Kriebelbeestjes kleuters - Sardes
Kriebelbeestjes kleuters - Sardes
Kriebelbeestjes kleuters - Sardes
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Verwerkingsactiviteiten<br />
1. Een beestachtig verhaal<br />
De leerkracht vertelt in de kleine kring een verhaal. Ze maakt een ritueel van het<br />
verhalen vertellen: ze neemt bijvoorbeeld plaats op een vertelstoel, zet een vertelhoed<br />
op, gebruikt een microfoon of richt een spot op de vertelplek. Zij vertelt een verhaal dat<br />
iets met beestjes te maken heeft en dat echt is gebeurd. Voorbeelden van een verhaal<br />
zijn:<br />
• Toen de leerkracht lag te slapen, zoemde er steeds een mug op haar kamer.<br />
Gelukkig vloog de mug naar het raam, en kon ze hem naar buiten laten. Maar hij<br />
had haar wel al geprikt!<br />
• Het broertje van de leerkracht had vroeger een potje met spinnen/kevers. Op een<br />
dag was het dekseltje eraf en liepen alle beestjes door de kamer.<br />
Nadat de leerkracht het verhaal heeft verteld, is het de beurt aan één van de kinderen.<br />
Het kind neemt op de vertelstoel plaats en vertelt een verhaal over iets dat hij heeft<br />
meegemaakt of gehoord.<br />
Als het kind klaar is met het verhaal, bespreekt de leerkracht het verhaal na. Zij betrekt<br />
de andere kinderen bij het nabespreken door bijvoorbeeld de volgende vragen te stellen:<br />
Wat gebeurde er eerst? En toen? Vond 'de verteller' het leuk wat er gebeurde? Wat<br />
vonden jullie ervan? Hebben jullie ook wel eens zoiets meegemaakt? Vertel er eens over!<br />
Aan deze activiteit moeten de kinderen een tijdje wennen voordat zij zelf een echt<br />
verhaal durven te vertellen. Het verdient daarom de voorkeur om het verhalen vertellen<br />
op geregelde tijden uit te voeren.<br />
2. Vertel eens vlinder<br />
De leerkracht biedt in de grote kring een liedje aan, bijvoorbeeld het liedje ‘Vertel eens<br />
vlinder, waar kom je vandaan’. Het liedje staat uitgeschreven op een flap of op het bord<br />
met picto’s erbij, zodat de kinderen kunnen ‘meelezen’.<br />
Nadat het liedje is aangeboden, spelen de kinderen in kleine groepjes een spel over de<br />
vlinder. De kinderen mogen om de beurt een vlinder (bijvoorbeeld een vlinder op een<br />
stok) laten vliegen. De leerkracht zegt waar de vlinder naartoe mag vliegen, naar één<br />
van de kernwoorden in het beestjeslandschap of in het beestjeslaboratorium. Zo kan de<br />
leerkracht nagaan of de kinderen de woorden receptief beheersen. Daarna wordt het spel<br />
andersom gespeeld. De leerkracht laat de vlinder ergens naartoe vliegen, en de kinderen<br />
benoemen het woord waar de vlinder naartoe vliegt. Behalve naar de genoemde woorden<br />
kan de vlinder ook naar andere plekken vliegen, zoals naar de deur, naar het raam of<br />
onder de tafel door.<br />
3. Gesprek met de ouders<br />
Als de kinderen hun gezinsportfolio weer mee terug naar school nemen, grijpt de<br />
leerkracht waar mogelijk de gelegenheid om met de ouders over de werkjes in het<br />
portfolio te praten.<br />
<strong>Kriebelbeestjes</strong>! Prinsehaghe, fragment 14 Ouders<br />
4. Informatief bijenverhaal<br />
De kinderen kiezen een informatief boek over een bij dat de leerkracht gaat voorlezen in<br />
de kleine kring. Een zeer geschikt boek hiervoor is Ben jij een bij? van July Allen en<br />
Tudor Humpries. Voordat het informatieve boek wordt voorgelezen, vraagt de leerkracht<br />
wat de kinderen al weten van bijen. Dit wordt in de eerste kolom van een groot vel<br />
papier dat in drieën wordt gevouwen, getekend en geschreven. De kinderen moeten<br />
voldoende tijd krijgen om na te denken over wat ze al weten. In de tweede kolom wordt<br />
geïnventariseerd wat de kinderen willen weten over bijen. De antwoorden die worden<br />
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2<br />
Activiteitencyclus <strong>Kriebelbeestjes</strong>! Versie 1<br />
EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 29