november/december 1 9 9 7 vn-vrouwen verdrag roniek ... - Aletta
november/december 1 9 9 7 vn-vrouwen verdrag roniek ... - Aletta
november/december 1 9 9 7 vn-vrouwen verdrag roniek ... - Aletta
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
volging neemt een aanvang vanaf het<br />
moment dat een rechter bij een zaak betrokken<br />
wordt). Het antwoord hierop is<br />
tweeledig. Ten eerste zal de politie<br />
eerst een aanwijzing nodig hebben om<br />
de opsporing te starten, hetgeen in de<br />
meeste gevallen wederom een aangifte<br />
zal zijn. Krijgt de politie ander bewijs<br />
in handen, zoals in casu het beeldmateriaal,<br />
dan zijn er andere wettelijke bases<br />
aanwezig om de opsporing en/of<br />
vervolging op te baseren. In deze zaak<br />
bijvoorbeeld gaan twee politieagenten<br />
naar de Filippijnen om de slachtoffers<br />
te traceren. Als deze opsporingsactiviteit<br />
gebaseerd is op grond van art. 245<br />
Sr, dan is dit onrechtmatig (zie conclusie<br />
AG Fokkens bij HR 17 <strong>december</strong><br />
1996, NJ 1997, 474). De verdachte<br />
wordt echter ook beschuldigd van' seks<br />
met een bewusteloze' (art, 243 Sr) en<br />
medeplegen van verkrachting (art. 242<br />
Sr) en op grond van deze artikelen mag<br />
er wel ambtshalve opgespoord en vervolgd<br />
worden. Ook is, zoals aangegeven,<br />
in casu (en in meer dan een geval)<br />
de leeftijd van de slachtoffers onduidelijk.<br />
Dat betekent dat ook art. 244 Sr<br />
een redelijke 'klachtloze' grond oplevert<br />
voor de opsporing. Tenslotte is -<br />
kort gezegd - het teweegbrengen of bevorderen<br />
van het plegen van ontucht<br />
door een minderjarige (artikel 250 Sr)<br />
nog een basis om ambtshalve de opsporing<br />
te kunnen starten (zie HR 17<br />
<strong>december</strong> 1996, NJ 1997, 474).<br />
Behalve de vervolgbaarheid zou het<br />
klachtvereiste nog voor andere belemmeringen<br />
zorgen bij de bestrijding van<br />
sextoerisme, bijvoorbeeld het vereiste<br />
van de dubbele strafbaarheid (art. 5 lid<br />
1 sub 2 Sr), maar dit is onzin. Het OM<br />
kan alleen in Nederland iemand vervolgen<br />
voor een door hem in het buitenland<br />
gepleegd feit als dit feit ook in<br />
het buitenland strafbaar is. In de meeste<br />
landen is sex met minderjarigen<br />
strafbaar gesteld. Het klachtdelict levert<br />
slechts een vervolgingsbeletsel op,<br />
het vereiste van de dubbele strafbaarheid<br />
heeft derhalve niets te maken met<br />
het feit of een delict een klachtdelict is<br />
of niet. Tenslotte wordt wel als bezwaar<br />
aangegeven dat menin het buitenland<br />
geen klachtdelicten kent. Het<br />
enkele verschil tussen een aangifte en<br />
een klacht is dat bij de laatste uitdrukkelijk<br />
de wens tot vervolging moet zijn<br />
gegeven. Als er al een aangifte volgt in<br />
het buitenland tegen een Nederlandse<br />
sextoerist en deze wordt doorgestuurd<br />
naar Nederland, dan zal in ieder geval<br />
de raadsman van de verdachte er op<br />
staan de aangeefster te horen. In het ka-<br />
RECHTSPRAAK<br />
der van een rogatoire commissie kan<br />
dat, en bij een aanwezige (hulp-)officier<br />
van justitie kan alsdan de uitdrukkelijke<br />
wens tot vervolging ingediend<br />
worden.<br />
Mijn conclusie is dat de belemmeringen<br />
die de bestrijding van sextoerisme<br />
moeilijk maken, voor het grootste deel<br />
samen hangen met het feit dat de jeugdige<br />
prostitué(e)s geen aangifte willen<br />
doen. Het praktische nut van het ten dele<br />
laten vervallen van het klachtvereiste<br />
is daarom zeer gering. Ook in de onderhavige<br />
zaak had het geen verschil<br />
gemaakt.<br />
Maar zou het klachtvereiste dan ook bij<br />
jeugdprostitutie moeten blijven gelden?<br />
Dat hangt mijns inziens af van<br />
hoe je dit waardeert. Als je het klachtvereiste<br />
ziet als een vertaling van het<br />
zelfbeschikkingsrecht van een jeugdige<br />
om sex te hebben met wie hij of zij<br />
wil, dan doet het-wetsvoorstel vreemd<br />
aan. De consequentie zou immers zijn<br />
dat een jeugdige alleen mag beslissen<br />
over het hebben van sex als hij of zij<br />
hier niet voor betaald wordt. De andere<br />
kant hiervan is dat misschien niet van<br />
sexuele zelfbepaling gesproken mag<br />
worden, nu kinderen in de Filippijnen<br />
bijvoorbeeld door economische omstandigheden<br />
gedwongen worden tot<br />
prostitutie. Als de zin van het klachtvereiste<br />
is te voorkomen dat 'overheidsoptreden<br />
meer kwaad dan goed<br />
doet' bij de mensen die betrokken zijn<br />
bij het sexuele voorval (conclusie AG<br />
van Dorst bij HR NJ 1997, 426), dan<br />
kan ik niet beoordelen of het klachtvereiste<br />
moet vervallen. Naast deze meer<br />
principiële kanten speelt nog een procedureel<br />
aspect. Stel nu dat het wetsvoorstel<br />
is aangenomen. De zaak tegen<br />
Van der S. komt voor de rechter. Het<br />
bewijs bestaat slechts uit videobeelden<br />
en de verklaring van de verdachte dat<br />
hij sex heeft gehad met een minderjarig<br />
meisje in de Filippijnen. Wat nu als de<br />
advocaat tijdens een rechtszaak aannemelijk<br />
maakt dat zijn cliënt helemaal<br />
niet betaald heeft voor de tenlastegelegde<br />
ontucht? Dan is alsnog een klacht<br />
nodig anders is het OM niet-ontvankelijk,<br />
tenzij de officier kan bewijzen dat<br />
de verdachte wel geld heeft betaald.<br />
Maar daarvoor zal hij meestal de verklaring<br />
van het slachtoffer nodig hebben.<br />
Als hij haar niet kan vinden, loopt<br />
de zaak stuk. Als hij dat wel kan, kan ze<br />
net zo goed een klacht indienen.<br />
Hoe het ook zij, dit zijn aspecten die bij<br />
de behandeling in het parlement van dit<br />
wetsvoorstel aan de orde moeten komen.<br />
Want de minister baseert zich<br />
slechts op een voorlopig rapport van<br />
het Verwey-Jonker Instituut waar nog<br />
veel op aan te merken valt. Dit is ook<br />
niet vreemd, want het is nog lang niet<br />
af. Het lijken dan ook vooral politieke<br />
redenen die ten grondslag liggen aan<br />
dit aspect van het wetsvoorstel.<br />
Terug naar de uitspraak van het hof. Juridisch<br />
relevant is nog de veroordeling<br />
wegens medeplegen van verkrachting.<br />
Als bewijsmiddelen hiervoor worden<br />
gebezigd een proces-verbaal waarin<br />
twee verbalisanten de inhoud van een<br />
videoband samenvatten, dè verklaring<br />
van de verdachte, en de waarneming<br />
van het hof. Uit de videobeelden blijkt<br />
dat D. bij een jonge Filippijnse vrouw<br />
sexueel binnendringt terwijl zij dat niet<br />
wil. Door op haar te gaan zitten en zo<br />
zijn fysieke overwicht te gebruiken<br />
dwingt hij haar tot het dulden van<br />
sexuele handelingen. De verdachte<br />
Van der S. filmt dit en maakt foto's.<br />
Zelf wrijft hij eenmaal met zijn vingers<br />
over haar vagina. Op het eerste gezicht<br />
lijkt het alsof hier geen medeplegen<br />
van verkrachting door Van der S uit<br />
kan volgen. Hij pleegt immers geen enkele<br />
'verkrachtingshandeling'. Evenmin<br />
zou uit de bewijsmiddelen kunnen<br />
worden herleid dat hij ter uitvoering<br />
van een gezamenlijk plan met een ander<br />
handelt, aldus de raadsman, zie het<br />
bewijsverweer m.b.t. feit 5. Heeft het<br />
hof terecht medeplegen bewezen geacht?<br />
Vereist hiervoor is dat er sprake<br />
is van bewuste samenwerking en gezamenlijke<br />
uitvoering. Zoals gezegd vervult<br />
de verdachte geen enkel delictsbestanddeel<br />
van art. 242 Sr: hij dringt niet<br />
sexueel binnen en hij gebruikt geen<br />
dwangmiddel. Er lijkt zo geen sprake<br />
van een gezamenlijke uitvoering. De<br />
Hoge Raad stelt hier echter geen hoge<br />
eisen aan. Zo hoeft een medepleger niet<br />
eens lijfelijk aanwezig te zijn tijdens de<br />
uitvoering van het delict (zie bijv. HR<br />
15 april 1986, NJ 1986,740), zolang de<br />
samenwerking maar nauw en volledig<br />
is, zie het aloude Wormerveerse brandstichtingsarrest<br />
(HR 29 oktober 1934,<br />
NJ 1934,1673). En om dit laatste draait<br />
het in casu, want 'hoe sterker uit een<br />
gezamenlijk plan het gezamenlijk initiatief<br />
en de gelijkgerichtheid van de<br />
(dubbele) opzet van de medeplegers<br />
naar voren komt, hoe meer concessies<br />
eventueel gedaan kunnen worden aan<br />
het andere vereiste van medeplegen, de<br />
gezamenlijke uitvoering' (Kelk, studieboek<br />
materieel strafrecht, Utrecht,<br />
1997, p. 284). Kan uit de bewijsmiddelen<br />
een gezamenlijk gemaakte afspraak<br />
herleid worden, een wederzijds begrip<br />
op het moment van handelen? Ja, ik<br />
1997 nr 6 21