LEVENDE TALEN - Koninklijke Bibliotheek
LEVENDE TALEN - Koninklijke Bibliotheek
LEVENDE TALEN - Koninklijke Bibliotheek
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
19<br />
Krachtens de aanschrijving onder III richt men zich bij de „voornaamwoordelike<br />
aanduiding" naar het beschaafde taalgebruik. Imperatief<br />
wordt hierbij voorgeschreven, dat men zal schrijven: „Is de<br />
kachel aan?" — „Neen, hij is uit." Maar: „Die soep is erg warm; ze<br />
(of ook hij) is anders lekker."<br />
Het is dus blijkbaar de bedoeling dat dingnamen met hij en stofnamen<br />
met hij of ze worden „aangeduid". Maar dit is niet volgens<br />
het beschaafde spraakgebruik, waar men afwisselend in beide gevallen<br />
hij, ze (of het) gebruikt.<br />
Het trof ons dat een „regeling" van de voornaamwoordelike aanduiding<br />
van abstracta ontbreekt. Menigeen zal zich afvragen, hoe<br />
het beschaafde taalgebruik op dit belangrijke punt is.<br />
Voorts ontbreekt onder III elke aanwijzing omtrent het gebruik<br />
van andere aanduidende voornaamwoorden als hij en ze. Stilzwijgend<br />
mag dus verondersteld worden, dat ook dit zich naar de beschaafde<br />
omgangstaal richt. Wij zullen dus voortaan, over dezelfde<br />
persoon schrijvend, naast elkaar moeten spellen:<br />
„Neen, dien heet ken ik niet." (regel II)<br />
„Neen, die ken ik niet." (regel III, immers zo wil het beschaafde<br />
taalgebruik.)<br />
Met deze enkele voorbeelden is wel voldoende aangetoond, dat<br />
genoemde regeling allerlei eigenaardige konsekwenties heeft en dat<br />
zij door kinderen niet zonder talrijke fouten zal worden toegepast.<br />
Geen enkel wetenschappelik taalkundige zal deze regeling ooit voor<br />
zijn verantwoording kunnen nemen.<br />
Hieruit vloeit voort — iets waarvan Uw Excellentie ons de bedenkelikheid<br />
zal toegeven — dat deze regeling de leraren dwingt<br />
een spelling te onderwijzen, die in lijnrechte strijd is met hun grammaticaal<br />
onderwijs. Dit kan niet anders dan gezagondermijnend<br />
werken. Immers, worden de leraren verplicht — door de op gekommitteerden<br />
uitgeoefende dwang — deze regeling met hun leerlingen<br />
te behandelen, dan zullen ze daarbij onvermijdelik de onwetenschappelikheid<br />
en onuitvoerbaarheid van de re^ermg'sregeling moeten aantonen.<br />
Aan de eis, die aan elke ambtenaar-opvoeder mag gesteld<br />
worden, dat hij bij zijn leerlingen de eerbied voor het gezag niet<br />
ondermijnt, zal door de leraren ten gevolge van deze aanschrijving<br />
wel heel moeilik kunnen worden voldaan.<br />
Tenslotte achten wij de mogelikheid niet uitgesloten, dat door het<br />
open blijven van allerlei vragen, de regeling door examinator en<br />
gekommitteerde verschillend zal worden geïnterpreteerd.