alkemade landelijk gebied west

Abiotisch milieu 11
Een eventuele peilverlaging biedt in het veengebied echter slechts tijdelijk een oplossing voor
een verbeterde drooglegging van de landbouwgronden. Na enige tijd wordt de peilverlaging
door maaivelddaling tenietgedaan. Dit is een onomkeerbaar proces met slechts tijdelijk positieve
gevolgen voor de landbouw.
Verlaging van de grondwaterstand kan bovendien leiden tot afbraak van organische stof, voedselverrijking,
verdroging en veelal verruiging.
De kwaliteit van het ondiepe grondwater wordt gekenmerkt door relatief hoge concentraties nitraat
en fosfaat. Deze hoge concentraties aan voedingsstoffen worden onder andere veroorzaakt
door de uitspoeling van meststoffen en door de mineralisatie van het veen.
Oppervlaktewater
Het oppervlaktewaterstelsel in het plangebied wordt gevormd door een dicht netwerk van weteringen
en sloten met een variërende breedte en een vaak geringe diepte. Het Vennemeer, de
Oude Ade, de Stingsloot, de Zuidzijdevaart, de Broekhortsvaart en de Zomersloot hebben een
functie als boezemwater; hier wordt ten opzichte van de polders een relatief hoog waterpeil gehandhaafd.
Het overtollige water uit de polders wordt uitgemalen op deze boezemwateren. In
droge perioden wordt vooral ten behoeve van de landbouw op een groot aantal plaatsen water
uit de boezemwateren in de polders ingelaten.
De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt in het plangebied en de omgeving daarvan op enkele
locaties gemeten. De ecologische waterkwaliteit varieert van klasse IIIB (goed) ter plaatse
van het Vennemeer, de Stingsloot en de Boekhorstvaart tot klasse IVA (redelijk) ter plaatse van
de Oude Ade, Vaarsloot en Zuidzijdervaart. Er zijn geen waterkwaliteitsgegevens bekend van
de polderwateren in het plangebied. Aangenomen kan worden dat dat ook de polderwateren
meestal (nog) niet voldoen aan de waterkwaliteitsnormen voor het jaar 2000. Er is in het algemeen
sprake van een verbetering van de waterkwaliteit in de afgelopen jaren. De waterkwaliteit
van de polderwateren wordt beïnvloed door onder andere de af- en uitspoeling van meststoffen
en bestrijdingsmiddelen, de inlaat van gebiedsvreemd water, extra eutrofiëring door een versnelde
mineralisatie van de veenbodem bij onderbemaling, lozingen vanuit ongerioleerde bebouwing
en rioolwateroverstorten. Daarbij moet worden opgemerkt dat de belasting van het oppervlaktewater
vanuit de landbouw afneemt, (mede) op basis van het verscherpte beleid voor
het uitrijden van mest.
De natuurwaarden (met name in de watergangen) zijn sterk afhankelijk van de waterkwaliteit.
Bodem
Bodemopbouw
In het plangebied is met name sprake van veengronden (zie figuur 3, bron: bodemkaart
1:50.000, Stichting voor Bodemkartering). In het westelijk en uiterst noordelijke deel van het
plangebied komen tevens zeekleigronden voor.
De veengronden betreffen vooral weideveengronden. De zeekleigronden betreffen liedeerdgronden
met een zavelige opbouw. In de droogmakerij wordt een afwisseling van moerige
eerdgronden en koopveengronden aangetroffen.
In verband met hoge grondwaterstanden en de daarmee samenhangende slechte draagkracht
van de bodem zijn de veengronden en de zeekleigronden met name geschikt voor grasland.
Aardkundige waarden
De plassen en oude stromen in het plangebied zijn aardkundig waardevol. De erosie- en sedimentatieprocessen
in het veengebied zijn hier nog duidelijk zichtbaar (vorming van meren).
Waar het veen nauwelijks werd aangetast en alleen door wat klei werd overdekt, ontstonden
kreekjes, waarvan restanten voorkomen in de vorm van bochtige sloten. Uit kreekrestanten
voortgekomen sloten zijn in Zuid-Holland zeldzaam.
Adviesbureau RBOI
Rotterdam / Middelburg
103.7913.00