Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Genesis</strong> 47 Jakobs levenseinde nadert<br />
15 Als nu het geld uit Egypteland en uit het land Kanaän verdaan was, kwamen al de Egyptenaars<br />
tot Jozef, zeggende: Geef ons brood; want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid<br />
sterven? Want het geld ontbreekt.<br />
16 En Jozef zeide: Geeft uw vee, zo zal ik het u geven voor uw vee, indien het geld ontbreekt.<br />
17 Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden en voor het vee<br />
der schapen en voor het vee der runderen en voor ezels; en hij voedde hen met brood datzelve<br />
jaar voor al hun vee.<br />
18 Toen datzelve jaar voleind was, zo kwamen zij tot hem in het tweede jaar en zeiden tot hem:<br />
Wij zullen het voor mijn heer niet verbergen, alzo het geld verdaan is en de bezitting der beesten<br />
gekomen aan mijn heer, zo is er niet anders overgebleven voor het aangezicht mijns heren<br />
dan ons lichaam en ons land.<br />
19 Waarom zullen wij voor uw ogen sterven, zo wij als ons land? Ko<strong>op</strong> ons en ons land voor<br />
brood; zo zullen wij en ons land Farao dienstbaar zijn; en geef zaad, <strong>op</strong>dat wij leven en niet<br />
sterven, en het land niet woest worde.<br />
20 Alzo kocht Jozef het gehele land van Egypte voor Farao; want de Egyptenaars verkochten<br />
een ieder zijn akker, dewijl de honger sterk over hen geworden was; zo werd het land Farao's<br />
eigen.<br />
(1168) Zij die al te zeer <strong>op</strong> voordeel bedacht zijn, moeten zich wachten, dat zij Jozefs voorbeeld<br />
niet ten onrechte als voorwendsel gebruiken. (1169) Het is zeker, dat alle overeenkomsten die niet naar<br />
de regel der liefde zijn aangegaan, zondig zijn voor God. (1170) Men heeft <strong>door</strong> dat billijkheidsgevoel,<br />
dat ons <strong>door</strong> een verborgen natuurlijk besef wordt ingegeven, zo te handelen met anderen, als men<br />
verlangt, dat met ons gehandeld wordt.<br />
21 En het volk aangaande, dat zette hij over in de steden, van het ene uiterste der pale van<br />
Egypte tot het andere uiterste van hetzelve.<br />
22 Alleen het land der priesters kocht hij niet; want de priesters hadden een bescheiden deel<br />
van Farao, en zij aten het hun bescheiden deel, hetwelk hun Farao gegeven had; daarom verkochten<br />
zij hun land niet.<br />
(1171) Hierin wordt ons een spiegel voor ogen gehouden waarin wij kunnen zien, dat het godsdienstig<br />
besef de mensen is ingeschapen, en dat men dit niet totaal kan uitwissen.<br />
23 Toen zeide Jozef tot het volk: Zie, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao; zie, er is<br />
zaad voor u, <strong>op</strong>dat gij het land bezaait.<br />
24 Doch met de inkomsten zal het geschieden, dat gij Farao het vijfde deel zult geven; en de<br />
vier delen zullen voor u zijn tot zaad des velds en tot uw spijze en van degenen die in uw huizen<br />
zijn, en om te eten voor uw kinderkens.<br />
25 En zij zeiden: Gij hebt ons leven behouden; laat ons genade vinden in de ogen mijns heren,<br />
en wij zullen Farao's knechten zijn.<br />
26 Jozef dan stelde ditzelve in tot een wet, tot <strong>op</strong> dezen dag, over het land van Egypte, dat Farao<br />
het vijfde deel zou hebben; behalve dat alleen het land der priesters van Farao niet werd.<br />
27 Zo woonde Israël in het land van Egypte, in het land Gosen; en zij stelden zich tot bezitters<br />
daarin, en zij werden vruchtbaar en vermeerderden zeer.<br />
Jakobs levenseinde nadert<br />
28 En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaar; zodat de dagen van Jakob, de jaren<br />
zijns levens, geweest zijn honderd zeven en veertig jaar.<br />
29 Als nu de dagen van Israël naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef en zeide<br />
tot hem: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup,<br />
en doe weldadigheid en trouw aan mij: begraaf mij toch niet in Egypte;<br />
30 Maar dat ik bij mijn vaderen ligge; hierom zult gij mij uit Egypte voeren en mij in hun graf<br />
begraven. En hij zeide: Ik zal doen naar uw woord.<br />
116