You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
3 Maak het boodschappenlijstje voor de sportdag.<br />
Gebruik de tabellen om uit te rekenen hoeveel je nodig hebt.<br />
4<br />
5<br />
a<br />
c<br />
Hoeveel heb je nodig voor 6 appeltaarten?<br />
Gebruik de tabellen om het uit te rekenen.<br />
a<br />
c<br />
zakken 1 2 3 4 6<br />
lolly’s 7<br />
fl essen 1 2 3 4 8<br />
bekers 10<br />
x2 x3 x4<br />
:2 x3<br />
appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />
appels 2<br />
x2 x3<br />
Reken uit. Gebruik de tabel.<br />
1 appeltaart is genoeg voor 10 stukken taart.<br />
:2<br />
appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />
meel (gram) 200<br />
zakken 1 2 3 6 7<br />
appels 6<br />
zakken 1 2 4 6 8<br />
broodjes 20<br />
a Hoeveel taarten heb je nodig om alle kinderen in jouw klas een stuk te geven?<br />
b Hoeveel taarten heb je nodig om alle kinderen in jouw hele school een stuk te geven?<br />
..... ..... ..... ..... .....<br />
appeltaart 1 ..... ..... ..... ..... .....<br />
stukken 10 ..... ..... ..... ..... .....<br />
x3<br />
b<br />
d<br />
b<br />
appeltaart 1 2 3 4 5 6<br />
boter (gram) 50<br />
x2<br />
:2<br />
x3<br />
x4<br />
x2 x3<br />
<strong>les</strong> 6 <strong>blok</strong> 8<br />
Voor de sportdag<br />
Nodig voor<br />
6 appeltaarten<br />
bij 4 × 60 denk je aan 4 × 6 = 24. 4 × 60 is tien keer zoveel,<br />
dus 240. Noteer groot het getal 240 met een cirkel eromheen<br />
in het rooster.<br />
■ Bespreek tot slot de som 3 × 50. Vraag hoe de broodjes liggen<br />
bij 3 × 50. (3 rijen van elk 5 zakken). Aan welke makkelijke<br />
tafelsom kun je nu denken? (3 × 5 =15). Hoeveel broodjes<br />
zijn er dus in totaal? (150). Schrijf groot het getal 150 met<br />
een cirkel eromheen in het lege tafelplein.<br />
■ Kom terug op de tientaltafelsommen die u in het begin van<br />
de <strong>les</strong> op het bord hebt geschreven. Vraag de kinderen naar<br />
het antwoord. Geef meerdere kinderen de beurt ook al is<br />
het goede antwoord al genoemd. Laat ze vertellen hoe ze het<br />
uitgerekend hebben. Vervolgens maken de kinderen opgave<br />
1 in tweetallen af. Om de beurt vertellen ze elkaar aan welke<br />
makkelijke tafelsom ze kunnen denken.<br />
■ Leg kort opgave 2 uit. Is het nodig om bij 0 × 20 een<br />
makkelijkere tafelsom te zoeken? (nee, 0 keer iets is altijd 0).<br />
> De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.<br />
Interactie<br />
Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5)<br />
■ Vertel dat ze bij deze opgave verder gaan oefenen met<br />
tabellen. Bespreek de context van opgave 3: er zijn twee<br />
groepen 5 met in totaal 40 kinderen. Ieder kind krijgt één<br />
lolly, één appel, één beker ranja en twee broodjes. Hoeveel<br />
heb je in totaal nodig? Dit kun je uitrekenen met tabellen.<br />
Herhaal de regel die geldt bij rekenen met een<br />
verhoudingstabel: wat je boven in de tabel doet, moet je ook<br />
onderin doen. Teken tabel a en c op het bord en vul deze<br />
samen in. Laat daarbij vertellen hoe ze rekenen, bijvoorbeeld<br />
bij tabel a: van 1 naar 2 is twee keer zoveel, dus ‘× 2’, dus<br />
onderin doe je ook ‘× 2’: 7 × 2 = 14. Bij tabel c: je wilt weten<br />
hoeveel bekers uit één f<strong>les</strong> gaan, van 2 naar 1 is de helft, dus<br />
‘: 2’, onderin doe je ook ‘: 2’, dus 10 : 2 = 5.<br />
■ Vervolgens maken de kinderen zelfstandig tabel b en d.<br />
Kinderen die niet weten hoe ze de tabellen moeten invullen,<br />
93<br />
komen in aanmerking voor verlengde instructie. Bepaal tot<br />
slot samen wat er op het boodschappenlijstje ingevuld moet<br />
worden.<br />
■ Licht kort opgave 4 en 5 toe. Noteer voor opgave 5 op het<br />
bord hoeveel kinderen er op uw school zitten.<br />
Differentiatie:<br />
■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 verlengde<br />
instructie aan.<br />
■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.<br />
Verlengde instructie<br />
Toetsdoel (opgave 3 en 4)<br />
■ Bespreek kort opgave 3b en 3d. Laat kinderen vertellen hoe<br />
ze uitrekenen hoeveel appels in zes zakken zitten en hoeveel<br />
broodjes in acht zakken. (6 × 6 en 8 × 10). Ze moeten daarbij<br />
steeds vanuit 1 rekenen. Besteed bij tabel 3d aandacht aan<br />
het terugrekenen naar 1. Van 1 naar 2 is verdubbelen, je doet<br />
dan ‘× 2’, van 2 naar 1 is halveren, je doet dan ‘: 2’.<br />
■ Bespreek de context van opgave 4 en bekijk de tabellen.<br />
Vraag hoeveel appels en boter je nodig hebt voor één<br />
appeltaart. (2 appels, 50 gram boter). Maak samen tabel 4a.<br />
Teken deze op het bord en laat de kinderen vertellen hoe ze<br />
de tabel moeten invullen. Verwoord daarbij dat wat je boven<br />
in de tabel doet, je ook onderin moet doen. Bijvoorbeeld: van<br />
1 naar 3, is drie keer zoveel, dus ‘× 3’. Welk getal moet je dus<br />
onder in de tabel ‘× 3’ doen? (2).<br />
■ Besteed bij tabel 4c aandacht aan het terugrekenen naar 1.<br />
Van 2 naar 1, is de helft, dus delen door 2. Onderin deel je ook<br />
200 door 2. Hoeveel is dat? (100). Vraag, nu ze weten dat voor<br />
1 appeltaart 100 gram meel nodig is, hoe ze hiermee de tabel<br />
verder kunnen invullen.<br />
> Zelfstandig werken<br />
Toetsdoel (opgave 4 en 5)<br />
De kinderen maken opgave 4 en 5 af.<br />
<strong>les</strong> 6 <strong>blok</strong> 8<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 51