Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Genesis</strong> 17 De besnijdenis: teken des verbonds<br />
(453) Door Christus‘ komst werd de besnijdenis pas bekrachtigd, <strong>op</strong>dat ze altijd zou voortduren,<br />
en <strong>op</strong>dat dit verbond vast zou zijn, dat God eenmaal sloot. (454) Al is het gebruik van de besnijdenis<br />
<strong>op</strong>gehouden, toch houdt ze niet <strong>op</strong> een eeuwig of blijvend verbond te zijn, als slechts Christus<br />
als middelpunt wordt gesteld, Die met verandering van het teken de waarheid ervan heeft bevestigd.<br />
14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden,<br />
dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken.<br />
(455) Als God zo‘n liefdevol onderpand aanbiedt van Zijn liefde en van het eeuwige leven,<br />
waartoe anders voegt Hij dan bedreigingen daaraan toe, dan om hen die snel moesten komen toel<strong>op</strong>en,<br />
uit traagheid <strong>op</strong> te wekken? (456) Omdat het de mensen niet vrij staat te scheiden wat God heeft<br />
samengevoegd, kan niemand het teken verachten of verwaarlozen, zonder het woord te verwerpen, en<br />
zich van de daarin aangeboden zegen te beroven. (457) Dezelfde regel nu geldt tegenwoordig in de<br />
do<strong>op</strong>. Al wie met verachting van de do<strong>op</strong> waant aan de belofte alleen genoeg te hebben, versmaadt<br />
zoveel hij maar kan Christus‘ bloed, of laat althans niet toe dat het vloeit tot reiniging van zijn kinderen.<br />
(458) Op de verachting van het teken volgt de rechtmatige straf, het missen van de genade, omdat<br />
<strong>door</strong> de goddeloze mishandeling, of liever verscheuring van teken en woord, Gods verbond wordt<br />
ontheiligd. (459) Gods Verbond wordt bekrachtigd, waar wij <strong>door</strong> het geloof omhelzen wat Hij belooft.<br />
15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai niet Sarai noemen;<br />
maar haar naam zal zijn Sara.<br />
16 Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat<br />
zij tot volken worden zal; koningen der volken zullen uit haar worden.<br />
(460) Daarin straalt des te helderder Gods vrije goedheid uit, dat Hij, al verhinderen de mensen<br />
<strong>door</strong> hun struikelblokken Zijn komst, toch tot hen komt.<br />
17 Toen viel Abraham <strong>op</strong> zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die<br />
honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren?<br />
18 En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht!<br />
19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam<br />
noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem <strong>op</strong>richten, tot een eeuwig verbond zijn zade na<br />
hem.<br />
20 En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar<br />
maken en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot<br />
een groot volk stellen.<br />
21 Maar Mijn verbond zal Ik met Izak <strong>op</strong>richten, dien u Sara <strong>op</strong> dezen gezetten tijd in het andere<br />
jaar baren zal.<br />
(461) Al hebben wij nu overvloed van alle genot en goed, toch is ons geluk vergankelijk, tenzij<br />
wij in geloof <strong>door</strong>dringen tot het hemelse rijk van God, waarin een grotere en hogere zegen voor ons<br />
is weggelegd.<br />
22 En Hij eindigde met hem te spreken; en God voer <strong>op</strong> van Abraham.<br />
23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël en al de ingeborenen van zijn huis en alle gekochten<br />
met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham; en hij besneed<br />
het vlees hunner voorhuid, even ten zelven dage, gelijk als God met hem gesproken had.<br />
24 En Abraham was oud negen en negentig jaar, als hem het vlees zijner voorhuid besneden<br />
werd.<br />
25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien jaar oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd.<br />
26 Even <strong>op</strong> dezen zelven dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon.<br />
27 En alle mannen van zijn huis, de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld, van den<br />
vreemde af, werden met hem besneden.<br />
(462) God schijnt heden een onmogelijk uitvoerbare zaak te bevelen, als Hij wil dat overal in de<br />
hele wereld Zijn evangelie gepredikt zal worden, om haar van de dood tot het leven terug te brengen.<br />
39