15.11.2013 Views

Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht

Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht

Eigentijds rapport - Faculteit Geowetenschappen - Universiteit Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

(fig. 46b). Figuur 46 rechtvaardigt ook de beslissing om bij de integratie van het bodemtransport<br />

over de breedte van de rivier op basis van de multibeammetingen ervan uit te gaan dat buiten de<br />

duinenstrook nauwelijks transport plaatsvond. Figuur 46a toont echter ook aan dat bij de integratie<br />

van het bodemtransport over de breedte van de rivier op basis van de Delft Nile Samplermetingen<br />

gevaar bestaat voor onderschatting als er geen Delft Nile Samplermeting is uitgevoerd op de<br />

locatie van het maximum transport.<br />

De methode van bodemtransportberekening uit de multibeammetingen verschilde op enkele<br />

punten van de werkwijze die gevolgd is door Wilbers (2002) voor de Pannerdensche Kop. De versie<br />

van DT2D (2.3) die Wilbers tot zijn beschikking had lokaliseerde duinen vanuit het uitgangspunt<br />

dat 2 troggen minimaal een bepaalde afstand uit elkaar moesten liggen. In de praktijk betekende<br />

dit dat hij een minimale duinlengte moest opgeven alvorens DT2D te kunnen draaien. De keus voor<br />

deze minimale duinlengte was afhankelijk van de duinafmetingen in het studiegebied en varieerde<br />

dus sterk van plaats tot plaats en in de tijd. Daarmee was er een groot verschil met het<br />

minimumduinlengtecriterium van 1 meter dat gehanteerd is in dit <strong>rapport</strong>.<br />

Een ander verschil tussen de methode van Wilbers en de methode gebruikt in dit <strong>rapport</strong> is het<br />

minimum aantal punten waaruit een duin moest bestaan. Wilbers hanteerde 10 punten, hier is een<br />

minimum van 3 punten gehanteerd (met de aanvullende voorwaarde dat er minimaal 1 punt per<br />

meter duinlengte gemeten moet zijn) (zie §3.1.7). Wilbers’ criterium lijkt nauwkeuriger resultaten<br />

op te leveren, maar dat is slechts schijn. Kleine duinen worden namelijk zelden bedekt door 10 of<br />

meer punten, zodat Wilbers’ criterium onbedoeld vrijwel alle kleine duinen uit de dataset<br />

verwijdert, waardoor de gemiddelde duinlengte overschat wordt. Dit betekent dat Wilbers’ methode<br />

voor dezelfde dataset een grotere duinhoogte en ook een hoger transport oplevert dan de methode<br />

die gevolgd is in dit <strong>rapport</strong>. Het verschil is alleen merkbaar als veel duinen in de dataset klein zijn<br />

(korter dan 5 meter).<br />

5.2 De invloed van afvoervariaties op het<br />

sedimenttransport<br />

Reeds in hoofdstuk 4 is gebleken dat het bodemtransport (zoals berekend uit de Delft Nile<br />

Samplermetingen) en het zwevend transport sterk veranderden gedurende de hoogwaterperiode<br />

van januari 2004. In figuur 47 is de variatie in transport onder invloed van afvoervariaties<br />

samengevat. Daarbij zijn alle transporten omgerekend naar de eenheid kilogram per dag, omdat<br />

de reeds berekende bodemtransporten (in m 3 /dag incl. poriën) niet direct vergelijkbaar zijn met de<br />

berekende zwevend transporten (in m 3 /dag excl. poriën).<br />

Uit figuur 47 blijkt dat het zwevend transport veel sterker reageerde op afvoervariaties dan het<br />

bodemtransport. Voor het zwevend transport is er sprake van een positieve hysterese, waarbij het<br />

transport voór de afvoerpiek veel groter was dan het transport erna (zie ook fig. 38). Een positieve<br />

hysterese in zwevend transport wordt vaak toegeschreven aan het feit dat de schuifspanning<br />

groter is voor de afvoerpiek dan erna. Dit was bijvoorbeeld het geval op de Pannerdensche Kop<br />

(Kleinhans 2002). Voor de IJsselkop zijn er echter geen aanwijzingen dat de schuifspanning groter<br />

was vóór de afvoerpiek dan erna (fig. 45). Misschien moet de positieve hysterese in zwevend<br />

transport op de IJsselkop dus veeleer verklaard worden door niet-continue sedimentaanvoer van<br />

bovenstrooms, misschien als gevolg van het grove bodemsediment (hoofdstuk 2). Het zwevend<br />

transport op de IJsselkop was (zeker aan het begin van de afvoergolf) aanmerkelijk groter dan het<br />

bodemtransport, zodat ook het totaal transport een positieve hysterese volgde (fig. 47).<br />

Transport (x 1 mln kg/dag)<br />

a: bodemtransport b: zwevend transport c: totaal transport<br />

4<br />

4<br />

4<br />

4<br />

(=hystereseverloop)<br />

3<br />

3<br />

3<br />

3<br />

2<br />

2<br />

2<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0 1200 2400 0 1200 2400 0 1200 2400<br />

Afvoer (m 3 /s)<br />

Afvoer (m 3 /s)<br />

Afvoer (m 3 /s)<br />

Transport (x 1 mln kg/dag)<br />

Figuur 47<br />

De verandering van het bodemtransport (a), zwevend transport (b) en totaaltransport (c) in het<br />

Pannerdensch Kanaal, onder invloed van de lokale rivierafvoer op basis van de metingen in januari<br />

en september 2004. De onzekerheidsbalkjes lopen van 1 standaardfout onder het datapunt tot 1<br />

standaardfout erboven.<br />

34

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!