12.07.2015 Views

NJB-1401

NJB-1401

NJB-1401

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

RechtspraakA. FeitenKlager, Borisav Damjanac, heeft de Kroatischeen Servische nationaliteit en woont inBelgrado, Servië. Tussen 1941 en 1979 is hijofficier geweest in het Yugoslav People’s Army(YPA), en tussen 1992 en 2003 ontving hijpensioen van de Kroatische autoriteiten inDubrovnik. In 2003 liet klager de autoriteitenweten dat hij was verhuisd naar Belgrado,wat resulteerde in stopzetting van zijn pensioenin oktober 2003. Kroatië en Servië warenpartij bij een internationaal verdrag op basiswaarvan het recht op uitbetaling van pensioengeldenbestond, ongeacht in welke van destaten partij bij het verdrag de ontvangerwoonde. De Kroatische autoriteiten meendenechter dat dit niet gold voor YPA-pensioenen.Damjanac ging tegen het besluit in beroepen diende tevens een klacht in bij het constitutionelehof, maar hij had geen succes. Pastoen Damjanac (tijdelijk) terugverhuisde naarDubrovnik – in oktober 2004 – ontving hijopnieuw pensioen.B. ProcedureOp 24 augustus 2010 diende klager eenklacht in bij het EHRM. Hij klaagde onder art.1 Eerste Protocol EVRM dat het stopzettenvan zijn pensioen nadat hij naar Servië wasverhuisd, een ongerechtvaardigde inbreuk opzijn eigendomsrecht vormde. Verder beriephij zich op art. 14 EVRM, en op artt. 3, 6, 13en 17 EVRM.C. Uitspraak van het Hof(Eerste Kamer: Berro-Lefèvre, LazarovaTrajkovska, Laffranque, Sicilianos, Møse,Turković, Dedov)Met betrekking tot de klacht onder art. 1 EersteProtocol EVRM merkt het Hof op dat wanneereen uitkering of pensioen wordt gekortof stopgezet, er sprake kan zijn van eeninmenging in het eigendomsrecht, mits debetreffende persoon aan de toepasselijkeeisen voldoet. In de zaak van klager betekentdit dat het Hof moet nagaan of klager aan deeisen voor uitbetaling van zijn pensioen voldeed.Het Hof herhaalt dat het ondanks eenruime margin of appreciation kan onderzoekenof de wetgeving specifiek en voorzienbaaris en in hoeverre duidelijk is of hetgeval van klager er wel of niet onder valt. Hetmerkt op dat de wetgeving die na het uiteenvallenvan Joegoslavië toestond dat eisenwerden gesteld aan de verblijfplaats van depensioenontvanger, in 1998 was komen tevervallen in verband met de nieuwe Pensioenverzekeringswetwaar ook de YPA-pensioenenonder kwamen te vallen. Volgens hetHof volgden uit deze wet geen bijzondereeisen voor uitbetaling van YPA-pensioenen.Bovendien was er sinds 2003 een verdrag datde samenwerking op het terrein van pensioenentussen Kroatië en Servië regelde, en opbasis waarvan verblijfplaats geen grond konzijn om pensioenen aan te passen of stop tezetten. De redenen die de Kroatische autoriteitenin de nationale procedure haddengegeven voor de uitzondering van YPA-pensioenenvind het Hof bovendien niet overtuigendgenoeg. Onder verwijzing naar de statusvan het Sociale Verzekeringsverdrag inKroatië en het feit dat daarin geen uitzonderingwas opgenomen voor YPA-pensioenen,concludeert het Hof dan ook dat klager allereden had erop te kunnen vertrouwen datzijn pensioen ook in Servië zou worden uitbetaald.Het stopzetten van het pensioen wasniet voorzienbaar en zodoende was niet voldaanaan het legaliteitsvereiste. Schendingart. 1 EP.Het Hof is van oordeel dat de klacht onderart. 14 EVRM voldoende is meegenomen inde toets onder art. 1 EP en ziet geen redenvoor een aparte behandeling ervan. De klachtenonder de overige bepalingen wordenniet-ontvankelijk verklaard.D. SlotsomHet Hof concludeert unaniem dat er sprakewas van een schending van art. 1 Eerste ProtocolEVRM.Hof van Justitie van deEuropese UnieDeze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,medewerker van de Directie Juridische Zaken,Afdeling Europees Recht van het Ministerievan Buitenlandse Zaken. De volledige uitsprakenvan het EU-Hof zijn beschikbaar viawww.curia.europa.eu.9Arrest van 26 november 2013, C-40/12 P,C-50/12 P, C-58/12 P(Grote kamer: V. Skouris, president,K. Lenaerts, vicepresident, R. Silva deLapuerta, M. Ilešič, L. Bay Larsen, M. Safjan,kamerpresidenten, J. Malenovský, E. Levits,A. Ó Caoimh, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, D.Šváby en M. Berger (rapporteur), rechters)Hogere voorziening – Mededinging – Buitensporiglange duur van procedure voorGerecht – Beginsel van effectieve rechterlijkebeschermingGascogne Sack Deutschland, Kendrion enGroupe Gascogne vs. CommissieFeiten en procedure voor hetGerechtIn 2005 heeft de Commissie aan verschillendeondernemingen boetes opgelegd wegensdeelname aan een kartel op de markt vankunststof industriële zakken. Enkele van dezeondernemingen hebben bij het Gerechtberoep tot nietigverklaring van de boetebeschikkingof om verlaging van de opgelegdegeldboete verzocht. De beroepen vanGascogne Sack Deutschland, Kendrion enGroupe Gascogne zijn op 26 november 2011door het Gerecht verworpen. De aan henopgelegd geldboete is ongewijzigd gebleven.De hogere voorzieningIn hogere voorziening wordt het Hof ondermeer verzocht om het arrest van het Gerechtte vernietigen en vanwege overschrijding vande redelijke proces termijn door het Gerechtde zaak terug te verwijzen naar het Gerechtvoor een uitspraak over de financiële consequentieshiervan of om zelf rechtstreeks degeldboete te verlagen. De kritiek is hoofdzakelijkgericht tegen de periode waarin hetGerecht procedureel heeft stilgezeten, tussenhet einde van de schriftelijke behandeling enhet begin van de mondelinge behandeling.De uitspraak van het HofBij de behandeling van het middel betreffendeoverschrijding van de redelijke termijn,gaat het Hof eerst in op de ontvankelijkheiddaarvan. De ontvankelijkheid wordt door deCommissie betwist omdat rekwiranten geenschending van dit recht tijdens de terechtzittingvoor het Gerecht hebben aangevoerd.Het Hof merkt op dat hoewel een partij eenprocedurele onregelmatigheid moet kunnenopwerpen zodra zij meent dat schending vande toepasselijke regels is aangetoond, zij nietgehouden is dit te doen ineen stadium waarinde volle omvang van de gevolgen van dezeschending nog niet bekend is. Waar hetschending van de redelijke termijn betreft,kan een partij zo nodig wachten tot het eindevan de procedure om de totale duurervan te kennen, en dus over alle noodzakelijkegegevens te beschikken om vast te stellenhoe zij in haar belangen meent te zijnaangetast.Ten gronde overweegt het Hof bij gebrekevan enige aanwijzing dat de te lange duurvan de procedure de uitkomst van het gedingheeft beïnvloed, de niet-inachtneming vaneen redelijke procestermijn geen grond voorvernietiging van het bestreden arrest kanzijn (Der Grüne Punkt, C-385/07 P, Jurispr. blzI -6155, punten 190 en 196). Het middelbetreffende overschrijding van de redelijkeprocestermijn kan dus niet tot vernietigingvan het bestreden arrest leiden.NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-01-2014 – AFL. 1 33

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!