Arabieren. Dus worden<br />

wel op ene enigzins verfchillende wijze, maar echter'in<br />

denzelfden fmaak, hoewel met meer overdrevene Oos'er<br />

fche grootschheid Ook de donders met kamelen ver-ele"<br />

ken, welken door den zuidenwind, als haren ^leider<br />

worden aangevoerd en voortgedreven door IBN DO-<br />

REID, vs, las cn M 4; en, insgelijks worden ook de<br />

wolken door den wind ginds cn her gedreven bij ene kulde<br />

kamelen vergeleken, die door den wind worden voortgedreven,<br />

m bet zelfde gedicht, vi.


( *77 )<br />

L X X X 1: 4.<br />

KNAPP denkt dat men hier ÜIJQ in het meervouwd<br />

dient te lezen; en hij voert daarvoor het gezach aan van<br />

drie handfchriften, van den Chaldeeuwfchen Uitbreider,<br />

en van den Syrifchen Overzetter: dan daar het feest def<br />

nieuwe maan, en het loofhuttenfeest onderfcheiden waren,<br />

komt het mij niet waarfchijnlijk voor, dat men op<br />

onze feeflen zal gezongen hebben, maar alleen op ons feest,<br />

en dat bij de woorden in 't midden van de maand zal gevoegd<br />

hebben.<br />

L X X X <strong>II</strong>: 6,7.<br />

De woorden i'?Dn Dnan inso vs. 7 zijn door onze<br />

Overzetters vertaald, en als een van de Vorften zult gij<br />

vallen, het welk zeker enigfins duifier is. Duidelijker<br />

is het, als elk der Vorflen, gelijk het ook in de nieuwe<br />

berijming der Pfalmen genomen is, waarom ik het ook<br />

gevolgd hebbe; fchoon ik anders ook wel gegist had om<br />

•'i»n in vocativo optevatten en nnsa voor THX:). te lezen,<br />

zo dat het zijn zou; •<br />

Als iedereen zult gij, 0 Vorflen! vallen,<br />

Dan dit komt mij thands meer gedrongen voor, hoezeer<br />

ook dit door DURRLL gekozen worde. Men ziet intusfchen<br />

duidelijk, dat de zin Van Vers 6 en 7 hierop ne-<br />

• 1 ' M der-


( i?8. )<br />

derkomt: fchoon gij Goden en Zonen des Allerhoogïïen<br />

zijt, nogrhands zijt gij in de daad niets meer, dan alle<br />

andere meufchcn, en daarom zult gij alle te famen fterven,<br />

even als gij elk der Vorflen gedurig ziet ftcrven.<br />

L X X X I I I : 7.<br />

Indien de gisfing, welke ik als waarfchijnlijk opgegeven<br />

heb in deu inhoud van dit lied, waar is, zou men in vermoeden<br />

kunnen geraken, of niet D^K voor oiig moest<br />

gelezen worden ; wijl men 2 Chron. XX: 2 onder de vijanden<br />

der Joden niet de Edomieren, maar wel dc Syriers<br />

genoemd vindt: dan daar alle de handfchriften en oude<br />

overzettingen hier Oitx lezen, heb ik het niet durven wagen<br />

hier enige verandering te maken. Ook kunnen de<br />

Edomieten wel mede onder de volkeren geweest zijn,<br />

welke toen der Joden aanvielen, hoewel ze in de heilige<br />

gefchiedenis niet uitdrukiijk genoemd worden.<br />

L X X X I I I: 14.<br />

Gelijk het flro. Doorgaands vertaalt men deze woorden,<br />

gelijk een wervel, als bij voorbeeld onze Nederlandfche<br />

Overzetters, KNAPP en anderen: dan men zal niet'<br />

ligt kunnen ontkennen, dat mijne overzetting met de pa»<br />

rallelie beter ftrookt: het gezach voor dezelve vindt men<br />

, . o<br />

in den Arabifchen tongval, waar a.. volgends


C *79 )<br />

GJEUHARI ZO veel is, als W L^AOJ<br />

O-Ao-a., het welk GOLIUS vertaald heeft frumcnti<br />

calamus et ftipula. Men -ziet, dat J fr, volgends<br />

GJEUHARI, het ftro is, gelijk ook *hl in het Syrisch en<br />

Chaldeeuwsch. Dezelfde betekenis vindt plaats, Jez.<br />

XV<strong>II</strong>: 13, het welk men moet vertalen: hij zal gejaagd<br />

worden, ah het kaf der bergen voorden wind, en als het<br />

ftro roor den wervelwind. Men vindt daar eveneens p<br />

en hiii, als hier typ en W?j te famen gevoegd.<br />

L X X X V I I : o.<br />

MicHAëLis in zijne Orientalifche und Exegetifche<br />

Bibliothek, X<strong>II</strong> Deel, bladz. 191 fpreekt Wil voor tis<br />

uit, omdat de zin dus vloeiender, en te gelijk ene onre-.<br />

gelmatigheid der gewone woordvoeging vermeden wordt,<br />

die een adje&ivum fngularis numeri masculinum met een'.<br />

fubftantivum pluralis numeri femininum te famen voegt - en<br />

insgelijks omdat zich de van hem ter neder gefielde punkten<br />

beter dan de Maforethifche, tot het volgende vers fchikken.<br />

KNAPP en DATHE hebben dit insgelijks gevokddan<br />

ik zie niet alleen geen reden om hier van de gewone<br />

punélatie aftegaan, maar verkies die zelfs zo, omdat alle<br />

oude Overzetters volgends dezelve uitgefproken hebben,<br />

als ook omdat de conftruélie p n ?io nn»3j z e e r w e l m e t<br />

den aart der Hebreeuwfche tale ftrookt, wijl men meermalen<br />

vindt, dat verba of ook participia f"gularia mafcultna<br />

met pluralia fenrinina geconftrueerd worden,<br />

M 2 waar»


C 180 )<br />

waarvan men in de Syntaxis van den Heer SCHROE»<br />

DER, Reg. LX<strong>II</strong>, num. <strong>II</strong> verfcheiden voorbeelden<br />

vindt. HOUBIGANT heeft insgelijks hier aan niet gedacht,<br />

wanneer hij Pf. LV<strong>II</strong>: 2 voor n«n ny TI> wil<br />

gelezen hebben i3i»n ïi>. Dat de zin met de andere uit»<br />

fpraak gemakkelijker wordt, kan zijn; dan dit geeft mij<br />

geen recht om den tekst te verbeteren. Vergelijkt men<br />

de korte aanmerkingen over vs. 3, 4, 5, dan kan men<br />

duidelijk zien, dat ook uit de gewone lezing een zeer goede<br />

zin voortkomt.<br />

L X X X V I 1: 7.<br />

Dit vers is een der moeilijkften plaatfen, welke in het<br />

boek der Pfalmen gevonden worden. Hoe verfchillend<br />

men het zelve begrepen hebbe, kan men zien, indien men<br />

VENEMA, ZACHARIAE, DATHE, KNAPP, MicHAëLis,<br />

Oriënt, und Exeget. Bibl. X<strong>II</strong> Deel, bladz.<br />

193, SCHNURRER, Disfertat. pag. 149, 150 en anderen<br />

naziet. Zeker is het, dat onze gewone overzetting<br />

genen, of althands enen zeer gedrongenen, zin geeft.<br />

Ook zou men meer dan ene gisfing over dit vers kunnen<br />

maken, die niet van waarfchijnlijkheid ontbloot ware;<br />

mij intusfchen is het gemaklijkst voorgekomen, om alleen<br />

met ene kleine verandering van den tekst dus te lezen:<br />

dat is naar de Woorden, en alle zangers en fpelers zullen<br />

bij beurten van u zingen, "p '.U'P is dan voor "p DUJ'Ö,<br />

ge-


C 1S1 )<br />

gelijk bij voorbeeld Pf. <strong>II</strong>: 12, 13 -Dn voor « Q'Dn, en dit<br />

participium moet men dan nemen voor het futurum,<br />

waarvan men meer voorbeelden kan zien bij GLASSIUS,<br />

Phiiol. Sacr. Tom. I, pag. 350.<br />

L X X X V I I I: 16.<br />

Over vergelijke men SCHULTENS, Comment. ai<br />

Job. XXXVI: 14. In de verklaring van njiax koom ik<br />

hoofdzaaklijk met VENEMA overeen, die het twede lid<br />

vertaalt: fero terrores tuos exfternatus; dan dat hij dit<br />

woord houdt voor een participium, te famen gefteld met<br />

een n peragogicum van |2«, daarin fchijnt hij mij mis te<br />

te hebben, waarmede ook KNAPP en DATHE ten naaften<br />

bij overeenftemmen; wijl ik niet weet, dat de participia<br />

immer met een n paragogicum worden te famen<br />

gefteld. Liever zou ik het daarom voor een futurum van<br />

flö houden, en dat vergelijken met het Arabifche e>—i f<br />

het welk GOLIUS uit MARUPHIDES in de twede<br />

fpecies onder anderen uitlegt, dolore adfecit, adflixit,<br />

misfchien van de eigenlijke betekenis van óyJo drijven,<br />

voortdrijven, gelijk het GJEUHARI uitlegt, zo dat het<br />

eigenlijk zou zijn door fmerten en angflen geen rust te<br />

hebben, maar gedurig ginds en her gedreven te worden.<br />

en ,3-5^ fchijnen mij van enen geheel anderen<br />

aart te zijn: dan zulke onderzoekingen zijn buiten mijn<br />

beftek,<br />

M 3 LX XXIX.'


C i«* )<br />

L X X X I X : 16.<br />

VENEMA en anderen nemen hier te recht nj»nn voor<br />

het zelfde, dat Num. XX<strong>II</strong>I: 21 po ni'nn het geklank<br />

des Konings genoemd wordt, dat is, het bazuingeklank<br />

van Jehova, als Koning en Veldheer der Israëlieten, vergelijk<br />

Num. X: 1 enz. Intusfchen geloof ik dat in njnm<br />

een fout is, wijl het, zo er het geklank bij uitftek door<br />

verftaan werd, zeker raninn zou moeten zijn: met ene<br />

zeer kleine verandering lees ik daarom npnn en voeg dat<br />

bij rwi", zo dat het zij run' ni'ivi.<br />

L X X X I X : 20.<br />

Uw lieveling. Zeer lang heb ik in twijfel geftaan, of<br />

ik met alle de oude Overzetters en de meefte handfchriften<br />

TTorr? zou lezen, dan rvorb. Voor beide lezingen<br />

valt veel te zeggen; dan, alles overwogen hebbende, is<br />

mij tot nog toe de laatfte lezing der waarfchijniijkfte voorgekomen,<br />

daar toch deze woorden ene uitbreiding zijn<br />

van het geen God aan énen profeet, namelijk Nathan,<br />

omtrend David geopenbaard had, 2 Sam. V<strong>II</strong>: 10 enz.<br />

Zo dat Nathan hier door den lieveling van Jehova verftaan<br />

worde.<br />

L X X X I X :


C 183 )<br />

L X X X I X : 48.<br />

Denk, wat het duurzaamst leven zij, 0 God! Voor<br />

'js heb ik, met HOUBIGANT en ZACHARIAE,


C 184 )<br />

Voor rw fchijnt gelezen, en daarom vertaald te hebben<br />

^la-jj fl°f-> namelijk<br />

aarde; althands dat de Chaldeër niets anders dan T?n gegelezen<br />

hebbe, wordt nog bevestigd, door ene uitlegging,<br />

welke Rabbi SALOMO JARCHI van T?n geeft bij<br />

JPf. XLIX: 2. rnvJri) mvn xvit» n YVI: de aarde<br />

wordt *VWj genoemd, omdat zij veroudert en verrot,<br />

eigenlijk roeftig wordt, namelijk van de betekenis van<br />

verroef en, welke fin insgeli ks in het Hebreeuvvsch heeft.<br />

Hier komt ten tweden bij, dat insgelijks de parallelie meer<br />

voor *r?n dan voor Tin pleit; daar toch de Dichter in het<br />

twede lid niet van zich zeiven, maar van het gehele<br />

menschdom fpreekt, waarmede zekerlijk beter ftrookt,<br />

dat hij ook hier in het algemeen fpreekt, dan dat hij in<br />

dit Ud van zich zeiven, en in het volgende van geheel<br />

het menschdom fpreken zou. — Dit alles beweegt mij<br />

om hier liefst bij de gewone lezing te blijven; terwijl ik<br />

-bn hier niet enkel voor den leeftijd in het gemeen neem,<br />

maar voor een lang cn duurzaam leven, welke betekenis<br />

de Heer SCHEIDIUS, /. c. pag. 50, uit het Arabifche<br />

^JLi. zeer bondig bewezen heeft. De zin der gehele<br />

uttfpraak, vs. 48, 49 > fchijnt mij hier op neder te<br />

komen: zult gif dan nog langer op ons toornen, 0 God!<br />

houd het toch in gedachten, hoe ijdel en hoe vol van<br />

ramp zelfs de langdurigfte leeftijd zij, en hoe ijdel, hoe<br />

Uietsbeduidend de toeftand zij, waartoe gij het broze<br />

menschdom op deze aarde geformd hebt; daar toch het<br />

leven van elk enen, hoe lang het ons ookvoorkomc, zo<br />

Kort is, en in enen gewisfen dood eindigt, waaraan niemand<br />

%


C i85 )<br />

mand, zelfs niet de grootfte held, zich kan ontrukken;<br />

houd dit in gedachten, om toch dit zo broos en ellendig<br />

leven niet nog met nieuwe rampen te vervullen.<br />

L X X X 1 X : 51, 52.<br />

De condruétie van het 51 vers heeft den uitleggeren<br />

zeer vele moeite veroorzaakt; wijl men verlegen is, waartoe<br />

men uw O'a") Sa zal brengen, dat daarteboven ook<br />

niet eens goed Hebreeuwsch fchijnt te zijn, daar 1 et gewone<br />

fpraakgebruik zou vorderen DUT UW *Ö. Onze Nederlandfche<br />

Overzetters hebben het dus vertaald: gedenk,<br />

Heer! aan den fmaad uwer knechten, dien ik in mijnen<br />

boezem drage, [van] alle grote volken; en hier mede komen<br />

ook KNAPP en DATHE ten naaften bij overeen:<br />

zij hebben dus au» D'n ba bij pat» nam gevoegd; doch,<br />

gelijk elk ziet, geheel ftrijdig met het Hebreeuwfche<br />

taal-eigen. HOUBIGANT maakt hier zeer grote veranderingen<br />

in den tekst: hij brengt vooreerst Jiw nam tot<br />

het 52de vers, en leest vervolgends het 51de dus:<br />

'pTU 'man T^K D'Di'n an ba UTX nar , gedenk, 0 God! aan<br />

allen den fmaad der volkeren, dien ik in mijnen boezem<br />

droeg, DURELL verkiest met AQUILA en de Syrifche<br />

overzetting OT voor 'an te lezen, allen twist der volken,<br />

en dit zelfde, of ook uw '3T 12, alle fmadingen der volken<br />

, fiaat MicHAëLis voor Oriënt, und Exeget. Biblioth.<br />

XIX Deel, bladz. 143, 144, waarmede ten naaden<br />

bij overeenkomt de gisfing van enen ongenoemden<br />

geleerden bij MERRICK, UW nri Sa. De uitlegging<br />

van VENEMA is zo hard, dat mij, hoe zeer ik anders<br />

M 5 de


C ï86 )<br />

de verdienden van dien waarlijk groten man waardere<br />

mets anders nodig dunke, om te doen zien, hoe weinig<br />

bijval ze verdiene, dan om ze eenvouwig ter neder re {tellen:<br />

Recordare, Domine! opprobrii fier.orum tmrum\<br />

ferremeum in finu meo, menfiuratio, vel confummatio,<br />

fit potentum, vel jaculatorum, populorum. ZACHA-<br />

RIAE eindelijk leest niet onaartig "Jip voor 12 en omfchrijft<br />

het volgends die lezing: Siohedoch, wie dus laute<br />

kohngelachten fio vielen herdnifcher völker mir in meinen<br />

feele fchmerzet Ik voor mij zou er vooreerst niet<br />

vreemd van zijn om D'D* voor D-ÏI te plaatfen, gelijk ook<br />

enige handfchriften bij KENNICOTT en DE Ros SI<br />

doen, wijl dit met het gebruik der Hebreeuwfche tale best<br />

overeenkomt, en men zo ook o-n D'u SJ vindt, Ezech.<br />

XXXI: 6; hoewel het ook zou kunnen zijn, dat de Dichter,<br />

die juist niet in den bloei der Hebreeuwfche tale<br />

fchijnt geleefd te hebben, thv ooi, gefchreven heeft, en<br />

dat men dat naderhand omgezet heeft, om het tot


C 187 )<br />

leden van dit vers enigfins anders verdele, namelijk<br />

dus:<br />

WO 'nsw •fi& nam vxvk ">at<br />

iam TOK D^ai' DUT ba<br />

•|rraa map» ïain nir.» -p


C 188 )<br />

de laatfte woorden van vs. 52 TTOD nupy. Ook over derzeiver<br />

mening zijn het de uitleggers niet minder dan eens.<br />

Naar mijne gedachten zouden zij woordelijk moeten overgezet<br />

worden, fines, exitus unSti tui, het uiteinde van<br />

uwen gezalfden; dan daar deze fpreekwijze in onze taal<br />

enigzins vreemd luidt, heli ik het wat vrijer vertaald,<br />

het lot van uw gezalfden: ik verfta er door het fmadelijk<br />

levenseinde van dien Koning, van wiens fmadelijke lotgevallen<br />

hier gezongen wordt. Deze Koning zag thands<br />

het einde van zijn gebied en rrjajelleit, en dat wel op ene<br />

zeer fmadelijke wijze, gelijk inzonderheid zeer dichterlijk<br />

uitgebeeld wordt, vs. 39 — 46: niets is er dus gefchikter,<br />

dan hier aan dit uiteinde van dezen Koning te gedenken,<br />

en den fmaad, welken hem de vijanden dieswegens<br />

zullen hebben aangedaan; vooral, indien wij, volgends<br />

de gisfing, welke ik in de korte aanmerkingen,<br />

bladz. 225, getracht heb waaifchijnlijk te maken, door<br />

dien Koning Zedekia verftaan, wiens einde allerfmadelijkst<br />

was, en die op de honendfte wijze behandeld werd, daar<br />

hij niet alleen van den troon gebonsd, en zijne zonen<br />

gedood, maar hem tevens ook de ogen werden uitgeftoken,<br />

«Kon. XXV: 7, het welk bij de Oosterlingen niet<br />

alleen ene zeer zware, maar ook ene zeer fmadelijke ftraf<br />

gerekend werd. Het zal er nu maar alleen op aankomen,'<br />

dat ik deze betekenis van nap» bewijze. Ook hierin biedt<br />

mij de tongval der Arabiereu wederom de bereidvaardigfte<br />

hulp. Bij de Arabieren namelijk betekent 0n.<br />

der anderen zo veel als volgen, op de hielen volgen, en<br />

hiervandaan wordt het genomen van het gevolg, dat onze<br />

daden hebben, het welk de Latijnen eveneens door<br />

het woord fuccesfus uitdrukken. Zo wordt iL^.sl-2.<br />

bij Go nu s uitgelegd: finis, fuccesfus, et exitus reis<br />

zo


C 189 )<br />

zo vindt men het in den Koran XX<strong>II</strong>: 43 ü-j-sL-t &J~J<br />

j*j-soi\ j God bepaalt de gevolgen of de uitkomfien der<br />

zaken; insgelijks in het ftuk der Fabelen van BIDPAÏ,<br />

door den Heer SCHULTENS uitgegeven, pag. 74, Hn. 8,<br />

E 5.-_3\ (,—£ O'- — ft<br />

&_X-A_Ï'L-£ t^-arö ^-3 j S*^>ï> i^Jj-*» f Die mei<br />

te vreden met dat geen, het welk hij in de wereld heeft,<br />

meer begeert, zonder voor het gevolg daarvan te vrezen enz.<br />

Op dezelfde wijze wordt ook bij GOLIUS<br />

uitgelegd, finis, exitus, ac fuccesfus rei, en komt in dien<br />

zin voor, Kor. XV<strong>II</strong>I: 45. En daar deze woorden, en<br />

dus ook ons napy vocabula media zijn, die alleen het gevolg<br />

der daden te kennen geven, zonder te bepalen, of<br />

het zelve goed, dan kwaad zij, worden zij in beiderlei<br />

zin genomen; terwijl alleen de famenhang der 'rede moet<br />

beflisfen, of men ze ten goede, dan ten kwade te nemen<br />

hebbe: van hier betekent £ foms beloning,<br />

foms firaf, naar mate het de famenhang mede brengt,<br />

gelijk men in de voorbeelden zien kan, die aangevoerd<br />

zijn door VV1L L M E T , Lex. Arab. pag. 509 , en zo<br />

ook in andere woorden van CA-£_2 afgeleid, gelijk<br />

men daar insgelijks zien kan. Hier .komt nnpp zeer zeker<br />

voor in den zin van de kwade gevolgen, die het leven<br />

van dezen Koning had, of van deszelfs ftraf: ik zal<br />

daarom alleen nog een en ander voorbeeld ten bewijze,<br />

dat deze betekenis inzonderheid bij de Arabieren gebruik-<br />

lijk is, bijbrengen. Dus wordt K-^-5\-£ zeer duide­<br />

lijk


C 190 )<br />

lijk voor de kwade gevolgen der altegrote begeerlijkheid<br />

genomen, in de plaats uit de Fabelen van BIDPAÏ, zo<br />

aanftonds aangevoerd. Zo betekent ook ïi-Sj-jLs.<br />

flraf in de Arabifche overzetting van het Tafereel van<br />

C.EB.ES:,>-&. **» W*^-><br />

&^_ii-*Ji ^y-La ^>_S k^u_3^ het welk in<br />

den oorspronglijken Griekfchen tekst dus luidt: « y.h T»><br />

(tdr'Y* h*** *«A«'T«» Ttfib e(*. Dus vindt men ook dit zelf­<br />

de woord Hifi. Tim. Tom. I, pag. 634, en het werk­<br />

woord in de derde conjugatie voor firafen,<br />

in de Moallakah van ZOHEIR.<br />

Een moedige leeuw, die, wanneer hij aangevallen wordt,<br />

zijden aanvaller fpoedig flraft, of, wanneer hij zelf niet<br />

met openhaar geweld wordt aangevallen, zelf de aanval»<br />

Ier is.<br />

Dan het bijgebrachte zij genoeg voor deze betekenis<br />

van nupy ter dezer plaatfc, het welk hier dus zeer gevoeglijk<br />

het droevig einde, het akelig lot, of ook (want<br />

dit alles komt in den zin op het zelfde uit) de ftraf van<br />

dezen Koning aanduidt.<br />

X C;


C 191 )<br />

X C : 1.<br />

Gij waart ons ene kuip, 0 God! HOUBIGANT leest<br />

hier ri?p voor pvo, gelijk ook enige handfchriften bij<br />

KENNICOTT en DE Rossi; dan ik heb de Maforethifche<br />

lezing hier behouden, en ]U>o door hulp vertaald,<br />

uit vergelijking van het Arabifche e)^—£ . het welk zo<br />

veel betekent, als helpen, gelijk men zelfs genoegfaam<br />

uit GOLIUS zien kan; van waar ook


C 192 )<br />

zekerheid hebbe. Men kan over het zeTve meer zien bij<br />

MicHAëLis, Supplem. Lex. Hebr. pag. 646. Voor<br />

het naast komt het mij voor, dat au, en<br />

de eigenlijke betekenis heeft van fnijden, affnijden, gelijk<br />

ook MicHAëLis denkt; men zou het dus kunnen<br />

vertalen; fnijdt gij hen af, dan flerven zij: dan, het<br />

zelfde woord fchijnt ook betekend te hebben, iets verre<br />

van zich wegtewerpen, en uit zijn plaats te rukken, zo<br />

dat het daar niet verblijve, bijna gelijk TO3 afgefneden te<br />

worden, zo veel is als uit ene plaats weggerukt en verre<br />

van daar verwijderd te worden, Pf. XXXI: 23. Jez. LUI:<br />

J5 enz., het welk als gelijkluidend met flerven voorkomt,<br />

Zach. XI: 9, wat fterft dat flerve, en wat afgefneden is,<br />

dat zij afgefneden. Van deze betekenis kan ojk in nu<br />

de betekenis van overflromend water, dat alles, wat het<br />

in deszelfs loop hindert, wegrukt, geboren zijn; en kiezen<br />

wij dit, gelijk ik in de overzetting gedaan heb , dan<br />

is het, rukt gij hen weg. In het Arabisch is er ook enige<br />

grond voor deze betekenis, wijl ^j, onder anderen<br />

bij GIGGEIUS ook verklaard wordt: res ftatum fuum<br />

o /<br />

mutavit, cesfavit, en abje&us. Qui in loco non<br />

refidet conflanter.<br />

XCI: 1-3.<br />

Men heeft deze verfen zeer onderfcheiden begrepen,<br />

wijl men de afwisfelingen der eerde, derde en twede perfoon<br />

niet begreep: fommigen hebben daarom zelfs de lezing<br />

willen .veranderen: vergelijk L0 wTH, de Poef Sa»<br />

erf


C 193 )<br />

era Hebr. PraeleEl. XXVI, ir.it. Dan, ik zie geert reden,<br />

om hier zelfs de minfte verandering in den tekst «<br />

maken, indien wij de fprekende perfonen wel onderfchelden.<br />

Eerst.zingt een choor:<br />

Hij, die in 'sHoogden fchuilplaats zit,<br />

Zal in de fchaduw van den Magtigften vernachten,<br />

dat is, die bij Jehova fchuilt, zal onder zijne befchenning<br />

• altijd veilig zijn. — Hier door bemoedigd, valt de perfoon<br />

, die in dit lied wordt aangcfproken, dus in:<br />

'k Zal tot Jehova zeggen: mijn toevlugt en mijn büfgfj<br />

Mijn God, op wien ik fteun!<br />

Intusfchen vervolgt het choor, dat vs. 1 gefproken had s<br />

dus vs. 3, dien perfoon regelrecht aanfprekende:<br />

] Hij toch zal u verlosfen, enz.<br />

Op zulk ene wijze fchijnt er in deze woorden geen zwarigheid<br />

overteblijven.<br />

X C I I: 11.<br />

. Met balfem-olie overgoten enz.. In het oorfpronglijk<br />

leest men hier jtaro -niba, het welk onze Overzetters<br />

Vertaald hebben: # ben met verfche olie overgoten. En<br />

dus voegen de meefte Uitleggers ] m en pn bij elkaöde-<br />

N reu,'


C m )<br />

ten, en vertalen hstverfche, eigenlijk groene olie, Wijl<br />

men meent, dat pin eigenlijk groen betekent: dan behalven,<br />

dat die betekenis van ppi zeer zeker valsch is, gelijk<br />

aanftonds blijken zal, komt hier volftrekt geen groene<br />

of ook verfchc olie in aanmerking, daar hier zeker op zalfolie<br />

gezien wordt, welke geen olie van olijfbomen was,<br />

maar een zeker mengfel van welriekende kruiden, gelijk<br />

MICHAËLIS zeer juist aanmerkt, Oriënt, und Exeget.<br />

.Bibl. XIX Deel, bladz. 145. Zonder mij met het onderzoeken<br />

van andere gevoelens optehouden, zeg ik alleen,<br />

dat de opvatting, welke ik in dc overzetting gevolgd ben,<br />

van den Heer SCHROEDER is, die door hare eenvouwigheid<br />

zelve zich boven alle andere verklaringen of ver«<br />

beteringen van den tekst aanprijst. Zij komt hier op<br />

uit: V?a, — i betekent zo veel als doornat te zijn,<br />

•madefcere, madore perfundi, is balfem-olie, zalfolie,,<br />

en pjn' betekent eigenlijk wijd uïtgeflrekt zijn, en<br />

wordt vooral van bomen gebruikt, welke hare takken wijd<br />

en breed uitftrekken, (arböres potulae*). Zo vindt men<br />

van enen boom gezegd, Jerem. XV<strong>II</strong>: S, pn vhv rrn,<br />

deszelfs takken waren wijd uïtgeflrekt. Men zie ook<br />

Deut. X<strong>II</strong>: n, Pf. LH ! 10. Hof. XIV: 9. Pf XXXV<strong>II</strong>:<br />

35, en aldaar VENEMA. Dan dit zelfde pin wordt insgelijks<br />

gebruikt van iemand, die in rijken overvloed leeft,<br />

cn zich daarin onbekommerd verlustigt: in dien zin komt<br />

het voor, Dan. IV: 1, of. volgends onze overzetting 4,<br />

'b^ra pm 'ivaa mn rvw 15:133: ':si, het welk onze overzetters,<br />

volgends hunne gedachten over de betekenis<br />

van pin vertalen: ik, Nebukadnezar, gerust zijnde in<br />

mijn huis, en in mijn paleis groenende, liever overvloedig<br />

en onbekommerd levende. Of intusfchen deze betekenis<br />

afgeleid zij van die van enen welig grocienden boom, die<br />

zijne takken wijd en zijd verfpreidt, dan van de betekenis<br />

vaa


C '95 )<br />

Van ftaccefcere, languefcere, welke (J—£y. ? tV- £<br />

y>.<br />

,3


X C V: 7 n.<br />

Niemand, welke dezen Pfalm onbevooroordeeld leest,<br />

zal, indien mijn eigen gevoel mij niet geheel en al bedriegt,<br />

ligtelijk op de gedachte komen, dat dezelve zijn<br />

uitzicht op de gezegende tijden van den Mesfias heeft:<br />

het is daarom ook niet de inhoud van dit lied, maar alleen<br />

de aanhaling van deze verfen, Hebr, <strong>II</strong>I, 7 en IV: 7,<br />

en de gehele redenering van den gewijden fchrijver van<br />

dien brief, welke vele Uitleggers tot die gedachte gebragt<br />

heeft; dan ik voor mij vind hiertoe geen noodzaak, althands<br />

zo ik de redenering en de denkwijs van den Apostel<br />

recht gevat heb: indien wij toch ook de plaats, Hebr.<br />

<strong>II</strong>I: 7 en IV: 10, aandachtig nalezen, zullen wij, dunkt<br />

mi], niet tegenitaande alle moeilijkheid, welke wij er in<br />

zullen aantreffen, dit niet duifter kunnen zien, dat de gewijde<br />

fchrijver de rust, waarvan de Pfalm fpreekt, geenfins<br />

oneigenlijk, veel min profetisch neemt, maar wel<br />

degelijk in enen eigenlijken zin opvat; dit zien wij duidelijk,<br />

vs. 16—19, waar hij de woorden, zo zij mijn rust<br />

genieten zullen! uitdrukkelijk verklaart van die Israëlieten<br />

, welke wegens hun ongeloof in de woeftijne gevallen<br />

zijn, en hij merkt het gedrag en de flraf der Israëlieten<br />

duidelijk alleen aan als een waarfchuwend voorbeeld voor<br />

de Hebreeuwfche Christenen, aan welken hij fchreef,<br />

Hoofdd. IV: 1 en 11. Het is wel zo, dat hij IV: 7, 8<br />

fchijnt te kennen te geven, dat de rust, van welke de<br />

Pfalm fpreekt, niet is de rust van het land Kanaaii, waarin<br />

Jofua de Israëlieten heeft ingevoerd, maar ene hogere<br />

rust, welke de Christenen ook nu nog konden genieten,<br />

indien zij ftandvastig bleven in het geloof, die gelukzaligheid


C 197 3<br />

heid namelijk, welke den in het geloof volhardenden Christenen<br />

beloofd is: dan zo men de woorden van den Heiligen<br />

Schrijver wat naauwkeuriger inziet, dunkt mij, dat<br />

ze dit niet aanduiden, althands niet behoeven aantedui*<br />

den: immers wanneer hij daar zegt, dat David langen tijd<br />

nadat hechts fummigen in de rust van Kanaan waren ingegaan<br />

, doch de meeften, tot welken de blijmaar daarvan<br />

gekomen was, door hunne halfterrige ongehoorzaamheid<br />

in dezelve niet hadden kunnen ingaan, nog weder van<br />

enen dag fpreekt, waarop men in de rust kon ingaan, en<br />

dat dit derhalven ene andere rust moest zijn, dan die,<br />

waarin Jofua de Israëlieten reeds had ingevoerd, wil hij,<br />

zo ik mij niet bedrieg, niet zeggen, dat &it rust, welke<br />

in den Pfalm uitdrukkelijk genoemd wordt, ene andere<br />

rust is; dus, dunkt mij, zou hij zich zeiven hebben tegengefproken,<br />

daar hij, gelijk ik zo even zeide, die rust<br />

in dezen famenhang daarvan zelf had uitgelegd: niets is<br />

er derhalven, naar mijne gedachten gefchikter, dan dat<br />

de Apostel alleen dit wil zeggen, dat, daar David zo vele<br />

jaren, nadat de Israëlieten in de rust van het land Kanaan<br />

waren ingevoerd, die bedreiging, welke God den<br />

Vaderen gedaan had; zo zij mijn rust genieten zullen!<br />

nog voor hunne nakomelingen gebruikte, hij daarmede<br />

ftilzwijgend te kennen gaf, dat er derhalven voor hun,<br />

die nu de rust van Kanaan genoten, ook nog ene andere<br />

rust was, welke zij konden verkrijgen door geloof<br />

en gehoorzaamheid, of ook verzondigen door ongeloof<br />

en ongehoorzaamheid, even gelijk hunne vaders gedaan<br />

hadden. ZACHARIAE heeft hieromtrend bij zijne Paraphrastifche<br />

erkldrung des briefes an die Hebraer bladz,<br />

ifi deze zeer goede aanmerking. ,, De rust is volgends<br />

„ den Pfalm niets anders, dan de geruste, tegen het on-<br />

„ rustig omdolen door de woeftijne overgeftelde inwoning<br />

„ i» het land Kanaiin. Dan zo ras deze godlijke waar»<br />

N 3 s, fehu»


C 198 ><br />

„ fèhuwlng zelve in aanmerking genomen wordt, is daar-<br />

„ in zeker nog ene andere rust begrepen, welke hun, die<br />

„ dus gewaarfchuuwd worden, beloofd wordt. Wacht<br />

„ u voor ene ongehoorzaamheid, gelijk aan de ongehoor-<br />

„ zaamheid van hun, welken ik dieswegens met de uit-<br />

„ fiuiting van mijne ruste beftrafte. Wat kan dit anders<br />

,, zeggen, dan : anders zult gij een gelijk lot met hun on-<br />

„ dergaan, dat ook gij van de u beloofde rust zult buiten<br />

„ gefloten worden." — Dus, dunkt mij, is de grote<br />

zwarigheid, welke deze aanhaling velen anders zou veroorzaken,<br />

op ene gemakkelijke wijze weggenomen, terwijl<br />

ik op andere zwarigheden, welke in deze redenering<br />

van den Schrijver des briefs aan de Hebreen vo a-komen,<br />

niet zal ftil ftaan, wijl het tot mijn oogmerk mij onverfchillig<br />

kan zijn, hoe men daaromtrend denke. Alleen,<br />

dunkt mij, zal het niet onvoegfaam zijn, mijne mening,<br />

door ene korte omfchrijving van Hoofdd. IV: 1 10<br />

(want in de vorige verfen is ten dezen opzichte geen zwarigheid)<br />

wat duidelijker te maken. Zij ie deze:<br />

IV: 1. Laat ons, door dit voorbeeld opmerkfaam gemaakt,<br />

op onze hoede zijn, dat niemand onzer,<br />

de belofte om de rust te genieten, verwaarlozen-<br />

2. de, van dezelve verdoken worde: immers ook<br />

ons wordt zo wel als hun, wien de rust van Kanaan<br />

beloofd werd, ene heuglijke blijmare aangekondigd;<br />

dan zij hadden geen voordeel van het<br />

geen hun verkondigd werd, omdat zij niet geloof-<br />

3. den, het geen zij hoorden: en dus gaan ook wij<br />

dan alleen in de ons beloofde rust, indien wij geloven:<br />

immers daar er gezegd is: dies zwoer ik<br />

in mijn toorn, zo zij mijn rust genieten zullen!<br />

en deze bedreiging aan hun is ter uitvoer gebragt<br />

wegens hun ongeloof, zal ons ook het zelfde lot<br />

tref-


C 199 ><br />

treffen, zo wij niet geloven O)• Men denke<br />

intusfchen niet, dat David hier door de rust Gods<br />

de rust verftaat, die hij op den zevenden dag van<br />

zijne werken genomen heeft, want hij fpreekt wel<br />

dus, offchoon zijne werken reeds van de fchepping<br />

der wereld af voltooid zijn, en hij derhalven den<br />

tijd, dat hij alles voltooid had, zeer wel zijne rust<br />

4. kon noemen; dan evenwel van den zevenden dag<br />

had hij gezegd: en God rustte op den zevenden dag<br />

van alle zijne werken: terwijl hij hier zegt: zo zij<br />

mijn rust genieten zullen, welke woorden alleen<br />

kunnen verftaan worden van de rust, welke God<br />

den Israëlieten in het land Kanaan zou befchik-<br />

6. ken Daar derhalven dit zeker is, dat hier<br />

van ene rust gefproken wordt, waarin fommigen<br />

zijn ingegaan, en zij, dien de blijmaar van die<br />

rust te voren verkondigd was, niet zijn ingegaan<br />

in dezelve van wegens hunne ongehoorzaamheid;<br />

7. bepaalt hij nu op nieuws enen tijd, op welken men<br />

in de rust ook nu nog kan ingaan, door het woord<br />

heden uitgedrukt, wanneer hij nog zo langen tijd<br />

daar-<br />

(«) Men zou hier beter een nieuw vers beginnen, gelijk<br />

ook de Heer ABRESCH in zijne paraphrajïs gedaan heeft.<br />

(i) Deze woorden zijn zekerlijk duifler; het komt mij in­<br />

tusfchen met den Heer ABRESCH voor, dat ze, overeenkom-<br />

IHg den aait der tale, niet wel anders kunnen opgevat worden.<br />

Misfehien zien zij op een of ander bijzonder gevoelen van fommige<br />

Joden -van dien tijd , die door de rust, Pf. XCV, de rust ver-<br />

ftonden, welke God van zijne werken nam, Gen. <strong>II</strong>: 2. Ver­<br />

gelijk PEIRCE, MICHACLIS en ABRESCH bij deze plaats,<br />

Ik wil intusfchen, daar mij, hier alles nog vrij donker is, liefsf<br />

niets bepalen, maar zie zeer begerig naar helderder licht wit.<br />

N 4


C 200 }<br />

daarna door David zegt: zo gij zijn flemme heden<br />

hoort, verhardt uw hart niet enz., en dus geeft<br />

hij te kennen, dat ook deze woorden ons nog raken;<br />

inzoverre deze bedreiging in den Pfalm voorgehouden<br />

aan menfchen, welke reeds voor lange<br />

in de eigenlijke rust van Kanaan waren ingegaan,<br />

vooronderltelt, dat er ook voor hun nog ene dergelijke<br />

rust overblijft; zo zij zich door die bedreiging<br />

laten waarfchuwen om van dezelve niet,<br />

even als hunne Voorvaders, door ongeloof en on'<br />

8. gehoorzaamheid verdoken te worden. Men werpe<br />

hier niet tegen, dat Jofua hen in de rust heeft<br />

ingevoerd; en dat het deze rust is, welke hier bedoeld<br />

wordt; dit ontken ik op zich zelve niet;<br />

dan daar de bedreiging, zo zij mijne rust genieten<br />

zullen! ook hen raakt, die na Jofua leven, inzoverre<br />

er ene ftilzwijgende belofte in opgeiloten<br />

ligt, dat zij ook ene diergelijke rust genieten kunnen,<br />

kan David, inzoverre hij de Israëlieten<br />

waarfchuuwt, om ook naderhand niet, gelijk hunne<br />

Voorvaders, de rust van God te verwaarlozen<br />

van die rust niet fpreken; anders had hij zo langè<br />

daarna niet van enen anderen dag gefproken, op<br />

welken men die rust kon genieten of verwaarlop.<br />

zen. Zeker is het dan, dat ervoor het volk van<br />

God, voor de Christenen, nog ene rust is, die<br />

ftilzwijgend in den Pfalm begrepen is, ene rust<br />

onderfcheiden van die van Kanaan, en zo volmaakt,<br />

dat men dezïlve met het hoogde recht ene<br />

jo. Sabbatsrust noemen moge: immers die deze rust<br />

van God geniet, die rust ook even eens van zijnep<br />

moeilijken en verdrietelijken arbeid, gelijk<br />

God ook op den zevenden dag rustte van den arbeid,<br />

dien hij toen voltooid hai,<br />

C 11?


C I I : 18.<br />

't Gefchrei des fier venden. In de vertaling van "U'Ttf,<br />

het welk onze overzetters geheel en al tegen de analogie<br />

der Hebreeuwfche taal aan door gansch ontbloot vertaald<br />

hebben, ben ik de fraie opvatting van SCHNURRER gevolgd,<br />

die het Arabifche y-^/- s<br />

? gargarifavit, rhon»<br />

ckisfavit, reciprocavit fpiritum in gutture inflar moribundi,<br />

vergelijkt, Disfert. Phil. Crit. pag. 166. MiCHAë-<br />

Lis, verkiest uit vergelijking van het Arabifche ^èy-t f<br />

de betekenis van een veldhoen; doch ik moet bekennen,<br />

dat ik aan die vertaling eerder mijnen bijval zou geven,<br />

indien er voor man een ander woord ftond, het welk gefchreeuw,<br />

gefchrei, of iets diergelijks betekende; dan<br />

HET GEBED van een veldhoen is ene fpreekwijs, die mij<br />

vrij wat (loot. Ik voeg er alleen bij, dat deze uitlegging<br />

inzonderheid wel ftrookt met vs. 24, 25, waar de Dichter<br />

zich juist als iemand vóórhelt, die zo verzwakt was,<br />

dat hij in groot gevaar van den dood verkeerde. En het<br />

is deze reden, waarom :<br />

ik deze uitlegging in den tekst<br />

van mijne overzetting heb opgenomen; hoewel ik er niet<br />

van tusfchen kan, om er ook nog ene andere, die mij in<br />

de gedachten is gekomen, bijtevoegen, namelijk dat men<br />

het Arabifche ^—£ vergelijke in de betekenis, welke<br />

het, volgends GOLIUS, in de V<strong>II</strong>I conjugatie heeft,<br />

indiguit, nee au fis fuit petere, waarover men SCHUL­<br />

TENS kan vergelijken, ad HARIR. Confesf, V, pag.<br />

N 5 85,


( 202 )<br />

85? en dan zou het zijn , het geheel des behoeftigen, gelijk<br />

bijvoorbeeld voorkomt, HARIR. Conf. V,<br />

pag. 84.<br />

dat is, volgends de overzetting van SCHULTENS:<br />

, Is fane ad aream vestram accesft omnium indigus s<br />

Fbsque prae ceteris petuit in univerfum omnibus ,<br />

. Defderans kospitalem cibum a vobis et hospitium.<br />

Dit woord komt intusfchen nog twemalen voor, Jerem.<br />

XV<strong>II</strong>: 6, en XLV<strong>II</strong>I: 6, dan, waar het als een nomen<br />

fubftantivum gebruikt wordt voor een jeneverboom, gelijk,<br />

naar mijn inzien, CELSIUS, Ilierobotan. Tom.U ><br />

P a<br />

S' I e t c<br />

9S ' 5 bondig heeft bewezen.<br />

C I I 1: 5.<br />

Die u volop enz. Over de moeilijkheid om hier den waren<br />

zin der fpreekwijs "pp te bepalen, heb ik reeds iets<br />

gezegd, bladz. 75. ZACHARIAE vertaalt het eveneens<br />

als


( a°3 )<br />

als ik, da er erwünfchtes glück, fo viel du verlangest,<br />

ertheilet. Of hij echter dit gedaan hebbe, omdat hij ook<br />

onzeker was, dan of hij voor "pi; iets anders gelezen, of<br />

aan dit woord ene mij tot nog toe onbekende betekenis<br />

gegeven hebbe, weet ik niet. Tot nog toe evenwel is<br />

mij de gisfing van VENEMA, Comment. in Pfalm. Tom.<br />

I, pag. 370, 371, de waarfchijnlijkfte voorgekomen, die<br />

leest f^H voor 1»T. 1\) eigenlijk usque ad capacitatem tuam 9<br />

dat is, quantum capere posfis. Dat n, na, na enz. dus<br />

gebruikt wordt, is bekend: vergelijk SCHROEDER,<br />

Syntax.. Hebr. pag. 337. Ik voeg er ter bevestiging alleen<br />

bij, dat men dus ook Spreuk. XXV: 16 heeft *jn bat;<br />

eet, zo veel het ugenoeg is. Ik wil intusfchen wel bekennen<br />

, dat ik in deze gisfing nog geen volkornene voldoening<br />

vinden kan.<br />

CIV: 12.<br />

Deze plaats dacht den Heer SCHULTENS Poëtisch noch<br />

fraaier te zullen zijn , wanneer zij gebracht werd tot de zorg<br />

van God voor wilde dieren, welke zich in eenzame en door<br />

geen menfchen bewoonde (treken ophouden, gelijk ook<br />

vs. 11 van zulke dieren gefproken wordt; om die reden<br />

kwam hem de lezing osa, rot [en, welke wij bij de LXX<br />

en den Syrifchen Vertaler vinden, zeer aanneemlijk voor.<br />

Men zou dan moeten vertalen:<br />

't Gevogelte des hemels woont er nevens;<br />

't Laat uit de rotfen zijne fteuune horen.<br />

C I V:


( 204 )<br />

C I V : 15.<br />

Daar gij V gezicht enz. Dat bier TBStft voor Vnsit?<br />

moet gelezen worden, gelijk behalven anderen ook Mi-<br />

CHASLIS verkiest, Oriënt, und Exeget. Bi hl.. XIX<br />

Deel, bladz. 148, is vrij zeker: ik voeg er ter bevestiging<br />

bij, dat bij de Arabieren y-^-va eigenlijk blinken ,<br />

inzonderheid gezegd wordt van iemand, die door enig<br />

vogt zo doornat wordt, dat hij daarvan als het ware/ctótere<br />

en blinke; van daar wordt het bij GOLIUS en GIG­<br />

GEJUS uitgelegd, Uquavit, eliquavit. Vooral wordt<br />

s-&-*° gebruikt van iemand, wiens hoofd doornat<br />

is van zalfolie, vet, of iets diergelijks, waarvan ook<br />

D O O R<br />

i / - ^ - ^ GIGGEJUS uitgelegd wordt, caput<br />

unxit re liquida, het welk juist ook hier de betekenis<br />

van Tü is. — Voords koom ik in de uitlegging van<br />

ycara met VENEMA en DATHE overeen, welke ook<br />

wordt goedgekeurd door EICHHORN, Bibl. der Bibl.<br />

Litt. I Deel, bladz. 525.<br />

C V : 10.<br />

Als een recht. Onze Overzetters hebben, tot ene in­<br />

zetting ; dan Üi—a. betekent ook zo veel als iets, het<br />

mik iemand van rechtswege toekomt; jus, quod jure de-<br />

betur: zo betekent «Jü». ^J-AO-J iemand recht doen,


C 205 )<br />

iemand behandelen overeenkom/lig het geen hem toekomt,<br />

bij BOHADDINUS, Vit. Salad. pag. 30. God /lelde<br />

dus ook zijnen eed vast aan jfakob als een recht, inzoverre<br />

Jakob daardoor aanfpraak had op de vervulling van dien<br />

eed, als op iets, dat hem nu van rechtswege toekwam;<br />

en zo komt er ma in het volgend lid zeer wel mede overeen,<br />

een verband, tot wiens bewaring God zich, als het<br />

ware, verplichtte; waarop de Israëlieten dus, als op<br />

een recht, het welk hun door de Godlijke vastftelling wettig<br />

toekwam, aanfpraak hadden.<br />

C V : 28.<br />

Toen weder/lreefden zij enz. De verfchillende wijzen<br />

om deze moeilijke woorden, of door ene verklaring, of<br />

door ene verbetering van den Hebreeuwfchen tekst, gemakkelijker<br />

te maken, kan men zien bij DATHE en<br />

HENSSLER, Bemerk, über die Pfalm. und Gene/is,<br />

bladz. 159. Dan ik moet erkennen, dat er gene is, die<br />

mij nog volkomen voldaan heeft, daar zij allen iets hards<br />

hebben. De gemeende uitlegging is wel, dat men deze<br />

woorden tot Mozes en Aiiron brengt, gelijk ik in de korte<br />

aanmerkingen heb te kennen gegeven; dan die komt mij<br />

zeer onwaarfchijnlijk voor, daar toch, gelijk DATHE<br />

in zijne aanmerking op deze plaats, en op het Pfalterium<br />

Syriacum zeer wel heeft opgemerkt, de gehele famenhang<br />

leert, dat hier de plagen opgeteld worden, waardoor<br />

God de Egyptenaren ftrafte, en derhalven tusfchen dezelfde<br />

de lof van Mozes en Aiiron min voegzaam zijn<br />

zoude. Natuurlijk 'zou men iets verwachten, dat op<br />

de Egyptenaren, of op die plagen floeg. Daar ik niets<br />

heb ,


C 206 )<br />

heb, dat mij enigfins zeker is, ben ik in mijne overzetting<br />

bij de gemeende overzetting gebleven, en zal<br />

er hier nog enige gisfingen bijvoegen, of zij misfehien<br />

aanleiding mpgten geven om iets, dat zekerder is, te<br />

vinden. De eerde is deze, dat men voor i6> leze Ai<br />

wanneer de zin zuu zijn., en echter wederflreefden zif<br />

namelijk de Egyptenaren, tegen hem. De dativus h zou<br />

P e<br />

ir m°<br />

" e d k r<br />

^ k<br />

* w i z e<br />

J'<br />

als bijvoorbeeld<br />

Pf. GW; 8 mm W,, en het zou dan eigenlijk zijn<br />

en echter wederflreefden zij tegen zijn bevel voor hem, o<br />

voor ztjne eigene ogen, gelijk rnnA in tegendelling van<br />

Ou. *A betekent, Pf. CV<strong>II</strong>: 8. Ik beken intusfchen<br />

dat voor deze gisfing geen gezach is; de LXX toch durf<br />

jk met aanvoeren, die hier hebben ««. f^ H e l m, „, ^<br />

want, hoe zeer hier de particula negans wordt<br />

uitgelaten, is het mij echter zeer waarfchijnlijk, dat dezelve<br />

oorfpronglijk ook in den Griekfchen tekst geweest<br />

is, daar de Vulgata, welke in de Plalmen den Griekfchen<br />

tekst naauwkeurig volgt, uitdruklijk heeft: e t non exacerbavit<br />

fermones fuos, en in dc uitgaaf van ALDUS MA-<br />

NUTIUS **« *


C 207 )<br />

zij, en zijne woorden wankelden niet, dat is, het geen htj<br />

gefproken had, was vast, en moest zeker ter uitvoer gebracht<br />

worden.<br />

C V 1: j.<br />

Maar rebelleerden enz. Zonder mij met andere uitleggingen<br />

van de Hebreeuwfche woorden *|1D ou er by nam,<br />

' zeg ik Hechts alleen, dat mij de verandering van o; H3J<br />

in van alle tot nog toe voortgebrachte gedachten de<br />

beste is voorgekomen. Deze verandering heeft het gezach<br />

der LXX Overzetters voor zich, die het vertalen ,<br />

jü-fKgava» a»«/S»i>av?f; h rj? tivê$a &xhx,


C 208 )<br />

C V I 1: g.<br />

0 0 D ,<br />

c f " HT R: M ° m<br />

° e t 1 C Z e n<br />

' gelijk reeds LE<br />

tf/W. XIX I 5 0 KNAPP en anderen heb­<br />

ben voorgeflagen, geloof ik zeer zeker, hoe zeer ook at<br />

e oude overzettingen ao gelezen hebben, en e ver*.<br />

Ros n<br />

s g<br />

i nier f dfC<br />

ï lften<br />

K e k n i c o t t<br />

**> en DE<br />

vere daaÏTochTlï ^ van lezing oplevere<br />

daar toch altijd ,, M a e n ? W B, en nooit CM bijelkanderen<br />

gevoegd worden, om \ e t n o g r d e n e n h^fm te betekenen, gelijk ten overvloede bekend is, tütTs<br />

waar, dat men enige plaatfen bijbrengt, om te tonen<br />

dat a>n, het welke anders bij uitftek^ ZdelllZjthe<br />

zee en vandaar- het westen betekent, ook de rode zee en<br />

vandaar het zuiden zou betekenen; dan het is reeds C<br />

anderen overvloedig bewezen, dat die voorbeelden gee,<br />

kracht hebben Dus brengt, volgends de opgave v<br />

VENEMA J. VORSTIUS, mifcell. Acad. dp. <strong>II</strong> b<br />

Jez XLIX: 1 2, ziet, dezen zullen van verre Len- en<br />

ziet dte van het noorden, a-n,, en van de zee, en genen<br />

pst den lande Sinun; dan, wat men ook van het andZ<br />

mm of der Sineërs make, men heeft geen de miufte noodzaak<br />

om hier D met Vo R S T I Ü S overtezetten en van<br />

he, zuiden, daar de Profeet, gelijk VENEMA ook re2<br />

heeft opgemerkt, van het noorden, tot an, het le t e n<br />

en van daar tot het land der Sineërs, dat denkeh k ten<br />

-den van Paleftina zal gelegen hebben', voortgt U<br />

C<br />

ver»


C 205» ><br />

Vergelijke vooral over deze plaats MicHAëLis, Spicti<br />

Geogr. Hebr. exterae, Tom. <strong>II</strong>, pag. 32 etc., erf<br />

L O W T H en KOPPE, welke laatfte over Q-ÏD ene ande­<br />

re gisfing heeft, dan waaromtrend ik mij thands niet kan<br />

uitlaten. Even weinig gefchikt is ene andere plaats, ƒ>ƒ.<br />

CXIV: 3, Dj» n»o ort, J/V zag a^a tW, het<br />

welk ZACHARIAË, D A T H E en anderen aanvoeren:<br />

want hoe zeer ik toeda, dat de Dichter daar de rode zei<br />

bedoelt, aldaar doet dit echter niets af. Het zelfde kaö<br />

men, mijns inziens, zeggen van het voorbeeld, het<br />

welk de Heer SCHNURRER onlangs heeft bijgebracht<br />

uit If. LXX<strong>II</strong>: 8; hij heersch van zee tot zee, dat is,<br />

volgends deszelfs uitlegging, van de oosterjche of mid-<br />

dellandfche, tot aan de zuidelijke of rode zee, hoe<br />

zeer het in den eerden opflag fchijnbaarder is: immers<br />

ook daar leert het aandonds de zin zelf, dat men de<br />

middellandfche en rode zee moet verdaan: en over het<br />

geheel is het niet genoeg te tonen, dat a- van de rode zee.<br />

gebruikt wordt, maar dit, dat •< in de optelling der'<br />

luchtdreken de rode zee betekent, en daarvandaan het zui­<br />

den, en hier voor kan niet alleen geen voorbeeld worderf<br />

bijgebracht, maar het is ook voldrekt onmogelijk, wijl<br />

£3' dandvastrg het westen betekent, gelijk aan elk over­<br />

vloedig bekend is: en dus zal het veiliger zijn om hier<br />

JW te lezen. Wat intusfchen belangt den oorlprong van<br />

deze fout, het komt mij niet onwaarfchijnlijk voor, dat<br />

dezelve uit ene verkorte fchrijtmanier is voortgekomen.'<br />

Het is toch bekend, dat men eertijds in de handfchriften<br />

de woorden dikwijls bij verkorting plagt te fchrijven.<br />

Vergel. EICHHORNS Inleiding, IDeel, §. 223. Voor­<br />

al fchreef men zo bij verkorting op het eind van de' re­<br />

gels, wanneer er voor de nog overfchietende letteren geen<br />

plaats meer was, het welk, onder anderen, dikwijls ge-<br />

fchiedt in ene oude uitgaaf der Vrophctaepriores ac póstë-<br />

O rio»~


iores van 1486, door EICHHORN befchreven, /. c.<br />

§. 392. Daarvan zijn vele fouten ontftaan, dewijl men<br />

dikwijls niet begreep, hoe men zulke verkortingen moest<br />

aanvullen. Soms vulde men ze werklijk aan, maar op<br />

ene verkeerde wijze: zo leest men bij voorbeeld 1 Kon.<br />

V<strong>II</strong>I: 37, rw psa , in het land zijner poorten, het welk<br />

genen zin heeft, waarfchijnlijk, volgends de gisfing van<br />

den Heer SCHEIDIUS, in zijne The/es criticae, achter<br />

het fpecimen <strong>II</strong>, hermeneuticum in librum Genefeos, The<br />

XV<strong>II</strong>I, voor m>» 'xa, dat is rw msa, in ene zijner<br />

poorten, dat is, zijner Jieden of woonplaatfen; vergelijk<br />

Deut. XV: 7, XVItl: 6. Soms vulde men dezelve geheel<br />

niet aan, en maakte er dus enen gantsch verkeerden<br />

zin uit, waarvan de Heer SCHEIDIUS, /. c. een fchoon<br />

voorbeeld aanvoert uit Jez. LM: 8, waar zeer zeker<br />

tab ene verkorting is voor nm 1<br />

?; behalven nog enige anderen<br />

, waar bij ik er nog een, dat zeer duidelijk is, voeg<br />

uit 1 Kon. IX: 18, waar men leest pxa inca "rain nat,<br />

het welk insgelijks geen draaglijken zin geeft, waarom mij<br />

de gedachte van HOUBIGANT en V E N E M A , Hifior.<br />

Ecclef. Vet. Teft. Tom. <strong>II</strong>, pag. 36, welke, uit vergelijking<br />

van a Chron. V<strong>II</strong>I: 3, 4, denken, dat pxa is<br />

voortgefproten uit * ixa, zijnde ene verkorting van<br />

pais oixa, zo dat het zij, Tadmor in de woejlijne in<br />

Aram Soba. En dus begrijp ik, dat ook hier ca'Dt of wnt<br />

zeer waarfchijnlijk ene verkorting is van ram); zo dat<br />

men misfehien niet eens nodig hebbe om hier aan het uitvallen<br />

van de fyllabe ]' te denken, maar enkel een kwalijk<br />

begrip van ene verkorte fchrijfmanier te ftellen hebbe.<br />

En hierin word ik zo veel te meer bevestigd, wijl<br />

de LXX, Pf. LXXXIX: 12, insgelijks pi pas, het noord<br />

en zuid, vertalen fL»\\m xu) Suxaarcti, denkelijk, wijl<br />

©ok daar in hun affchrift ra* voor ya> heeft geftaan.<br />

C V I I I:


C 2IÏ ><br />

CV<strong>II</strong>I: 2, 3.<br />

Ik heb hier, uit vergelijking van Pf. LV1I: 8 enz' «<br />

enige veranderingen in de lezing gemaakt, waarvan ik mét<br />

een woord verflag moet doen.<br />

1. ) Ik verdubbel met de oude Overzetters mu even -ls<br />

Pf. LV<strong>II</strong>: 8. Vergelijk DE ROSSI.<br />

1<br />

'<br />

2. ) Ik geloof, dat de afdeling tusfchen vs. s en « niet<br />

gelukkig gemaakt is, daar 103 IJK hier te veel op Zich<br />

zelve ftaat; ik heb daarom liever uit vergelijking van Pf.<br />

LV<strong>II</strong>: 9 de lezing dus willen veranderen:<br />

HJJ» Sajn mur<br />

Deze fchijnt mij de gemakkelijkfte verbetering in en«<br />

plaats, die op meer dan ene wijze fchijnt geïnterpoleerd<br />

te zijn, gelijk uit het verfchil van lezingen blijkt hef<br />

welk men bij KENNICOTT en DE ROSSI aantreft.<br />

CV<strong>II</strong>I: o 4<br />

Vergelijk de bijzondere aanmerkingen op Pf. tX: 9.<br />

0<br />

* c I %i


C * Ta<br />

)<br />

C I X : io.<br />

Hun nooddruft angjlig zoeken enz. KNAPP en anderen<br />

lezen hier Vfêa in plaats van urm, op welk ene wijze<br />

zij ook menen, dat de LXX deze plaats gelezen hebben,<br />

die bet dus hebben: ln/s^uêtiTanruv •« ?£> ImoxfJw «vrSv. Het<br />

is mij echter niet onwaarfchijnlijk voorgekomen, dat zij<br />

veellicht flechts lipyn zullen gelezen, en daaraan ene betekenis<br />

gegeven hebben, welke in het Arabisch<br />

meerheeft, namelijk obïïterari, deleri, waar bij men nog<br />

tevens kan voegen het Chaldeeuwfche DY? en het Syrisch<br />

treden, vertreden, alle welke betckenisfen, gelijk<br />

bekend is, van de eigenlijke betekenis van terere , conterere<br />

afkomftig zijn. DÜRELL floeg ook uit dien hoofde<br />

die betekenis hier ter plaatfe voor, en ook ik kwam,<br />

voor. dat ik DURELL ingezien had, op de gedachte om<br />

op dezen grond dus te vertalen:<br />

Zijn kroost, uit zijn verwoefte woningen verdelgd,<br />

Zwerf beed'lend ginds en her !<br />

Dan het ftootte mij al aanftonds, dat deze overzetting met<br />

het Bijbelsch gebruik van tsni, het welk toch zo dikwijls<br />

voorkomt, zo weinig ftrookte; en ik gaf naderhand die<br />

opvatting geheel op, toen de Heer SCHROEDER, over<br />

deze plaats door mij gevraagd, mij ene veel gemaklijker<br />

verklaring bekend maakte, die men ook vond in de Disfertationes<br />

van AURIVILLIUS, onlangs door MicHAë­<br />

Lis


C *I3 )<br />

Lis uitgegeven, wette ik zelf toen nog niet had, pag.<br />

444; namelijk, dat wn hier zijne gewone betekenis bc~<br />

houde, en er alleen, even als bij het vorige 1W, het<br />

woord arb of iets diergelijks bij verdaan worde, en in<br />

carprtanna *n ene zogenoemde conftructio praegnans zij,<br />

volgends welke uit zijne verwoefte woningen den nooddruft<br />

zoeken, zo veel is, als verdreven uit zijne verwoefte woningen<br />

den nooddruft te zoeken: offchoon het ook zou<br />

kunnen zijn, telkens uit zijne verwoefte woningen uitgaande<br />

, den nooddruft te zoeken, zo dat de nakomelingen van<br />

David hier verbeeld worden als bedelaars, die in vervallene<br />

hutten zouden wonen, en van daar telkens uitgaan<br />

om hunnen nooddruft van de barmhartigheid van anderen<br />

te vragen: alleen geloof ik nog met den Heer SCHROE­<br />

DER, dat de rede enigfins klimt door het verhum m,<br />

het welk betekent met ijver en angst zoeken, en dus iets<br />

meer is, dan W , het welk in het vorige lid gevonden<br />

wordt, waarom ik het ook door angftig zoeken vertaald<br />

heb. Men vergelijke over arn J. W. SCHROEDER,<br />

Comment. in Pfalm, X, pag. 83 etc.<br />

C I X : 13.<br />

De LXX, door de Vulgata en den Arabifchen overzetter<br />

gevolgd, hebben voor inx gelezen ins, daar ze vertalen<br />

t* yin* p*. Dus zou het zijn:<br />

Hun naam word" uitgedelgd met één gefacht!<br />

En ik moet bekennen, dat mij deze lezing zeer aanmerkelijk,<br />

en met de fterkte der verwenfehingen in dit gedeelte<br />

O 3 van


( «4 )<br />

Van den Pfalm zeer overeenkomftig voorkomt. Dan daar<br />

de overige oude overzetters allen mx gelezen hebben, en<br />

ook dit enen goeden zin geeft, heb ik in den tekst mijner<br />

overzetting de gewone lezing gevolgd. Slechts één handfchrift<br />

bij KENNICOTT heeft ook mm. — Voords hébten<br />

ook de LXX mv voor aryo gelezen, vertalende r»<br />

en,** ««In, en zijn daarin gevolgd door de Vulgata, en den<br />

Arabifchen Overzetter, gelijk ook verfcheiden handfchriften<br />

bij KENNICOTT en DE Rossi die lezing hebben,<br />

welke ook door MicHAëLis, Oriënt. Bibl. XIX Deel,<br />

bladz. 151, KNAPP en anderen wordt voorgetrokken;<br />

dan, naar mijn gedachten, ten onrechte, wijl het adfixum<br />

p zeer gevoeglijk tot n'mx kan gebracht worden. Verge­<br />

lijk VENEMA.<br />

C I X: 24<br />

Al 't vet is van mijn vleesck gefchrabd. Het Hebreeuwfche<br />

woord 3TD heeft hier den uitleggeren moeite gemaakt,<br />

het welk in Kal nergends elders voorkomt, en in Pikkel<br />

de betekenis van liegen heeft, welke hier geheel<br />

niet'voegt. COCCEJUS vertaalt deze woorden, cara<br />

mea emaciata est a pinguedine, en was reeds daarin<br />

voorgegaan door den Chaldecuwfchen uitbreider, die<br />

pja, den Syrifchen overzetter, die j_2_.vwJ heeft, en<br />

ook enigfins door de LXX en SYMMACHUS, die ix.h<br />

hebben, welke betekenis evenwel SCHULTENS, Com­<br />

ment. ad Job. XVI: 8 denkt, dat niet bewezen kan wor­<br />

den, die ook daarom zeer geneigd is, om hier erna te ne­<br />

men voor een nomen fubflanfivum, te famen gefield uit<br />

den


C "5 }<br />

den a en »n, het welk even als ovm, Jez. V- 24 en<br />

XXX<strong>II</strong>I: n, een flro-halm betekenen zou, zo dat het<br />

volgends zijne vertaling zijn zou, caro mea ad inftar<br />

flipulae, cesfante oleo. Ik erken het fraie van deze<br />

opvatting: immers gelijk weliggroeiende en fraie planten<br />

wel eens een beeld zijn van jongelingen, die welig<br />

groeien, en ene fchone glansrijke gedaante vertonen, zo<br />

kan zulk een uitgedroogde ftrohalm zeer gevoeglijk een<br />

beeld zijn van een lichaam door ouderdom of andere onheilen<br />

afgelleurd, vermagerd en verflensd: uit de Griekfche<br />

Schrijvers vindt men daarvan verfcheiden voorbeelden<br />

bijgebracht door KLOÏZ , Not. ad TYRTAEI, Carmina,<br />

pag. 6S, 69. Evenwel, daar men in het voorgaande<br />

lid een verbum (nzo) vindt, zou ik ook hier<br />

liefst een verbum geplaatst zien; waarbij nog komt, dat<br />

wel voor iy»n, maar niet voor t»n enig uitdruklijk gezag in<br />

het taalgebruik is: en daarom heb ik gegist, of men niet<br />

i»n3 vergelijken kunne met het Arabifche ,jiv-x\a. en<br />

3 7<br />

eA- ^ j en misfehien ook (^s-arxérs alle welke<br />

woorden, gelijk men zelfs uit GOLIUS en GIGGEJUS<br />

genoegzaam zien kan , zo veel betekenen, als fchrabben ,<br />

affchrabben, Jcalpere, fcalpendo abradere: deze betekenis<br />

komt hier zeer wel te pas, mids misfehien, omdat<br />

hier ene notie pasfiva plaats moet hebben, alleenlijk syn'j<br />

gepuncteerd worde. Eigenlijk zou het dan zijn, caro mea.<br />

fcaipta est, demta punguedine, het welk zo veel is, als<br />

in mijne overzetting; al 't vet is van mijn vleesch gefchrabd,<br />

waardoor derhalven de grootfte magerheid wordt<br />

te kennen gegeven; zo dat al het vet, waarmede het<br />

vleesch bedekt was geweest, er als het ware geheel en al<br />

zij afgefchrabd, en er niets meer op te vinden zij.<br />

O 4 C X:


C si6 )<br />

C X: I.<br />

Jehova [prak tot mijnen Heer. Zo heb ik vertaald,<br />

volgends de gewone punctatie 'lijA; dan MicHAëLis in<br />

zijn Critifches collegium üher die drey wichtigften PJaltnen<br />

von Christo, bladz. 476 enz., gelijk ook in zijne aanmerkingen<br />

op deze plaats, en op Matth. XX<strong>II</strong>: 41 — 46<br />

is van gedachte, dat men. 'Ji^ moet punéicren, zo dat het<br />

zijn zoude: dus fprak Jehova tot den Heer, waarin hem<br />

ook ZACHARIAE en anderen gevolgd zijn. De enige<br />

grond voor dit gevoelen, welke van enig belang is, ligt<br />

in de aanhaling dezer woorden door Christus, Matth.<br />

XX<strong>II</strong>: 41'—46, en in de gelijkluidende plaatfen, Mark.<br />

X<strong>II</strong>: 35—37 en Luk. XX: 41 — 44. Jezus vraagt daar<br />

aan de Earizeeuwen, na dat zij Hem, op zijne vrage,<br />

wiens zoon de Mesfias ware, geantwoord hadden, Davids<br />

ZOOn, aldus: *»« *» Ax^iJ h •unvf.nli Kvtm dvrh xtcAa, >.£• a».<br />

' ptiii i T» KVfiê, pis etc. Ware nu de vraag geweest,<br />

Jroc David hem, die zijn zoon was, te gelijk ZIJNEN<br />

Heer kpnde noemen, dan ware, naar dc gedachte van<br />

MicHAëLis, het antwoord zcei; gemaklijk geweest,<br />


( 2*7 )<br />

wij tevens , het welk bij alle drie Euangelisten zonder<br />

het pronomen «»« voorkomt, Heer, zo zal de vraag<br />

van Jezus deze zijn: indien de Christus Davids zoon is,<br />

hoe noemt hem dan David met den naam van HEER.<br />

of ADONAI? welke naam, wanneer zij dus op zich zeiven<br />

ftaat, alleen van God gebruikt wordt. Zulk ene vraag<br />

zou dan ook, volgends de denkbeelden der Farizeeuwen<br />

over den MesTias, volftrekt niet te beantwoorden zijn,<br />

maar alleen kunnen opgelost worden door de erkentenis,<br />

dat de Mesfias niet alleen mensch, maar ook tevens waarachtig<br />

God was. Dus zouden wij in deze woorden een<br />

vrij duidelijk bewijs aantreffen voor de ware Godheid van<br />

Jezus Christus. En op dat men er niet tegen mogt inbrengen,<br />

dat evenwel in de aanhaling van dezen Pfalm<br />

zeiven niet ftaat «-«pn», maar ««pi» n*, merkt men aan, dat<br />

zulks alleen daarvandaan kome, dat de Euangelisten gewoon<br />

zijn in hunne aanhalingen de overzetting der LXX<br />

te gebruiken. Ik erken zeer graag, dat deze uitlegging<br />

een uitnemend helder licht verfpreidt over dit gefprek van<br />

Christus met de Farizeeuwen; dan het zij mij echter tevens<br />

vergunt er het volgende op aan te merken. — Vooreerst<br />

hebben alle dc oude overzettingen ftandvastig Tvh<br />

uitgebroken, gelijk elk zien kan, die de moeite wil nemen<br />

om ze te vergelijken. Het is wel zo, dat MiciiAë-<br />

LIS meent, dat die geen, welke de opfchriften gemaakt<br />

heeft in de Syrifche overzetting boven de Pfalmen<br />

Uitfprak, offchoon de overzetter zelf in navolging van de<br />

LXX jj._bü_^. heeft, en dus heeft gelezen; omdat<br />

namelijk in het opfchrift van dezen Pfalm ftaat, dat dezel­<br />

ve handelt van den dood u~JO?l? des HEREN, Dan, ik<br />

vraag alleen, of men, indien iemand zeide, dat deze<br />

Pfalm handelde van de zitting DES HEREN aan Gods<br />

P 5<br />

r<br />

^ehr


C a.8 )<br />

rechtehand daaruit ooit met enigen grond zou kunnen op.<br />

naken, dathij in den Pfalm zeiven mtXmijnen HEER, maar<br />

den H E E R ZOU moeten zeggen? Dit zal niemand ligtelijk<br />

denken. Ik geer het insgelijks aan het oordeel van eiken ol<br />

partydigcn over, of hij uit de woorden van HIERONY-<br />

Crit cZ den k<br />

^<br />

M l C H A ë L I S<br />

^haald, in zijn<br />

Cnt. Co/Ugrum, bladz. 4 7 9 met enige waarfchijnlijkhe d<br />

kunnebeflmten , dat dieOudvader ook zou uitgefprozien<br />

Sv* 5 aItha<br />

" dS kM ZUlks in het<br />

geheel niet<br />

1 , \<br />

a n d e r e n m e r k i k a a n<br />

» d a<br />

t er uit alle<br />

ï r' "° g<br />

. t 0 C V e r g e l e k e n e han<br />

1<br />

dfchriften hechts het éne<br />

Kasfelfiheis, het welk p*% puhfteert, door MICHAStis<br />

aangevoerd in zijne aanmerkingen op Matth. XX<strong>II</strong>:<br />

Z 1 e t U U d k h i<br />

me7n r , ' & h<br />

men ^ ><br />

h e t g e z a c h v a n g £ t u i g e n r a a d p l<br />

dat, wanneer<br />

d e ^<br />

W> zeer verre overweegt; en deze is ook de reden,<br />

waarom ik daarvan niet heb durven afgaan. - Dan bluft<br />

nu evenwel die zwarigheid niet in de aanhaling dezer woor­<br />

den m het Nieuwe Testament? Ik geloof, dat dezelve<br />

ook volgends de gewone lezing zeer wel kan opgelost wor­<br />

den; hoe zeer ook de meefte uitleggers mij hier van het<br />

rech-<br />

(*) De plaat* uit het breviarium in Pfalmos van HIEROWT<br />

MUS luidt dus: „ Dixü Dominus Domino m e o, fede a dextris<br />

„ mets. In Hebraeo primum nomen Domini his litens fcribi-<br />

„ tur, mn», quibus de Deo tantum fcribitur. Secundum vero<br />

„ nomen Domini his literis fcribitur-rnc, quibus folent homi-<br />

» nes Domxnum vocare; quomodo et a quibusdam vocatur Do--<br />

„ minus a fervo, et reges vocantur Domini. " Ik zie hier<br />

mets anders dan dat HUHOKYMUS hier een onderfcheid<br />

aanwijst tusfchen nrr en »J1».


C 219 )<br />

rechte fpoor fchijnen afgedwaald te zijn. Ik ftel vooraf<br />

als iets, waar regens, naar mijn inzien, niets kan ingebracht<br />

worden, dat de Euangelisten ons hier den redentwist<br />

van Jezus met de Farizeeuwen verkort verhalen, ea<br />

derzelver hoofdinhoud alleen mededelen, maar dat Jezus<br />

en zij over en weder veel meer met eikanderen zullen gefproken<br />

hebben. En waarom zoude men dit niet ftellen, daar<br />

zelfs de ene Euangelist hier breder verhaalt, dan de andere?<br />

Zouden zij niet even zo zeer allen dit gefprek verkort<br />

kunnen hebben? Nemen wij diensvolgends aan, datjezus<br />

hen niet enkel gevraagd heeft, indien de Christus<br />

Davids zoon is, hoe noemt hem dan David Heer? (want<br />

dus geloof ik ook, dat men >»» moet overzetten) maar<br />

dat hij tevens getoond heeft, dat >rix in dezen gehelen<br />

Pfalm in ene veel hogere betekenis, dan van menfchen gewoon<br />

is, genomen moest worden: het is toch niet genoeg<br />

te zeggen, dat


C 220 )<br />

Dit nu, het welk uit den Pfalm zeiven blijkbaar is «1<br />

ook Jezus den Farizeeuwen getoond hebben; en daal-dezelven<br />

mets bovenmenschlijks in den Mesfias zagen is<br />

het geen wonder, dat zij daarop niet konden antwoorden.<br />

CX: 5.<br />

De Heer aan uwe rechtehand. Daar in dit gehele lied<br />

Jehova „ergends aangefproken wordt, en het daarteboven<br />

ooimin gevoeglijk zou kunnen fchijnen, dat, zo hier Tehova<br />

wonlt aangefproken, deszelfs naam niet wordt uitgé-<br />

C<br />

W d £ e n S<br />

Tt^rZ i ° P d e e d<br />

S ^hte gevallen, of men<br />

1 U m n e n IeZe<br />

telZ " :<br />

*» ^ zijne rechtehand<br />

wanneer het flaan zou op n;n>, het welk L 4 was<br />

Voorafgegaan, of dat men na vm het woord rór» invulde<br />

op deze wijze, yp* V vp -rra, zo dat de zin zij:<br />

p,<br />

D e Heer<br />

-> Jehova! aan uw rechtehand.<br />

Daar men bij verkorting voor nn- fchreef 0f » of mis­<br />

fehien ook 1 heeft dit na v» zeer gemaklijk kunnen uit­<br />

vallen Ik wil intusfchen dit niet meer doen gelden, dan<br />

ene gisfing, en ben daarom ook in de overzetting de ge­<br />

wone lezing gevolgd.<br />

CXI: io.<br />

Mijn zeer waardige vriend ARNOLDI, thands Profesfor<br />

te Marburg, heeft in zijn fchoon werkje, getiteld:<br />

zur


zur exegetik und kritik des Alten Testaments, uitgegeveri<br />

te Frankforten Leipzig 1781, IDeel, bladz. 1 enz., uit<br />

vergelijking van liet Arabifche ^£=-.00 en V^Ssa—Có<br />

overvloedig bewezen, dat 7X) fomtijds betekent, idquod<br />

convenit, decet, congruit, het geen welvoeglijk, fraai,<br />

bevallig is; in welken zin hij aantoont, dat 7yö en aio ^aar,<br />

vooral in de fprcuken van Salomo, meer dan eens voorkomt<br />

: alleen merk ik er bij aan, dat vooral ook het Sycifche<br />

U,—2—o en de daarvan afgeleide woorden deze<br />

zelfde betekenis bevestigen, gelijk men bij CASTELLUS<br />

zien kan. Zeer fraai fchikt zich ook deze betekenis hier ;<br />

vooral, daar de parallelie dus veel volmaakter wordt. In<br />

piw kan men het adfixum brengen tot Hips, vs. 7. Vergelijk<br />

SCHROEDERS Syntax. Hebr. Reg. XXXIX,<br />

num. 2. In den zin evenwel is het hetzelfde, als of men<br />

het bracht tot nm* mv; en, wijl de woordelijke vertaling<br />

in onze taal te duifter zou geweest zijn, indien ik het gegeven<br />

had: die hen (Gods geboden) betracht, heb ik het<br />

liever vertaald, die haar (de Godsvrucht) betracht. In<br />

uv?rtn eindelijk Haat het adfixum op 72.<br />

C X I 1: 4-<br />

Hem , die ontfermend, liefderijk, weldadig is. Zo<br />

heb ik vertaald in navolging van VENEMA en DATHE,<br />

met welken ook de Heer SCHROEDER overeenkomt:<br />

men moet dan voor van de 7 verftaan, welke kan weggelaten<br />

zijn, omdat dit lid met een n beginnen moet. De<br />

gisfing van KNAPP, om ]unn van den ontfermenden te<br />

Ie-


C «a ) 1<br />

lezen, kan ik, wijl ze tegens de order der letters in dezen<br />

Pfalm is, niet goedkeuren. Ik moet evenwel bekennen<br />

dat de uitlating van de


( 22 3 )<br />

dige zal tot enen eeuwigen liefelijken geur zijn. Ik heb hier<br />

aan het woord ut zijne eigenlijke betekenis van enen liefelijken<br />

geur, die te gelijk fterk en doordringend is gelaten. Men<br />

vergelijke SCHULTENS, Not. ad Excerpt. Ham. pag.<br />

348, en Comment. ad Proverb. X: 7. De betekenis van<br />

enen doordringenden en lieflijken geur komt voor, Hof.<br />

XIV: 8, HOJ niet zijne gedachtenis, maar zijn geur zal<br />

zijn als die van den wijn van Libanon; en op dezelve<br />

wordt ook gedoeld Spreuk. X: 7, waar men dus kan vertalen<br />

:<br />

Des vromen geur is liefelijk;<br />

Maar /linkend wordt der bozen naam.<br />

C X I V.<br />

Ik heb in den inhoud van Pf. CX<strong>II</strong>I ene gisfing voortgebracht<br />

, dat Pf. CX<strong>II</strong>I en CXIV een en het zelfde lied<br />

zouden uitmaken. De reden was, omdat Pf. CXIV: 2<br />

het adfixum in ïanp 1<br />

? geen naamwoord fcheen te hebben,<br />

waarop het floeg; waarom het mij niet onwaarfchijnlijk<br />

dacht, dat hetzelve misfehien flaan konde op mtr in den<br />

voorgaanden Pfalm. De Heer SCHROEDER evenwel<br />

heeft hieromtrend nog ene andere gisfing, die zeer aan*<br />

neemlijk is , namelijk dat rrrVjn, waarmede in de gewone<br />

uitgaven de CX<strong>II</strong>I Pfalm eindigt, behoort tot dezen<br />

Pfalm, zo dat dit adfixum tot TV zoude moeten gebracht<br />

worden. De Griekfche vertaling geeft enigen grond voor<br />

deze gisfing, daar zij in het begin van dezen Pfalm 'A^xi<br />

U heeft, het welk zij op het einde van den voorgaanden<br />

weglaat.<br />

C X V I:


C 224 )<br />

C X V 1: 3.<br />

's Afgronds angflen. M1 c H A ë L I S , Oriënt, und Exe»<br />

get. Bibl. XIX Deel, bladz. 153, flaat voor om voor<br />

^xi' '^o's afgronds angflen te lezen, W HXÖ 's afgronds<br />

frikken, omdat ook meermalen aan den dood flrikken of<br />

valftrikken worden toegefchreven, en deze lezing ook beter<br />

met nio ^2n in het vorige vers fchijnt te ftroken: dan ,<br />

naar mijne gedachte, zonder grond, wijl den dood zo wel<br />

angflen als valftrikken worden toegekend: ook komen alle<br />

oude overzettingen en handfchriften in de gewone lezing<br />

volmaakt overeen, en in dc parallelie ftroken even goed<br />

angflen als valftrikken van den afgrond en den dood.<br />

C X V I I 1: 6.<br />

Jehova is mijn Schutsgod. In het Hebreeuwsch 'S rtin'.<br />

De LXX fchijnen hier gelezen te hebben nua >b nirv, wijl'<br />

zij het vertalen: Kt/' P«>5 \u H ^ 0M (, even als vs. 7. En hier<br />

mede komen insgelijks de Chaldeeuwfche uitbreider, de<br />

Syrifche en de oude Latijnfche vertaling overeen. Misfehien<br />

is dan het woord 'UW er uitgevallen, hoewel ook<br />

'b run' Jehova is voor mij, of Jehova is mijn Schutsgod,<br />

enen goeden zin geeft.<br />

C X V 11 li


C *25 ><br />

C X V I I 1: a 4.<br />

_ De vergelijking van enen hoeklteen van hef fundament<br />

is zeker op zich zelve hier niet ongefchikt; dan evenwel<br />

fchijnt de hoekfteen , van welken hier gefproken wordt<br />

voortekomen, als een fraie heen, welke ook tot fieraad<br />

van het gebouw ftrekt, en in het oog valt, hetwelk<br />

men van enen hoeklteen van het fundament niet wel kan<br />

zeggen; en om die reden wil ik wel bekennen, dat de<br />

gedachte van den Heer GREVE, welke ik in de korte aanmerkingen<br />

gemeld heb, mij hier zeer gefchikt voorkomt<br />

Van zulk enen hoekfteen wordt, gelijk het mij toefchijnf<br />

ook gefproken Zach. IV: 7. Men vergelijke over dè<br />

hoekftenen, behalven anderen, FABERS, Arehaeoh Rie<br />

der Hebr der, bladz. 411, 412.<br />

C X I X :<br />

Hij ricke het enz. Wijl nov nimmer met een o gecort.<br />

ftrueerd wordt, wil HOUBIGANT, in navolging van alle<br />

oude Overzetters, uitgenomen den Chaldeeuwfchen uitbreider,<br />

hier liefst lezen 1D07. Ik zou inzoverre met<br />

hem overeenkomen, dat ik de 3 ook zou wegwerpenmaar<br />

ik zou tevens denken, dat het nog gemaklijker zijn<br />

zou, indien men las fen nou 1<br />

?. De 1 kan bij Vervolg van<br />

tijd ligtehjk in een 3 veranderd zijn: althands dit is onder<br />

anderen ook gefchied, a Sa ia. V<strong>II</strong>: 16, waar men voor<br />

*]ND37:27, het welk geen goeden zin geeft, moet lezen


C "6 )<br />

TKDJi '327, zo dat de 1 van het twede woord verkeerd gevoegd<br />

zij bij het eerfte, en tevens in een 3 veranderd zij:<br />

de zin is dan: uw huis zal beftendig zijn, en uw koningrijk<br />

tot in eeuwigheid, voor mijn aangezicht, en uw ft oei<br />

zal vast zijn tot in eeuwigheid; gelijk ook daar de LXX<br />

hebben: «»«Vio» fin, ««} J fljó»»} &c.<br />

C X I X : 22.<br />

IVeêr fchand en fmaad van mij. De kracht der oorfpronglijke<br />

fpreekwijs 1131 n2in ,L<br />

>x>o bi kan niet wel in onze<br />

taal overgebracht worden. Naar dé woorden zou het<br />

zijn, ontdek van mij fchand en fmaad; het welk zelfs in<br />

onze taal geen zin fchijnt te hebben. Dan men moet opmerken,<br />

dat de Oosterlingen, met name ook de Arabieren,<br />

gewoon zijn fchande, fmaad of droefheid te vergelijken<br />

met enen fluier, welke het hoofd bedekt, en daarvandaan<br />

is het bij de Arabieren ene zeer gewone fpreekwijze,<br />

den [luier van fmaad, fchande öf droefheid te ontdekken,<br />

dat is, den fmaad, de fchande of droefheid wegtenemen.<br />

Zo vindt men in de Excerpta Hamafae, pag, 492.<br />

het welk SCHULTENS, naar de woorden, dus vertaalt<br />

:<br />

Et


C 227 )<br />

Et vir fum, qui mimquam convicium audio j<br />

Quo feriar, qiiin velum ejus discutiam.<br />

Men zié daar in de aanmerkingen van SCHULTENS<br />

meer voorbeelden, ook van ^ - . L ^ hetwelk met<br />

rv7j, dat wij hier vinden, overeenftemt: dan naderhand<br />

heeft men E<br />

U~weggelaten, en elliptice gezegd<br />

' p en K-^_A.«J^ &_.v.£ of


C ssS )<br />

Syrlfchen overzetter, leest 'JW, maak mij uwe wet bekend*<br />

dat is, maak mij den waren zin van dezelve openbaar,<br />

geeft enen zeer goeden zin; dan zij heeft te weinig gezach<br />

voor zich, daar alle andere oude overzetters in de<br />

lezing >jjn overeenkomen, en de Syrifche overzetter meermalen<br />

uit zij'n eigen vernuft verbeteringen fchijnt te maken.<br />

Mijne gedachte , die ik ter beoordeling van<br />

meer kundigen aanbeveel, is, dat men Hechts voor<br />

'A?9 uitfpreke >m, even gelijk men rwn vindt, Pf. CU: 14.<br />

Nu betekent pn, even als het Arabifche e>—^ , de tederfte<br />

liefde, hoedanige de liefde is van ouders omtrend<br />

hunne kinderen, en van kinderen omtrend hunne ouders;<br />

welke door de Grieken rejy» genoemd wordt, van het verbum<br />

flfv«>, het welk, behalven A. SCHULTENS, op<br />

vele plaatfen in zijne werken, ook de Heer SCHEIDIUS<br />

in zijn Etym. Graec. h. v. met pn en O—=»• vergelijkt.<br />

Meest wordt van hier in den Bijbel overgebracht om<br />

ontferming, of erbarming te betekenen; dan het kan ook<br />

tevens alle tedere genegenheid of liefde omtrend perfonen<br />

of zaken te kennen geven, in welken zin het voorkomt,<br />

pf. CU: 15.<br />

rrjax ns •pa» rp 'a<br />

ïjjrr ms;> nxi<br />

Uw knechten hebben zelfs behagen aan haar gruis,<br />

Zij minnen zelfs haar puin.<br />

Even zo wordt ook r&y«y cn «-«gyJ naderhand in het gemeen<br />

van alle tedere liefde gebezigd, bij voorbeeld, bij<br />

MOSCHUS, Idyll. Ê VI: 8.


C 229 )<br />

TB? qaXtollcK, ii>' »» Q}i~Kw,i, tpiXmh.<br />

Zelfs wordt het eveneens, als hier, van wetten, welke<br />

men bemint en hoogacht, gebruikt door EURIPIDES,<br />

Hippolyt. vs. 461, ii fti ys régvs yi/tvf, indien gij<br />

geen liefde voor deze wetten hebt. Zo zouden dan ook onze<br />

woorden eigenlijk betekenen : want uwe wet is mijne<br />

liefde, dat is, het voorwerp van mijne liefde.<br />

C X I X : 30.<br />

Uw rechten enz. Onze overzetters hebben hier, uwe<br />

rechten heb ik mij voor gefield. Ik evenwel geloof, dat<br />

daardoor de kracht van het verbum niet genoegfaam is<br />

uitgedrukt: het zelve betekent eigenlijk complandri, ae»<br />

quari, gelijk de Heer SCHEIDIUS, Comment. in Cant.<br />

Jlisk. pag. 80, uit vergelijking van het Arabifche yj^i^<br />

bewezen heeft: de fpreekwijs TO yfmo beduidt dus eigenlijk,<br />

ik heb uwe rechten effen gemaakt, dat is, ik<br />

heb uwe rechten effen, gebaand, geacht en verklaard; volgends<br />

de gewoonte der Hebreeuwen, dat werkwoorden ,<br />

die betekenen iets te doen, gebruikt worden van het<br />

oordeel, het welk men over ene zaak velt, gelijk p'ixn<br />

rechtvaardig verklaren, iss gelukkig verklaren enz.,<br />

waarvan men GLASSIUS kan nazien , Philol. Sacr.<br />

Tom. I, pag. 216. Zo is de parallelie zeer naauwkeurig<br />

met het vorige lid: ik heb den waren weg gekozen; en wij<br />

kunnen dus ook de verbetering van HOUBIGANT T03»D<br />

'jjtfiff, uwe rechten zijn mijn vermaak, zeer wel misfen.<br />

P 3 C X I X :


C »3« )<br />

C X I X : 113.<br />

Ik haat de dolle bozen. In de verklaring van O'suo<br />

koom ik volmaakt met KNAPP overeen; alleen twijfel ik,<br />

of het nodig zij met hem O'StfD uittefpreken, wijl o'3j>o<br />

kan komen van , het welk dezelfde forma is als »5!<br />

enz.<br />

C X I X : 118.<br />

Zij Worden door een 1<br />

ijdlen fchijn verleid. Eigenlijk hun<br />

bedrog, dat is, het bedrog, waardoor zij zich laten verleiden,<br />

is ij delheid of een ij dele fchijn. Dus hebben wij<br />

niet nodig met HOUBIGANT en anderen de lezing hier<br />

te veranderen. Vergelijk DATHE, Not. ad Pfalt. Syr.<br />

h. I.<br />

C X I X : 119.<br />

Gij acht als fchuhn enz. De gewone lezing is ÖK><br />

yis u'ïïi m»n, het geen men vertaalt: gij doet alle godlozen<br />

der aarde weg, als fchuim, zo dat rjj'0 zij voor<br />

Dan daar deze uitlating van de letter u zeer hard<br />

is,verkies ik lievermet HOUBIGANT, ZACHARIAE en<br />

anderen rotsn te lezen, gelijk ook AQUILA, SYMMA-<br />

CHUS 5


( *3i )<br />

CHUS, de Syrifche overzetter en HIERONYMUS gelezen<br />

hebben. De Griekfche overzetter heeft hier ook het verbum<br />

3«yn, alleen heeft hij den eerften perfoon vutyn, waarin<br />

hem de Vulgata gevolgd is. Een handfchrift bij KENNI­<br />

COTT en twe bij DE ROSSI hebben insgelijks na^n.<br />

CXIX: 120.<br />

De fchrik voor u (laat nagels in mijn vleesch. Het Arabifche<br />

j—4—^ y en het Chaldeeuwfche IDD, waarmede<br />

het verbum "VOD, het welk wij hier vinden, overeenkomt,<br />

betekent onder anderen, nagels in iets injiaan. Vergelijk<br />

SCHULTENS, Comment. in Job. IV: 15, waarvan ook<br />

het Hebreeuwfche "IDDD een nagel betekent. Deze betekenis<br />

, dunkt mij, is ter dezer plaatfe zeer gefchikt. Eigenlijk<br />

zou het zijn, van wegens den fchrik voor u wordt<br />

mijn vleesch door ingeflagen nagels gewond. Men ziet, dat<br />

er de grootfte ontfteltenis door wordt te kennen gegeven ,<br />

waardoor men even, als door nagels in het vleesch gedreven,<br />

gewond wordt. De LXX en AQUILA hebben het<br />

hier even zo opgevat.<br />

CXIX: 126.<br />

xwnh ftaat hier voor tastro rmw? 1<br />

?, gelijk DATHE zeer<br />

wel opmerkt. Dan tevens geloof ik, dat in ntrv? een fout<br />

is: dit kan hier niet wel plaats hebben, wijl in het volgende<br />

lid Jehova aangefproken wordt: ik denk daarom,<br />

T 4 dae


C 232 3<br />

dat men lezen moet fffr ^ ni»i>7 ft» of nin< nia^ nj>: het<br />

laatfte heb ik verkozen, omdat dit juist de lezing is'van<br />

enen ouden Griekfchen overzetter in de Hexapla van<br />

ORIGENES, de Vulgata, en een handfchrift bij<br />

KENNICOTT. De 7 kan voor mn< gemaklijk uit het<br />

voorgaande rtW7 herhaald zijn.<br />

CXIX: 128.<br />

Dies zijn mij aW uw rechten enz. Dat in de Hebreeuw-<br />

fche woorden TO 12 n,pa 73 p ^ een fout is ingeflo-<br />

pcn, hebben HARE, HOUBIGANT, LOWTH bij<br />

MERRICK, Annotations on the Pfalms, pag. itf en<br />

anderen reeds lange opgemerkt. Men heeft onderfcheiden<br />

wegen ter verbetering ingeflagen, met welker beoordeling<br />

ik mij niet zal ophouden. Mij komt het allereenvouwigst<br />

voor, dat men alleen denke , dat voor «m»* een • is uirge-<br />

vallen, en dat men de woorden dus verdele, 12 p%p<br />

'' ** T""P 3<br />

5 dat is, naar de woorden, daarom heb ik.<br />

mij alle uwe bevelen effen geoordeeld, of, gelijk ik het<br />

naar den zin vertaald heb, dies zijn mij al? uw rechten<br />

als een effen weg: zo dat wij hier bijna dezelfde fpreekwijs<br />

hebben, als vs. 30 'tm i/Dstro, waar men de bijzondere<br />

aanmerkingen vergelijken kan. Men ziet tevens duidelijk,<br />

hoe gefchikt hierop het twede lid fla : 'k haat alle leugen-,<br />

paden.<br />

C X I X : 138.<br />

Daar in dit vers de waarheid en zekerheid der godlijke<br />

leer geroemd wordt, heb ik hier aan nw liever de beteke­<br />

nis


C 233 )<br />

nis van conflrmare, flaven, vastmaken gegeven, welke het<br />

Arabifche KJJ—^ meermalen heeft; zo dat het naar de<br />

woorden eigenlijk zijn zou: gij hebt de waarheid en zekerheid<br />

uwer leer geftaafd of vastgemaakt. Men vindt dezelfde<br />

betekenis van nix, Pf. CXI: 9, waar men mijne<br />

overzetting vergelijken kan. Vergelijk LENTZ, Disfert.<br />

Philol. in de meermalen aangehaalde Sylloge, Tom. <strong>II</strong>,<br />

pag. 1006,<br />

C X X : 7.<br />

Volgends de gewone lezing zal oho >ix 30 veel zijn als,<br />

ik ben vreedfaam, gelijk het ook de Vulgata heeft, eram<br />

pacificus. Het is intusfchen opmerkelijk, dat de Hebreeuwfche<br />

handfchriften in dit vers zo veel verfchillen.<br />

Dus lezen twe handfchriften bij KENNICOTT 01707 voor<br />

DrJü?, het welk zeker met nqn7D7 beter ftrookt; vervolgends<br />

wordt de ) voor 01 in twe handfchriften bij KEN­<br />

NICOTT, en in een bij DE ROSSI uitgelaten; eindelijk<br />

lezen negen handfchriften bij KENNICOTT nam voor<br />

nan. Al dit verfchil in zo weinig woorden geeft vermoeden<br />

, dat de lezing hier welligt enig bederf kan ondergaan<br />

hebben. Misfehien is de ware lezing deze:<br />

Spreek ik van vreê,<br />

/ Dan fpreken zij van krijg.<br />

•DTK O DV707 'JN<br />

non7D7 nam<br />

P 5 Dat


C 234 )<br />

Dat '3 juist niet vooraan behoeft te ftaan, ziet men onder<br />

anderen uit Pf. CXV<strong>II</strong>I: 10, 11, 12.<br />

C X X V I 1: 2.<br />

In fieê daarvan enz. Men heeft van deze woorden zeer<br />

verfchillende uitleggingen en lezingen. PISCATOR nam<br />

p voor px voorwaar, en dit volgt ook DE DIEÜ; dan<br />

ik twijfel zeer, of men deze betekenis wel met duchtige<br />

bewijzen ftaven 'kunne. VENEMA neemt p voor een<br />

nomen, en vertaalt folidum dat diletlo fuo in fomno, waarmede<br />

de overzetting van DATHE overeenftemt: Perenmem<br />

et folidam felicitatem Deus fuis concedit quafi in fomno<br />

, zo dat xx' zij voor tü#3: de Heer SCHROEDER las<br />

te voren 'J, want hij geeft het zijnen lieveling in den<br />

flaap: men zou intusfchen die lezing ook kunnen vertalen<br />

, want hij bezorgt zijnen lieveling flaap, in denzelfden<br />

zin, als ik in de korte aanmerkingen dc gewone<br />

lezing vertaald heb; en ook in twe handfchriften van<br />

KENNICOTT vindt men fporen van die lezing; dan naderhand<br />

heeft de Heer SCHROEDER die gisfing verworpen.<br />

Ik heb deze onderfcheiden gevoelens opgenoemd,<br />

wijl ik zelf nog omtrend den waren zin van deze plaats<br />

onzeker ben.<br />

C X X X 1: 2.<br />

Ik twijfel, of de uitleggers tot nog toe den zin van di.<br />

fraie vers wel te recht begrepen hebben. — In het eerfte.


C 235 )<br />

fte lid komen twee verba voor, namelijk vro en yinan,<br />

welke hier uitnemend wel, en overeenkomftig der zake,<br />

waarvan de Dichter fpreekt, gekozen zijn. Het woord<br />

tw betekent, gelijk reeds bij Pf. CXIX: 30 opgemerkt<br />

is, eigenlijk complanariaequari, effen gemaakt war.<br />

den. Vergelijk ook KNAPP op deze plaats. Wat<br />

vervolgenris betreft het verbnm Dn, het zelve betekent eigenlijk<br />

zinken, nederzt'nken, en wel zo, dat iets, het<br />

welk gezonken is, blijve haan, gelijk bij voorbeeld water,<br />

het welk troebel wordt. Men ziet dit uit de uitlegging<br />

van dit woord door GJEUHARI, te vinden bij den<br />

Heer SCHEIDIUS, Comment, in Cant, Hisk, pag. 17,<br />

dat is, gelijk het de Heer SCHEIDIUS vertaalt: „ on<br />

„ de re diétum idem est, quod pa fidit. In traditione<br />

„ legitur: veruitille, ne urinarent in aquam OTI, id est,<br />

„ 33* et ips, quae limpida, ftagnat et quiefcit. In Pih-<br />

„ hel on et Hiph. OTX, de oila dicitur bulliente, quando<br />

„ adfufa frigida fedatur. " — De Dichter gebruikt hier<br />

dus twe woorden, die zeer naauwkeurig over ftaan tegen<br />

het geen vs. 1 gezegd was, dat zijn hart zich niet verheven<br />

had, noch zijne ogen hoog geweest waren: hij had<br />

iutegendeel zijne begeerten, even als water, dat zich heftig<br />

had bewogen, effen gemaakt, en doen ftilflaan. De<br />

LXX, de Vulgata, de Arabifche Overzetter, en verfchei­<br />

den handfchriften bij KENNICOTT en DE ROSSI lezen


C 236 )<br />

zen •fioaft, liet welk mij intusfchen hier niet gefchikt voor­<br />

komt. Ook hebben de Chaldceuwfche Uitbreider en SYM-<br />

M AC HU s 'naan,<br />

In het twede lid hebben de woorden bmiD ios faal<br />

'»SJ veel te doen gemaakt. Mij komt het zeer eenvou-<br />

wig voor, dat de woorden eigenlijk betekenen: gelijk een<br />

gefpeend kind bij zijne moeder is, zo is mijn lust een gefpeend<br />

kind bij mij. Dat dit de woorden kunnen betekenen,<br />

kan, dunkt mij, niemand ontkennen; en de zin zal<br />

dan dezelfde zijn, als welken ik in de overzetting heb uitgedrukt:<br />

ten zij men liever bioj voor het twede h\ai3 wilde<br />

lezen, het welk echter in den zin geen verandering maken<br />

zoude. De vergelijking van lusten of begeerten, welke<br />

men onderdrukt, en aan welke men dat geen als het ware<br />

onthoudt, waar naar zij anders zo heftig trachten, als<br />

een zuigend kind naar 'smoeders borst, met een kind,<br />

het welk gefpeend wordt, aan het welk de melk onthouden<br />

wordt, is zeer natuurlijk. Dat K>3J hier niet de ziel, maar<br />

lust, begeerte betekent, leert het geheel beloop van dit<br />

lied. Dat dit woord meer die betekenis heeft, is bekend.<br />

Men vergelijke Hechts SCHULTENS, Comment. in Proverb.<br />

pag. 164, 201, 259, 434.<br />

C X X X V : 7,<br />

Van 't eind der aard enz. De Dichter gebruikt hier<br />

zeer gepast het woord oxisü, wijl i


C 237 D<br />

evenwel verkeerdelijk — i en ^y-^-i vergelijkt.<br />

c<br />

Van daar wordt L.^U_S ook inzonderheid van het opkomen<br />

van zulk ene wolk gebruikt, bij voorbeeld, in de<br />

Nawabig, n. 7.<br />

volgends de overzetting van den Heer SCHULTENS:<br />

Liberalis facit exoriri fulgentem nuhem continuae fuae<br />

pluviae<br />

Et non emittit procellam procrastinationis faae.<br />

C X X X V I I : 5,<br />

Zo word 1<br />

mijn rechtehand vergeten. In deze vertaling<br />

ben ik de LXX gevolgd, die hier hebben i7ian&ik l hlt&p.».<br />

Zij hebben denkelijk ruwn gelezen. Deze lezing is, volgends<br />

den zin, welken ik 'er in de korte aanmerkingen<br />

aan gegeven heb, niet kwaad. Het zelfde kan men, naar<br />

mijne gedachten, zeggen van de Syrifche vertaling j<br />

... Vi ^ >±-.X-**-2±-£L, zo vergete mij mijne rechte*<br />

hand! misfehien volgends ene gisfing of lezing *ïD» ra#n.<br />

De zin zou dan zijn, gelijk DATHE, Not. ad P/alt.<br />

Syr.


( 238 )<br />

Syr. zeer wel zegt, dextra mea non amplius mitnere m&<br />

futtgatur. Vergelijk job. XXXV<strong>II</strong>I: 4. A. SCHÜL<br />

TE NS, Animadv. Philol. ad h. I. helt er het meest naai<br />

over om rvv dóór luxari te vertalen, wanneer er in n?a<br />

dat dus twémalen in onderfcheidene betekenisfen zou geno'men<br />

worden, ene 0f zijn zou, die men<br />

gelijk zijn waardige kleinzoon oordeelt, gevoeglijk dus in<br />

hét Latijn zou kunnen navolgen: tui memoria fi mihi /«.<br />

xetur, Hierofolymal ipfa mihi luxetur haec mea dextra<br />

Ik zou deze opvatting als de fraaifte boven alle verkiezen<br />

en vertalen, zo word' mijn rechte ontwricht; dan ik zie<br />

geen genoegzamen grond, waarop men die betekenis van<br />

roa; vast genoeg zou kunnen bouwen, - Mij is intusfchen<br />

ook wel in gedachten gekomen, dat misfehienn» eigenlijk<br />

zou betekenen frangere, breken, uit vergelijking van<br />

het Arabifche £ ^ fregit, doch ook dit fchijnt mij<br />

te willekeurig, dan dat ik het in de vertaling zou hebben<br />

durven brengen, te meer, wijl ra» een woord is het<br />

welk zo dikwijls in de betekenis van vergeten in den Bii<br />

bel voorkomt. Ik eindig in ene fraie gisfing van den Heer<br />

SCHROEDER, namelijk, dat men voor n^r, misfehien<br />

ruw» moet lezen, in dezen zin:<br />

Jeruzalem! vergeet ik u *<br />

Zó mag ik ook mijn rechtehafld vergeten!<br />

Het welk dus ene frerke betuiging van den Dichter zim<br />

zou, dat hij nooit Jeruzalem zou kunnen vergeten alzo<br />

weinig, als hij zoude kunnen vergeten, dat hij ene'rechtehand<br />

had.<br />

C X X XI li


( 239 )<br />

C X X X I X: 3.<br />

Gij weet, wanneer ik ga of rust. Ik heb hier de betekenis<br />

van 'mx en uitgedrukt, omdat in dit gehele vers<br />

de leenfpreuk van enen weg genomen werd, welke ik dus<br />

uit de overzetting niet als enen louteren Hebraïsmus mogt<br />

weglaten, mx betekent enen weg, en tevens ook ene reis,<br />

die men langs den weg maakt, waar tegen joi overftaat,<br />

het welk ene verblijfplaats betekent, waar men zich tusfchen<br />

beiden ter ruste kan nederleggen, gelijk men uit<br />

vergelijking van het Arabifche -^y zien kan. Daar<br />

nu, volgends den Hebreeuwfchen ftijl, het leven bij enen<br />

weg vergeleken wordt, langs welken men reist, zal het<br />

.voordreizen en de rust op dien weg zeer gevoeglijk al het<br />

doen en het laten van den mensch betekenen.<br />

C X X X I X : 11.<br />

De overzetting van dit vers is oorfpronglijk van den<br />

Heer SCHROEDER, volgends welken men mi? moet vér*<br />

gelijken met } het welk eigenlijk betekent wrij­<br />

ven, en daarvandaan iets door wrijven glad en blinkend<br />

maken: dus zal de fpreekwijs 'JDis?' yon eigenlijk zo veel<br />

zijn als, de duiflernis zelve maakt mij blinkend, dat is,<br />

feit mij in een helder en fchitterend licht. MicHAëLis<br />

in zijne Beurtheilung der mittel die Hebr. fprache zu verftehen,<br />

bladz. 308 , was ook reeds op die zelfde gedachte<br />

ge.


C 240 )<br />

gevallen; en ik weet niet waarom hij deze, zelfs dichterlijk<br />

fchone uitlegging, in zijne overzetting verruild heeft<br />

met ene andere, die, naar mijn inzien, vrij hard is, Fin*<br />

fternis entdecket mich, eigenlijk, gehjk hij er in de aanmerking<br />

bijvoegt, belauret mich, misfehien volgends ene<br />

andere betekenis van JU e x alto profpexit, of uit<br />

vergelijking van


C 241 )<br />

zijne aanmerking op deze plaats. Wat intusfchen den oorfprong<br />

van deze betekenis betreft, daarotntrend zal ik<br />

thands geen gisfingen te berde brengen; dit flechts opmerkende,<br />

dat het geen MICHAÜLIS, Supplem. Lex.<br />

Hebr. pag. 313 &c. omtrend het verbum cjhi heeft gezegd<br />

mij het best voorkomt, als fteunende op het uitdruklijk<br />

gezag van den Arabifchen cn Syrifchen' tongval.<br />

En al mijn dagen werden reeds enz. In deze woorden<br />

heeft het den uitleggeren vooral veel moeite veroorzaakt<br />

waartoe men het adfixum in crw te brengen hebbe. 11c<br />

heb het gebracht tot het volgende woord a-nD'; gelijk het adfixum meermalen<br />

wordt weggelaten, wanneer het uit den zin gemaklijk kan<br />

ingevuld worden; bij voorbeeld, Pfi. CXLV<strong>II</strong>: 1, ni Sj<br />

rton voor mSnn, en elders. Eindelijk fchijnen mij ook de<br />

uitleggers de kracht van het verbum niet genoegfaam<br />

begrepen te hebben: ik geloof wel, met de meeften, dat<br />

men het zelve van en niet, gelijk VENEMA doet,<br />

van is: moet afleiden; dan tevens, dat men dit 1X> op ene<br />

andere wijze verklaren moet, als doorgaands gefchiedt.<br />

Het zelve is zekerlijk verwand metirs, hetwelk, eveneens<br />

als ns, in den Arabifchen tongval gebruikt wordt<br />

van iemand, die de uitwendige gedaante van iets, dat hij<br />

voorneemt te maken, eerst aftekent, gelijk bij voorbeeld<br />

iemand, die een huis wil bouwen, eerst de plattegrond<br />

en het geheel ontwerp van het Zelve op het papier brengt.<br />

Men vergelijke ^UAO bij GOLIUS, en "flï in den<br />

Q Chal-


C 242 )<br />

Chaldeeuwfchen en Syrifcben tongval, als ook het geen<br />

ik omtrend gezegd heb bij Pf XLIX: 15, hl.<br />

106. Nemen wij dit alles aan, en verdelen wij dit vers dus:<br />

oru mx xbi nr D>n»<br />

Zo zal de zin zeer gemaklijk en de parallelie tevens zeer<br />

naauwkeurig zijn. De zin zal dan hier op uit komen, dat<br />

God reeds, voor dat wij het licht aanfchouwden, toen<br />

er nog van ons niets aanwezig was, dan een ruwe en ongeformde<br />

klomp, onze dagen, dat is onzen ganfchen<br />

leeftijd met alle de lotgevallen, die ons daarin zouden bejegenen,<br />

en alle dc daden, die wij daarin zouden verrichten<br />

, als het ware in een boek gefchreven, ja er zelfs ene<br />

naauwkeurige aftekening van gemaakt, dat is, dezelve op<br />

het naauwkeurigfte bepaald heeft.<br />

C X X X I X: 24.<br />

En zie, of mij de weg des trotfehen fmaads behage. Ik<br />

moet hier vooraf met een woord opmerken, dat ik hier<br />

het woord yn woordelijk heb moeten overzetten, hoe zeer<br />

weg des fmaads anders een Hehratsmüs is, dien onze taal<br />

niet gedoogt, omdat de parallelie van het volgende vers,<br />

waar Jehova's weg tegen den weg des trotfehen fmaads<br />

wordt' overgefteld, zulks vereischt. Voords heb ik 3$<br />

door trotfehen fmaad vertaald uit vergelijking van het-Arahi-


( 243 )<br />

mm CA-A«-C, hetwelk voornamelijk gebezigd Wordt<br />

van trotfche fmaadredenen, waarmede men enen anderen<br />

hoont; waarom het ook G J E U H A R I door JaflUi * e r-<br />

klaart, gelijk ook Ui-£ door f^Li, Deze be.<br />

tekenis zou zeer wel voegen aan de gelegenheid, bij wel-<br />

Je, volgends mijne gisfing, sde Pfalm gemaakt is, wijl<br />

David dus betuigen zou, dat hij, wel verre van enigen<br />

lmaad aan Saul gedaan te hebben, integendeel nooit zelfs<br />

enig fchimpwoord op hem geworpen, en nimmer door oproer<br />

zijn gezach onteefd had. Vergelijk Pf. XVil: 4<br />

met de bijzondere aanmerkingen.<br />

En leid mij altijd op uw weg. Doorgaands zet men<br />

dit over: leid mij op den eeuwigen weg, dat is, op enen<br />

weg, die ter eeuwige gelukzaligheid leidt; dan dat crw<br />

de eeuwige gelukzaligheid zou betekenen, weet ik niet,<br />

dat door een enkel voorbeeld zal kunnen bewezen worden<br />

: ik heb daarom ahup als een adverbium voor oVï<br />

genomen, en voor Tn gelezen rpm, gelijk ook de Syrifche<br />

overzetter fchijnt gelezen te hebben; ten zij men in ril<br />

het adfixum -\ door ene ellipfis verftaan wilde gelijk<br />

meermalen gefchiedt, wanneer het adfixum uit 'den zin<br />

kan aangevuld worden.<br />

C X L: 9.<br />

Fier hun den teugel niet. Ik heb de Hebreeuwfche<br />

woorden hier niet naar den letter, maar Hechts naar den<br />

Zin vertaald. S C H U L T E N S , Comment. ad Job. XXX}<br />

Q a<br />

11,


C «44 )<br />

li, en wi?f. ad HAR IR. Conf. <strong>II</strong>, pag. 70 geeft aanpis,<br />

O^— ' s<br />

. de betekenis van laxare; dan op welken grond ,<br />

kan ik niet inzien. De Heer SCHROEDER is van gedachte,<br />

dat de oorfpronglijke betekenis van pia en O^-j<br />

is frangere, rumpere, breken, en hieruit gist hij dat de<br />

fpreekwijs pan 7* inoi zo veel betekent als, laat niet toe,<br />

dat zijn toom gebroken worde, en hij denzelven dus affchudde;<br />

het welk zeker nog wel zo fterk is, als de fpreekwijs<br />

, vier hem den teugel niet, hoewel ik die, om de duidelijkheid<br />

, in mijne overzetting gekozen hebbe. Van de<br />

betekenis van breken, en wel zo, dat het geen gebroken<br />

wordt, van eikanderen gefcheiden worde, vindt men ver-<br />

fcheidcne fporen in ö'\—5, het welk onder anderen ver­<br />

klaard wordt fregit fagittam, en in de twede conjugatie<br />

crenam fecit fagittae , waarvan ook O?- 5<br />

is erena fa-<br />

gittae, en V-AÖL-S t_>1?-3i bij GOLIUS fracïa fa~<br />

gitta fine cufpide, enz. Voords heb ik in de verdeling en<br />

lezing van vs. 9 en 10 nog enige veranderingen gemaakt,<br />

welke mij de zin fchijnen te vorderen, te weten, dat ik<br />

rr?D voor lüfr plaatfe, en in plaats van larr, dat hier niet<br />

dan enen gedrongenen zin geeft, leze ID>T, en eindelijk<br />

de woorden dus afdele.<br />

i?eh «ïNO run» inn<br />

rho pan ion»<br />

'3DD vfao 1ÖT<br />

TO03' 1OTI30 TVHf<br />

C X Li


C 245 )<br />

C X L : 11.<br />

Door waterfronten. Men vindt het Hebreeuwfche woord<br />

nh»na uit het Arabifche ^s-.® zeer geleerd opgehelderd<br />

door den Heer SCHEIDIUS, Spec. Obf ad quaedam<br />

Vet. Tefi. /oca, Cap. I: 65, waar men onwederfpreeklijk<br />

kan bewezen zien, dat de eigenlijke betekenis van Tan en<br />

is vloeien. De Heer SCHEIDIUS vertaalt<br />

daarom dit woord gurgites aqitarum rapidisfmos, diepe<br />

en fnelvloeiende kolken. Dan behoudens de hoge<br />

achting, die ik voor de geleerdheid van mijnen<br />

Ambtgenoot heb, komt het mij waarfchijnlijker voor,<br />

dat men hier denke aan overftromingen, die alles overftetpen<br />

en wegliepen. Vooreerst fchijnt mij dit met den gehelen<br />

famenhang beter te ftroken, welke een onweder tekent,<br />

waarin een kolengloed en vuur op den kop der godlozen<br />

wordt uedergeftort, waarbij zeer gevoeglijk alles<br />

overftclpende regenen en waterftromen komen. Vergelijk<br />

Pf. XV<strong>II</strong>I: 8 — 17. XXIX: 1 —10 enz., hetwelk ik naderhand<br />

gezien heb, dat ook opgemerkt is door Mi-<br />

CHACLIS, Supplem. Lex. Hebr. pag. 560. Ten anderen<br />

vindt men in j~tlst bij den Heer SCHEIDIUS<br />

verfcheiden bewijzen voor deze betekenis, gelijk eik zien<br />

kan, die daar de uittrekfels uit GJEUHARI en FIRU­<br />

ZABADI naflaat, waar men vele voorbeelden aantreft, dat<br />

met zijne derivata van zware flagregenen, en<br />

daardoor veroorzaakte overftromingen gebezigd wordt,<br />

welke ik niet zal affchrïjven. Men vergelijke ook KNAPP!<br />

Q 3 C X L I:


C 246 )<br />

C X L 1: 5.<br />

ik acht hetliefde enz. Hoe zeer ik de gewone lezing,<br />

zo goed ik kondc, vertaald heb, twijfel ik evenwel zeer,<br />

of de lezing hier wel in alles goed zij: althands de oude<br />

overzettingen hebben alle jnsn voor »at.~> gelezen , uitgeno­<br />

men fleehts de Chaldeeuwfchc uitbreiding. MicHAë-<br />

MS, Oriënt, und Exeget. Bibl. XIX Deel, bladz. 161<br />

enz., heeft deze lezing voorgetrokken, gelijk ook voor<br />

hem reeds LOWTH bij MERRICK gedaan had, die<br />

noch daarteboven met de LXX en den Syrifchen overzet­<br />

ter TOT of 'izhw voor TÓbrp wil gelezen hebben, en -TJ'<br />

voor terwijl integendeel MICHACLIS 'jD7n'en 'J' be­<br />

houdt, en het laatfte vergelijkt met >— 3<br />

, vet wor­<br />

den, en (jy--2, vet, in navolging der LXX, 'ixuin Se<br />

«i^agra^S M7r».ia.ra T«» KiQuih , cn der Vulgata, oleu;n<br />

flutem peccatoris ne impinguet caput meum. Men zal dan<br />

de woorden dus moeten lezen en afdelen:<br />

dat is:<br />

•atjpi ion trn •'iobrv<br />

•zrto 'j' rzn par<br />

Jk acht het liefde, als mij de vrome faat en flrafi;<br />

Nooit word' mijn hoofd mei 's bozen vette zalf bef reken i


( *47 5<br />

Dc zin zou dus zijn: hoe zeer mij ook de vrome fia en beftraffc,<br />

dat zal ik altijd liefde achten; maar nooit zal ik<br />

de vriend der bozen worden, offchoon hrj mij ook met<br />

gunften ovevlade. De fpreekwijs is genomen van de gewoonte<br />

der Oosterlingen, die bij de maaltijd hunne gasten<br />

zalfden ; cn zal" dus in de zaak het zelfde betekenen ,<br />

als hunne lekkernijen niet te fmaken, vs. 4. Ik moet bekennen,<br />

dat mij deze lezing gansch niet onwaarfchijnlijk<br />

voorkomt, hoewel ik er nog geen gezach genoeg voor gevonden<br />

heb om ze in mijne overzetting aantenemen.<br />

Ik bad enz. Hier geloof ik dat een nieuw vers had moeten<br />

beginnen, en dat men tevens'ivjan moet lezen met alle<br />

de ouden, en vele handfchriften: zo dat het eigenlijk<br />

zij, toen ik nog bad, terwijl zij boosheid pleegden; ontkwamen<br />

hunne Vorflen ter zijde van de rots enz. Dat David<br />

in de omftandigheden, tot welke ik gis, dat deze<br />

Pfalm moet gebracht worden, gebeden hebbe om den<br />

Godlijken bijftand, zegt wel dé gefchiedenis niet; dan<br />

dat het zeer waarfchijnlijk is, zal niemand ontkennen.<br />

C X L I V.<br />

* Het is zeer waarfchijnlijk dat in dezen Pfalm twe liederen<br />

te famen gevoegd zijn, vooral daar men anders geen<br />

reden geven kan , hoe vs. 12 door van met het voorgaand<br />

gedeelte van dit lied kan te famen gevoegd zijn. Volgends<br />

het oordeel van den Heer SCHROEDER is hier ene fout,<br />

die zo oud is, dat zij niet alleen tot alle handfchriften,<br />

maar ook tot alle de oude overzettingen overgegaan zijn.<br />

Te weten, alle de woorden van vs. 11 fcaan op ene ge-<br />

Q 4 heel


( 2 48 )<br />

Iieel verkeerde plaats, en zijn kwalijk uit vs. 7 en 8 her­<br />

haald, met uitlating Hechts van de woorden ffn tma,<br />

welke men vs. 7 leest. Het is daarteboven, volgends<br />

hem, vrij duidelijk, dat er vs. 9 een nieuw gedicht van<br />

enen geheel verfchillenden inhoud begonnen wordt, waar­<br />

in de tegenwoordige voorfpoed des volks verheven, en<br />

Gode e als derzclver oorzaak, de dank toegebracht wordt:<br />

en dus zal, indien men het elfde vers weglaat, en het<br />

tiendeals in ene tusfchenrede plaatst, ook de conftructle<br />

, vs. 12 zeer gemaklijk zijn, namelijk in dezer voege:<br />

Tc Zing u een nieuw gezang, 0 God!<br />

Ik prijs u met de luit en harp;<br />

U, die den Vorflen hulp betoont,<br />

Die David uwen knecht<br />

Aan 't woedend zwaard ontrukt;<br />

Wijl onze zonen in hun jeugd (*)<br />

Als planten zijn, die welig groeien;<br />

Wijl onze dochters zijn,<br />

Als fraai befneden hoekpilaren,<br />

Die in paleizen pralen ;<br />

Wijl onze volle fchuren<br />

Haar voorraad geven voor en na;<br />

Wijl 't vee op onze hoeven<br />

Bij duizend ja tienduizend werpt;<br />

Ons rundvee wel geladen is;<br />

Wijl men van inval noch van krijg,<br />

Noch noordgefchrèi op onze ftraten hoort.<br />

Gelukkig volk, het welk het aizo gaat!<br />

Gelukkig volk, wiens God Jehova is!<br />

(*) "WK is dan zo veel "WM wijl, omdat, gelijk meermalen.<br />

De


( 249 )<br />

De Griekfche vertaler, of misfehien de fchrijver van het<br />

handfchrift, hetwelk hij gebruikt heeft, den famenhang<br />

niet begrijpende, heeft voor de eerfte perfonen der pronomina,<br />

vs. 12, 13, 14, pronomina van de derde perfoon<br />

in plaats gefteld, omdat er de zodanige vs. n in<br />

tarra en ara» waren voorafgegaan. Even zo heeft ook<br />

KENNICOTT in enige weinige handfchriften alleen<br />

xsvma gevonden ïrnua, zonder enige de minfte verandering<br />

in de volgende woorden, het welk, gelijk de Heer<br />

SCHROEDER. zeer juist oordeelt, een duidelijk bewijs is<br />

van ene fout, of van ene willekeurige verbetering van den<br />

tekst»<br />

C X L V I 1: 17.<br />

Hij werpt zijn ijzel heen ah gruis. A. SCHULTENS,<br />

Comment. ad Job. XXXV<strong>II</strong>I: 30 en ad Proverb. XX: 4,<br />

vertaalt de woorden, D'naa imp I/SUD, mittens glaciem<br />

fuam ligamina, leidende trnaa af van naa, —•<br />

ligavit, even als bij de Latijnen amnes gelu vincti enz.<br />

Dan twe redenen zijn er vooral, waarom ik aan deze opvatting<br />

mijne toeftemming niet kan geven; vooreerst twijfel<br />

ik zeer, of V'3 werpen, wel kan gezegd worden van<br />

het ijs van rivieren, beken enz.; immers dat wordt niet heen<br />

geworpen. Ten anderen ftrookt het zeker beter met de<br />

parallelie, indien men de 3 in p'h33 als en 3 comparativum<br />

opvat, even gelijk in het vorige vers in nas3 en<br />

13x3. Ik zou daarom liever rnp nemen voor het ijzel,<br />

en DTI3 voor kleine brijzeltjes, klompjes of brokkeltjesy<br />

uit de vergelijking van C_A—s en ]A„o j n jen<br />

Q 5 Ara-


( 25° )<br />

Arabifchen en Syrifchen tongval, gelijk ook aangemerkt<br />

is door den lieer GR'EVE, ultima capita libri Jobi etc.<br />

To;;;. I, pag. 56, die er tevens nog een bewijs bijvoegt,<br />

dat het nimmer in Paleftina zo fterk vriest, dat<br />

de rivieren zelve onbruikbaar zouden worden.<br />

C X L V I I I: 14,<br />

Aan 't volk, waar aan enz. In het Hebreeuwsch heeft<br />

toen hier ianp pjr. SCHNURRER, Disfert. Phil. Crit.<br />

pag. 170, is in de verklaring dezer woorden van de gewone<br />

uiflegging afgeweken, dewijl hij onp B$ overzet,<br />

het volk- Van'zijnen vriend, namelijk Ahraham^ zo dat<br />

arp hier enen gemeenzame/? vriend, die men den vrijen<br />

toegang tot zich gunt, zou betekenen, van aip naderen.<br />

Hij heldert dit daar mede op, dat Abraham genoemd<br />

wordt D'nSü ans, Jez. XLI: S en 2 Chron. XX: 7, gelijk<br />

ook pitit ÖsS, Jakob. <strong>II</strong>: 23, en bij de Arabieren<br />

\~+J_#. en \-~*-X.3rJ5. Dan, behoudens<br />

de hoogachting, welke ik heb voor de geleerdheid en de<br />

verdienden van dezen uitmuntenden man , kan ik hem hier<br />

niet wei toeftcmmetl : immers voor eerst lezen wij in de<br />

aangehaalde plaatfen den naam van Abraham wel degelijk<br />

uitgedrukt, in de eerfte 'ana oriia», en in de laatfte<br />

•pr« arms; en ik weet uit' het Oud Verbond geen voorbeeld,<br />

dat Abraham zulk een epitheton even als bij de<br />

Arabieren gegeven is. Ten andereu zou het fpraakgebruik<br />

dan ook eer het woord Xit dan ar gevorderd hebben, ge.<br />

lijk


C 251 )<br />

lijk ook JHJ gelezen wordt in de aangehaalde plaatfen.<br />

Ten derden werd Abraham bij uitftek gemeend als Gods<br />

vriend $ zou er, dunkt mij, althands onpn met enen articulus<br />

moeten ftaan, het welk in nnx in de aangehaalde<br />

plaatfen niet nodig was, omdat de eigen naam van Abraham<br />

daar tevens uitgedrukt was. Eindelijk fchijnt mij de<br />

parallelie eerder te eifchen, dat men Orip brenge tot Israël;<br />

want gelijk in dit zelfde vers vsai en VTDH 121 onderling<br />

aan zich beantwoorden, is het natuurlijk, dat zo ook<br />

« en unp oi> op eikanderen flaan. In welken zin<br />

nu Israëls volk dus genoemd worde, is bekend. Men vergelijke<br />

de korte aanmerkingen op Pf. LXX<strong>II</strong>I: 28.<br />

L IJ S T


L IJ S T<br />

V A N<br />

VERSCHILLENDE LEZINGEN,<br />

WELKE IN DE OVERZETTING<br />

GEVOLGD ZIJN.<br />

V<strong>II</strong>: 5. rnrbm voor nj&rwj. Vergelijk de bijzondere<br />

aanmerkingen.<br />

11. 'SJJ 'jjn voor by >JJO. Vergelijk de bijzondere<br />

aanmerkingen.<br />

X: 3,4. Vergelijk de bijzondere aanmerkingen.<br />

10. Vergelijk insgelijks de bijzondere aanmerkingen.<br />

XI: 7. irr:a VOor WJS. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

X<strong>II</strong>: 8. iraffn voor oiaam.<br />

XIV: 4. ^ N?n bij eikanderen. Vergelijk de<br />

bijzondere aanmerkingen.<br />

XV: 4. irwr) voor vvh. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XVI: a, 3. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XV<strong>II</strong>: 3,4. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

- 10. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XIX: 14. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XX:


( »53 )<br />

XX: 6, "lm voor 7m Vergelijk de bijzonders<br />

aanmerkingen,<br />

f—i io. Ik lees hier dus:<br />

"fjnn njwin nin»<br />

utfip Dra 'uaü<br />

XX<strong>II</strong>: 2. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

'30,31,32. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

n 7 X<br />

XXIV: 6. apr '<br />

J3 v o o r<br />

T<br />

T J3<br />

«<br />

XXV: 17. Hier verdeel ik de woorden dus:<br />

3'mn 'ja 1<br />

? nnx<br />

•JX'SIH TllplSDD»<br />

XXV<strong>II</strong>: 7, 8. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XXVJ<strong>II</strong>: 8. mvb voor 107. Zie KNAPP.<br />

XXXI: 11. »n'3 voor wa.<br />

—— 13. Hier is de verdeling der leden dus gesmaakt<br />

:<br />

rtD3 wiatM<br />

nnx '733 'n»n 370<br />

XXX<strong>II</strong>: 8, 9. Vergelijk de bijzondere aanmerkingen.<br />

XXXIV: 6. «rarj en nrtj voor «rap en nru, en<br />

D3'ja voor arwa.<br />

1 <strong>II</strong>. D'1'33 VOOr D'1'33.<br />

18. crpnx ïppx voor >pyï alleen.<br />

XXXV: 7. De woorden zijn hier dus omgezet:<br />

onan ,(<br />

j uno a:n »a<br />

'pajS nsn a:n nrcv<br />

—— 15 , 16. Zie de bijzondere aanmerkingen»<br />

XXXVI:


C 254 )<br />

XXXVI: 2,3,4. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XXXV<strong>II</strong>: 2o. De verdeling van dit vers is dus gemaakt:<br />

H3N' D'WI 'a<br />

ü"\2 ip'j run' >a'xi<br />

]s?jn 173<br />

173<br />

28. nmi ah\v voor natw 07ii'7.<br />

35«<br />

n<br />

^no voor WWfc. Vergelijk de bijzondere<br />

aanmerkingen.<br />

' 3


( 255 )<br />

L: 23." B#T voor aën. '<br />

Lil: 4. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LUI: 5, 6. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

L1V: 5. BHI voor ont.<br />

LV: 10. ifrj) en i 1<br />

?.? voor 1^3 en a^ït-<br />

, , o 0. 3arr voor awin. Zie dc bijzondere aan*<br />

merkingen.<br />

, 22. piw?2 voor r)lSD7;D.<br />

LV<strong>II</strong>: 3. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LV<strong>II</strong>I: 2. ah* voor o)*.<br />

, g. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LIX : 8. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

1 0 j 11. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LX: 6. m?p voor wv.<br />

— 7. voor \vv),<br />

— 10. J ^ W K n$?a •'?& voor ???rwn n^a '??•<br />

_» 12. Uit het twede lid is arr» met den Sy»<br />

rifchen overzetter uitgelaten.<br />

'LXI: 3. 'jnnnn voor '»ó orv.<br />

LX<strong>II</strong>: 4. mrin voor irwnn.<br />

5. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LX1V: 7. De lezing van SCHNURRER, welke<br />

ik hier gevolgd ben, is deze:<br />

Dfsr\ urn rvfrlp ii>? n<br />

'<br />

püi? a^i B/'S anp„ i&bn<br />

_ g. Ik heb met SCHNURRER dit vers dus<br />

afgedeeld:<br />

yn vrh* an»i<br />

anus rn asna<br />

LXIV:


C *5« )<br />

LX1V: 9. Ik kes jrfryajj voor inVjMa, en breng<br />

dat tot vs. 8.<br />

LXV: 4. uo voor *JD.<br />

6. Zie. de bijzondere aanmerkingen.<br />

10. np»n voor ngp^n.<br />

LXVI: 12. nnn"? voor r?)"h.<br />

LXV<strong>II</strong>I: 5. naar n- o voor ia? pft.<br />

• 29. nra voor nis.<br />

- 31. in voor *in.<br />

• 3 6<br />

« WTpaj voor Tenpoo.<br />

LXIX: 5. «rasp voor '(J'psa.<br />

' 13* Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

1<br />

149 iff. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

23. cPfüisA voor wafaobi. Vergelijk de bijzondere<br />

aanmerkingen.<br />

1 *?. qT7n voor «r-SSri en urp» voor na».<br />

• 33. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LXXI: 3. m>p voor jirn.<br />

• 13. VÓ7J' voor 17J.<br />

LXX<strong>II</strong>: 7. pis voor pnx,<br />

LXX<strong>II</strong>I: 4. on tth voor DniD7.<br />

• 7. IDW voor »üw.<br />

• 10. »qp voor Wi<br />

•— • 15. nnn 103 voor n:n ÏOJ.<br />

• 25.I Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LXX1V: 2 — 6. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LXXV: 10. 7'jx voor T«e.<br />

LXXVI: 7. 3.-HI voor aan».<br />

LXXV<strong>II</strong>: 14. wrjjo voor OTrjJOb,<br />

LXXIX: 7. 17JN voor 7JK.<br />

LXXX;


( 257 )<br />

LXXX: 7. U7 voor th.<br />

LXXX; 17. Ik lees hier met H O U B I G A N T na*<br />

LXXX<strong>II</strong>: 1. D'Vx voor Sx.<br />

nnoji arw voor nn-iD3 tno mw, Dit<br />

is verzuimd in de aanmerkingen te meiden.<br />

LXXXVI: 11. in; van mn voor in\<br />

LXXXV<strong>II</strong>: 1,2. De verdeling dezer verfen is dus ge.<br />

maakt:<br />

nirv anK t;np «ma ïrnio»<br />

3pi>> nua»o *73D ]vs nrw<br />

-——- 7. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

LXXXIX: 16. nj.»nn voor nrnn. Zie de bijzondere<br />

aanmerkingen.<br />

' Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

' $•» 52. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

XCI: 1 — 3. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

C: 3. r?i voor sói.<br />

C<strong>II</strong>I: 5. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

CV: 6. fTna voor PTSIJU<br />

3°* y!?>? voor y*,<br />

35' 73 voor '13 alleen.<br />

CVI: 3. voor rwv.<br />

' 4. mat en ttijja voor »na» en 'inpa.<br />

~ ?. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

• 27. y TVJ<br />

K CV<strong>II</strong>I:


C 258 )<br />

CV<strong>II</strong>I: 2, 3. Zie de bijzondere aanmerkingan.<br />

CIX: 2. J>*J voor vft.<br />

—— 13. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

2§. wy 'i3p voor ïty^'i lop.<br />

CXI: 2. Dn'san voor on/ssn.<br />

CXIV: 2. n<br />

\? voor nrvn.<br />

CXV: 9. bsit?' jv3 voor l<br />

7x^ar ,<br />

alleen.<br />

CXVI: 10. 'jw voor 'JX.<br />

CXV<strong>II</strong>1: 2. iiOW< n'3 voor bsw alleen.<br />

CXIX: AI. De verdeling, welke ik hier maak,<br />

is deze:<br />

—— 119. Zie dc bijzondere aanmerkingen.<br />

. 126. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

. 128. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

CXXXV1I: 5. ro^'n voor rotfn. Zie de bijzondere<br />

aanmerkingen.<br />

CXXXV1<strong>II</strong>: 1. nin» -pw voor pis alleen.<br />

CXXXIX: 24. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

C X L : 8. Zie de bijzondere aanmerkingen.<br />

CXL<strong>II</strong>I: 9. Ti'pn voor •ri'03.<br />

CXLIV: 2. D'tjr voor »aj'.<br />

CXLV1I: 20. i'üaa'O) voor D'üa^ai, en 0|Hi' of Wfj»-<br />

VOOr DU'T.<br />

B IJ-


BIJVOEGSEL VAN EENIGE VER­<br />

B E T E R I N G E N .<br />

IN DE OVERZETTING.<br />

BI. 32. reg. 12. hem voor hen te lezen.<br />

—. 40. 2, van onderen, voor zaat te lezen zaad.<br />

— 68. 9. voor koos te lezen verkoos.<br />

•— 69. 12. dus te lezen:<br />

Daar we op zijn heil'ge trouwe fteunen.<br />

—— 89. 9. voor onophoudelijk telezenonophoudlijk.<br />

— 161. 2, van onderen, voor drie te lezen vier.<br />

— 186. 6. voor u tè lezen hem.<br />

—- 189. 10. voor weten te lezen wete.<br />

193. 2. voor te lezen meer.<br />

— 243. 1 en 2 ra» onderen, en £/. 244. r«g. 3..<br />

voor Geef telkens Geeft te lezen.<br />

— 255. 15. zijnen te lezen voor uwen,<br />

•— • 16. des te lezen voor der.<br />

263. laatfle reg. dus te lezen :<br />

De zondaars zullen niet meer zijn.<br />

IN DE KORTE AANMERKINGEN.<br />

BI. 47. reg. 10, van onderen, onderwerps te lezen voor<br />

onderweps.<br />

—- 142. 13, van onderen, duifernis voor duifternie<br />

te lezen.<br />

—* 172. laatfte reg. voor dode zee te lezen rode zee.<br />

— 246. reg. 4, van onderen, in wegteftrijken.<br />

•—- 240. 6, van onderen, voor vs. 1— 5 te lezen<br />

vs. 1 — 3.<br />

BI. 287.


C 260 )<br />

Bh 287. reg. 18. voor pest te lezen post.<br />

' 33!• 2. voor olijbomen te lezen olijfbomen.<br />

- 355? —• 18 en 19. voor 1 Sam. XXV: 4 te lezen<br />

1 Sam. XXIV: 4.<br />

IN DE BIJZONDERE AANMERKINGEN.<br />

Bh 12. reg. 3. voor ea-*-a te lezen O^-x..^.<br />

T* *?•<br />

1 0<br />

5 onderen, en in de laatfte regel voor<br />

njn te lezen run. 1<br />

26. 1. voor wi te lezen im.<br />

41- » 3, tw; onderen, voor den anderen te lezen<br />

de andere.<br />

~~ 75- —- 13. mali in »;«// te veranderen.<br />

1 87, . 1. voor y-sTs-vu te lezen ^STs-Ci.<br />

• - 94. ^. v ö o r n u m % 2 t e ] e z e n m m. 2.<br />

•• 99t I5 3 16, 17. voor zij telkens bij te lezen.<br />

,— 104. 7. voor L^L_X_*u| te lezen l-ïl_X_.có.t.<br />

208. Ï. voor AMNÖLKAIS te lezen AMROLKAIS.<br />

1 2 1<br />

'— ' '5- voor eïïiphie te lezen elliptice.<br />

- 145- — 4- Na p;p het woord QT17M bytevoegen.


Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!