Markeboek Markelo 1609-1860 - Hofmarken

Dat kennelijk en uit den aard der zaak en twijffelbaar de daarstelling van de voorm.
tolgaarderswoning op kosten der markt geensints voor een bepaald korte tijd betrek van zes
jaren is geschied en voor zeker nimmer in dat vooruitzicht geschied zoude zijn.
Zoo als dit ook ten duidelijksten blijkt uit het dezerzijds daartoe gedane voorstel in dato den
29 December 1826 waarvan door UEd. bij missive van den 30 dier maand een afschrift
bijwege van extract uit het markenboek aan UEd. Ged. is ingezonden en waarbij uitdrukkelijk
word bedongen dat de huur door de provincie aan de markt te betalen.
Zoude worden vastgesteld op 5% van de som door de markt dit te schieten gedurende de
eerste zes jaren en vervolgens met eene billijke verhoging ten aanzien van twee mudden
grond welke de markte tevens dan bij de huur en gebruik zoude afstaan alwaar van nu
gedurende de eerste zes jaren geen huur worden betaald en dat die door de gemeente worden
gecultiveerd.
Dit voorstel van zelve en dat de huur niet na verloop van zes jaren zoude zijn vernietigd of
door ons van partijen tegen dunkelijk konde vernietigd worden, terwijl ander de bepaling dat
voor de grond na verloop van zes jaren een billijke huur moest worden betaald geheel niet te
pas zoude gekomen zijn en welk beding de halve van zelve de continuatie der huir in zich
sluit.
En ook dit voorstel benevens het ingezonden plan of teekening van het te bouwen tolhuis is
door UEd. Ged. niet voor 6 jaren maar geheel onbepaald en zonder eenige reserve
geaccepteerd en goedgekeurd, maar alleen onder beding dat de provincie voor het gebruik
van die woning niet zoude belast worden boven de vijf percent van de gemiddelde zouden
kosten, waarvoor een der tolgaarderswoningen op den grooten weg van Deventer naar
Oldenzaal was gebouwd geworden.
Het valt dus niet te ontkennen dat er een werkelijk huurcontract tusschen de markt van
Markelo en de provincie Overijssel is aangegaan voor eene tolgaarderswoning staande bij de
Schipbeek op de grote weg van Zutphen naar Markelo voor eene onbepaalde tijd en tegen
betaling van eene jaarlijksche huur van f 92 en ten gevolge waarvan partijen wederkerig
gehouden zijn aan de verpligtingen hun in de respective relatien van verhuurder en huurder
bij het burgerlijk wetboek opgelegt zonder dat er eenige redenen bestaan waardoor dit
huurcontract volgens de wet wordt vernietigd.
De verhuurders van hunne zijde hebben hunne pligt voortaan het gebouw in behoorlijken
staat op te leveren en HEd. de Heeren Gedeputeerde Staten der provincie hebben dit allen
erkend door de gedane betalingen der verschenen huur.
Dan door de betaling is gedeeltelijk vervuld de verpligting welke de wet den huurder op art
732 van het burgerlijk wetboek van het eerste gedeelte van welk is geensins verdaag.
En hiervan is het gevolg geweest dat het verhuurde goed hetwelk den huurder gehouden
wordt in een goeden staat te hebben ontvangen art 31 tans in een zeer vervallen en reddeloren
staat is gebragt.
Niettegenstaande dit alles heeft de markt zich niet ongeneegen getoond om de provincie van
deze huur te ontslaan tegen een billijke en op de wet gegronde schadeloosstelling die
tweeledig aan UEd. Ged. heeft voorgesteld namelijk:
Of dat de provincie aan de markt zoude betalen eene somma van f 1100 en wanneer de
woning zoude worden teruggenomen en vervolgelijk het aangegane huurcontract vernietigd
zij.
Of dat het meergemelde huis waarvan de markt door instandhouding van hetzelve waartoe
eene aanmerkelijken som tot reparatie en herstel zou worden gevordert, dan nog als de
provincie dese niet of zodane zoude kunnen trekken en tot afbraak zoude worden geveild en
verkogt en de meerdere opbrengst dan de som van 186 gulden waarop hetzelve door UEd.
Ged. zelfs is gecalculeerd door de provincie aan de markt zoude worden vergoed.
239