(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
maart 1999, geldig tot 22 maart 2000,<br />
onder gelijktijdige verlenging van de<br />
geldigheidsduur tot 22 maart <strong>2001</strong>;<br />
3. de vergunning te verlenen zonder beperking;<br />
(...)<br />
Adviescommissie voor vreemdelingenzaken<br />
24 maart 2000<br />
(...)<br />
Door de vreemdelinge is evenwel aangevoerd<br />
dat zij na de ontwrichting van<br />
haar huwelijk op 6 <strong>februari</strong> 1998 voldeed<br />
aan de voorwaarden van het beleid<br />
zoals neergelegd in hoofdstuk<br />
B 1/2.4.1. van de Vreemdelingencirculaire,<br />
zodat allereerst op dit beleid zal<br />
worden ingegaan.<br />
(...)<br />
Volgens het terzake gevoerde beleid<br />
zoals dat is vermeld in Hoofdstuk<br />
B 1/2.4 van de Vreemdelingencirculaire<br />
komen schrijnende gevallen direct<br />
na de verbreking van het huwelijk in<br />
aanmerking voor zelfstandig voortgezet<br />
verblijf om klemmende redenen<br />
van humanitaire aard.<br />
In geval het gaat om gescheiden vrouwen<br />
zal een belangenafweging plaatsvinden,<br />
waarbij een combinatie van<br />
factoren een rol speelt:<br />
- de situatie van alleenstaande vrouwen<br />
in het land van herkomst;<br />
- de maatschappelijke positie van de<br />
betrokkene in het land van herkomst;<br />
- de vraag of in het land.van herkomst<br />
een naar de maatstaven van dat land aanvaardbaar<br />
te achten opvang aanwezig is;<br />
- de zorg die de betrokkene heeft voor<br />
kinderen die hier te lande zijn geboren<br />
en/of getogen;<br />
- aangetoond (seksueel) geweld binnen<br />
het huwelijk, wat heeft geleid tot<br />
de feitelijke verbreking van het huwelijk<br />
(dit kan onder meer worden aangetoond<br />
aan de hand van processen-verbaal,<br />
medische rapporten, verklaring<br />
van opvangtehuizen).<br />
Weliswaar had gelet op het vorenstaande<br />
de aan de vreemdelinge verleende<br />
vergunning tot verblijf met een geldigheidsduur<br />
tot 6 <strong>februari</strong> 1998 niet ingetrokken<br />
kunnen worden aangezien de<br />
vreemdelinge op dat moment tot - naar<br />
gesteld - augustus 1998 in een opvangtehuis<br />
was opgenomen. Evenwel had<br />
op 6 <strong>februari</strong> 1998 allereerst moeten<br />
worden beoordeeld of de vreemdelinge<br />
op basis van het vorengenoemde beleid<br />
zoals dat is vermeld in Hoofdstuk B<br />
1/2.4 van de Vreemdelingencirculaire<br />
in aanmerking had kunnen komen voor<br />
een vergunning tot verblijf zonder beperking<br />
om klemmende redenen van<br />
humanitaire aard.<br />
I RECHTSPRAAK<br />
Gelet op de stukken en het verhandelde<br />
ter zitting had de vreemdelinge na de<br />
ontwrichting van haar huwelijk, met<br />
ingang van laatstgenoemde datum, in<br />
het bezit moeten worden gesteld van<br />
een vergunning tot verblijf om humanitaire<br />
redenen. Daartoe wordt het volgende<br />
overwogen.<br />
Voldoende aannemelijk is geworden<br />
dat K.G. als gevolg van zijn chronische<br />
schizofrenie zich tegen de vreemdelinge<br />
en hun kinderen regelmatig gewelddadig<br />
heeft gedragen, hetgeen tot de<br />
feitelijke verbreking van het huwelijk<br />
tussen hem en de vreemdelinge heeft<br />
geleid. Daarbij komt dat de vreemdelinge<br />
ten tijde van de verbreking van<br />
haar huwelijk de zorg had over haar in<br />
Nederland geboren dochter M.C. die<br />
op dat moment drie jaar oud was en zij<br />
was daarenboven hoogzwanger van<br />
haar zoon G., die een maand na haar<br />
vlucht uit de echtelijke woning is geboren.<br />
Voorts wordt in aanmerking (genomen)<br />
dat de situatie voor alleenstaande<br />
gescheiden vrouwen in Turkije<br />
minder gunstig is dan in Nederland.<br />
Weliswaar heeft de vreemdelinge in<br />
Turkije vier broers en vijf zusters wonen,<br />
doch gelet op de schrijnende omstandigheden<br />
rond de verbreking van<br />
haar huwelijk bestond er naar het oordeel<br />
van de commissie toch aanleiding<br />
om de vreemdelinge in het bezit te stellen<br />
van een vergunning tot verblijf zonder<br />
beperkingen. Bovendien betrekt de<br />
commissie in haar oordeel dat het dorp<br />
S. waar vreemdelinges familie woonachtig<br />
is, in 1999 door een aardbeving<br />
is verwoest en haar familieleden noodgedwongen<br />
met elf personen in één<br />
woning verblijven, zodat er in ieder geval<br />
voor de vreemdelinge bij terugkeer<br />
naar Turkije geen aanvaardbare opvang<br />
aanwezig is. Gelet op het één en<br />
ander kan van de vreemdelinge in redelijkheid<br />
niet worden verwacht dat zij<br />
naar Turkije terugkeert.<br />
Evenwel moet worden geconstateerd<br />
dat de vreemdelinge tot 6 <strong>februari</strong> 1999<br />
in het bezit is geweest van een verblijfstitel<br />
en dat niet is gebleken dat zij<br />
in haar belangen is geschaad nu haar<br />
gedurende deze periode een vergunning<br />
tot verblijf op grond van klemmende<br />
redenen van humanitaire aard is<br />
onthouden.<br />
(...)<br />
Advies:<br />
De commissie adviseert de staatssecretaris<br />
van Justitie het bezwaar gegrond<br />
te verklaren, met dien verstande dat de<br />
vreemdelinge met ingang van 22 maart<br />
1999 in het bezit wordt gesteld van een<br />
vergunning tot verblijf zonder beper-<br />
king, geldig tot 22 maart 2000, onder<br />
gelijktijdige jaarlijkse verlenging tot<br />
22 maart <strong>2001</strong>.<br />
(...)<br />
Prostitutie<br />
Nr. 1288<br />
Centrale Raad van Beroep<br />
8 juni 1999<br />
Nr. 97/11157 ABW, RSV1999, 234<br />
Mrs. Kasdorp, Van de Hurk, Goorden<br />
A., appellante, advocaat mr. Stenfert<br />
Kroese, tegen het College van Burgemeester<br />
en Wethouders van de gemeente<br />
R., gedaagde<br />
Prostitutie; bijstand; EU-onderdaan<br />
Abw, Art. 7 tweede lid en 12 Richtlijnen<br />
75/34/EEG en 90/365/EEG, art. 11<br />
EVSMB<br />
A., Italiaanse, is werkzaam geweest<br />
in Nederland als prostituee. Haar<br />
aanvraag om een bijstandsuitkering<br />
is afgewezen omdat zij geen verblijfsvergunning<br />
had, noch een<br />
schriftelijke verklaring conform art.<br />
45 Vreemdelingenvoorschrift. De<br />
Raad oordeelt dat gedaagde zelfstandig<br />
had dienen te onderzoeken of A.<br />
rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht<br />
een verblijfsrecht kon ontlenen.<br />
Onvoldoende is onderzocht of<br />
zij op grond van een van de EG-<br />
Richtlijnen voor economisch niet-actieven<br />
een recht op (voortgezet) verblijf<br />
had. Een nader onderzoek had<br />
in de rede gelegen, omdat A. kort<br />
voor haar bijstandsaanvraag in Nederland<br />
arbeid als prostituee heeft<br />
verricht, die arbeid wegens ongeschiktheid<br />
als gevolg van ziekte of<br />
ongeval tijdelijk niet heeft kunnen<br />
uitoefenen en werkzoekend was. Zo<br />
ontbreekt feitelijke informatie over<br />
de vraag of aannemelijk is dat appellante<br />
als prostituee daadwerkelijke<br />
en reële arbeid heeft verricht, of zij<br />
ten tijde van haar aanvraag om bijstand<br />
nog arbeidsongeschikt was alsmede<br />
of zij toen reëel uitzicht had op<br />
werk. Indien mocht blijken dat A.<br />
ten tijde van de bijstandsaanvraag<br />
geen verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht<br />
kon ontlenen, dan ziet<br />
de Raad een beroep op het Europees<br />
Verdrag inzake Sociale en Medische<br />
Bijstand niet slagen. In dat geval<br />
moet het er voor worden gehouden<br />
dat in de hier relevante periode voor<br />
A. niet een verblijfsvergunning of<br />
andersoortige vergunning (in de Engelse<br />
tekst 'or other such permis-<br />
NEMESIS <strong>2001</strong> nr. 1 17