Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Genesis</strong> 43 Jozefs dromen gaan in vervulling<br />
27 Toen een zijn zak <strong>op</strong>endeed, om zijn ezel voeder te geven in de herberg, zo zag hij zijn geld;<br />
want zie, het was in den mond van zijn zak.<br />
28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is wedergekeerd; daartoe ook, zie, het is in mijn<br />
zak. Toen ontging hun het hart en zij verschrikten, de een tot den ander zeggende: Wat is dit,<br />
dat ons God gedaan heeft?<br />
(1090) Wij moeten God te vragen, dat Hij in hachelijke en verwarde omstandigheden, niet alleen<br />
kracht, maar ook rijkelijk besluitvaardigheid schenkt. (1091) Dit is een niet alledaagse en gewoonlijk<br />
ook nuttige wijsheid, om zo vaak enige tegenspoed ons overkomt, ons te gewennen aan het overdenken<br />
van Gods oordelen. (1092) Elk, die zich heeft geoefend in het overdenken van zijn zonden,<br />
stelt zich <strong>–</strong> zodra hij gekweld wordt <strong>–</strong> God als Rechter voor ogen, en vernedert zich voor Zijn aangezicht,<br />
en met ho<strong>op</strong> <strong>op</strong> vergiffenis schikt hij zich tot geduld. (1093) Al zijn de mensen van wie de hand<br />
ons kastijdt, vaak onrechtvaardig, toch brengt Hij <strong>op</strong> een onbegrijpelijke manier <strong>door</strong> hen Zijn oordelen<br />
ten uitvoer, waartegen men zich niet mag verzetten, en niet mag morren. (1094) Goddelozen, al<br />
erkennen zij, dat zij <strong>door</strong> Gods hand worden geslagen, houden soms niet <strong>op</strong> over Hem te klagen.<br />
29 En zij kwamen in het land Kanaän, tot Jakob, hun vader; en zij gaven hem te kennen al hun<br />
wedervaren, zeggende:<br />
30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden als<br />
verspieders des lands.<br />
31 Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders.<br />
32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de één, die is niet meer, en de kleinste<br />
is heden bij onzen vader in het land Kanaän.<br />
33 En die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen dat gijlieden<br />
vroom zijt; laat één uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen en trekt<br />
heen.<br />
34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij, zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar<br />
dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen.<br />
35 En het geschiedde als zij hun zakken ledigden, zie, zo had een iegelijk den bundel zijns gelds<br />
in zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd.<br />
36 Toen zeide Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij van kinderen: Jozef, die is er niet, en<br />
Simeon, die is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen; al deze dingen zijn tegen mij.<br />
37 Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende: Dood twee mijner zonen, zo ik hem tot u niet<br />
wederbreng; geef hem in mijn hand en ik zal hem weder tot u brengen.<br />
38 Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood en hij is<br />
alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette <strong>op</strong> den weg dien gij zult gaan, zo zoudt gij<br />
mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen.<br />
<strong>Genesis</strong> 43<br />
Jozefs dromen gaan in vervulling<br />
1 DE honger nu werd zwaar in het land;<br />
(1095) Een sterke twijfel kan hem omverwerpen wat die heerlijke belofte voor hem wil: ―Ik ben<br />
God, de Almachtige, wees vruchtbaar en vermenigvuldig u; Ik zal u zegenen.‖ (1096) Het is nuttig<br />
voor ons, om deze strijd van de vrome vaderen te kennen, <strong>op</strong>dat wij <strong>door</strong> dezelfde wapens waarmee<br />
zij strijdende hebben overwonnen, ook onoverwonnen standhouden, hoezeer God ons ook zonder<br />
Zijn ogenblikkelijke hulp laat.<br />
2 Zo geschiedde het, als zij den leeftocht, dien zij uit Egypte gebracht hadden, <strong>op</strong>gegeten hadden,<br />
dat hun vader tot hen zeide: Keert weder, ko<strong>op</strong>t ons een weinig spijze.<br />
3 Toen sprak Juda tot hem, zeggende: Die man heeft ons <strong>op</strong> het hoogste betuigd, zeggende:<br />
Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met u is.<br />
105