decreeten

Ï44 i6 MAART 1797.
}, in die fchandelyke gefchriften aan de Natie zynaan-
„ geklaagd als Monsters die de Vryheid onderdrukken
en het Vaderland verraaden; bcfchuldigingen,
die, hoe zeer wy door eene verdediging daar tegens,
naar myn inzien, ons zeiven verdacht zou-
„ den maaken, echter niet nalaaten den man van eer
„ te treffen.
„ Ik heb zoms in die papieren, gebeurenisfenzien vers
)
haaien en beoordeelen, in deeze Vergadering voor-
„ gevallen, die door niemand buiten ons zynde afgezien,
waarfchyniyk door ons zeiven zouden heb-
„ ben moeten medegedeeld zyn. Dit heeft my, (ik
„ moet dit openhartig erkennen) wel eens in twyffe-
„ lingen gebragt, dan ik heb geen reden gehad iemand
uwer daarvan te kunnen befchuldigen, omdat het
„ gebeurde met zoo veele onwaarheden opgevuld en het
„ berichtalzoo laster was. Niettemin, Medeburgers!
is dit gebeurd, en de laster, nog niet te vreden,
„ om (gelyk zy zich verbeeldt,) ons van de genoe-
„ gens van het Beftuur van zaaken ontzet te hebben,
M
is 'er thans op uit om adresfen te doen tekenen;
„ die men aan de Leden, welke ons zullen opvolgen,
„ zal aanbieden, ten einde ons op dezelfde wyze te ver-
„ volgen, als men geduurende onze zitting getracht
„ heeft de Regenten en Ministers van het voorig Be-
„ ftuur te doen.
„ Onkundig wat het gevolg van alle deeze woe-
„ lingen zyn kan, heb ik alle de daaden, waartoe ik
„ medegewerkt heb in ernstige overvveeging geno-
„ men, en bevonden , dat ik geenen bedreven heb,
„ waar van ik niet bereid ben ten allen tyde reken-
„ fchap te geeven; twee dingen zyn 'er alleen nog
„ overig, die ik voor myn vertrek uit deeze Verga-
„ dering niet gaarne onaangeroerd zaggelaaten: dan,
5j daar ik met betrekking tot het eerfte , ben geinfor-
„ meerd,