12.07.2015 Views

NJB-1401

NJB-1401

NJB-1401

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

RechtspraakWoningeigenaar is belanghebbende bij eenbesluit ingevolge de WMO waarmee eentraplift wordt toegekend aan een huurder.(Awb art. 1:2)(…)Overwegingen5.1. In dit geding dient de vraag te wordenbeantwoord of de rechtbank terecht heeftgeoordeeld dat het belang van appellante nietrechtstreeks is betrokken bij het besluit vanhet college van 3 juli 2008 tot het aan [naambelanghebbende] toekennen van een trapliftin het gemeenschappelijke trapportaal. DeRaad is van oordeel dat dit niet het geval is.5.2. Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordtonder belanghebbende verstaan: degenewiens belang rechtstreeks bij een besluit isbetrokken.5.3. Ingevolge artikel 16 van de Woningwettreft degene die als eigenaar van een woningof uit anderen hoofde daartoe bevoegd is, devoorzieningen waarvoor ingevolge de Wetmaatschappelijke ondersteuning geldelijkesteun is verleend. Tegen het niet-naleven vandeze verplichting kan met toepassing vaneen last onder bestuursdwang dan wel deoplegging van een last onder dwangsomhandhavend worden opgetreden.5.4. De Raad is met appellante van oordeel datzij als eigenaar van het gebouw en in haarhoedanigheid van verhuurder een rechtstreeksbetrokken belang heeft bij de hier aande orde zijnde toekenning van een woonvoorzieningbestaande uit het aanbrengen van eentraplift in het gemeenschappelijke trapportaal.De omstandigheid dat het college appellanteonder aanzegging van bestuursdwangmet toepassing van de Woningwet kan gelastendaarvoor toestemming te verlenen en datappellante tegen dat besluit rechtsmiddelenkan aanwenden, staat niet in de weg aan hetaannemen van belanghebbendheid bij het opgrond van de Wmo genomen besluit van 3 juli2008. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraakheeft overwogen in haar uitspraak van 27 mei2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI4973) geldt als regeldat beroep tegen een eerder besluit uit debesluitvormingsketen mogelijk dient te zijnwanneer zo’n besluit naar zijn strekking leidttot de mogelijkheid dat een persoon door hetnadere besluit in zijn belang zal wordengeschaad. Hierbij is van belang dat de verplichtingtot het treffen van voorzieningeningevolge artikel 16 van de Woningwet directuit de wet volgt. Indien appellante niet zoukunnen opkomen tegen de toekenning van dewoonvoorziening als bedoeld in de Wmo, zoudit tot gevolg kunnen hebben dat zij gedwongenzou worden in strijd met een wettelijkvoorschrift te handelen. Zoals blijkt uit deonder 1.3 genoemde uitspraak van de Afdelingvan 16 maart 2011 heeft dat zich in ditgeval ook daadwerkelijk voorgedaan.5.5. Het standpunt van het college dat hetindividuele karakter van de Wmo-voorzieningin de weg staat aan het aannemen vanbelanghebbendheid van appellante wordtverworpen.De vraag of de belangen waarin appellantebeschermd wil worden deel uitmaken van debelangen die bij het besluit waartegen zijopkomt moeten worden afgewogen, speeltgeen rol bij de vraag of zij belanghebbende is(ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7600). Of een gekozenWmo-voorziening adequaat is, hangt bovendienmede af van de vraag of deze feitelijkgerealiseerd kan worden. Hierbij speelt ookeen rol of de voorziening niet in strijd is metandere wet- en regelgeving.5.6. Gelet op het voorgaande behoeft hetbetoog van appellante over de onverbindendheidvan de Verordening individuele voorzieningenmaatschappelijke ondersteuning vande gemeente Den Haag geen bespreking.5.7. Uit hetgeen is overwogen onder 5.2 tot enmet 5.6 volgt dat de aangevallen uitspraakdient te worden vernietigd. Doende hetgeende rechtbank zou behoren te doen, zal deRaad het beroep gegrond verklaren. Hetbestreden besluit dient wegens strijd metartikel 1:2 van de Awb te worden vernietigd.2320 november 1013, nr. 12/5538 WMO-T(mrs. Van Male, Van Berkel-Kikkert, DeVries)ECLI:NL:CRVB:2013:2724Mededeling over lager pgb is een besluit.(Awb art. 1:3)(….)Overwegingen4.1. De Raad is van oordeel dat de brief van 19juni 2009 moet worden aangemerkt als eenbesluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, vande Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiermeeis immers de tussen partijen op basisvan een eerdere toekenning bestaande rechtsverhoudinggewijzigd, in die zin dat per 13juli 2009 een pgb op basis van een lager uurtariefaan appellante zal worden verstrekt.4.2. Op grond van artikel 6:7 van de Awbbedraagt de termijn voor het indienen vaneen bezwaarschrift zes weken. De termijnvangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van deAwb aan met ingang van de dag na die waarophet besluit op de voorgeschreven wijze isbekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, vande Awb bepaalt dat de bekendmaking vanbesluiten die tot een of meer belanghebbendenzijn gericht, geschiedt door toezendingof uitreiking aan hen, onder wie begrepen deaanvrager.4.3. Indien de geadresseerde stelt dat hij eenniet aangetekend verzonden besluit niet heeftontvangen, is het in beginsel aan hetbestuursorgaan om aannemelijk te maken dathet besluit wel op het adres van de geadresseerdeis ontvangen. De omstandigheid datper post verzonden stukken in de regel op hetdaarop vermelde adres van de geadresseerdeworden bezorgd, rechtvaardigt evenwel hetvermoeden van ontvangst van het besluit opdat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaanin eerste instantie kan volstaan met hetaannemelijk maken van verzending naar hetjuiste adres. Daartoe is in ieder geval vereistdat het besluit is voorzien van de juiste adresseringen een verzenddatum en sprake is vaneen deugdelijke verzendadministratie. Voortsdient niet gebleken te zijn van recente problemenbij de verzending van poststukken.4.4. Niet in geschil is dat het besluit van 19juni 2009 niet aangetekend is verzonden, dathet niet is voorzien van een adressering opnaam en dat het college niet beschikt overeen deugdelijke verzendadministratie. Deverzending naar het adres van appellante isdan ook niet aannemelijk. Hieruit volgt datde termijn voor het maken van bezwaar pasis aangevangen op 9 februari 2011, de dag nadie waarop een medewerker van het collegeeen afschrift van het besluit van 19 juni 2009aan appellante heeft uitgereikt. Dit leidt totde conclusie dat het bezwaar dat appellanteop 14 februari 2011 tegen dit besluit heeftgemaakt tijdig is ingediend.4.5. Het voorgaande betekent dat hetbezwaar van appellante tegen het besluit van19 juni 2009 ten onrechte niet-ontvankelijkis verklaard.4.6. De Raad dient vervolgens te bezien welkvervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Inhet voorliggende geval ziet de Raad, gelet ophet gegeven dat thans te weinig gegevensbeschikbaar zijn om zelf in de zaak te voorzien,aanleiding met toepassing van artikel 21,zesde lid, van de Beroepswet het college op tedragen het gebrek in het bestreden besluit teherstellen. Het college dient hiertoe alsnogeen inhoudelijk besluit te nemen op hetbezwaar van appellante. Hierbij dient het collegezich rekenschap te geven van het volgende.De bekendmaking van het besluit van 19juni 2009 op 8 februari 2011 leidt tot de situatiedat appellante eerst op dat moment werdgeconfronteerd met het besluit om een lageruurtarief te hanteren. Dit betekent dat dit48 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-01-2014 – AFL. 1

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!