13.09.2013 Views

(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis

(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis

(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

echt niet praktisch onmogelijk of uiterst<br />

moeilijk maken {effectiviteitbeginsel),<br />

en (2) de toegepaste, nationale<br />

voorschriften mogen niet ongunstiger<br />

zijn dan de voorschriften die worden<br />

toegepast op soortgelijke rechtsvorderingen<br />

met een zuiver nationaalrechtelijke<br />

oorsprong {equivalentiebeginsel)<br />

(C-33/76 {Rewe), Jur. 1976, 1989).<br />

Zowel in Nederland als in het VK zijn<br />

vele rechtsvorderingen aanhangig gemaakt<br />

teneinde aansluiting bij de pensioenregeling<br />

te verkrijgen met terugwerkende<br />

kracht tot in beginsel 1976.<br />

Verzilvering van dit Europees recht op<br />

pensioenreparatie stuit tot nu toe in<br />

veel gevallen geheel of gedeeltelijk af<br />

op een beroep van de wederpartij op<br />

verjaring. In het VK gaat het, voorzover<br />

van belang, om twee termijnen uit<br />

de toepasselijke Equal Pay Act. De ene<br />

termijn betreft een beroepstermijn<br />

waarbij binnen zes maanden na beëindiging<br />

van de arbeidsovereenkomst<br />

een vordering moet zijn ingesteld (section<br />

2/4 EPA). De andere betreft een<br />

vervaltermijn waarbij de terugwerkende<br />

kracht van pensioenreparatie is beperkt<br />

tot twee jaar voordat de vordering<br />

is ingediend (section 2/5 EPA). Vraag<br />

van de House of Lords is onder andere<br />

in hoeverre de toepassing van deze<br />

termijnen in overeenstemming is met<br />

het eerder genoemde effectiviteit- en<br />

equivalentiebeginsel.Een soortgelijke<br />

vraag speelde al eerder voor het HvJEG<br />

in de zaak Maggorian (C-246/96 Jur.<br />

1997,1-7153). Hier betrof het een pensioenregeling<br />

waarin was bepaald dat<br />

bij een voltijddienstverband van twintig<br />

jaar recht bestond op extra pensioenverstrekkingen.<br />

De voltijdseis<br />

vormt een verboden indirect sekseonderscheid,<br />

maar door toepassing van de<br />

tweejarige vervaltermijn van section<br />

2/5 EPA kan de werkneemster per definitie<br />

niet voldoen aan de eis van twintig<br />

jaar (deeltijd)dienstverband. Het<br />

HvJEG oordeelde in casu dat de betreffende<br />

vervaltermijn buiten toepassing<br />

moest blijven omdat deze niet<br />

slechts de retroactieve toekenning van<br />

(pensioen)uitkeringen beperkt - wat in<br />

het verleden toelaatbaar is geacht door<br />

het HvJEG (C-410/92, Jur. 1994, I-<br />

5483) - maar voorkomt dat de gehele<br />

periode van dienstverband tussen 1976<br />

en 1990, die de basis vormt voor de berekening<br />

van in de toekomst te verstrekken<br />

pensioenuitkeringen, erkend<br />

kan worden. Het laatste, zo bepaalde<br />

het HvJEG, maakt de uitoefening van<br />

het gemeenschapsrecht praktisch onmogelijk<br />

en geeft bovendien een (on-<br />

RECHTSPRAAK<br />

geoorloofde) verdere limitering aan de<br />

directe werking van artikel 141 EGverdrag.<br />

Maggorian deed reeds het vermoeden<br />

rijzen dat de toepassing van verjaringstermijnen<br />

op een vordering tot pensioenreparatie<br />

niet in alle gevallen geoorloofd<br />

is. Onduidelijk was echter<br />

nog in hoeverre aan dit arrest een breder<br />

belang mocht worden gegeven,<br />

omdat het in casu ging om een bijzonder<br />

recht op aanvullende prestaties boven<br />

op reguliere pensioenaanspraken<br />

die per arbeidsjaar worden opgebouwd.<br />

De hier besproken zaak Preston,<br />

waar het gaat om reguliere pensioenaanspraken,<br />

brengt duidelijkheid.<br />

Opnieuw stelt het HvJEG dat de tweejarige<br />

vervaltermijn van section 2/5<br />

EPA buiten toepassing moet blijven<br />

omdat deze de uitoefening van het gemeenschapsrecht<br />

praktisch onmogelijk<br />

maakt (r.o. 42). Het blijkt daarbij niet<br />

van belang te zijn dat de tweejarige termijn<br />

in casu niet voorkomt dat het recht<br />

op aansluiting volledig wordt ontzegd.<br />

Het gaat erom, aldus het HvJEG, dat de<br />

vervaltermijn belet dat alle vervulde arbeidsjaren<br />

in aanmerking worden genomen<br />

voor de berekening van uitkeringen<br />

die zelfs na de datum waarop de<br />

vordering is ingesteld, verschuldigd<br />

zouden zijn (r.o. 43). Dit laatste klemt<br />

des te meer omdat het hier, in tegenstelling<br />

tot Maggorian, om basisaanspraken<br />

op pensioen gaat (r.o. 44). De toepassing<br />

van de beroepstermijn waarbij<br />

binnen zes maanden na beëindiging<br />

van de arbeidsovereenkomst een vordering<br />

moet zijn ingesteld (section 2/4<br />

EPA), acht het HvJEG wel geoorloofd.<br />

Dit, omdat deze termijn alleen de<br />

rechtszekerheid dient en de door het<br />

gemeenschapsrecht verleende rechten<br />

in zichzelf niet aantast (r.o. 34 en 41).<br />

Het Preston-arrest betekent voor Nederland<br />

dat er een zeer aanzienlijke<br />

kans bestaat dat ook de Nederlandse<br />

civielrechtelijke verjaringstermijnen<br />

geen toepassing mogen vinden ingeval<br />

van een vordering tot toetreding tot de<br />

pensioenregeling met terugwerkende<br />

kracht. Hierbij gelden dan wel de volgende<br />

beperkingen: (1) De door de wederpartij<br />

ingeroepen (Nederlandse)<br />

verjaringstermijn moet in casu beletten<br />

dat alle of een deel van de vervulde<br />

dienstjaren die gelegen zijn tussen 8<br />

april 1976 en 17 mei 1990 mogen meetellen<br />

voor pensioenreparatie en (2) het<br />

moet gaan om reparatie van in de toekomst<br />

verschuldigde pensioentermijnen.<br />

Het laatste wil zeggen dat werknemer<br />

in kwestie nog niet gepensioneerd<br />

NEMESIS <strong>2001</strong> nr. 1<br />

is, of wanneer dit wel het geval is, de<br />

gepensioneerde alleen reparatie verzoekt<br />

over nog uit te keren pensioentermijnen<br />

en niet over reeds uitgekeerde<br />

pensioentermijnen.<br />

De Hoge Raad heeft op 3 december<br />

1999 in de zaak Rosendal, onder<br />

oudBW, aangenomen dat een vordering<br />

tot toetreding tot de pensioenregeling<br />

met terugwerkende kracht gekarakteriseerd<br />

moet worden als een<br />

vordering tot schadevergoeding {JAR<br />

2000/17). Onder NBW verjaart een<br />

dergelijke vordering na twintig jaar,<br />

mits binnen vijfjaar nadat men met de<br />

schade bekend is geworden een vordering<br />

is ingediend (artikel 3:310 BW).<br />

Het struikelblok hierbij is met name de<br />

datum waarop aangenomen wordt dat<br />

men met de schade bekend is geworden.<br />

In Vroege/Fisscher, waarin bepaald<br />

werd dat het recht op aansluiting<br />

terugwerkt tot 8 april 1976, verwierp<br />

het HvJEG het beroep op opgewekt<br />

vertrouwen van de kant van de werkgever<br />

onder verwijzing naaxBilka (1986).<br />

Hierin was reeds eerder het recht op<br />

pensioenaansluiting toegekend. Zou<br />

men op grond hiervan aannemen dat<br />

ook de werknemer vanaf 1986, of wellicht<br />

wel 1976, bekend kan zijn met het<br />

Europees recht op aansluiting, dan is<br />

de kans niet ondenkbeeldig dat het gros<br />

van de Nederlandse rechtsvorderingen<br />

tot pensioenreparatie te laat is ingediend.<br />

Preston roept echter nu de<br />

vraag op of de Nederlandse rechter art.<br />

3:310 BW niet geheel buiten toepassing<br />

moet laten, voorzover het gaat om<br />

het in aanmerking nemen van tijdvakken<br />

van arbeid op grond waarvan toekomstige<br />

pensioenuitkeringen zullen<br />

worden berekend. Behalve dat dit de<br />

verjaring van de reeds ingediende vorderingen<br />

zou kunnen voorkomen, zou<br />

dit tevens betekenen dat ook nu nog<br />

vorderingen tot pensioenreparatie zijn<br />

in te dienen daar het civiele recht geen<br />

algemene beroepstermijnen kent.<br />

Wat de betekenis is van Preston voor<br />

de Nederlandse verjaringstermijnen<br />

van boek 3 BW is evenwel nog niet met<br />

volstrekte zekerheid te zeggen. Het Nederlandse<br />

verjaringsprobleem is weliswaar<br />

identiek aan het Engelse, maar<br />

met dit verschil dat de Nederlandse<br />

verjaringstermijn in principe te stuiten<br />

is, dit in tegenstelling tot de Engelse<br />

vervaltermijn. Toch lijkt het mij zeer<br />

de vraag of de Nederlandse mogelijkheid<br />

van stuiting de limiterende werking<br />

die in beginsel van verjaring uitgaat,<br />

geheel kan wegnemen. Het<br />

HvJEG legt immers in de hier besproken<br />

zaak Preston sterk de nadruk op

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!