Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht
Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht
Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Bij de bepaling van de<br />
Rivieras<br />
puntendichtheid viel op dat tijdens (tevens vaarrichting multibeammeetschip)<br />
de middagmeting van 19 januari<br />
Duinkam<br />
2004 de multibeamscans niet<br />
loodrecht op de vaarrichting verricht<br />
zijn, maar onder een hoek van 15<br />
graden (fig. 6). Dit had geen<br />
invloed op de kwaliteit van de<br />
bodempeilingen in het midden van<br />
een multibeamscan, maar wel op de<br />
kwaliteit van de metingen aan de<br />
rand van een scan. Daar werden de<br />
duinen namelijk scheef afgetast<br />
door de multibeamapparatuur,<br />
zodat er veel meer meetpunten<br />
terechtkwamen op de ene zijde van<br />
de duin dan op de andere zijde,<br />
hetgeen naar later bleek de<br />
migratieberekening sterk bemoeilijkte<br />
(zie ook figuur 15).<br />
2004 ’s middags.<br />
Figuur 6 De richting van de multibeamscans op 19 januari<br />
Bij de data-inspectie is niet<br />
alleen de puntendichtheid van de<br />
metingen bepaald, maar er is ook onderzocht of de meetraaien daadwerkelijk daar gevaren zijn<br />
waar de bestandsnaam aangeeft. Dit was van belang omdat bij de berekening van de duinmigratie<br />
bij voorkeur twee multibeambestanden gebruikt moeten worden die (enige tijd na elkaar) precies<br />
op dezelfde plek gevaren zijn. Als de bestandsnaam suggereert dat de metingen op dezelfde plek<br />
verricht zijn, terwijl dat niet zo is, kunnen fouten onstaan in de berekening van de<br />
duinkarakteristieken. De exacte ligging van de multibeammeetraaien is bepaald door de<br />
multibeambestanden te interpoleren met inverse-afstand interpolatie en een celgrootte van 1x1<br />
meter en de daaruit resulterende kaarten te bestuderen. Er bleek inderdaad dat de meetraaien ’s<br />
middags zelden op exact dezelfde positie als ’s ochtends gevaren zijn. Vooral op 6 november 2002<br />
was er een sterke afwijking.<br />
Verder bleek dat op 14 en 20 november 2002 de linker- en de rechterrivierhelft verwisseld zijn,<br />
waardoor de werkelijke ligging van de meetraaien tot 84 meter verschilde van de opgegeven<br />
ligging. Voor de andere meetdagen bedroeg het verschil tussen de opgegeven en werkelijke ligging<br />
maximaal 45 meter. Bij de metingen van 2002 bleek ook dat de multibeamapparatuur vaak niet<br />
uitgezet is tijdens het draaien van het schip om aan een nieuwe raai te beginnen. Er zijn dus<br />
plaatsen waar dwars op de rivieras gemeten is. Om te voorkomen dat dit fouten zou opleveren in<br />
de bepaling van de duinkarakteristieken zijn deze gebieden uit de multibeambestanden verwijderd.<br />
3.1.5 Inspectie van duinvoorkomens<br />
Alvorens de afmetingen van de duinen bepaald konden worden uit de multibeamgegevens, moest<br />
eerst een grove indicatie verkregen worden van de duinvoorkomens op de IJsselkop. Dit is gebeurd<br />
door de bodemliggingskaarten van de afzonderlijke multibeamraaien aan elkaar te plakken tot<br />
kaarten met gebiedsdekkende bodemhoogte-informatie. Op deze kaarten werd de aanwezigheid<br />
van duinen echter overschaduwd door verschillen in bodemhoogte tussen binnen- en buitenbocht.<br />
Om deze bochteffecten te verwijderen is eerst voor elke meetdag een gemiddelde bodemligging<br />
berekend door een lopend-gemiddelde operatie toe te passen met een ‘window’ van 2 meter breed<br />
en 15 meter lang (fig. 1). Vervolgens zijn de kaarten van de gemiddelde bodemligging afgetrokken<br />
van de kaarten met de werkelijke bodemligging. Op de resulterende kaarten, waarvan er één is<br />
weergegeven in figuur 7, zijn duidelijk duinvoorkomens zichtbaar in alle drie de riviertakken. Alleen<br />
in het begin van de IJssel was de bodem nagenoeg vlak. De duinen waren over het algemeen klein,<br />
met een gemiddelde hoogte van 18 centimeter en een gemiddelde lengte van 6 meter, hoewel<br />
lokaal beduidend grotere waarden voorkwamen.<br />
In alle drie de takken stonden de duinkammen vrijwel loodrecht op de rivieras, hetgeen<br />
betekent dat het sedimenttransport voornamelijk in stroomafwaartse richting plaatsvond. De<br />
duinen kwamen niet voor over de gehele breedte van de rivier: er was sprake van een duidelijk<br />
begrensde duinenstrook in het midden van de rivier. De breedte van de duinenstrook verschilde in<br />
de tijd en in stroomafwaartse richting. De gemiddelde breedte bedroeg circa 80 % van de afstand<br />
tussen de kribkoppen.<br />
6