(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
In de zaak Jamstalldhetsombudsmannen kwam het<br />
Hof niet tot een duidelijke uitspraak of vroedvrouwen<br />
konden worden vergeleken met ziekenhuistechnici. 9<br />
In de afgelopen jaren heeft het Hof zich meerdere malen<br />
uitgelaten over het begrip beloning. Zo zijn kerstbonussen<br />
10 , schadeloosstelling bij ontslag 11 , arbeidstijdverkorting<br />
12 en een stookkostentoelage 13 beloning<br />
in de zin van art. 141 EG.<br />
Sociale zekerheid<br />
Pensioenen<br />
In de periode waarop deze Kroniek betrekking heeft<br />
zijn door het Hof veel zaken gewezen met betrekking<br />
tot pensioen. Het Hof heeft onomwonden duidelijk gemaakt<br />
dat wanneer een lidstaat een verschil in de pensioenleeftijd<br />
tussen mannen en vrouwen heeft gehandhaafd,<br />
op grond van Richtlijnen 79/7 en 96/97 14 de<br />
uitkering verschillend mag worden berekend. 15 De uitspraken<br />
van het Hof in de zaken Wolfs en De Vriendt<br />
maken duidelijk dat het gemeenschapsrecht geen expliciete<br />
verplichtingen oplegt aan de lidstaten om de verschillen<br />
op een bepaalde wijze op te heffen. Praktisch<br />
betekent dit dat het Hof erkent dat het opheffen van de<br />
verschillen een tijd zal duren en dat het Hof aan de lidstaten<br />
een overgangsperiode verleent. Wanneer deze<br />
periode eindigt is niet in de richtlijnen terug te vinden.<br />
Hiernaast heeft het Hof zich ook gebogen over de<br />
kwesties van de terugwerkende kracht van pensioenen<br />
en nationale tijdslimieten. Beide zijn zeer belangrijke<br />
vragen in verband met aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling.<br />
In verband met de aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling<br />
heeft het Hof zich gebogen over de kwestie<br />
van terugwerkende kracht van de vordering en nationale<br />
procedurevoorschriften. In Preston 16 overwoog het<br />
Hof dat een nationale tijdslimiet waarbinnen een vordering<br />
moet worden ingediend niet in strijd is met het<br />
gemeenschapsrechtelijke effectiviteitsbeginsel. 17 Een<br />
nationale maatregel echter, volgens welke het recht op<br />
aansluiting bij een bedrijfspensioenregeling als zodanig<br />
wordt beperkt in de tijd is wel met dat beginsel in strijd.<br />
Het Hof oordeelde in drie Duitse zaken tegen de Deutsche<br />
Post AG 18 dat wanneer nationaal recht een vordering<br />
met terugwerkende kracht tot voor 8 april 1976<br />
toestaat, dit in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht,<br />
zelfs wanneer dit het risico inhoudt van<br />
9. C-236/98, Jamstalldhetsombudsmannen, Jur. 2000,1-2189, waarschijnlijk<br />
vanwege de gebrekkige informatie die het Arbetsdomtolen<br />
(uit Zweden) aan het Hof had gegeven. RN 2000, 1241 (RN-kort).<br />
10. C-333/97, Lewen, Jur. 1999,1-7243, en C-281/97, Krüger, Jur.<br />
1999,1-5127. RN 2000, 1163, m. nt. Marlies Vegter.<br />
11. C-167/97, Seymour-Smith andPerez, Jur. 1999,1-623. RN 1999,<br />
1078, m. nt. Marlies Vegter.<br />
12. C-236/98, Jamstalldhetsombudsmannen, Jur. 2000,1-2189. RN<br />
2000, 1241 (RN-kort).<br />
13. C-382/98, Taylor, Jur. 1999,1-8955.<br />
14. In 1996 werd Richtlijn 96/97 aangenomen die Richtlijn 86/378<br />
voor gelijke behandeling inzake sociale zekerheid amendeerde. Zie<br />
E. Cassell, 'The Dog that Didn't Bark', ILJ 1997, p. 269. Doordat<br />
veel lidstaten de richtlijn niet tijdig in nationale wetgeving hadden<br />
omgezet (deadline was 1 juli 1997) is de Commissie verdragsschendingsprocedures<br />
(op grond van art. 226 EG) gestart tegen die lidstaten.<br />
De eerste die werd veroordeeld was Frankrijk in C-354/98, Commissie<br />
t. Frankrijk, Jur. 1999,1-4927.<br />
15. C-154/96, Wolfs, Jur. 1998,1-6173 en C-377/98 en C-384/98, De<br />
KRONIEK VAN HET EG-RECHT BABETTE K O O P M A N a ANNICK MASSELOT<br />
verstoringen van de mededinging tussen ondernemers<br />
uit de verschillende lidstaten. De consequentie van<br />
deze rechtspraak is dat op grond van de Duitse wet -<br />
net zoals op grond van gemeenschapsrecht - de beperking<br />
in tijd van het Barber-protocol niet mag worden<br />
toegepast om deeltijders uit te sluiten van bedrijfspensioenregelingen.<br />
Het gemeenschaprecht verhindert lidstaten<br />
niet om maatregelen aan te nemen die gunstiger<br />
zijn dan het gemeenschapsrecht voorschrijft. Het Hof<br />
verleent dus prioriteit aan de (nationale) invulling van<br />
het gelijkheidsbeginsel, ook wanneer dat resulteert in<br />
een verstoring van de mededinging.<br />
Een duidelijk waarneembare trend is dat<br />
de Europese wetgever gelijke<br />
behandeling m/v vanuit steeds meer<br />
perspectieven bekijkt<br />
In Defreyn 19 overwoog het Hof dat een aanvullende<br />
vergoeding op een werkeloosheidsuitkering die een<br />
werkgever verplicht is te betalen aan een oudere ontslagen<br />
werknemer, net zoals in Commissie t. België 20 ,<br />
beloning is in de zin van aft. 141 EG. Echter, het Belgische<br />
prepensioensysteem is een ondernemings- of<br />
sectoriële regeling inzake sociale zekerheid en dus is<br />
het Barber-protocol van toepassing. 21 Uit de zaak Barber<br />
en de post-fiarèer-zaken, blijkt dat het Hof de<br />
tijdslimiet van 17 mei 1990 toepast onder de voorwaarde<br />
dat de werkgevers- en/of werknemersbijdragen<br />
zijn betaald, waardoor het alleen als beloning kan worden<br />
beschouwd indien en voor zover zij kunnen worden<br />
toegerekend aan tijdvakken van arbeid. De Belgische<br />
prepensioenaanvulling daarentegen wordt door<br />
de werkgever per maand betaald aan de ontslagen<br />
werknemer zonder dat er een verband is met voorafgaande<br />
bijdragen en zou daarom zeer goed kunnen<br />
worden gezien als 'pure' beloning in de zin van art. 141<br />
EG. Net zoals het Hof eerder deed in de zaak Garland<br />
22 en recent in Seymour-Smith en PerezP, had het<br />
Belgische prepensioensysteem kunnen worden beschouwd<br />
als beloning, ook al wordt het pas uitgekeerd<br />
na het beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Doordat<br />
het Hof dit niet heeft gedaan en heeft gekozen voor<br />
het Barber-protocol, laat het een versimpeling van de<br />
Vriendt, Jur. 1998,1-2105.<br />
16. C-78/98, Preston, n.n.g. Deze zaak wordt uitvoerig besproken in<br />
het actualiteitenkatern van dit <strong>nummer</strong> met een noot van Albertine<br />
Veldman. RN <strong>2001</strong>, 1265.<br />
17. Het Hof voegde hieraan echter toe dat in het geval van opeenvolgende<br />
overeenkomsten van bepaalde tijd er sprake kan zijn van een<br />
stabiel dienstverband waardoor de termijn start vanaf het einde van<br />
het laatste arbeidscontract in plaats van het einde van ieder afzonderlijk<br />
contract.<br />
18. C-50/96, Schröder, Jur. 2000,1-743; C-234-235/96, Vicken Conze,<br />
Jur. 2000,1-799; C-270-271/97, Sievers en Schrage, Jur. 2000,1-<br />
929.<br />
19. C-166/99, Defreyn, n.n.g., Defreyn is gepubliceerd in Chroniques<br />
de droit social 2000, p. 378, met J. Jacqmain's commentaar.<br />
20. C-173/91, Commissie t. België, Jur. 1993,1-673.<br />
21. Dit is bevestigd door Richtlijn 96/97 die Richtlijn 86/378 wijzigt.<br />
22. Zaak 12/81, Garland, Jur. 1982, 359.<br />
23. C-167/97, Seymour-Smith andPerez, Jur. 1999,1-623. RW 1999,<br />
1078, m. nt. Marlies Vegter.<br />
NEMESIS <strong>2001</strong> nr. 1 25