Markeboek Markelo 1609-1860 - Hofmarken

Derck Bolderink gerichts verw. scholtus
Keurnoten Antony Dikkers
Jannes Denneboom
Comparant in desen weleedelen gerigte Proc. J.B. Aufmorth in qualiteit als verwalter marken
richter van Markel seggende tot sustisinatie aan de den 1 April 1774 gedane schuttinge en van
den eysch en conclusie ten zijnde deses te nemen onder euploog van alle gewoone beneficien
en solutaire middelen rechtens speciaal onder protest tegens het cruis superfluie pobatran
voor te dragen.
Dat Gerrit Struyk wonende onder Holten en in de markte van Markel ten eenemaal
onberegtigt, sich niet ontsien heeft om den 1 April der afgelopene jaars 1774 een troep
schapen van 50 p stuk in dese markte te weyden, niet tegenstaande bij verscheiden markten
resolutien en wel laastelijk bij de van den 22 Augustus 1766 is gestatueert.
Dat vermelde die niet beswaart of beregtigt in deeze markte is, daarin eenige jaaren beesten
of schapen sal vermogen te wijden op eene boete ten opzichter der schapen van twee stuivers
van ieder stuk booven en betalen alle de kosten daarop gelopen.
Sub A die men hier niet agterlaat volgen omdat geprothocolleert reets is.
Dat den gedaagde sich dus daardoor aan eene notoire contraventie tegens gemelde resolutie
hebbende schendig gemaakt vermits ook bij de kosten en procualiteiten daarbij gestatueert
bedragende, soo als gezegd van ieder schaap een dubbeltje behalve de kosten daarop gelopen,
vervallen is.
Dat dien ten gevolge deeze schapen ook dadelijk door de gesworens hand op ordre van den
comparant pradutie qualitate zijn geschut en bij D.H. Gorkink bij gebrek van een schutter
stede gedreven sijnde daarvan aan de gedaagde behoorlijk kennis gegeven.
Dat deselve egter in gebreke blijvende deeze contraventie af te maken of de geschutte
schapen onder borgtogt te lossen, de comparant prad. qual. van verloop van drie dagen de 4
April daaraan volgende deeze schapen te Goor aan het Eedele Landgerigte van Kedingen
heeft overgegeven en tefens versogt, dat deselver voor de boven gementioneerde boetens en
opgelopene kosten mogten worden verkogt.
Dat hiervan dan wederom ten allen overvloede aan den gedaagde is kennis gegeven met
summatie om alnog op de 6 April daaraan volgende gemelde boeten en prevelitenante
voldoen of de geschutte schapen onder sufficiente borgtogt te lossen.
Gelijk dit met meerderen bij provisie te sien, uit het hier neevens gaande document sub B
geefit. relatio.
Reserverende men sich alle het geene hier booven voormelt in cas van onvernoodelijke
susniatie soodanig nader te adstrueren en bevrijden als van nae regt en rade sal vermeinen te
behoren met dien effecte.
Dat hij daarop bij gebrek van genoegsamen borgtogt aan den comparant in sijn gemelde
qualiteit tot voorkoming van kosten ten fine van securiteit en in stede van borgtogt buyten
prajudice en ongekrenkt een ieders recht aan weerzijde gedeponeert en overgetelt heeft, eene
summa van f 31-10- en men wegens de geschutte schapen met toestemming van den
comparant qqa prad. weder van sich genomen.
Dog dat hij tot nog toe in gebreke is gebleven omtrent deeze boeten met de opgelopene
kosten eenige afdragt te maken.
Niettegenstaande hem den comparant daartoe ten allen overvloede op den 1 Febr. laastleden
andermaal heeft doen summeren als sub B dat den comparant voorzeides gerichtes sich
genootsaakt heeft gevonden hem tegens heden alhier te citeren, om deswegens te aanhoren
eisch en aanspraake, luit gigte des onderscholten hier present.
Welke eisch hij bij provisie hiermede gepartificeert houdende onder jun plovatie van het
verbale judici officium in omissis supplendis omni notiori modo contendendo concludeert.
113