Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Genesis</strong> 10 De nakomelingen van Cham<br />
(180) Het is niet in overeenstemming met Gods rechtvaardigheid de misdaden van ouders <strong>op</strong><br />
hun kinderen te leggen. (181) Allen die Hij van Zijn Geest heeft beroofd, zijn aan Zijn toorn onderworpen.<br />
(182) Laten wij bedenken dat Gods oordelen niet tevergeefs een diepe afgrond worden genoemd<br />
en dat het beneden Gods waardigheid is (aangezien wij allen eenmaal voor Zijn rechterstoel<br />
moeten staan) om aan onze oordelen of liever aan onze lichtzinnigheid onderworpen te zijn. (183) Hij<br />
kiest uit wie Hij wil, om in hen een bewijs van genade en vriendelijkheid te geven; anderen bestemt Hij<br />
tot het tegenovergestelde doel, om bewijzen te zijn van Zijn toorn en strengheid. (184) Hoewel het<br />
menselijke verstand hier niet kan indringen, moet ieder van ons (in het bewustzijn van zijn zwakheid)<br />
leren om liever aan God de lof van rechtvaardigheid toe te kennen, dan zich <strong>door</strong> dwaze overmoed in<br />
een diepe afgrond te storten. (185) Door de woorden van de Schrift wordt aan God niet de wet voorgeschreven,<br />
die Hij niet mag overschrijden, als zou Hij niet vrij zijn in het straffen van misdaden aan<br />
meer dan vier geslachten. (186) In het oog moet worden gehouden de verhouding tussen straffen en<br />
genade, waaruit wij leren dat God zó een rechtvaardige Wreker van misdaden is, dat Hij toch méér<br />
geneigd is tot goedertierenheid. (187) Gods oordelen zijn niet altijd zichtbaar voor ons, en worden<br />
<strong>door</strong> het vleselijke verstand niet altijd verstaan.<br />
26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaän zij hem een<br />
knecht.<br />
27 God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht.<br />
(188) Dit is een niet gewone steun voor ons geloof, dat de roeping der heidenen niet slechts in<br />
de eeuwige Raad van God is besloten, maar ook <strong>op</strong>enlijk <strong>door</strong> de mond van de aartsvader is uitgesproken.<br />
(189) De uitdrukking ‗Jafeth zal wonen in Sems tenten‘ prijst ons de onderlinge gemeenschap<br />
aan, die er tussen gelovigen moet zijn en onderhouden moet worden.<br />
28 En Noach leefde na den vloed driehonderd en vijftig jaar.<br />
29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd en vijftig jaar; en hij stierf.<br />
<strong>Genesis</strong> 10<br />
De nakomelingen van Jafeth<br />
1 DIT nu zijn de geboorten van Noachs zonen, Sem, Cham en Jafeth; en hun werden zonen<br />
geboren na den vloed.<br />
(190) Vreselijk is de ondankbaarheid geweest van hen die <strong>–</strong> toen zij van hun vaders en grootvaders<br />
hoorden hoe wonderlijk in korte tijd de vernieuwing der wereld had plaats gevonden <strong>–</strong> toch zo<br />
maar de genade van God en de behoudenis zijn vergeten. (191) Omdat de goddeloze vergeetachtigheid<br />
van de mensen Gods oordeel en barmhartigheid met een nevel bedekte, stond de deur <strong>op</strong>en voor satans<br />
leugens. (192) Wonderlijk heeft Gods goedheid gewedijverd met de slechtheid der mensen, dat<br />
aan zulke ondankbaren, woesten en onbeschaafden het leven nog werd verlengd. (193) Het zou goed<br />
zijn om in de geschiedenis van die dingen die Noach niet dan met grote verwondering met zijn eigen<br />
ogen heeft gezien, God te aanschouwen, Zijn kracht te bewonderen, Zijn goedheid te prijzen en Zijn<br />
hand te erkennen, vol verborgenheden niet minder in het herstellen dan in het scheppen van de wereld!<br />
(194) De kerk werd in een onaanzienlijk bedelaarskleed, als het ware over de grond kruipende,<br />
van Godswege gespaard, totdat Hij te zijner tijd het Hoofd <strong>op</strong>enbaarde.<br />
2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en<br />
Tiras.<br />
3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath en Togárma.<br />
4 En de zonen van Javan zijn: Elísa en Tarsis; Chittim en Dodanim.<br />
5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak,<br />
naar hun huisgezinnen, onder hun volken.<br />
De nakomelingen van Cham<br />
6 En Chams zonen zijn: Cusch en Mizráïm, en Put en Kanaän.<br />
21