Markeboek Markelo 1609-1860 - Hofmarken

aan den voet van dezelve gesteld bewijs en geteekend G. Benthem en thans weder
voorgelezen zijnde, is men overgegaan tot de van de daarbij vermelde en hiervolgende
punten:
1. Door den president wordt ter kennis der vergadering gebragt dat bij apostille van hun
Edele Groot Achtbaren de Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie Overijssel van den 25
Juny jl 1e afd. nr 1605 in handen van het markebestuur is gesteld, eene missive aan dezelve
gerigt van het gemeentebestuur te Markelo van den 20 Juny te voren nr 119/42 ter fine om op
te geven of er ook bedenkingen bestaan tegen de voorwaarden bij die missive vermeld,
betrekking hebbende tot de goedkeuring door Ed. Groot Achtb. van de ontworpene wegen en
waterleidingen bij de verdeeling der marke door de commissie daartoe voorgesteld en in de
vergadering van goedsheeren en eigengeerfden dezer marke van den eersten juny dezes jaars
vastgesteld, met magtiging als daarbij ter verkrijging dier goedkeuring gelijk een en ander
hiervoren in de resolutie van die dagteekening is omschreven, welke voorwaarden ten
onderwerp hebben de bepaling van de breedte der wegen zo dat dezelve boven het
winterwater zouden worden aangelegd, zoo mede dat de waterleidingen niet te smal en de
oevers ten minste met eene helling van twee op een zouden worden gegraven en om tot eene
eventuele verbetering der Schipbeek langs deze beek eene streep markegrond ter breedte van
ongeveer zes en zestig ellen gedurende tien jaren onverdeeld te laten en dat wat de sub 2
vermelde punten aan belangt, het bestuur heeft vermeend dezelve niet in overweging te
moeten brengen daar ten aanzien der wegen en waterleidingen de algemeene bepalingen
zullen worden opgevolgd en wat het boven winterwater aanleggen van alle wegen aan
belangt, dienaangaande reeds bij de voormelde resolutie dezer marke van 1 Juny jl ten dien
aanzien met voorgehouding der algemeene communicatie is besloten en derhalve zal eeniglijk
bepaalt tot het derde punt, te weten om tot eene eventuele verbetering der Schipbeek
gedurende tien jaren langs dezelve eene streep markegrond onverdeeld te laten ter breedte
van ongeveer zes en zestig ellen.
De vergadering zich omtrent de sub 2 vermelde punten met het gevoelen van het bestuur
vereenigende, heeft na rijpe deliberatie omtrent het laatstgemelde punt vermeend hetzelve
eeniger mate te moeten wijzigen, mitsdien met tien tegen eene stem wel begrepen dat G.J.
Zwiers twee stemmen is hebbende en dat voor de stemming T. Breukink, J. Leeftink, G.
Benthem, H.J. Hargeerds en A. Lodeweges de vergadering hadden verlaten en besloten en
vastgesteld, dat de markegronden zooals dezelve zich thans bevinden alle zullen worden
verdeeld, edoch met betrekking tot dien welke langs de Schipbeek zijn liggende onder
voorwaarde dat deze ter breedte hoogstens van zes en zestig ellen gedurende tien jaren na de
verdeeling disponibel, alzoo verkrijgbaar zullen zijn tegen den middenprijs als waarvoor de
boven en onder der marke Markelo gelegen gronden bij eene eventuele verbetering der
Schipbeek worden afgestaan, wordende het bestuur dezer marke dien ten gevolge
geautoriseerd Heeren Gedeputeerde Staten het verantwoorde ter kennis te brengen hetgeen
het bestuur verklaart bij de volgende missive te zijn geschied:
Aan de Ed. Groot Achtb. de Heeren Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel.
Markelo den 8 July 1844.
Onder terugzending der apostille van uw Ed. Groot Achtb. de Heeren Gedeputeerde Staten
der provincie Overijssel van den 25 Juny jl 1e afd. nr 1605 met de daarbij gevoegde bijlagen,
hebben wij de eer te berigten dat de beide eerstvermelde punten in de missive van
burgemeester en assessoren der gemeente Markelo van den 20 Juny nr 119/42 betrekkelijk de
breedte der wegen en dat dezelve boven het winterwater zouden worden aangelegd, zoo mede
dat de waterleidingen hier te smal en de oevers ten minsten met eene helling van twee op een
zouden worden gegraven, door ons zijn vermeend niet in overweging te moeten gebragt
worden, daar belangens de wegen en waterleidingen ten dier aanzien de algemeene
bepalingen alle worden opgevolgd waarom, als niet in strijd daarvan doen schenden, te
331