13.09.2013 Views

(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis

(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis

(2001) nummer 1 januari/februari - Nemesis

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

tigen. Zij zal de Minister opdragen binnen<br />

twee weken een nieuwe beslissing<br />

te nemen met inachtneming van haar<br />

uitspraak.<br />

4. De uitspraak<br />

De beroepscommissie verklaart het beroep<br />

gegrond en vernietigt de bestreden<br />

beslissing.<br />

Zij draagt de Minister op binnen twee<br />

weken een nieuwe beslissing te nemen<br />

met inachtneming van haar uitspraak.<br />

(...)<br />

GEZONDHEIDSRECHT<br />

Nr. 1267 (RN-kort).<br />

Gerechtshof Amsterdam<br />

4 maart 1999<br />

Nr. 1280/98 SKG<br />

Mrs. De Brauw-Huydecoper, Peeperkorn,<br />

Smit<br />

ZAO Zorgverzekeringen, appellante,<br />

procureur mr. Soerjatin, tegen W.,<br />

geïntimeerde, procureur mr. Staehle<br />

Seksuele intimidatie; overeenkomst<br />

ziekenfonds<br />

Tussen fysiotherapeut W. en ZAO<br />

bestaat een medewerkersovereenkomst,<br />

krachtens welke W. van ZAO<br />

vergoedingen ontvangt voor de behandeling<br />

van ZAO-verzekerden.<br />

Tegen W. is door vier vrouwen een<br />

klacht wegens seksuele intimidatie<br />

ingediend. De inspecteur voor de gezondheidszorg<br />

in Noord-Holland<br />

heeft geoordeeld dat W. onvoldoende<br />

professionele distantie in acht<br />

heeft genomen. De huisartsengroep<br />

heeft naar aanleiding van klachten<br />

over een onheuse seksueel intimiderende<br />

benadering tijdens de behandeling<br />

door W. besloten dat er voldoende<br />

en ook zodanige signalen<br />

waren om als beleid te voeren dat<br />

niet meer verwezen zal worden naar<br />

de praktijk van W.<br />

Hierna heeft ZAO de medewerkersovereenkomst<br />

met W. opgezegd zonder<br />

inachtneming van de opzegtermijn,<br />

op grond van bijzondere<br />

omstandigheden. W. vordert in kort<br />

geding nakoming van de overeenkomst<br />

door ZAO, totdat de bodemrechter<br />

heeft beslist over de rechtsgeldigheid<br />

van de beëindiging ervan.<br />

De president van de rechtbank wijst<br />

de vordering van W. toe. Het hof bekrachtigt<br />

deze uitspraak. Het financiële<br />

belang dat W. heeft bij voortzetting<br />

van de overeenkomst weegt<br />

zwaar. Ook neemt het hof in aan-<br />

RECHTSPRAAK<br />

merking dat het grootste deel van de<br />

klachten dateert van een aantal jaren<br />

eerder en dat W. zich onder psychiatrische<br />

behandeling heeft gesteld.<br />

Tot slot weegt het hof mee dat<br />

ZAO heeft aangegeven dat niet het<br />

eventuele recidive-gevaar grond was<br />

voor de opzegging. Gezien dit alles<br />

acht het hof het niet aannemelijk dat<br />

de kans op onheus en/of seksueel intimiderend<br />

gedrag van W. thans<br />

dusdanig groot is dat het - met het<br />

oog op de belangen van de aan de<br />

zorgen van ZAO toevertrouwde patiënten,<br />

welke belangen op zich uiteraard<br />

groot zijn - onverantwoord<br />

is om de overeenkomst onverkort na<br />

te komen totdat de bodemrechter in<br />

de aanhangige arbitrageprocedure<br />

heeft beslist.<br />

Nr. 1268 (RN-kort)<br />

Centrale Raad van Beroep<br />

26 november 1999<br />

Nr. 97/7981 AWBZ, RSV 2000, 30<br />

Mrs. 't Hooft, Van der Vos, Schelfhout<br />

A., appellante, tegen Onderlinge Waarborgmaatschappij<br />

OZ Zorgverzekeringen<br />

U.A., gedaagde<br />

Transseksualiteit; Awbz; medische<br />

hulpmiddelen<br />

Art. 6 lid 1 Awbz, Regeling hulpmiddelen<br />

Awbz, art. 1 Gw, art. 26 Bupo<br />

Appellant heeft in verband met<br />

transseksualiteit (van vrouw naar<br />

man) een medische behandeling ondergaan.<br />

Het verzoek om een vergoeding<br />

voor het plaatsen van een penisprothese<br />

is afgewezen omdat deze<br />

prothese niet is opgenomen op de limitatieve<br />

lijst van de Regeling hulpmiddelen<br />

Awbz. Appellant voert aan<br />

dat deze weigering in strijd is met het<br />

gelijkheidsbeginsel van art. 1 Gw en<br />

art. 26 Bupo, nu een borstprothese<br />

(aan man/vrouw-transseksuelen)<br />

wel wordt vergoed. De Centrale<br />

Raad van Beroep oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel<br />

niet is geschonden.<br />

Nu in de Regeling hulpmiddelen<br />

geen bepaling is opgenomen met betrekking<br />

tot door transseksuelen te<br />

gebruiken hulpmiddelen, hebben<br />

transseksuelen op precies hetzelfde<br />

pakket hulpmiddelen aanspraak als<br />

alle andere verzekerden. Het beginsel<br />

van gelijke behandeling gaat niet<br />

zover dat het feit dat vrouwen aanspraak<br />

hebben op een borstprothese,<br />

doorslaggevend is voor de aanspraak<br />

van mannen op een penisprothese.<br />

Van een verboden onderscheid tus-<br />

NEMESIS <strong>2001</strong> nr. 1<br />

sen gelijke gevallen is geen sprake<br />

omdat het zowel bij mammaprotheses<br />

als bij penisprotheses niet gaat<br />

om hulpmiddelen die naar hun aard<br />

gelijkelijk voor mannen en vrouwen<br />

zijn bestemd en die uitsluitend aan<br />

één van beide categorieën wordt toegekend.<br />

Het feit dat man/vrouwtransseksuelen<br />

wel in aanmerking<br />

komen voor een borstprothese en<br />

vrouw/man-transseksuelen niet voor<br />

een penisprothese, leidt niet tot een<br />

ander oordeel. Er is evenmin sprake<br />

van ongeoorloofde indirecte discriminatie<br />

tussen mannen en vrouwen<br />

c.q. man/vrouw-transseksuelen en<br />

vrouw/man-transseksuelen.<br />

RELATIERECHT<br />

Nr. 1269 (RN-kort)<br />

Hoge Raad<br />

14 juli 2000<br />

Nr. R99/167, RvdW 2000, 174 C, JOL<br />

2000, 394<br />

Mrs. Roelyink, Neleman, Jansen,<br />

Fleers, Kop<br />

Ministerie van Justitie in haar hoedanigheid<br />

van Centrale Autoriteit, optredend<br />

voor zichzelf en namens F., verzoeker<br />

tot cassatie, advocaat mr. Van<br />

Duijvendijk-Brand, tegen H., verweerster<br />

in cassatie, advocaat mr. Schreuders-Ebbekink<br />

Kinderontvoering<br />

Art. 12 en 13 lid 1 sub a Haags ICinderontvoeringsverdrag<br />

1980<br />

Nederlandse moeder en Amerikaanse<br />

vader, woonachtig in de Verenigde<br />

Staten, verblijven met hun drie<br />

minderjarige kinderen korte tijd in<br />

Nederland in verband met familiebezoek.<br />

Nadat de moeder hem laat weten<br />

dat zij wil scheiden en met de kinderen<br />

in Nederland wil blijven, keert<br />

de vader alleen terug naar de VS. De<br />

Centrale Autoriteit verzoekt teruggeleiding<br />

van de kinderen op grond<br />

van het Haags Kinderontvoeringsverdrag.<br />

Het hof oordeelt, na bewijsopdracht<br />

aan de moeder, dat er geen<br />

sprake is van ongeoorloofde achterhouding,<br />

omdat de vader niet ondubbelzinnig<br />

heeft doen blijken van zijn<br />

wens dat de kinderen mee terug zouden<br />

gaan naar de VS. Voorts heeft de<br />

moeder naar het oordeel van het hof<br />

uit later gevoerde telefoongesprekken<br />

niet kunnen afleiden dat de vader<br />

niet in de situatie berustte. In<br />

cassatie voert de Centrale Autoriteit<br />

onder meer aan dat de moeder de

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!