31.07.2013 Views

Koop anno 2012.

Koop anno 2012.

Koop anno 2012.

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

4.1.2 Deze klacht slaagt. Of de Fuel Savers, ofschoon zij geen brandstofbesparing realiseren, aan de overeenkomst<br />

beantwoorden, dient, zoals het onderdeel terecht aanvoert, te worden beoordeeld aan de hand van alle relevante<br />

Pagina 8 van 54 / V4<br />

omstandigheden van het geval (vgl. HR 23 november 2007, nr. C05/323, LJN BB 3733, NJ 2008, 552). Het hof heeft bij de<br />

beantwoording van de vraag of Impro bij het aangaan van de tweede distributieovereenkomst (en de derde koopovereenkomst)<br />

mocht verwachten dat de Fuel Saver een brandstofbesparende werking had, slechts van betekenis geacht hetgeen waarvan<br />

KTDC zelf met betrekking tot die eigenschap uitging en hetgeen KTDC daarover aan Impro heeft meegedeeld, maar niet tevens<br />

de omstandigheid dat Impro, toen zij met KTDC de tweede distributieovereenkomst aanging, met de afwezigheid van het<br />

brandstofbesparend effect bekend was dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Nu deze omstandigheid mede bepalend is<br />

voor het antwoord op de vraag welke eigenschappen Impro op grond van de overeenkomst mocht verwachten, heeft het hof<br />

blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.’<br />

Ook in deze zaak ging het dus om een onderzoeksplicht die als omstandigheid mede<br />

bepalend diende te zijn bij het vaststellen van hetgeen de koper op grond van de<br />

overeenkomst mocht verwachten: een ruime maatstaf voor de beoordeling van het<br />

conformiteitsbegrip die mede omvat waarschuwings-, mededelings-, informatie- en<br />

onderzoeksplichten van partijen bij de overeenkomst over en weer. Dogmatisch gezien<br />

lijkt de basis van deze precontractuele verhouding te zijn de regel die is neergeled in het<br />

arrest Baris-Riezenkamp. 15 Kort weergegeven: door met elkaar in onderhandeling te<br />

treden komen partijen tot elkaar te staan in een door de maatstaven van de redelijkheid<br />

en billijkheid beheerste rechtsverhouding, die met zich brengt dat zij zich mede hebben te<br />

laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij, zonder daarbij de<br />

eigen belangen uit het oog te moeten verliezen. De regel wordt in de literatuur aldus<br />

omschreven: 16<br />

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 november 1957, NJ 1958, 67 (Baris/Riezenkamp) overwogen dat 'partijen, door in<br />

onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst, tot elkaar komen te staan in een bijzondere door de goede<br />

trouw beheerste rechtsverhouding, medebrengende dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde<br />

belangen van de wederpartij'. Vgl. ook HR 21 januari 1966, NJ 1966, 183. Beide arresten betreffen een beroep op dwaling; de<br />

overwegingen van de Hoge Raad strekken ertoe te betogen dat een beroep op dwaling als in strijd met de goede trouw<br />

(redelijkheid en billijkheid) niet is toegelaten, indien de dwalende vóór het sluiten van de overeenkomst maatregelen had kunnen<br />

en moeten nemen om het ontstaan van de dwaling te voorkomen. Thans is deze kwestie in art. 6:228 BW geregeld, waarbij de<br />

maatstaf van de redelijkheid en billijkheid niet wordt genoemd; zie nr. 228 e.v. Aan het principiële belang van de voormelde<br />

uitspraken doet dit echter niet af. Ook onder het geldende recht zal het zich kunnen voordoen dat een partij die vóór het sluiten<br />

van de overeenkomst nalaat zich van een bepaald feit te vergewissen of de wederpartij omtrent een feit in te lichten, dan wel<br />

deze verkeerd inlicht, zijn recht verwerkt om zich op een contractuele of wettelijke bepaling te beroepen.’<br />

Aldus ontstaan in de precontractuele fase tal van verplichtingen die – voor het<br />

onderhavige onderwerp – van belang zijn voor de beoordeling van een mogelijk succesvol<br />

beroep op non-conformiteit, en de rechtsgevolgen daarvan (art. 7:21 en 22 BW) in<br />

samenhang met de strenge regel van de klachtplicht en protestregel in respectievelijk art.<br />

7:23 BW en art. 6:89 BW.<br />

15 HR 15 november 1957, NJ 1958, 67.<br />

16 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* (2012), nr. 192.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!