Jaarboek natuurstudie 2000 (1.41 mb, .pdf) - Natuurpunt Velpe-Mene
Jaarboek natuurstudie 2000 (1.41 mb, .pdf) - Natuurpunt Velpe-Mene
Jaarboek natuurstudie 2000 (1.41 mb, .pdf) - Natuurpunt Velpe-Mene
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Bij de lijst<br />
Aalscholvers (AE: 1177, P: 0.53, HPV: 0.67, HPN:<br />
10.55) verschijnen er voornamelijk tijdens de trektijd.<br />
Tijdens de tweede helft van oktober worden er<br />
beduidend meer vogels waargenomen. Het zijn meestal<br />
in groep overvliegende doortrekkers. De grootste groep<br />
telde 250 exemplaren.<br />
Op 14-10-1988 zag men een Amerikaanse Gestreepte<br />
Strandloper (ZZ). Van 17 tot 27-9-1992 verbleef er<br />
1expl. Zie ook Collaerts P., 1992.<br />
Op 25-1-1979 werd een Appelvink (ZZ) waargenomen.<br />
Na 1990 zag melde men 2 vogels.<br />
Op 17-5-1997 signaleerde men een Arendbuizerd.(ZZ!)<br />
Op 20-10-1994 noteerde men 2 Baardmannetjes (!). In<br />
het najaar van 1996 werden er minimum 23 vogels<br />
waargenomen. Sinds 1997 wordt een kort of langdurig<br />
verblijf van één of enkele vogels sporadisch<br />
waargenomen.<br />
Doortrekkende en overwinterende Barmsijzen (AE: 63)<br />
worden sporadisch waargenomen van septe<strong>mb</strong>er tot<br />
midden maart. De vogels verplaatsen zich solitair of in<br />
kleine groepjes. Op 31-12-1978 en 1-1-1979 noteerde<br />
men resp. 20 en 10 vogels.<br />
Op 19-9-1987 werd een juveniele Beflijster (ZZ)<br />
waargenomen. Na 1990 werden Beflijsters regelmatig<br />
waargenomen. De voorjaarswaarnemingen situeren zich<br />
van begin april tot midden mei, de najaarswaarnemingen<br />
hoofdzakelijk in oktober.<br />
Natuurreservaten Oost-Brabant • <strong>Jaarboek</strong> <strong>natuurstudie</strong> <strong>2000</strong><br />
Zinvolle uitspaken kan men enkel doen indien we presenties (= gemiddeld aantal vogels per<br />
waarnemingsronde gedurende een bepaalde periode) met elkaar vergelijken. Voor iedere soort<br />
berekenden we per jaar en voor de ganse onderzoeksperiode de gemiddelde halfmaandelijkse<br />
presentie. Binnen het bestek van dit artikel is een uitgebreide tabellaire en grafische benadering niet<br />
mogelijk. We beperken ons daarom tot een opsomming van de soorten en een korte bespreking van<br />
hun aantalsfluctuaties.<br />
Gebruikte afkortingen:<br />
!: Enkel waargenomen na 1990<br />
ZZ: 1 tot 5 vogels waargenomen<br />
Z: 6 tot 30 vogels waargenomen<br />
AE: Aantal getelde exemplaren waargenomen tussen 1978 en 1990<br />
P: Gemiddelde aantal exemplaren per waarnemingsronde op jaarbasis (1978-1990)<br />
HP: Hoogste halfmaandelijkse presentie (1978-1990)<br />
LP: Laagste halfmaandelijkse presentie (1978-1990)<br />
HPV: Hoogste presentie tijdens de voorjaarstrek (1978-1990)<br />
HPN: Hoogste presentie tijdens de najaarstrek (1978-1990)<br />
HPW: Hoogste winterpresentie (1978-1990)<br />
HMP: Gemiddelde halfmaandelijkse presentie<br />
Onze waarnemingsgegevens en besluiten hebben enkel betrekking op de waarnemingen van 1978 tot<br />
1990. We vermelden steeds expliciet indien gegevens betrekking hebben op de periode na 1990.<br />
• 40 •<br />
Jaarlijks verblijven er enkele Bergeenden (AE: 442, P:<br />
0.20, HP: 0.68, LP: 0) gedurende 1 of meerdere dagen.<br />
Van 6-4 tot 24-7- 1985 verbleef er een broedkoppeltje. Er<br />
werden 4 jongen geteld.<br />
De Blauwborst (AE: 95, P: 0.075, HP: 0.13, LP: 0) komt<br />
er sinds 1988 tot broeden. In 1989 waren er 3<br />
broedterritoria. Van midden maart tot eind mei is de<br />
presentie van deze trekvogel het grootst. Vanaf oktober<br />
wordt deze vogel niet meer waargenomen. Na 1990 bleef<br />
het aantal broedparen stijgen. In 1996 waren er 11<br />
territoria. De vogels broeden niet alleen op de vijvers<br />
zelf, ook de beekjes in de achterliggende weilanden<br />
herbergen een paar koppels.<br />
Vanaf begin oktober verschijnen de eerste doortrekkende<br />
en overwinterende Blauwe Kiekendieven (AE: 261, P:<br />
0.12, HP: 0.9, LP: 0). Tussen midden nove<strong>mb</strong>er en eind<br />
februari blijft de presentie vrij stabiel. In de loop van<br />
maart verdwijnen de meeste vogels. Er waren 204<br />
waarnemingen van vrouwelijke vogels tegen 38<br />
waarnemingen van mannelijke vogels. Van 27-7-1984 tot<br />
10-8-1984 verbleef er een juveniele vogel.<br />
De presentie van de Blauwe reiger (AE: 775, P: 0.61,<br />
HP: 1.3, LP: 0.1) is het hoogst in septe<strong>mb</strong>er en van<br />
midden februari tot midden maart, mogelijk tengevolge<br />
van doortrek, en het laagst in mei en juni wanneer veel<br />
reigers aan de broedkolonies gebonden zijn. Van 1978 tot<br />
1981 waren er begin januari eveneens hoge<br />
concentraties.