Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Genesis</strong> 6 De zondvloed aangekondigd<br />
dat er geen vreze Gods is voor hun ogen, Psalm 5:10 1 en 14:1 2, beweent hij wel de goddeloosheid van<br />
zijn tijd, maar Paulus aarzelt niet dit in Romeinen 3:12 3 te laten slaan <strong>op</strong> alle stervelingen van alle tijden.<br />
En terecht, want dit is niet maar eenvoudig een klacht over enkele mensen, maar een beschrijving<br />
van het menselijke verstand, als het, ontbloot van Gods Geest, aan zichzelf wordt overgelaten.<br />
6 Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens <strong>op</strong> de aarde gemaakt had, en het smartte<br />
Hem aan Zijn hart.<br />
(100) Dat God geen berouw overkomt, blijkt genoeg hieruit dat er niets onverhoeds gebeurt of<br />
onvoorziens. En God treurt niet, maar blijft in Zijn hemelse rust altijd aan Zichzelf gelijk. Maar omdat<br />
men anders niet kan begrijpen, hoezeer God de zonde haat en verafschuwt, richt de Geest Zich naar<br />
onze bevatting. (101) Het is duidelijk waar<strong>op</strong> die woorden ‗berouw‘ en ‗smart‘ zien, namelijk dat wij<br />
weten dat God de mens nadat hij zozeer bedorven is, niet meer rekent onder Zijn schepselen; enwel<br />
alsof Hij zei: ―Dit is niet Mijn werk, dit is niet de mens die Ik naar Mijn Beeld gevormd, en met zulke<br />
uitnemende gaven versierd heb. Ik acht het beneden Mij, dit ontaarde en nagemaakte schepsel nog<br />
voor het Mijn te erkennen. (102) Over die droefheid staat aangetekend, dat de vreselijke zonden der<br />
mensen God niet anders kwetsen dan dat zij Zijn hart met dodelijke smart <strong>door</strong>wonden. (103) Als wij<br />
dus God niet willen tergen en bedroeven, moeten wij leren een afkeer te hebben van de zonde en ze te<br />
mijden. (104) Dat God, om krachtiger in onze harten <strong>door</strong> te dringen, onze aandoeningen overneemt,<br />
moet de lust tot zondigen nog meer in ons ten onder brengen.<br />
7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem,<br />
van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels toe;<br />
want het berouwt Mij dat Ik hen gemaakt heb.<br />
8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.<br />
(105) Hier wordt gezegd, dat Noach aangenaam is geweest voor God, omdat hij deugdelijk en<br />
heilig leefde en zich onthield van de algemene besmetting der wereld. (106) Maar vanwaar kreeg hij die<br />
<strong>op</strong>rechtheid, dan <strong>door</strong>dat Gods genade hem eerst te beurt was gevallen? Het begin van Gods gunst<br />
was dus vrije barmhartigheid. Eenmaal hem omhelsd hebbende, hield God hem in Zijn hand, <strong>op</strong>dat hij<br />
niet met de overige wereld te gronde zou gaan.<br />
De zondvloed aangekondigd<br />
9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, <strong>op</strong>recht man in zijn geslachten;<br />
Noach wandelde met God.<br />
(107) Als wij verlangen <strong>door</strong> God rechtvaardig te worden gekeurd, moeten wij niet alleen onze<br />
handen, en ogen en voeten richten tot de gehoorzaamheid aan de wet, maar de reinheid van hart<br />
wordt daarbij voornamelijk geëist, en bij de ware bepaling van rechtvaardigheid neemt zij de eerste<br />
plaats in beslag. (108) Laten wij bedenken dat zij rechtvaardig en onberispelijk worden genoemd, niet<br />
die helemaal volmaakt zijn en aan wie niets ontbreekt, maar die de rechtvaardigheid zuiver en met het<br />
hart betrachten. (109) Wij weten dat God met de Zijnen niet naar het uiterste recht handelt, en hun<br />
leven niet naar de volmaakte eis der wet beoordeelt. Door Zijn toegevendheid noemt Hij hen rechtvaardigen,<br />
als in hen geen huichelarij heerst, maar de zuivere drang tot het goede in hen werkt en hun<br />
harten beheerst. (110) Het was een bewonderenswaardig voorbeeld van standvastigheid, dat Noach <strong>–</strong><br />
van alle kanten <strong>door</strong> de stank der misdaden omgeven <strong>–</strong> daar<strong>door</strong> niet besmet werd. (111) Wij weten<br />
hoe groot de kracht van de gewoonte is, zodat niets moeilijker is dan heilig te verkeren onder goddelo-<br />
1 Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een <strong>op</strong>en graf, met hun<br />
tong vleien zij.<br />
2 EEN psalm van David, voor den <strong>op</strong>perzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven<br />
het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand die goed doet.<br />
3 Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is ook niet tot<br />
één toe.<br />
13