IN 3, oktober 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
IN 3, oktober 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
IN 3, oktober 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
lijkt in de schuilkerksituatie weinig relevant, terwijl Vondel in zijn gedichten niet<br />
zelden verklaart dat de ware schoonheid van de kerk nu juist inwendig is. Het<br />
eerste argument deugt wel maar zegt toch niet alles, en wat me verbaast is dat in<br />
de literatuurlijst de omvangrijke studies van Gerard Brom, Vondels geloof (1937),<br />
en pater W.M. Frijns, Vondel en de Moeder Gods (1948), ontbreken. Vond Calis die<br />
boeken te ‘rooms’, zoals hij, alweer in een interview, opmerkt dat ook Vondel<br />
hem ‘te rooms’ is? Dan staat het moderne katholicisme een beter begrip van het<br />
oude in de weg en heeft Calis een kans laten lopen een belangwekkende inside<br />
view te krijgen.<br />
Calis’ visie op Vondel lijkt mij tamelijk eenzijdig. De hekeldichter krijgt een<br />
ruime plaats en vanuit dat perspectief was het een goede vondst het boek te<br />
beginnen met een hoofdstuk over Palamedes. De greep op de stof verloopt gaandeweg<br />
een beetje. Sommige hoofdstukken doen weinig meer dan Vondels werk,<br />
en dan met name de toneelstukken alsmede de reacties daarop, in chronologische<br />
volgorde citaatsgewijs presenteren. Dat geeft zeker een indruk van zo’n<br />
werk, maar interpretatieve kracht ontbreekt vaak. De leerdichten en andere<br />
vrome gedichten hebben minder Calis’ aandacht. Die hebben de moderne lezer<br />
blijkbaar minder te zeggen. Door dit volgen van de dichtwerken komt het levensverhaal<br />
tekort. Je zou bij<strong>voor</strong>beeld wat meer systematisch willen horen over de<br />
kringen van vrienden, collega’s en mecenassen waarin hij zich bewoog. Nogal<br />
wat personen worden eenvoudig als ‘vriend’ gepresenteerd, maar hoe zo’n woord<br />
geïnterpreteerd moet worden, krijgt geen bespreking. De familieverhoudingen<br />
worden wel met enige uitvoerigheid uit de doeken gedaan, maar Calis’ claim dat<br />
hij de eerste is die nadrukkelijk aandacht heeft gegeven aan Vondels vrouw is<br />
sterk overdreven. Ook die visie is trouwens erg modern gekleurd als hij Joost en<br />
Maaike meteen al ‘verliefd op elkaar laat zijn’, en noteert: ‘dat Maaike de Wolff<br />
ook doopsgezind was, vergemakkelijkte de huwelijkskeuze’. Dat zou beter<br />
andersom geformuleerd hebben kunnen zijn: als doopsgezinde dochter uit een<br />
zakenfamilie waarmee al eerder een huwelijkscontact was gelegd (zuster van de<br />
bruidegom met broer van de bruid), was Maaike de Wolff <strong>voor</strong> Joost van den<br />
Vondel een goede huwelijkspartner. Van verliefdheid is weinig te merken.<br />
Vondel heeft geen gedicht <strong>voor</strong> haar geschreven, en zijn statige, op Vergilius<br />
geïnspireerde vers bij haar overlijden heeft het over ‘vriendschap en gedienstigheên’<br />
en bestaat in hoofdzaak uit een aan Maaiken, of beter officieel Maria, in de<br />
mond gelegde vermaning dat hij door moet schrijven aan zijn epos over<br />
Constantijn.<br />
Goed daarentegen vind ik het accent dat Calis legt op Amsterdam. Hij kent de<br />
binnenstad uitstekend en maakt daarvan goed gebruik om Vondels leefomgeving<br />
te schetsen.<br />
Conclusie: als boek van een enthousiaste Vondellezer is dit levensverhaal van<br />
Calis de moeite waard. Voor vakgenoten brengt het geen nieuws. Een student<br />
moet het met <strong>voor</strong>zichtigheid lezen. De zeventiende-eeuwse taal is niet altijd<br />
adequaat verklaard en Calis’ interpretaties van feitelijke en literaire gegevens zijn<br />
niet altijd overtuigend.<br />
– Riet Schenkeveld-van der Dussen<br />
78