04.04.2015 Views

IN 3, oktober 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

IN 3, oktober 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

IN 3, oktober 2009 - Internationale Vereniging voor Neerlandistiek

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

aanraden om ‘Een of twee Nederlandse literaturen? Is dat wel de goede vraag?’<br />

te lezen <strong>voor</strong>dat er nieuw onderzoek naar de ‘één of twee’-kwestie wordt<br />

gedaan.<br />

De bijdrage van Vande<strong>voor</strong>de en Verbruggen wil bewijzen ‘dat het Vlaamse<br />

literaire veld zowel autonoom was ten opzichte van Nederland als integraal deel<br />

uitmaakte van het Nederlandse literaire veld’ in de jaren 1900–1914. Ook Grüttemeier<br />

(in navolging van Pascale Casanova) signaleert een spanningsveld, in<br />

dit geval tussen de twee soorten strategieën die schrijvers vanuit de periferie<br />

gebruiken – assimilatie en differentiatie – en die wel tegenstrijdig zijn maar<br />

elkaar niet uitsluiten. Hij analyseert het begrip van de ‘grote drie’ waarmee de<br />

positie van Mulisch, Reve en Hermans in de canon aangegeven wordt, om te<br />

zien of het op een vergelijkbare manier functioneert in Nederland en Vlaanderen.<br />

Zijn conclusie luidt:<br />

De top-hiërarchie rond de grote drie is een indicatie dat Nederland en<br />

Vlaanderen in ieder geval sinds midden jaren negentig als een veld<br />

kunnen worden beschouwd waarin van een Nederlandse dominantie<br />

sprake is (303–304).<br />

Ik zet deze conclusie <strong>voor</strong>lopig aan de kant, terwijl ik naar de andere bijdragen<br />

kijk.<br />

In ‘Bloeiende roos of aangestoken peer’ reflecteert Joris Janssens over het<br />

gebruik van cijfermatig materiaal om Nederlands-Vlaamse literaire relaties te<br />

verduidelijken. Hij concludeert dat cijfers kunnen helpen bij het formuleren<br />

van gedetailleerde onderzoeksvragen, maar dat men toch belandt bij de kwestie<br />

van literaire geschiedschrijving. Zijn gevoel <strong>voor</strong> complexiteit contrasteert met<br />

de ongecompliceerde kijk van Grüttemeier hoewel zij allebei met de tegenstelling<br />

individu/collectief werken:<br />

En hier raken we de kern van de Noord-Zuidkwestie. Die gaat in<br />

essentie over de complexe spanningsrelatie tussen enerzijds de individuele<br />

eigenheid van een bijna onoverzichtelijke overvloed van al dan<br />

niet literaire teksten en handelingen, en anderzijds het collectieve,<br />

schijnbaar homogene gegeven van een nationale literatuur (258).<br />

Humbeeck en Van Renssen, die over de periode 1980–1995 schrijven, suggereren<br />

dat we te maken hebben met ‘een ontwikkeling in de richting van een<br />

Nederlandstalig literair systeem met een gezamenlijk centrum’, Amsterdam.<br />

Daar bevinden zich de belangrijkste uitgeverijen sinds de jaren tachtig van de<br />

vorige eeuw, toen veel jonge Vlaamse auteurs bij Nederlandse uitgevers zijn<br />

gaan publiceren. Deze conclusie wijst in dezelfde richting als die van Grüttemeier.<br />

Het laatste stuk van Marc Verboord en Susanne Janssen stelt indirect een<br />

uiterst belangrijk onderwerp aan de orde dat ook door Dorleijn en De Geest ter<br />

84

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!