DP december 2002 - Chiro

Uit het Groot woordenboek der Nederlandse taal
Elastiek (o.; -en) [dezelfde etymologie als het bn.
elastiek], 1 gummi, caoutchouc (in dunne vellen of
stroken): (fig.) zijn geweten is van elastiek, in hoge
mate rekbaar; het geduld van onze chiroleider is niet
van elastiek, er komt een eind aan; 2 band- of koordvormig
stuk gummi, m.n. een dunne ring van gummi:
in plaats van touwtje springen doet men tegenwoordig
veelal aan elastiekspringen; 3 kousenband van elastiek
gebruikt om tennisballen mee te werpen: een paar
elastieken; 4 (stofn.) geweven band waarin de schering
uit elastiek bestaat: plat elastiek; rond elastiek, koord
met een kern van elastiek; 5 spelmateriaal om propjes
mee te lanceren; 6 verzameling van oude fietsbanden;
die trampoline van fietsbanden leek wel een elastiek
Vergrootglas (o.), 1 bolgeslepen glas waardoor
men de voorwerpen vergroot ziet, syn. loep: soms als
ze het “groot onderhoud” las gebruikte ze een vergrootglas
(Kuik); 2 veel gebruikt hulpmiddel bij
Chiro-quizen; 3 handig voorwerp waarmee men het
vuur van een originele kooktocht kan maken; 4 instrument
van chiroleden op speurtocht; (fig.) hij bekeek
dat met het vergrootglas van zijn achterdocht, hij zag
het groter, erger omdat hij achterdochtig was