Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Genesis</strong> 8 Noach verlaat de ark<br />
(140) En als ons het vlees tot wantrouwen aanspoort, laten wij dan niet aan de onrust daarvan toegeven;<br />
maar zodra deze gedachte ons besluipt, dat God nalaat voor ons te zorgen, <strong>door</strong>dat Hij slaapt of<br />
ver weg is, laten wij het dan terstond tegengaan/beantwoorden met dit schild: ―De Heere, Die Zijn<br />
hulp beloofd heeft aan ellendigen, zal ons <strong>op</strong> tijd nabij zijn, zodat wij metterdaad zullen gevoelen, dat<br />
Hij voor ons gezorgd heeft.‖ (141) Van geen geringe betekenis is de toevoeging dat God ook aan de<br />
dieren heeft gedacht. Want als Zijn genade zich uitstrekt tot het redelooze vee en de wilde dieren, ter<br />
wille van het heil aan mensen beloofd, hoe liefderijk zal Hij dan voor Zijn kinderen zijn, aan wie Hij zo<br />
vrijwillig en heilig trouw heeft gezworen?<br />
2 Ook werden de fonteinen des afgronds en de sluizen des hemels gesloten, en de plasregen<br />
van den hemel werd <strong>op</strong>gehouden.<br />
3 Daartoe keerden de wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende; en de wateren<br />
namen af ten einde van honderd en vijftig dagen.<br />
4 En de ark rustte in de zevende maand, <strong>op</strong> den zeventienden dag der maand, <strong>op</strong> de bergen<br />
van Ararát.<br />
5 En de wateren waren gaande en afnemende tot de tiende maand; in de tiende maand, <strong>op</strong> den<br />
eerste der maand, werden de t<strong>op</strong>pen der bergen gezien.<br />
6 En het geschiedde ten einde van veertig dagen, dat Noach het venster der ark, dat hij gemaakt<br />
had, <strong>op</strong>endeed.<br />
7 En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde<br />
verdroogd waren.<br />
8 Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien of de wateren gelicht waren van boven den<br />
aardbodem.<br />
9 Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet; zo keerde zij weder tot hem in de<br />
ark, want de wateren waren <strong>op</strong> de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit en nam haar en bracht<br />
haar tot zich in de ark.<br />
10 En hij verbeidde nog zeven andere dagen; toen liet hij de duif wederom uit de ark.<br />
11 En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en zie, een afgebroken olijfblad was in haar<br />
bek; zo merkte Noach dat de wateren van boven de aarde gelicht waren.<br />
12 Toen vertoefde hij nog zeven andere dagen; en hij liet de duif uit, maar zij keerde niet meer<br />
weder tot hem.<br />
13 En het geschiedde in het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, <strong>op</strong> den eerste derzelver<br />
maand, dat de wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der ark<br />
af en zag toe, en zie, de aardbodem was gedroogd.<br />
14 En in de tweede maand, <strong>op</strong> den zeven en twintigsten dag der maand, was de aarde <strong>op</strong>gedroogd.<br />
Noach verlaat de ark<br />
15 Toen sprak God tot Noach, zeggende:<br />
16 Ga uit de ark, gij en uw huisvrouw en uw zonen en de vrouwen uwer zonen met u.<br />
(142) Het is een heilige vreesachtigheid die uit geloofsgehoorzaamheid voortkomt. Laten wij<br />
het er dus voor houden dat Noach uit heilige voorzichtigheid niet tot het genieten van de natuur is<br />
overgegaan, zolang niet Gods stem hem daartoe uitnodigde. (143) Wij zien, dat de heilige man God<br />
met een onafgebroken geloof heeft gehoorzaamd. (144) Aangezien hij <strong>op</strong> Gods bevel in de ark was<br />
gegaan, bleef hij daarbinnen, totdat God de deur <strong>op</strong>ende en hij wist, dat zijn vertrek God aangenaam<br />
was. (145) Ook in kleine dingen raadt de Schrift ons deze gematigdheid aan, dat wij niets moeten ondernemen,<br />
dan met een gerust geweten. Hoeveel te minder is dan in ernstige zaken de lichtzinnigheid<br />
der mensen te verdragen, dat ze zonder God te raadplegen zich veroorloven te doen, wat hun goeddunkt.<br />
(146) Het is niet te verwachten, dat God <strong>door</strong> buitengewone <strong>op</strong>enbaringen in bijzondere ogenblikken<br />
zal verklaren, wat er gedaan moet worden, maar toch moeten wij aan Zijn lippen hangen, om<br />
zeker overtuigd te zijn, dat wij met niets beginnen wat in strijd is met Zijn Woord.<br />
17