06.05.2013 Views

november/december 1 9 9 7 vn-vrouwen verdrag roniek ... - Aletta

november/december 1 9 9 7 vn-vrouwen verdrag roniek ... - Aletta

november/december 1 9 9 7 vn-vrouwen verdrag roniek ... - Aletta

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

De ambtenaar van de burgerlijke stand,<br />

appellant, procureur mr J.M.J. Huver<br />

tegen 1. X, 2. Y, geïntimeerde, procureur<br />

mr B. Peek<br />

Biologisch ouderschap, family life,<br />

opmaken geboorte-akte<br />

Art. 8 EVRM, art. 1:20, 198, Besluit<br />

Burgerlijke Stand 1994 art. 39 lid 2<br />

De ouders zijn gescheiden, binnen<br />

306 dagen wordt een kind geboren.<br />

De moeder woont samen met de biologische<br />

vader. De moeder en de biologische<br />

vader willen dat in de geboorteakte<br />

het kind direct de naam<br />

krijgt van de biologische vader zonder<br />

enige vermelding van de naam<br />

van de ex-echtgenoot of van het kort<br />

geding vonnis. Dit verzoek wordt gehonoreerd.<br />

Uit de tussen partijen vaststaande<br />

feiten kan niet anders worden geconcludeerd<br />

dan dat de relatie tussen de<br />

man en het kind moet worden gekwalificeerd<br />

als family life, zodat een<br />

rechterlijke uitspraak daarvan niet<br />

nodig was. In die gevallen doet de<br />

rechter immers niets anders dan<br />

naar aanleiding van een - door de<br />

ambtenaar niet weersproken - verklaring<br />

van de verzoekers dat zij samenleven,<br />

concluderen dat er sprake<br />

is van family life, welke conclusie de<br />

ambtenaar ook zelf had kunnen en<br />

behoren te trekken.<br />

Omgang<br />

Nr 805 (RN-kort)<br />

Rechtbank Assen<br />

27 mei 1997<br />

Nr 14625, KG 1997, 204<br />

MrMünzebrock<br />

X, de vrouw, eiseres, advocaat mr M.<br />

Verheul tegen Y, de man, gedaagde,<br />

advocaat mr J.A. Kamphuis<br />

Omgangsregeling, dwangsom, verrekening<br />

alimentatie<br />

Bij vonnis in kort geding (d.d. 12 <strong>december</strong><br />

1995) is de vrouw veroordeeld<br />

tot naleving van de omgangsregeling<br />

met oplegging van een<br />

dwangsom van ƒ 250,- en schorsing<br />

van de verplichting van de man om<br />

alimentatie te betalen voor de kinderen<br />

voor één maand voor iedere<br />

keer, dat de omgangsregeling niet zal<br />

worden nageleefd. De vrouw verzoekt<br />

nogmaals de omgangsregeling<br />

te stoppen en de dwangsom op te heffen.<br />

De vrouw heeft hiertoe aange-<br />

RECHTSPRAAK<br />

voerd dat zij het vermoeden heeft<br />

dat er bij de man dingen zijn gebeurd<br />

die niet door de beugel kunnen.<br />

Zij kan dit echter niet bewijzen.<br />

De raad van de kinderbescherming<br />

krijgt opdracht het onderzoek snel<br />

uit te voeren.<br />

De rechter is 'met de man van oordeel<br />

dat er gelet op de houding van<br />

de vrouw aanleiding bestaat af te<br />

wijken van de gebruikelijke compensatie<br />

van proceskosten bij ex-echtelieden.<br />

De vrouw zal als de in het ongelijk<br />

te stellen partij in de kosten<br />

van het geding worden veroordeeld.'<br />

Zie ook: Hoge Raad 24 januari 1997,<br />

RN 1997, 781.<br />

Vaderschapsactie<br />

Nr806<br />

Hof 's-Gravenhage<br />

31 mei 1996<br />

Nr851R95<br />

Mrs Pieters, Van Oldenborgh, Van<br />

Teeffelen<br />

F, appellante, de vrouw, procureur mr<br />

E.H. van Staden ten Brink tegen L, verweerder,<br />

de man, procureur mr E. Grabandt<br />

Vaderschapsactie, verjaring<br />

Art. 8 EVRM, art. 1:405 lid 2 BW<br />

Er is sprake van een ernstig vermoeden<br />

dat de man de vader is, doch met<br />

het bestaan van dit ernstig vermoeden,<br />

bezien in samenhang met de<br />

weigering van de man om aan bloedonderzoek<br />

mee te werken, kan niet<br />

gelijk worden gesteld de situatie dat<br />

door de man het biologisch vaderschap<br />

daadwerkelijk is erkend (HR 5<br />

januari 1996, RN 1996, 572, m.nt.<br />

Ineke de Hondt). Artikel 1:405 lid 2<br />

BW kan daarom niet buiten toepassing<br />

blijven.<br />

(...)<br />

Beoordeling van de zaak in hoger beroep<br />

1. De man heeft niet ontkend dat hij de<br />

vader van B kan zijn. maar volgens<br />

hem kan ook een ander dan hij de vader<br />

zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep<br />

heeft zijn raadsman verklaard dat de<br />

man daaromtrent geen zekerheid wenst<br />

en dus niet bereid is mee te werken aan<br />

een bloedonderzoek. Mocht het hof tot<br />

inwilliging van het verzoek van de<br />

vrouw komen, dan betaalt de man liever<br />

voor een kind dat mogelijk van een<br />

ander is dan zekerheid te hebben omtrent<br />

het vaderschap van het kind.<br />

1997 nr 6<br />

2. De man heeft in hoger beroep gewezen<br />

op de uitspraak van de Hoge Raad<br />

van 20 januari 1995, NJ 1995, 326 en<br />

op die grond de juistheid van de nietontvankelijkverklaring<br />

van de vrouw<br />

door de rechtbank verdedigd.<br />

3. Het hof overweegt als volgt.<br />

3.1. Uit de rechtspraak van de Hoge<br />

Raad (laatstelijk HR 5 januari 1996, nr.<br />

15.849) blijkt dat artikel 1:405 lid 2<br />

BW niet van toepassing is indien tussen<br />

partijen zou vaststaan dat de man<br />

de biologische vader is van B.<br />

3.2. De vrouw heeft ook ter terechtzitting<br />

in hoger beroep volhard bij haar<br />

standpunt dat de man de vader van B is.<br />

Zij heeft daarbij een schriftelijk verklaring<br />

d.d. 14 februari 1996 overgelegd<br />

van mevrouw H., die in 1987 apothekersassistente<br />

was in apotheek H-N te<br />

V. Uit deze verklaring blijkt dat de man<br />

in het voorjaar van 1987 een zwangerschapstest<br />

heeft gekocht bij de betreffende<br />

apotheek. Ter toelichting<br />

heeft de vrouw ter zitting verklaard dat<br />

zij zelf al eerder gebruik had gemaakt<br />

van een zwangerschapstest en dat de<br />

uitslag van deze test positief was, zodat<br />

zij wist dat zij in verwachting was. Nadat<br />

deze test was herhaald met het door<br />

de man aangeschafte exemplaar en de<br />

uitslag wederom positief was, heeft<br />

volgens de lezing van de vrouw de man<br />

aan haar voorgesteld om tot abortus<br />

over te gaan, waartoe de vrouw niet bereid<br />

was.<br />

3.3. Deze gang van zaken is ter zitting<br />

in hoger beroep van de zijde van de<br />

man niet, althans onvoldoende gemotiveerd<br />

weersproken.<br />

3.4. De man heeft evenwel ook doen<br />

aanvoeren dat de vrouw in het in artikel<br />

1:394 lid 3 BW bedoelde tijdvak ook<br />

met een ander gemeenschap heeft gehad.<br />

De vrouw op haar beurt heeft ontkend<br />

in het conceptietijdvak gemeenschap<br />

te hebben gehad met een andere<br />

man. Zij heeft wel toegegeven dat zij in<br />

een relatief vroeg stadium (voor de<br />

kennismaking met de man) al vakantieplannen<br />

had gemaakt met een andere<br />

vriend en dat zij aan die vakantie ook<br />

een begin van uitvoering heeft gegeven,<br />

maar zij heeft daaraan toegevoegd<br />

dat zij deze vakantie kort na het begin<br />

daarvan heeft gestaakt gelet op haar relatie<br />

met de man.<br />

3.5. Ook deze gang van zaken is ter zitting<br />

in hoger beroep van de zijde van de<br />

man niet, althans onvoldoende gemotiveerd<br />

weersproken.<br />

4. Uit het vorenoverwogene blijkt weliswaar<br />

dat er sprake is van een ernstig<br />

vermoeden dat de man de vader van B<br />

is doch het bestaan van dit ernstig ver-<br />

13

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!