Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Commentaar op Genesis door Calvijn – genummerd - Ds. W. Pieters
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Genesis</strong> 16 Ismaël geboren<br />
2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga<br />
toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde<br />
naar de stem van Sarai.<br />
(385) Beider geloof ging mank, niet in het wezen, maar om zo te zeggen in het middel of in de<br />
manier van handelen, <strong>door</strong>dat zij het zoeken van nakomelingschap, dat van God moest worden verwacht,<br />
buiten de wettige ordening Gods zoeken te bespoedigen. (386) Wij leren dat God niet te vergeefs<br />
de Zijnen beveelt te rusten en stil te wachten, zo vaak Hij hun wensen verschuift en uitstelt.<br />
(387) Welke schuld vinden wij dus in Saraï? Dat zij deze zorg in Gods schoot had moeten werpen, en<br />
Zijn kracht niet had moeten binden aan de orde van de natuur, of die beperken tot haar eigen inzicht.<br />
(388) Zodra mensen zich veroorloven wijzer te zijn dan billijk is, zijn zij geneigd om ongeoorloofde<br />
middelen uit te proberen. (389) Dat Saraï, zo‘n heilige vrouw, als oorblazer haar man aanzet om even<br />
als zij zelf van ongeduld te bruisen, daaruit kunnen wij leren hoe ijverig wij de wacht moeten houden,<br />
zal satan ons niet <strong>door</strong> heimelijk bedrog overvallen. (390) Satan hitst niet alleen slechten en goddelozen<br />
<strong>op</strong> om met <strong>op</strong>zet ons geloof te bestrijden, maar om ons onvoorbereid te verpletteren valt hij ons<br />
nu en dan heimelijk en steelsgewijze aan, <strong>door</strong> goeden en eenvoudigen. (391) Laat men aan alle zijden<br />
<strong>op</strong> zijn hoede zijn tegen satans hinderlagen, <strong>op</strong>dat hij ons niet langs de ene of andere kant <strong>door</strong> lo<strong>op</strong>graven<br />
besluipt. (392) Uit dit voorbeeld leren wij dat er geen reden is om de moed <strong>op</strong> te geven, als satan<br />
ons geloof schudt, als Gods waarheid maar niet wankelt in onze harten. (393) Als wij zien dat<br />
Abram (die gedurende zoveel jaren als een onoverwonnen worstelaar krachtig had gestreden, en zulke<br />
moeilijke hindernissen had overwonnen) nu in één ogenblik voor de verzoeking bezwijkt, wie van ons<br />
zou dan niet vrezen voor een soortgelijk gevaar? (394) Al hebben wij dus lang en standvastig in het<br />
geloof gestaan, toch moeten wij dagelijks God vragen dat Hij ons niet in verzoeking leidt.<br />
3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien<br />
jaren dat Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem<br />
tot een vrouw.<br />
(395) Hetzelfde vindt plaats met alle verzinsels die aan Gods Woord worden aangehaakt. Want<br />
al worden zij ook <strong>door</strong> een eervol voorwendsel bedekt, het bederf schuilt er in, dat van de zuiverheid<br />
van het Woord afwijkt, en deze bezoedelt.<br />
4 En hij ging in tot Hagar en zij ontving. Als zij nu zag dat zij ontvangen had, zo werd haar<br />
vrouwe veracht in haar ogen.<br />
(396) Omdat dit een zeer gewone hartstocht is, moeten de gelovigen zich gewennen aan verdraagzaamheid,<br />
als hun soms een zo onbillijk loon voor weldaden wordt vergolden.<br />
5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is <strong>op</strong> u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven;<br />
nu zij ziet dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE richte<br />
tussen mij en tussen u.<br />
(397) Zo blind is de woede van de toorn, dat zij lichtzinnig <strong>op</strong> deze of gene aanvalt en zonder<br />
onderzoek hen veroordeelt die geheel vrij van schuld zijn. (398) Nu toont de Heere in de moeder der<br />
gelovigen eerst hoe geweldig de gloed van de toorn is en waartoe zij de mensen meesleept, vervolgens<br />
hoe blind zij zijn die zich de vrije teugel geven in eigen zaken; <strong>op</strong>dat wij zouden leren <strong>op</strong> onze hoede<br />
te zijn, zo dikwijls het gaat om ons eigen belang. (399) De best ingerichte huisgezinnen zijn nu en dan<br />
niet zonder twist, ja, dit kwaad dringt tot in Gods kerk <strong>door</strong>.<br />
6 En Abram zeide tot Sarai: Zie, uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar wat goed is in uw<br />
ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.<br />
(400) Zo vaak wij iets beginnen tegen het Woord van God, wankelen onze gemoederen bij de<br />
eerste de beste aanleiding tot vrees, want de enige vastheid is God tot Leidsman te hebben. (401) Zo<br />
stelt de Heere Zich tegen onze verkeerde plannen, en zo roept Hij ons bij zorgeloosheid tot bezinning.<br />
7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein <strong>op</strong><br />
den weg van Sur.<br />
8 En Hij zeide: Hagar, gij dienstmaagd van Sarai, vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan?<br />
En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouwe Sarai.<br />
35