Johannes Marcus – Auteur van het Johannes ... - JesusKing.info
Johannes Marcus – Auteur van het Johannes ... - JesusKing.info
Johannes Marcus – Auteur van het Johannes ... - JesusKing.info
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
28<br />
Sanhedrin was. 86 Dus de <strong>info</strong>rmatiebron voor <strong>Marcus</strong>’ tekst moet bijna wel <strong>Johannes</strong> <strong>Marcus</strong> zelf<br />
geweest zijn, als de secretaris die persoonlijk de notulen <strong>van</strong> deze nachtelijke hogepriesterlijke raad<br />
had opgeschreven. Dat hij de secretaris <strong>van</strong> Kajafas en de Tempelraad was, zou heel goed verklaren<br />
hoe <strong>Johannes</strong> <strong>Marcus</strong> de ‘hypēretai’ <strong>van</strong> de tempelge<strong>van</strong>genis bij naam kende, die gestationeerd<br />
waren in de binnenhof <strong>van</strong> Kajafas’ paleis en tot opdracht hadden de verstoorders <strong>van</strong> de<br />
tempelorde voor te leiden. Edersheim zegt over de Tempelraad dat “dit rechtslichaam, dat zich<br />
normaal niet bezig hield met criminele vraagstukken, blijkbaar een leidende rol speelde in de<br />
veroordeling <strong>van</strong> Jezus” 87 . Maar <strong>het</strong> was legaal om Jezus voor de Tempelraad te brengen <strong>–</strong> dat in<br />
zekere gevallen functioneerde als rechtbank met de bevoegdheid om lichamelijke straffen (Hand<br />
5,40 en Tosefta Menahot 13,21) 88 en zelfs de doodstraf 89 op te leggen <strong>–</strong>, omdat Jezus op<br />
gewelddadige wijze de verkopers <strong>van</strong> offerossen en -schapen en -duiven, en ook de geldwisselaars,<br />
uit de tempel had verwijderd 90 , en dus, in de ogen <strong>van</strong> de hogepriesters, een verstoorder <strong>van</strong> de<br />
tempelorde was, en iemand die de offerdienst <strong>van</strong> <strong>het</strong> heiligdom, die werd gereguleerd door de<br />
priesters <strong>van</strong> de Tempelraad, belemmerd had.<br />
Als <strong>Johannes</strong> <strong>Marcus</strong>, die zowel een overste (‘archōn’) als een ‘hypēretēs’ was, de secretaris <strong>van</strong><br />
de hogepriester en de gezagvoerende Tempelraad was, zouden zijn titels dezelfde zijn als die <strong>van</strong> de<br />
secretaris <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> de zes opperrechters <strong>van</strong> Athene: zowel ‘archōn’ als ‘hypēretēs’. 91<br />
In de politieke organisatie <strong>van</strong> <strong>het</strong> Athene <strong>van</strong> de vijfde eeuw voor Christus was een ‘hypēretēs’<br />
ofwel 1) een secretaris (‘grammateus’), 2) een ondersecretaris, 3) een heraut <strong>van</strong> de magistraten<br />
86 27<br />
<strong>Marcus</strong> 14,53-65 Matt 26,57-68 (NA ); een schriftgeleerde, in de zin <strong>van</strong> een expert in de Heilige Schrift, kon geen<br />
lid zijn <strong>van</strong> de strikt priesterlijke Tempelraad, tenzij hij ook een (hoge-)priester was. Matt 26,57 spreekt wel <strong>van</strong> “de<br />
oudsten”, maar dit zijn waarschijnlijk de oudsten <strong>van</strong> de priesters (zoals “de oudsten” in Hand 6,10-12 7,1), want pas de<br />
volgende morgen zijn er “oudsten <strong>van</strong> <strong>het</strong> volk” (Matt 27,1, cf. “oudsten <strong>van</strong> Israel” Hand 4,5-6.8 5,21.27-28 NLB).<br />
87<br />
Edersheim: hfdst. 4, p. 70<br />
88<br />
‘Wee mij <strong>van</strong>wege <strong>het</strong> huis <strong>van</strong> Boethus. Wee mij <strong>van</strong>wege hun stokken. Wee mij <strong>van</strong>wege <strong>het</strong> huis <strong>van</strong> Qadros. Wee<br />
mij <strong>van</strong>wege hun pen. Wee mij <strong>van</strong>wege <strong>het</strong> huis <strong>van</strong> Elhanan. Wee mij <strong>van</strong>wege hun gefluister. Wee mij <strong>van</strong>wege <strong>het</strong><br />
huis <strong>van</strong> Ismael ben Phabi. Want zij zijn hogepriesters, en hun zonen penningmeesters, en hun schoonzonen opzichters,<br />
en hun dienaren komen ons slaan met stokken.’ (vertaling <strong>van</strong> “Woe is me because of the House of Boethus. Woe is me<br />
because of their staves. Woe is me because of the house of Qadros. Woe is me because of their pen. Woe is me because<br />
of the house of Elhanan. Woe is me because of their whispering. Woe is me because of the house of Ismael ben Phiabi.<br />
For they are high priests, and their sons, treasurers, and their sons-in-law, supervisors, and their ser<strong>van</strong>ts come and beat<br />
us with staves”) (Tosefta Menahot 13,21 Neusner: Tosefta 1467-1468). Boethus, Qadros, Elhanan, and Ismael ben<br />
Phabi zijn de namen <strong>van</strong> hogepriesters en hun hogepriesterlijke dynastieën.<br />
89<br />
Bijv. aan heidenen (= niet-Joden) die de binnenste voorhoven <strong>van</strong> de tempel binnengingen: ‘Onlangs hebben de<br />
opgravers onder de ruïnen <strong>van</strong> de tempel één <strong>van</strong> de waarschuwingsborden in de tempelvoorhof ontdekt die de heidenen<br />
waarschuwden, op straffe des doods, niet verder <strong>het</strong> heiligdom binnen te gaan. Het waarschuwingsbord komt precies<br />
overeen met de beschrijving <strong>van</strong> Josephus, en de inscriptie erop is bijna letterlijk zoals hij <strong>het</strong> zegt’ (“Quite lately, they<br />
who have dug under the ruins of the Temple have discovered one of those tablets in the Court of the Temple which<br />
warned Gentiles, on pain of death, not to ad<strong>van</strong>ce farther into the sanctuary. The tablet answers exactly to the<br />
description of Josephus, and its inscription is almost literally as he gives it” (Edersheim: ch. 7, p. 106)). ‘Dit was de<br />
eerste omheining. In <strong>het</strong> midden er<strong>van</strong>, en niet ver er <strong>van</strong>daan, was de tweede, die men naderde door een paar treden<br />
omhoog te gaan: deze werd omsloten door een stenen muur als afscheiding, met een inscriptie, die elke buitenlander<br />
verbood, op straffe des doods, om naar binnen te gaan’ (“Thus was the first enclosure. In the midst of which, and not far<br />
from it, was the second, to be gone up to by a few steps: this was encompassed by a stone wall for a partition, with an<br />
inscription, which forbade any foreigner to go in under pain of death” (Josephus: Antiquities 15,11,5)). Overdag was <strong>het</strong><br />
de Levieten die dienst deden als assistenten <strong>van</strong> de priesters in de offerdienst, verboden, op straffe des doods, <strong>het</strong><br />
Heilige binnen te gaan of <strong>het</strong> altaar aan te raken (Rops: 458-59). ‘De wetten <strong>van</strong> Levitische reinheid … werden zeer<br />
strikt gehandhaafd voor tempelgangers en priesters. Als een leproos, of wie dan ook die ‘onrein’ was, <strong>het</strong> heiligdom zelf<br />
was binnengekomen, of welke priester dan ook dienst deed in een staat <strong>van</strong> ‘onreinheid’, zou hij, wanneer ontdekt, naar<br />
buiten gesleept worden en gedood, zonder enige vorm <strong>van</strong> proces, door middel <strong>van</strong> de ‘rebellendoodslag’. Kleinere<br />
straffen werden toegediend aan hen die schuldig waren aan kleinere vergrijpen <strong>van</strong> dezelfde aard.’ (“The laws of<br />
Levitical cleanness … were most rigidly enforced upon worshippers and priests. If a leper, or any other who was<br />
'defiled', had ventured into the sanctuary itself, or any priest officiated in a state of 'uncleanness,' he would, when<br />
discovered, be dragged out and killed, without form of process, by 'the rebels’ beating.' Minor punishments were<br />
awarded to those guilty of smaller offences of the same kind” (Edersheim: hfdst. 4, p. 61; Tosefta Menahot 13,21)). En<br />
volgens de Talmoed zouden, als een gewone tempelwachter ’s nachts in slaap werd aangetroffen op zijn post, zijn<br />
kleren in brand gestoken worden (Lightfoot: 107) (M. Middoth I:2).<br />
90<br />
Matt 21,12 <strong>Marcus</strong> 11,15 Joh 2,13-21<br />
91<br />
Verreth: 125 and 107