(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
2.6. Bij vonnis d.d. 1 <strong>februari</strong> 2000<br />
heeft de president van de arrondissementsrechtbank<br />
Dordrecht de man ten<br />
aanzien van de vrouw een straatverbod<br />
opgelegd.<br />
3. Het geschil en de beoordeling ervan<br />
3.1. (...) Kort weergegeven houdt de<br />
vordering in dat de vrouw veroordeeld<br />
wordt de kinderen van partijen aan de<br />
man af te staan gedurende één weekeinde<br />
in de 14 dagen vanaf vrijdagavond<br />
tot zondagavond, alsmede gedurende<br />
de helft van de schoolvakanties.<br />
(...)<br />
3.3. Een vordering als de onderhavige<br />
kan slechts toegewezen worden, indien<br />
het belang van het kind meebrengt dat<br />
er voorlopig omgang tussen de - niet<br />
met het gezag belaste - ouder en het<br />
kind plaatsvindt.<br />
3.4. De president ziet - gezien het feit<br />
dat reeds op 22 <strong>februari</strong> 2000 het verzoek<br />
tot wijziging van de omgangsregeling<br />
door de rechtbank behandeld zal<br />
worden - geen aanleiding om thans een<br />
onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming<br />
te gelasten, zoals ter<br />
zitting verzocht door de man.<br />
3.5. Bij de beoordeling of voldaan is<br />
aan hetgeen onder 3.3 is overwogen,<br />
zijn met name de door de vrouw overgelegde<br />
processen-verbaal van aangifte<br />
van belang.<br />
3.6. De man heeft ten aanzien van deze<br />
processen-verbaal gesteld dat deze buiten<br />
beschouwing dienen te blijven, nu<br />
hij hierop niet Ican ingaan in verband<br />
met de tegen hem lopende strafzaak.<br />
3.7. Dit betoog van de man wordt verworpen.<br />
Het staat ter vrije keuze van<br />
een persoon tegen wie strafrechtelijke<br />
procedure aanhangig is, om in een gelijktijdig<br />
lopende civiele procedure argumenten<br />
naar voren te brengen die betrekking<br />
hebben op producties die<br />
zowel in de civiele als in de strafrechtelijke<br />
procedure een rol spelen. Indien<br />
die persoon ervoor kiest om deze argumenten<br />
in de civiele procedure niet aan<br />
te voeren, kan deze keuze dan ook niet.<br />
aan de wederpartij in die procedure<br />
worden tegengeworpen en niet leiden<br />
tot het oordeel dat vorenbedoelde producties<br />
buiten beschouwing dienen te<br />
blijven. Dit zou anders kunnen zijn, indien<br />
de hiervoor bedoelde wederpartij<br />
misbruik maakt van recht door een civiele<br />
procedure te starten met het enkele<br />
doel om vorenbedoeld persoon te<br />
dwingen aldus zijn strategie in de strafrechtelijke<br />
procedure prijs te geven.<br />
Daarvan is - mede gezien het feit dat<br />
het onderhavige kort geding niet is aangespannen<br />
door de hiervoor bedoelde<br />
RECHTSPRAAK<br />
wederpartij, maar door vorenbedoeld<br />
persoon zelf - in het onderhavige geval<br />
geen sprake. Daar komt nog bij dat -<br />
indien de door de vrouw overgelegde<br />
processen-verbaal buiten beschouwing<br />
zouden blijven - de vrouw in haar verdediging<br />
in de onderhavige kort gedingprocedure<br />
zou worden geschaad.<br />
3.8. Uit de door de vrouw overgelegde<br />
processen-verbaal en het feit dat de<br />
man onder andere op basis van deze<br />
processen-verbaal het onder 2.6 bedoelde<br />
straatverbod is opgelegd, wordt<br />
voldoende aannemelijk dat de man zich<br />
recentelijk en herhaaldelijk tegenover<br />
de vrouw agressief en bedreigend heeft<br />
gedragen. Voorts is op basis van deze<br />
processen-verbaal - en met name het<br />
proces-verbaal d.d. 3 december 1999 -<br />
aannemelijk dat de man zich eveneens<br />
agressief en bedreigend heeft gedragen<br />
in het bijzijn van en ten aanzien van<br />
(tenminste één van) de kinderen. Tenslotte<br />
is in deze van belang dat aangenomen<br />
moet worden dat het feit dat de<br />
man op 4 november 1999 de ruit van de<br />
voordeur van de woning heeft ingetrapt<br />
- ook al bevonden de kinderen zich op<br />
dat moment niet in de woning - grote<br />
indruk op de kinderen heeft gemaakt.<br />
3.9. Gezien het voorgaande kan niet<br />
geconcludeerd worden dat het op dit<br />
moment in het belang van de kinderen<br />
is om omgang met de man te hebben.<br />
De vordering zal dan ook worden afgewezen.<br />
(...)<br />
RELATIEVERMOGENS-<br />
RECHT<br />
Alimentatie<br />
Nr. 1273 (RN-kort)<br />
Hoge Raad<br />
26 november 1999<br />
Nr. R98/179HR, NJ 2000, 329, JOL<br />
1999, 148<br />
Mrs. Mijnssen, Heemskerk, Jansen,<br />
Hammerstein, Kop<br />
W., verzoeker tot cassatie, advocaat<br />
mr. Foortse, tegen L., verweerster in<br />
cassatie, advocaat mr. Schultz van<br />
Haegen<br />
Alimentatie; eigen vermogen<br />
Art. 1:401 BW<br />
Man verzoekt nihilstelling van de alimentatie.<br />
Hij stelt daartoe onder<br />
meer dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud<br />
kan voorzien, nu<br />
zij een vermogen van ongeveer<br />
ƒ 500.000,- heeft geërfd. Het hof<br />
NEMESIS <strong>2001</strong> nr. 1<br />
heeft de afwijzende beschikking van<br />
de rechtbank bekrachtigd. Daartoe<br />
heeft het hof geoordeeld dat wel van<br />
de vrouw mag worden gevergd dat<br />
zij de vruchten van het vermogen,<br />
gesteld op ƒ 1.500,- per maand, aanwendt<br />
voor haar levensonderhoud,<br />
maar dat het niet redelijk is van de<br />
vrouw te vergen dat zij inteert op<br />
haar vermogen, nu zij dit vermogen<br />
heeft gereserveerd voor een pensioenvoorziening.<br />
De Hoge Raad<br />
acht dit oordeel niet onbegrijpelijk<br />
en verwerpt het beroep.<br />
Nr. 1274 (RN-kort)<br />
Hof Amsterdam<br />
15 juni 2000<br />
Nr. 814/99<br />
Mrs. Stille, Van der Reep, Gerritzen-<br />
Gunst<br />
X, appellant, procureur mr. Kernkamp,<br />
tegen Y, geïntimeerde, procureur mr.<br />
Polak<br />
Kinderalimentatie<br />
Art. 1:397 lid 2 BW<br />
De vader en de moeder hadden enkele<br />
jaren een relatie waaruit het nu<br />
ongeveer elfjarig kind is geboren. De<br />
moeder vormt thans een gezin met<br />
haar echtgenoot, hun kind en het<br />
kind uit de eerdere relatie. Tussen de<br />
vader en het kind vindt geen omgang<br />
plaats. In geschil is de hoogte van de<br />
door de vader te betalen kinderalimentatie;<br />
deze is door de rechtbank<br />
gesteld op ƒ 400,- per maand. De<br />
moeder verzoekt de bijdrage te bepalen<br />
op ƒ 500,- per maand, de vader<br />
wil dat deze op ƒ 250,- wordt gesteld.<br />
De vader heeft voldoende draagkracht<br />
om ƒ 500,- te kunnen betalen.<br />
Het hof overweegt als volgt: bij het<br />
bepalen van de behoefte van het kind<br />
wordt de omvang van het gezinsinkomen<br />
ten tijde van het uiteengaan<br />
van partijen in acht genomen, daarnaast<br />
mag het kind tot op zekere<br />
hoogte profiteren van de groei van<br />
het inkomen van de vader. Aangezien<br />
het kind opgroeit in een nieuw<br />
gezin, moet ook het inkomen van dit<br />
gezin in aanmerking worden genomen.<br />
Tevens is van belang dat er nog<br />
een kind deel uitmaakt van het gezin.<br />
Beide ouders en stiefvader zijn gehouden<br />
naar draagkracht bij te dragen<br />
in de kosten met betrekking tot<br />
het kind. Daarbij wordt rekening gehouden<br />
met ieders draagkracht en<br />
verhouding tot het kind. In het onderhavige<br />
geval moet de vader vijfltg