Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
3 Waar zit genoeg melk in om 20 cakejes te kunnen bakken?<br />
4<br />
5<br />
50 cl<br />
45<br />
40<br />
35<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
500 ml<br />
a b c<br />
Hoeveel cakejes kan elke leerkracht bakken?<br />
Kijk naar het recept bij opgave 3 en reken uit.<br />
Ik heb<br />
450 gram meel.<br />
a<br />
Ik heb<br />
250 gram boter.<br />
b c<br />
Reken uit hoeveel je nodig hebt van al<strong>les</strong>.<br />
Gebruik het recept van opgave 3.<br />
a Bak cakejes voor alle kinderen in jouw klas.<br />
b Bak cakejes voor alle kinderen op jouw school.<br />
c Bak cakejes voor alle leerkrachten op jouw school.<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
500 ml<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
<strong>les</strong> 11 <strong>blok</strong> 8<br />
Nodig voor<br />
20 cakejes<br />
Ik heb<br />
1 liter melk.<br />
Zoek nu het juiste fruit bij de aangegeven gewichten.<br />
■ Geef aan ieder groepje diverse voorwerpen en een balans<br />
(zie Voorbereiding). Laat kinderen experimenteren en<br />
gewichten vergelijken. Zijn er twee voorwerpen even zwaar?<br />
Eventueel kunnen ze ook onderzoeken wie van het groepje<br />
bijvoorbeeld het zwaarste stuk fruit bij zich heeft, of de<br />
zwaarste (gevulde) broodtrommel, pennenbakje/etui.<br />
■ Geef een voorwerp van ongeveer een kilogram en laat op die<br />
manier ervaren wat een kilogram is. Laat dit voorwerp wegen<br />
op een keukenweegschaal en laat zien hoe je juist weegt en<br />
afleest. Geef vervolgens ieder groepje een keukenweegschaal<br />
en een leeg blaadje. De kinderen maken eerst een schatting<br />
in grammen van het gewicht van een voorwerp en vervolgens<br />
wegen ze het op de keukenweegschaal. Hun bevindingen<br />
noteren ze in drie kolommen:<br />
Voorwerp Hoeveel weegt Wat zegt de<br />
het denk je? weegschaal?<br />
■ Bespreek opgave 2. Kinderen kijken op de weegschalen wat<br />
één stuk fruit weegt en rekenen dan uit hoeveel stuks er in de<br />
verpakking kunnen zitten. Maak opgave 2a samen. Geef aan<br />
dat niet iedere kiwi altijd 100 gram weegt. Het kan ook iets<br />
meer of iets minder zijn. Laat het gewicht uitspreken. Welk<br />
rond getal ligt hier dichtbij? (600 gram). Vraag hoeveel kiwi’s<br />
samen ongeveer 600 gram wegen. (zes, want 6 × 100 = 600).<br />
Ze kunnen hierbij eventueel ook herhaald optellen totdat ze<br />
bij het gewicht zijn. Laat opgave 2b en 2c zelf maken (vijf<br />
sinaasappels, vijf bananen).<br />
■ Bespreek vervolgens opgave 3. Laat het recept lezen en<br />
bepaal hoeveel melk er nodig is. Vraag in welke maatbeker de<br />
meeste melk zit. Kinderen die alleen op het vloeistofniveau<br />
letten, zullen hier kiezen voor maatbeker a, maar als je<br />
afleest, blijkt dat in maatbeker b het meeste zit. Laat dit<br />
eventueel ook zien met glazen/maatbekers van verschillende<br />
breedte.<br />
97<br />
■ Noteer de volgende onderzoeksvragen op het bord,<br />
bijvoorbeeld:<br />
– Onderzoek wat de inhoud is van alledaagse voorwerpen,<br />
zoals koffiekopjes, limonadeglazen en plastic bekertjes.<br />
– Bedenk welke voorwerpen een inhoud van 5 milliliter,<br />
1 deciliter, 5 deciliter, 750 milliliter, 1 liter, 2 liter en 5 liter<br />
kunnen hebben.<br />
– Hoeveel glazen drink je op een dag? Is dat wel een emmer<br />
vol?<br />
– Zoek tot slot een groot en een klein voorwerp, waarbij het<br />
kleine voorwerp het meest weegt.<br />
> De kinderen experimenteren met de weegschalen en<br />
maatbekers en proberen zo een antwoord te vinden op de<br />
onderzoeksvragen.<br />
Refl ectie<br />
■ Laat kinderen vertellen wat ze hebben ontdekt. Bijvoorbeeld<br />
dat iets kleins zwaarder kan zijn dan iets wat groter is.<br />
Ga na of ze bij gewichten en bij inhoudsmaten juiste<br />
referentiematen noemen.<br />
■ Bespreek vervolgens opgave 4. Hoeveel cakejes kan elke<br />
leerkracht bakken? Maak opgave 4a samen. In het recept<br />
staat 125 gram boter. Zien kinderen dat dit dus een half pakje<br />
is? Zijn er kinderen die bij deze opgave een verhoudingstabel<br />
gebruiken om te zien dat het een half pakje is?<br />
■ Bespreek kort opgave 5. Er wordt altijd een veelvoud van<br />
twintig cakejes gebakken. Als er 25 kinderen in de klas zitten,<br />
moeten er veertig cakejes gebakken worden. Schrijf op het<br />
bord hoeveel kinderen en leerkrachten er op uw school zijn.<br />
Laat rekenzwakke kinderen eventueel uitrekenen hoeveel<br />
je nodig hebt voor honderd cakejes. Teken op het bord een<br />
tabel en vul de aantallen bij twintig cakejes samen in. Met<br />
deze tabel kunnen de kinderen uitrekenen hoeveel ze nodig<br />
hebben bij andere aantallen cakejes.<br />
aantal cakejes 20<br />
boter (g) 125<br />
suiker (g) 175<br />
eieren 2<br />
meel (g) 300<br />
melk (ml) 125<br />
> Zelfstandig werken<br />
<strong>les</strong> 11 <strong>blok</strong> 8<br />
De kinderen maken (in tweetallen) opgave 4 en 5 af.<br />
Pluspunt, Handleiding groep 5, <strong>blok</strong> 8 © <strong>Malmberg</strong> ‘s-Hertogenbosch 61