Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Genesis</strong> 19 Sódom en Gomórra verwoest<br />
14 Toen ging Lot uit en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochters nemen zouden, en zeide:<br />
Maakt u <strong>op</strong>, gaat uit deze plaats, want de HEERE gaat deze stad verderven. Maar hij was in de<br />
ogen zijner schoonzonen als jokkende.<br />
(512) Als eerbied en vreze Gods niet aanwezig zijn, verdwijnt alles wat over straf van zonden<br />
wordt gezegd, als ijdelheid en scherts. (513) Hieruit zien wij, wat voor verderfelijk kwaad valse gerustheid<br />
is, die het verstand van goddelozen zo dronken maakt, ja betovert, dat zij menen dat God niet<br />
meer als Rechter in de hemel zit. En zo worden zij verhard in hun kwaad, totdat zij <strong>door</strong> een plotselinge<br />
ondergang worden getroffen, terwijl zij roepen: ―Vrede en geen gevaar.‖<br />
15 En als de dageraad <strong>op</strong>ging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: Maak u <strong>op</strong>, neem uw<br />
huisvrouw, en uw twee dochters, die voorhanden zijn, <strong>op</strong>dat gij in de ongerechtigheid dezer<br />
stad niet omkomt.<br />
(514) In de persoon van Lot stelt de Geest des Heeren ons een toonbeeld voor ogen van onze<br />
traagheid, <strong>op</strong>dat wij alle gevoelloosheid van ons zouden afwerpen, en zodra het hemelse woord in onze<br />
oren weerklinkt, zouden leren ons tot stipte gehoorzaamheid aan te gorden.<br />
16 Maar hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand en de hand zijner vrouw en de<br />
hand zijner twee dochters, om de verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem<br />
uit en stelden hem buiten de stad.<br />
(515) Van dit kwaad van traagheid is elk bij ervaring getuige, en daarom past het de gelovigen<br />
met des te grotere ijver zich gereed te maken om God te volgen, en ook er <strong>op</strong> hun hoede voor te zijn,<br />
om zich niet als het ware doof te houden voor Zijn bedreigingen.<br />
17 En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: Behoud u om<br />
uws levens wil; zie niet achter u om en sta niet <strong>op</strong> deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte<br />
heen, <strong>op</strong>dat gij niet omkomt.<br />
18 En Lot zeide tot hen: Neen toch, Heere;<br />
(516) Deze stelregel moet men vasthouden, dat onze gebeden zondig zijn, als zij niet <strong>op</strong> het<br />
Woord zijn gegrond.<br />
19 Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid<br />
groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal<br />
niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, <strong>op</strong>dat mij niet misschien dat kwaad<br />
aankleve en ik sterve.<br />
(517) Omdat Gods goedheid <strong>door</strong> het schenken nooit wordt uitgeput of vermoeid, behoren<br />
wij, hoe inschikkelijker wij Hem bevonden hebben, naar die mate ook des te meer genegen te zijn om<br />
goede verwachtingen van Hem te koesteren. (518) Dit is het eigene van het geloof, dat uit vroegere<br />
ondervonden genade de zekerheid ontstaat voor de toekomst. (519) Laten wij, vertrouwende <strong>op</strong> Gods<br />
barmhartigheid, er niet aan twijfelen dat Hij ons toestaat alles van Hem te verwachten, en te vragen,<br />
maar wat Hij Zelf beloofd heeft. (520) Dit is waarlijk des mensen aard, dat zij liever hun behoudenis in<br />
de hel willen zoeken dan in de hemel, zo dikwijls zij hun eigen zin volgen.<br />
20 Zie toch, deze stad is nabij om derwaarts te vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts<br />
behouden worden (is zij niet klein?), <strong>op</strong>dat mijn ziel leve.<br />
21 En Hij zeide tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht <strong>op</strong>genomen ook in deze zaak, dat Ik deze<br />
stad niet omkere, waarvan gij gesproken hebt.<br />
(521) Het is niets nieuws, dat soms uit toegevendheid <strong>door</strong> de Heere wordt toegestaan, wat Hij<br />
toch niet goedkeurt. (522) Als God zo welwillend en vriendelijk de verkeerde wensen van de Zijnen<br />
inwilligt, wat zal er dan wel gebeuren als onze gebeden naar het zuivere richtsnoer van Zijn Geest zijn<br />
ingericht, en uit Zijn Woord geput?<br />
22 Haast, behoud u derwaarts; want Ik zal niets kunnen doen, totdat gij daarheen ingekomen<br />
zijt. Daarom noemde men den naam dezer stad Zoar.<br />
(523) Hoewel de uitdrukking ogenschijnlijk wat kras is, heeft het toch niets ongerijmds, dat<br />
God de kwaden niet kan verdelgen, zonder dat Hij Zijn uitverkorenen redt. (524) Laten wij in het oog<br />
44