Rechtspraakafvalstoffen ook als de houder niet het oogmerkheeft om ieder hergebruik van de stofof het voorwerp door anderen onmogelijk temaken. 8Ook voorwerpen die voor economisch hergebruikgeschikt zijn kunnen afval zijn. 9 Zelfskunnen voorwerpen en stoffen, waarvan deeigenaar afstand doet, afval zijn ook al hebbenzij een commerciële waarde en wordenzij voor handelsdoeleinden opgehaald methet oog op hergebruik. 10Naar mijn mening gold dit onder Richtlijn2006/12/EG en is dit stelsel door Richtlijn2008/98/EG niet gewijzigd. Richtlijn 2008/98/EG expliciteert slechts wat eerder werdgeacht besloten te liggen in Richtlijn2006/12/EG. De inhoud van het begrip ‘afvalstoffen’is ongewijzigd gebleven. Enkel isonder woorden gebracht wat recycling, hergebruikenzovoorts inhoudt. Producten waarvanmen zich ontdoet of heeft ontdaan zijnafvalstoffen, ongeacht of zij nog een waardevertegenwoordigen en ongeacht of zij versletenzijn. Deze afvalstoffen kunnen wordengecontroleerd, schoongemaakt of gerepareerden aldus worden voorbereid voor hergebruik.Als deze voorwerpen zijn gecontroleerd,schoongemaakt of gerepareerd en weervoor hetzelfde doel kunnen worden gebruiktals waarvoor zij waren bedoeld, verliezen zijde kwaliteit van afvalstof.Het hof heeft vastgesteld dat de containergevuld was met nieuwe en nagenoeg nuwordt er geen productie- of consumptieresiduennoch afgedankte, versleten tweedehandsgoederenbevatte. De inhoud van decontainer zou in het land van bestemmingzonder voorafgaande wijziging in de aard,samenstelling en vorm en zonder bewerkingweer opnieuw kunnen worden gebruikt.Aldus heeft het hof mijns inziens aan hetbegrip ‘afvalstoffen’ een onjuiste uitleg gegevendoor dat het niet heeft nagegaan of degenevan wie verdachte voorwerpen trok zichvan die voorwerpen wilde ontdoen. Evenminheeft het hof nagegaan of de voorwerpennog moesten worden schoongemaakt, gecontroleerdof gerepareerd alvorens zij zouden7. O.a. HvJ 15 juni 2000, ARCO Chemie Nederland e.a,C418/97 en C419/97, Jurispr. blz. I4475.8. HvJ 28 maart 1990, C-206/88, Jurisprudentie 1990 p.I-01461, Vessoso en Zanetti, paragraaf 10 e.v.9. HvJ 28 maart 1990, C-359/88, Jurisprudentie 1990 p.I-01509, Zanetti, paragraaf 12; HvJ 18 december 1997,C-129/96, Jurisprudentie 1997 p. I-07411, Inter-EnvironnementWallonie ASBL, paragraaf 31; HvJ 25 juni 1997, Jurisprudentie1997 p. I-03561, Tombesi, paragraaf 47.10. HvJ 11 september 2003, Jurisprudentie 2003 p. I-08725,AvestaPolarit Chrome Oy, paragraaf 33; HvJ 1 maart 2007,C-176/05, KVZ retec GmbH, paragraaf 61.kunnen worden hergebruikt.Het middel lijkt mij gegrond te zijn.Deze conclusie strekt tot vernietiging van hetbestreden arrest en tot terugwijzing van dezaak naar het Gerechtshof Den Haag teneindeop het bestaande beroep opnieuw teworden berecht en afgedaan.173 december 2013, nr. 12/03790(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu enV. van den Brink)(na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strekkendetot verwerping;adv. mr. M.J.R. Roethof, Arnhem)ECLI:NL:HR:2013:1572Onverwijlde indiening vordering totherroeping voorwaardelijke invrijheidstellingart. 15i lid 2 Sr: periode in casu vanruim zes weken voldoet aan de eis vanonverwijldheid.(Sr art. 15i)Inleiding:Het middel klaagt over het oordeel van hetHof dat de vordering van de Officier vanJ ustitie tot herroeping van de voorwaardelijkeinvrijheidstelling als bedoeld in art. 15i,tweede lid, Sr ‘onverwijld’ is ingediend. HetHof had de vordering van de Officier vanJustitie tot herroeping van de voorwaardelijkeinvrijheidstelling toegewezen.Bij vonnis van de rechtbank van 18 januari2010 werd veroordeelde veroordeeld tot eengevangenisstraf voor de duur van 30 maanden,met aftrek van voorarrest, over welkestraf voorwaardelijke invrijheidstelling is verleendper 1 juni 2011 over een detentieperiodevan een derde deel van voornoemde straf,te weten 300 dagen. De officier van justitieheeft op 21 november 2011 gevorderd dat devoorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen,nu veroordeelde zich niet aan de aandie voorwaardelijke invrijheidstelling verbondenalgemene voorwaarde heeft gehouden.Het hof stelt vast dat het proces-verbaal vanpolitie betreffende de feiten waarvoor veroordeeldethans in hoger beroep wordt veroordeeldop 6 oktober 2011 is binnengekomenbij het openbaar ministerie te Assen. De officiervan justitie heeft op 21 november 2011de onderhavige vordering bij de rechtbankingediend. De raadsvrouw van veroordeeldeheeft betoogd dat dit niet ‘onverwijld’ kanworden genoemd, zoals bedoeld in artikel 15ilid 2 Sr, hetgeen haars inziens zou dienen teleiden tot de niet-ontvankelijkheid van hetopenbaar ministerie in de vordering totherroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingdan wel afwijzing van deze vordering.Het hof overweegt hierover: ‘Indieneen proces-verbaal van politie binnenkomtbij een parket, dient dat proces-verbaal teworden beoordeeld en zo nodig aangevuld.Op grond van die beoordeling dient hetopenbaar ministerie een vervolgingsbeslissingte nemen. Het hof vermag niet in te ziendat de daarmee in deze zaak gemoeide periodevan ruim zes weken – zoals door de raadsvrouwis betoogd –niet zou voldoen aan deeis van onverwijldheid. In het van toepassingzijnde wetsartikel zijn geen criteria opgenomen,zodat de redelijkheid in deze leidraaddient te zijn. Hieraan is naar het oordeel vanhet hof voldaan.’Hoge Raad, onder meer:3.4. Het oordeel van het Hof dat de op 21november 2011 ingediende vordering totherroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingin de onderhavige zaak ‘onverwijld’is ingediend, geeft niet blijk van eenonjuiste rechtsopvatting. Voorts is zijn oordeeltoereikend gemotiveerd.3.5. Het middel faalt.183 december 2013, nr. 12/00454(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de SavorninLohman en Y. Buruma)(na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strekkendetot vernietiging uitsluitend voorzover geen beslissing is genomen omtrentde vorderingen van de benadeelde partijen,tot verwijzing in zoverre, en tot verwerpingvoor het overige; adv. mr. A.A. Franken,Amsterdam)ECLI:NL:HR:2013:1567Beslissing op vordering benadeelde partijart. 335 Sv: de Hoge Raad stelt ambtshalvevast dat de bestreden einduitspraak niet instand kan blijven nu deze geen beslissingop de vorderingen van de benadeelde partijenbevat.(Sv art. 335, 361, 415, 444)Hoge Raad, onder meer:4. Ambtshalve beoordeling van de bestredenuitspraakBlijkens de stukken van het geding hebben[betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich ineerste aanleg als benadeelde partijen in hetstrafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft debenadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaardin hun vorderingen.Bij de stukken van het geding bevindt zich42 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-01-2014 – AFL. 1
Rechtspraakeen ‘antwoordformulier slachtofferinformatie’,dat blijkens een daarop geplaatst stempelop 25 juli 2011 – dus voor de terechtzittingin hoger beroep van 5 augustus 2011 – bij degriffie van het Hof is ingekomen. Aan dit formulieris een door [betrokkene 1] mede alsgemachtigde van haar zoon [betrokkene 2]ondertekend schrijven gehecht, dat is gerichtaan het Parket bij het Hof. Dit schrijvenhoudt in dat de benadeelde partijen hun oorspronkelijkevorderingen wensen te handhaven.De bestreden uitspraak bevat geen beslissingop de vorderingen van de benadeelde partijen.Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, inverbinding met art. 415 Sv was het Hofgehouden omtrent de vorderingen van debenadeelde partijen een met redenen omkledebeslissing te nemen. De bestreden uitspraakontbeert een dergelijke beslissing enkan daarom in zoverre niet in stand blijven.Volgt vernietiging van de bestreden uitspraakuitsluitend voor zover daarbij geenbeslissing is genomen op de vorderingen vande benadeelde partijen, terugwijzing opdatde zaak in zoverre op het bestaande hogerberoep opnieuw wordt berecht en afgedaanen verwerping voor het overige.193 december 2013, nr. 12/05885(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. SplintervanKan en Y. Buruma)(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,strekkende tot verwerping;adv. mr. G.J. van Oosten, Amsterdam)ECLI:NL:HR:2013:1575Beklag aangaande beslag in context vanrechtshulpverzoek tot teruggave vanvoorwerpen aan buitenlandse rechtmatigeeigenaar: Hoge Raad zet relevantetoetsingskader uiteen.(Europees Verdrag aangaande de wederzijdserechtshulp in strafzaken (Trb. 1965/10) art. 3;Overeenkomst betreffende de wederzijdserechtshulp in strafzaken EU (Trb. 2000/96)art. 8; Sv art. 94, 94a, 94c, 116, 552a, 552h,552k; BW 3:86)Inleiding:De Rechtbank heeft het door de klager ingediendeklaagschrift, waarmee hij zich verzettegen de kennisgeving van de Officier vanJustitie voornemens te zijn ‘de in beslaggenomen kunstwerken via de Noorse autoriteitente retourneren aan de Noorse rechthebbenden’,en teruggave verzoekt van deonder hem inbeslaggenomen schilderijen,ongegrond verklaard.Klager is eigenaar van Gallery [A]. Op 28 mei2010 zijn onder klager voornoemde schilderijeninbeslaggenomen. Klager heeft de schilderijenop 26 mei 2010 gekocht van eenEngelssprekende man die hem de schilderijente koop aanbod. […] Op 27 mei 2010 isklager gebeld door een man afkomstig uitHong Kong, die hem ook een schilderij vanSam Francis wilde verkopen. Klager vond hetvreemd dat hem in zo’n korte tijd door tweeverschillende mensen schilderijen van SamFrancis werden aangeboden. Na verder onderzoekis gebleken dat de schilderijen in Noorwegenzijn gestolen. De raadsvrouw van klagerheeft in raadkamer gepersisteerd bij hetklaagschrift tot teruggave van de schilderijenaan klager en ter aanvulling op het klaagschriftaangevoerd – kort samengevat – datinbeslaggenomen voorwerpen volgens dehoofdregel worden teruggegeven aan degeneonder wie zij in beslag zijn genomen. De officiervan justitie heeft verklaard dat het strafvorderlijkbelang zich niet verzet tegenopheffing van het beslag. De officier verzetzich tegen teruggave van de inbeslaggenomenschilderijen aan klager en heeft daartoeaangevoerd dat de Noorse autoriteiten in hetkader van internationale rechtshulp om overleggingvan de schilderijen hebben verzocht,zodat zij deze aan de eigenaar kunnen teruggeven.De officier van justitie heeft hiertoeeen e-mail bericht van [betrokkene 1] van 8mei 2012 aan de rechtbank overgelegd. Nietklager, maar de Noorse eigenaar van wie deschilderijen zijn gestolen kan redelijkerwijsals rechthebbende van de schilderijen wordenaangemerkt.De rechtbank overweegt onder meer het volgende.‘In de onderhavige procedure dient derechtbank te beoordelen of het belang vanstrafvordering het voortduren van het beslagvordert, en zo neen, of klager redelijkerwijsals rechthebbende op het inbeslaggenomenekan worden aangemerkt. […] Uitgangspunt isdat de officier van justitie in geval van diefstalhet inbeslaggenomene retourneert aande oorspronkelijke eigenaar. De rechtbank,overweegt voorts dat wellicht thans niet duidelijkis wie als oorspronkelijke eigenaardient te worden aangemerkt, de Noorse galerieof de verzekeringsmaatschappij, maar datnu de schilderijen door de Noorse autoriteitenzijn opgeëist, op grond van het interstatelijkvertrouwensbeginsel moet worden aangenomendat de eigenaar de schilderijen bijde Noorse autoriteiten binnen drie jaar na dediefstal heeft opgeëist. Bij deze stand vanzaken kan klager op het eerste gezicht redelijkerwijsniet als rechthebbende worden aangemerkt,ook als ervan wordt uitgegaan datklager te goeder trouw was toen hij de vijfschilderijen kocht. Omdat klager in de uitoefeningvan zijn beroep of bedrijf handelde,beschermt zijn goede trouw hem immersniet tegen een eis tot teruggave van de eigenaar.Het beklag dient dan ook ongegrond teworden verklaard.’Het cassatiemiddel komt op tegen de ongegrondverklaringvan het beklag.Hoge Raad, onder meer:2.4. Voor zover de Rechtbank in haar hiervoorin 2.2 weergegeven overwegingen als haaroordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat dekennisgeving van de Officier van Justitie isgegrond op een rechtshulpverzoek waaraanop grond van art. 552k, eerste lid, Sv zoveelmogelijk het verlangde gevolg dient te wordengegeven, wordt het volgende overwogen.2.5. Zowel art. 3 van het Europees Verdragaangaande de wederzijdse rechtshulp instrafzaken, gesloten te Straatsburg op 20april 1959 (Trb. 1965, 10), waarbij Noorwegenen Nederland zijn aangesloten, als art. 552h,tweede lid, Sv zien uitsluitend op de overdrachtvan stukken van overtuiging. Het doorde Officier van Justitie bij de behandeling inraadkamer overgelegde e-mailbericht houdtniet een zodanig verzoek in.Art. 8, eerste lid, van de Overeenkomst betreffendede wederzijdse rechtshulp in strafzakentussen de lidstaten van de EuropeseUnie, gesloten te Brussel op 29 mei 2000(Trb. 2000, 96) (hierna: EU-Rechtshulpovereenkomst)houdt in dat de aangezochte lidstaat,op verzoek van de verzoekende lidstaaten onverminderd de rechten van derden tegoeder trouw, de voorwerpen die door eenstrafbaar feit zijn verkregen, ter beschikkingkan stellen van de verzoekende lidstaat methet oog op de teruggave daarvan aan derechtmatige eigenaar. Zo al moet wordenaangenomen– nu Noorwegen geen EU-lidstaatis – dat art. 8 lid 1 van de EU-Rechtshulpovereenkomstvan toepassing is, is vanbelang dat de Memorie van Toelichting bij degoedkeuringswet van dat verdrag inhoudt:‘Het rechtshulpverkeer is gericht op hetbehulpzaam zijn bij het opsporen en vervolgenvan strafbare feiten en er zijn daarbijook raakvlakken met het slachtoffer. Bijvoorbeeldhet horen van een slachtoffer als getuige.Ook ten aanzien van strafrechtelijk inbeslag genomen voorwerpen komt het voordat de dader deze op onrechtmatige wijzeheeft onttrokken aan de rechtmatige eigenaaren volgt teruggave aan de laatste. Bij deoverdracht van ten behoeve van het buitenlandin beslag genomen voorwerpen wordtgewoonlijk bedongen dat deze na het vereistestrafvorderlijke gebruik worden terugge-NEDERLANDS JURISTENBLAD – 10-01-2014 – AFL. 1 43