13.03.2014 Views

Dromen - Jeugdboekenweek

Dromen - Jeugdboekenweek

Dromen - Jeugdboekenweek

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Ideeënbrief<br />

bij de fragmentenbundels<br />

<strong>Jeugdboekenweek</strong> 2001


Een doos vol dromen<br />

Wat kun je meer doen met droomboeken dan ze alleen maar lezen…?


Inhoud<br />

Inleiding 5<br />

<strong>Dromen</strong> en filosofie 6<br />

Het museum, een plek om te dromen 7<br />

<strong>Dromen</strong> en muziek 9<br />

<strong>Dromen</strong> en psychologie 13<br />

<strong>Dromen</strong> in mijn boekenkast 18<br />

<strong>Dromen</strong> vertellen mijn verhaal 24<br />

Ideeënbrief bij het kleuterboekje Mijn broer<br />

Voorbeeldig gedroomd 33<br />

Ideeënbrief voor het eerste leerjaar<br />

‘<strong>Dromen</strong> is heel geheimzinnige dingen,’ (zei de GVR) 49<br />

Ideeënbrief voor het tweede en derde leerjaar<br />

Een droom van een droom 71<br />

Ideeënbrief voor het vierde en vijfde leerjaar<br />

O, ik droom allemachtig! 87<br />

Ideeënbrief voor het zesde leerjaar<br />

Droomverwarring 107<br />

Ideeënbrief voor het eerste en tweede middelbaar<br />

Waar ben je als je droomt? 123<br />

Ideeënbrief makkelijk lezen<br />

Colofon 136<br />

3


Inleiding<br />

- Jij bent ook nooit tevreden,Arno, zuchtte Etra.Wanneer zul je leren dat de dingen vaak niet<br />

zijn zoals jij graag zou willen?<br />

- Maar Etra, zei Arno, wij zijn de Ontwerpers van Alle Dingen.Als wij onze dromen opgeven,<br />

wat voor zin heeft ons bestaan dan?<br />

uit: ‘De schepping van de vlinders’, Gioconda Belli<br />

Omdat u zeer goed weet dat kinderen die niet graag lezen, niet lezen.<br />

Omdat wij met u ijveren voor leesplezier, hebben wij weer meer dan<br />

honderd fragmenten uit kinder- en jeugdboeken voor u en een<br />

ideeënbrief erbovenop, omdat de sleutel tot boekenland soms verstopt<br />

zit in één enkel boek.<br />

Omdat wij de stille hoop koesteren u en uw leerlingen tot veel mooie<br />

boeken te verleiden, hebben wij twee jaar geleden de formule van het<br />

leesproject herzien.Vroeger boden wij u en uw leerlingen kortverhalen<br />

aan, in opdracht voor de <strong>Jeugdboekenweek</strong> geschreven.<br />

In 1999 hebben wij voor het eerst mooie teksten uit recente Vlaamse,<br />

Nederlandse en vertaalde kinder- en jeugdboeken voor u samengelezen.<br />

Omdat u daar prettig op reageert zetten wij die werkwijze voort.<br />

Omdat wij hopen daarmee beter in te spelen op de ontwikkeling van de<br />

leesvaardigheid van uw leerlingen, hebben wij een nieuwe leeftijdsopdeling<br />

doorgevoerd.<br />

Omdat u van uw kant maar al te goed weet dat ‘het gemiddelde kind’<br />

niet bestaat, hebben wij de werktips samengebracht in één bundel. Want<br />

waarom zou u niet eens over het muurtje van de jaarklas kijken, als er<br />

bij jongere en oudere groepen zoveel te spieken valt?<br />

Omdat u niet uw eerste boekenles geeft, hebben wij inspirerende<br />

redactieteams samengesteld van leraren die voor de klas staan en<br />

docenten van de lerarenopleiding. Dit jaar voor het eerst uitgebreid met<br />

boekenliefhebbers die we vonden in pedagogische centra en theaters, in<br />

de boekhandel, in een schoolbibliotheek... Opdat uw enthousiasme frisse<br />

inspiratie moge vinden...<br />

Omdat wij ervan overtuigd zijn dat uw belangstelling en inspiratie niet<br />

stilvallen als u uit uw klas naar buiten stapt, hebben wij vijf specialisten<br />

uit evenveel disciplines gevraagd hun dromen-inspiratie met ons te<br />

delen. Hun stukken staan naast de lestips in deze bundel. De literatuur,<br />

de beeldende kunsten, de filosofie, de psychologie en de muziek<br />

vaardigen zo hun muzen af.<br />

Omdat uw beroepseer niet toelaat allang blij te zijn dát ze lezen, maar<br />

omdat u uw leerlingen graag nieuwe leesontdekkingen gunt, bieden wij<br />

met het hele leesproject inspiratie bij meer dan honderd titels. Keuze te<br />

over. Immers, om de vlam voorgoed te laten branden, gaat ‘het juiste<br />

boek voor het juiste kind op het juiste ogenblik’.<br />

Omdat u wel (een beetje) een dromer moet zijn. Anders had u een ander<br />

beroep gekozen...<br />

Omdat dromers misschien niet altijd weten waar ze aankomen, maar wél<br />

weten waar ze heen willen...<br />

Omdat u dan misschien niet een Ontwerper van Alle Dingen bent, maar<br />

wel een Behoeder van Alle <strong>Dromen</strong>.Van uzelf en van uw leerlingen.<br />

Omdat wij er mét Rudyard Kipling van overtuigd zijn dat alle leerboeken<br />

in alle klassen van de wereld waardeloos zijn als niet de leraar zelf<br />

iemand is om na te leven. Iemand om na te lezen.<br />

Daarom.<br />

Majo de Saedeleer<br />

5


<strong>Dromen</strong> en filosofie<br />

‘Het leven is een droom.’ Een veelgehoorde uitspraak, titel van tal van<br />

boeken, vers in vele gedichten.<br />

Een van de grote bekommernissen van de moderne westerse wijsbegeerte<br />

bestond erin te proberen te bewijzen dat de werkelijkheid écht<br />

is – dat we met andere woorden niet voortdurend aan het dromen zijn.<br />

De vader van de moderne filosofie, René Descartes, was op zoek naar<br />

een absoluut onbetwijfelbare zekerheid. Hij begon met alles te<br />

betwijfelen wat maar enigszins betwijfeld kan worden, in de hoop op<br />

die manier te stuiten op een onbetwijfelbaar gegeven, waarop hij dan de<br />

hele kennis zou kunnen funderen. De werkelijkheid als geheel – zo<br />

redeneerde hij – kan te allen tijde betwijfeld worden: niets garandeert<br />

ons dat het niet allemaal zelf gecreëerde droombeelden zijn. Sommige<br />

dromen voelen namelijk bijzonder reëel aan – we zouden zweren dat ze<br />

echt zijn, en vaak zijn we ook na het ontwaken verbaasd dat het allemaal<br />

niet echt is gebeurd. Zo zou het ook kunnen dat de hele wereld niets<br />

anders is dan een droom, waaruit we, bijvoorbeeld bij onze dood, zullen<br />

ontwaken. Om te bewijzen dat dit niet het geval is doet Descartes<br />

uiteindelijk een beroep op de goedheid van God (die volgens hem<br />

noodzakelijk bestaat), die niet kan toestaan dat we op die manier zouden<br />

worden misleid.<br />

De westerse wetenschap gaat ervan uit dat de werkelijkheid echt is, dat<br />

ze is zoals ze is en dat het belangrijk is haar te kennen zoals ze zich<br />

aandient. In het oosten daarentegen (boeddhisme, hindoeïsme, taoïsme)<br />

overheerst de gedachte dat het leven inderdaad een (kortstondige)<br />

droom is, en bijgevolg niet meer aandacht verdient dan andere dromen.<br />

Er is de beroemde droom van Zuang Zu, die droomde dat hij een vlinder<br />

was en bij zijn ontwaken niet meer wist of hij Zuang Zu was die<br />

droomde dat hij een vlinder was, of een vlinder die droomde dat hij<br />

Zuang Zu was.<br />

Volgens de psychoanalyse van Freud zijn dromen de uitdrukking van<br />

verborgen en verdrongen wensen, die aanwezig blijven in het<br />

onbewuste. De onderliggende gedachte is dat wij meer weten (over<br />

onszelf) dan wij bewust menen te weten (zie ook gegevens vanuit<br />

hypnose). In de loop van ons leven worden pijnlijke ervaringen of<br />

ongeoorloofde verlangens (vaak in verband met seksualiteit) voortdurend<br />

uit ons bewustzijn verdrongen, door toedoen van een soort<br />

innerlijke censuur. Tijdens de slaap wordt die censuur gedeeltelijk<br />

opgeheven, zodat beelden uit het onbewuste opnieuw kunnen opduiken.<br />

Dit gebeurt echter nog steeds in een gecamoufleerde vorm: het droomverhaal.<br />

De analyse van een droom kan ons dingen over onszelf duidelijk<br />

maken die ons in ons bewuste leven waren ontgaan. De therapeutische<br />

techniek van de psychoanalyse is voor een groot deel hierop gebaseerd.<br />

Freuds leerling Jung gaat verder in de betekenis die hij toekent aan<br />

dromen. Hij meent dat in de droom niet alleen persoonlijke inhouden<br />

uit het onbewuste opduiken, maar ook collectieve, archetypische<br />

symbolen die tot de erfenis van de mensheid als geheel behoren, en die<br />

een soort magische waarde hebben. De droom stelt ons in verbinding<br />

met een bovennatuurlijke, bovenpersoonlijke wereld en kan ons<br />

inlichten over gebeurtenissen lang voor onze eigen geboorte, of in de<br />

verre toekomst.<br />

Patricia de Martelaere<br />

Patricia de Martelaere is filosoof en essayist en doceert filosofie aan de<br />

Universiteit van Brussel en Leuven.<br />

6


Het museum, een plek om te dromen<br />

Musea worden door veel mensen nog altijd gezien als stoffige<br />

opslagplaatsen van saaie objecten uit een ver verleden.Weinig<br />

creatieve plaatsen waar vooral op een cognitieve wijze wordt<br />

omgegaan met voorwerpen die weinig te maken hebben met de<br />

wereld om ons heen. Je kunt ook op een heel andere manier kijken<br />

naar een museum. Met de juiste invalshoek wordt die museumtempel<br />

een verbeeldingspaleis van sacrale ruimtes vol raadsels en mysteries.<br />

Een perfecte plaats om te dromen dus.<br />

In een museum kun je wegdromen over het heden, over het verleden en<br />

over andere culturen. In een museum voor beeldende kunst kun je<br />

kijken naar de dromen van kunstenaars die een vaste vorm hebben<br />

gekregen op een doek of in een beeld. Je kunt er je fantasie gebruiken,<br />

dagdromen en even loskomen van de wereld van alledag. Stel je maar<br />

eens voor hoe zo’n grote en stille museumzaal er ’s nachts uitziet. Een<br />

gedempt licht, lange schaduwen die op de geboende vloer vallen, de<br />

verre stap van een eenzame nachtwaker, en dan al die voorwerpen met<br />

hun eigen geschiedenis. Stel je ook eens voor dat die objecten tot leven<br />

zouden komen, dat ze allemaal hun verhaal zouden gaan vertellen… Stap<br />

eens in een schilderij, en probeer je voor te stellen waar je zou zijn, wat<br />

je zou ruiken, hoe dat zou voelen… In wat voor een wereld ben je<br />

beland en wat kan daar allemaal gebeuren?<br />

<strong>Dromen</strong> en musea, ze zijn dus wel degelijk aan elkaar te linken. Een<br />

droom en een museumbezoek lijken in een aantal opzichten erg op<br />

elkaar. Als je droomt, stap je vaak in een labyrint van plaatsen en<br />

gebeurtenissen. Ongewild kom je van de ene situatie in de andere<br />

terecht, word je geleid van de ene wereld naar de andere, om zo dingen<br />

te ontdekken die je niet bewust had gezocht. Een museumbezoek is ook<br />

vaak zo. Je zwerft door een doolhof van zalen en gaat bewust of<br />

onbewust van de ene naar de andere wereld. Op je zoektocht kom je<br />

dingen tegen die je niet had verwacht en niet had voorzien. Je valt van<br />

de ene verrassing in de andere.<br />

Een ander element dat dromen en museumbezoeken met elkaar gemeen<br />

hebben, is dat ze allebei puur persoonlijk zijn. Een droom is jouw<br />

persoonlijke zoektocht door je verbeelding, jouw dromen zijn uniek en<br />

volledig van jou. Wat je ziet in een museum en hoe je dat ervaart is ook<br />

uniek. De objecten in musea treden in dialoog met jou. Jouw beeld van<br />

een voorwerp is niet hetzelfde als dat van je buurman. Je brengt in het<br />

beschouwen je eigen ervaring en geschiedenis mee, en vormt zo je<br />

eigen perceptie. Waarom een bepaald object je aanspreekt vertelt ook iets<br />

over jezelf. Daarom kunnen mensen op één bepaald voorwerp zo<br />

verschillend reageren.<br />

Er bestaan verschillende soorten musea, waarin je op een verschillende<br />

manier kunt wegdromen. Historische musea vertellen een verhaal over<br />

het verleden. In volkenkundige musea vind je dagdagelijkse voorwerpen<br />

uit ons eigen verleden en voorwerpen uit verschillende culturen.<br />

Natuurhistorische musea vertellen dan weer over de natuur en de<br />

geschiedenis van de aarde. In kunstmusea kun je alle verschillende<br />

aspecten van de beeldende kunst onderzoeken. Onderstaande<br />

voorbeelden geven je een idee van de richting die je droom uit kan<br />

gaan. De voorbeelden zijn voornamelijk afkomstig uit het Antwerpse<br />

museumlandschap.<br />

Het historisch museum waar ik zelf als jonge puber mijn eerste droomervaring<br />

heb gehad is het Forum Romanum in Rome. Dit openluchtmuseum,<br />

gecombineerd met het pakkende verhaal van mijn<br />

geschiedenisleraar, liet mij in de schoenen (of sandalen?) stappen van de<br />

7


eroemde Romeinse schrijvers die hun sporen nalieten op de smalle<br />

wegen. Ik zag hoe ze hun in toga’s verpakte zitvlak neervlijden op de<br />

treden rond het plein. Het gevoel dat ik daar liep, over dezelfde stenen<br />

als deze mensen uit dat verre verleden, gaf me een kick, een indruk die<br />

ik nooit zou vergeten.<br />

In Antwerpen kun je een soortgelijke ervaring opdoen in het Museum<br />

Plantin-Moretus. Ga maar eens naar de drukkerij, sluit je ogen en stel je<br />

voor hoe het er toeging in de zeventiende eeuw. Achter iedere pers staat<br />

een bezwete man met al zijn kracht te trekken aan de persboom.<br />

Leerjongens lopen heen en weer met nog vochtige, pas gedrukte vellen<br />

papier die ze te drogen moeten hangen. Je kunt de inkt bijna ruiken.<br />

Er barst een ruzie los tussen een drukker en een letterzetter, omdat de<br />

een volgens de ander niet hard genoeg werkt, waardoor ze een achterstand<br />

oplopen…<br />

Nog een voorbeeld, het lichtschip de Westhinder uit de collectie van het<br />

Nationaal Scheepvaartmuseum. Dit schip ligt in het water, je loopt over<br />

de loopbrug het dek op en stapt meteen in het leven van de negen<br />

zeelieden die dit schip bemanden. Een kruipdoor-sluipdoortocht brengt<br />

je van de kleine kombuis naar de kajuiten en ten slotte de stuurcabine. Je<br />

voelt de geïsoleerdheid die bijna doet denken aan Big Brother en je kunt<br />

je levendig voorstellen wat er allemaal gebeurde op zo’n schip. Kortom,<br />

in een historisch museum komt de geschiedenis tot leven.<br />

In volkenkundige musea kun je dan weer op een heel andere manier<br />

wegdromen. In het Volkskundemuseum zie je grootouders met hun<br />

kleinkinderen aan de hand rondlopen en je hoort de vraag: ‘Toe oma,<br />

vertel nog eens over vroeger…’ Het zien van het oude fornuis, het grote<br />

draaiorgel en de apotheek zijn een inspiratiebron voor spannende<br />

verhalen over de tijd van toen.<br />

In het Etnografisch Museum kun je letterlijk en figuurlijk heel dicht bij<br />

de droom komen. Je vindt er rituele objecten die gebruikt werden door<br />

sjamanen om in een droomtoestand te raken. Zo kunnen ze de gedaante<br />

aannemen van een vogel en op die manier contact leggen met de wereld<br />

van de geesten. In het museum worden hun dromen aanschouwelijk<br />

gemaakt. Je kunt er ook kennismaken met droom en nachtmerrie, goed<br />

en kwaad in andere culturen.<br />

In de kunstmusea wordt er dan weer een ander verhaal verteld. De kunst<br />

is eeuwenlang hét uitdrukkingsmiddel geweest om vorm te geven aan<br />

dat wat je niet kunt zien, aan je dromen. Je moet je voorstellen dat de<br />

wereld zoals wij die nu kennen, met haar overvloed aan beelden, pas van<br />

recente datum is. Het altaarstuk dat op feestdagen werd geopend moet<br />

voor de mensen vroeger een enorme sensatie zijn geweest, alsof ze<br />

ineens in een theater stonden. Het moet een voedingsbodem zijn<br />

geweest voor dromen en nachtmerries.<br />

Museum Mayer van den Bergh geeft je zicht op de verschillende<br />

hemelen uit onze vroege kunstgeschiedenis. Aan de muur hangen een<br />

aantal houten engelen van een calvarie uit de vijftiende eeuw. Ze zingen<br />

hun hemels lied weliswaar niet meer in een religieuze context, maar hun<br />

stem klinkt nog altijd luid voor de aandachtige toeschouwer. Aan een<br />

andere muur zie je de hemel volgens de meester van de sacristiekast van<br />

Kaufbeuren, een gouden glinstering met als centraal tafereel de kroning<br />

van Maria.<br />

In het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten kun je je dan weer een<br />

voorstelling maken van de hel. De zestiende-eeuwse Frans Florisz<br />

De Vriendt geeft een hallucinant beeld van de ‘Val van de opstandige<br />

engelen’. De afvallige engelen veranderen gedurende hun val uit de<br />

hemel naar de hel in insectachtige monsters met slangenstaarten en<br />

hoorns. Het zien van dit werk moet in de zestiende eeuw voor heel wat<br />

nachtmerries hebben gezorgd.<br />

Denk nu niet dat hemel en hel alleen inspirerend waren in vroegere<br />

tijden. Een bezoek aan het MUHKA maakt duidelijk dat ook heel wat<br />

hedendaagse kunstenaars zich laten inspireren door droom en nachtmerrie.<br />

De ‘Insectenvrouw’ of ‘Mur de la montée des anges’ van<br />

Jan Fabre heeft in 1993 bezit genomen van deze voormalige opslagplaats<br />

en laat de geboeide toeschouwer nog altijd achter met een gevoel van<br />

bewondering en afschuw. Ik kan me ook voorstellen dat de ‘Cloaca’ van<br />

Wim Delvoye, opgesteld in het MUHKA, voor veel toeschouwers een<br />

levensechte nachtmerrie is.<br />

Musea zijn nog te weinig geëxploreerd als plaatsen om te dromen en te<br />

fantaseren. Een museumbezoek is nog al te vaak een gedachteloos<br />

slenteren langs de objecten, een zappen van voorwerp naar voorwerp,<br />

van periode naar periode. Met deze tekst wil ik een pleidooi houden<br />

voor het museum als plaats om eens ándere dingen te doen. Een<br />

museum is een plek waar zoveel meer te beleven valt. Als we nu allemaal<br />

onze museumdromen eens aan elkaar zouden vertellen, creëren we<br />

samen al een heel ander beeld van het museum. En zo maken we<br />

dromen waar.<br />

Odette Peterink<br />

Odette Peterink is kunsthistorica en samen met Els Verstraete de<br />

drijvende kracht achter MuseJA!<br />

In de beeldende kunst vind je verschillende perioden en stijlen die zich<br />

heel specifiek op de droom concentreren. Wie kent er niet het werk van<br />

surrealisten als Paul Delvaux en Giorgio de Chirico, die de droom als<br />

directe bron van inspiratie gebruikten? Een verlaten architecturale<br />

constructie waarin geïsoleerde figuren rondlopen, elkaar voorbijlopen,<br />

waarin voorwerpen ineens meer dan levensgroot worden… Een wereld<br />

die we allemaal kennen uit onze eigen dromen krijgt in het werk van<br />

deze kunstenaars een vaste vorm.<br />

Maar de wereld van droom en nachtmerrie, van hemel en van hel is van<br />

alle tijden en is gedurende onze westerse geschiedenis altijd op<br />

verschillende manieren vormgegeven. De hemel en de hel kun je ook<br />

ontdekken in verschillende musea in Antwerpen. Zaal vier van het<br />

8


<strong>Dromen</strong> en muziek<br />

Jarenlang had ik diezelfde droom. Of beter: een droom in een droom.<br />

Een droom in het kwadraat dus. Ik droomde dat ik in mijn slaap een<br />

wonderlijke melodie hoorde. Steeds weer die onweerstaanbare,<br />

onwerelds mooie melodie. In al die jaren veranderde er geen noot<br />

aan, alleen de bezetting en de orkestratie varieerden. Een ijle kinderstem<br />

(zo’n onnavolgbare treble uit een Engels kathedraalkoor), een<br />

warme, donkere alt (Aafje Heynis in haar beste dagen), een Russisch<br />

mannenkoor met diepe donkere bassen, een strijkkwartet, een houten<br />

traversofluit, een groot kerkorgel, een zwaar aangezet symfonisch<br />

orkest (in een Leopold Stokowski-orkestratie), telkens kleurden ze de<br />

melodie weer anders in en brachten zo elk op hun beurt onvermoede<br />

schoonheid aan het licht.<br />

Het was een gelukzalige droom: slapen terwijl je een overweldigende<br />

esthetische ervaring ondergaat. Alleen was er bij het wakker worden<br />

telkens een gevoel van spijt; spijt dat ik me die melodie niet kon<br />

herinneren, dat ik ze niet kon neuriën. Ik ging me dan ’s ochtends aan<br />

de piano zitten maar wat ik ook probeerde, nooit kon ik ook maar één<br />

flard reproduceren. Soms gebeurde het wel dat een stukje van de<br />

melodie me kwam toewaaien, zomaar, overdag. Maar nooit kon ik ze<br />

vangen. Een beetje te vergelijken met de enerverende frustratie die je<br />

ervaart als je niet op een naam kunt komen, een naam die op het puntje<br />

van je tong ligt, en je zou het duizend keer zeggen maar… Alleen ging<br />

het dan niet om de naam van een oude bekende maar om de aller-,<br />

allermooiste melodie. Neem de mooiste melodie van Mozart – het<br />

Andante uit de Sinfonia concertante voor viool, altviool en orkest KV<br />

364, de beroemde beginmelodie uit de Symfonie nr. 40 KV 550 –, wel,<br />

nóg mooier. Zó mooi dat het pijn deed dat ze ongrijpbaar bleef. Ik kon<br />

alleen maar hopen dat de dromen niet te lang op zich lieten wachten.<br />

Maar plots, zonder aanwijsbare reden, liep het verkeerd: terwijl ik in<br />

mijn droom in het kwadraat de melodie hoorde, probeerde ik in mijn<br />

basisdroom de melodie op te schrijven. Ik zag de noten zo voor mij, ik<br />

had ze maar op te schrijven. Toch lukte het niet. Ik had geen muziekpapier<br />

of de potloodpunt brak of de melodie stopte plots. Maar wat nog<br />

erger is: sinds een aantal jaren is de droom weggebleven. En daarmee<br />

ook die wonderlijke melodie.<br />

De droomuitlegging<br />

Ik heb nooit de behoefte gevoeld om naar een ‘verklaring’ voor mijn<br />

droom te zoeken. De droom op zich was meer dan voldoende en<br />

bovendien geloof ik niet zo in gepsychologiseer, laat staan in droomuitlegging.<br />

De droom blijft al vele jaren weg en ik dacht er niet meer<br />

aan. Tot enige tijd geleden. Tijdens een lange nachtelijke autorit naar huis<br />

luisterde ik naar een Franse radiozender, toen ik plots een<br />

enthousiasteling hoorde vertellen over een opera van de Tsjechische<br />

componist Bohuslav Martinu (1890–1959). Het was een opera uit de<br />

jaren 1936-37 die ik alleen van naam kende maar waarvan ik tot dan<br />

nog nooit één noot had gehoord: Juliette, ou la Clé des Songes (‘Juliette of de<br />

droomuitlegging’). Een mooie titel voor een opera. En zo kende ik<br />

Martinu wel. Hij schreef niet alleen prachtige en daarom te weinig<br />

gekende muziek, hij gaf zijn werken ook inventieve titels, zoals Instructief<br />

duo voor zenuwachtige spelers, Op de hoek geboren foxtrott (voor pianowerken) en<br />

Legende van de rook van het aardappelloof (titel van een cantate). De radio leerde<br />

me verder dat Martinu voor dit meesterwerk – (‘un vrai chef-d’oeuvre’,<br />

voor minder ging men niet – zelf ook het libretto had geschreven en dat<br />

hij zich daarbij had gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van ene<br />

Georges Neveux. Ik was al tevreden dat mijn autorit een mij onbekend<br />

meesterwerk had gereveleerd – morgen naar de platenwinkel dus. Maar<br />

toen begon de man het verhaal te vertellen. Het was, zoals vaak in<br />

opera’s, een gecompliceerd verhaal. Ik was moe en de gedreven Martinu-<br />

9


specialist had een groot spreekdebiet, ik kon het verhaal niet tot in de<br />

finesses volgen. Maar wat ik wél begreep zorgde voor een opwindend<br />

gevoel van herkenning. De opera vertelde namelijk het verhaal van een<br />

man die een prachtig lied had gehoord, zó mooi dat hij het niet meer<br />

uit zijn gedachten kon zetten. Tot in zijn dromen toe hoorde hij het lied<br />

weerklinken.<br />

Drie gespecialiseerde platenwinkels konden me niet aan een opname<br />

helpen zodat uiteindelijk, weken later, een Praag-toerist me uit de nood<br />

heeft geholpen. Eindelijk kon ik de muziek beluisteren en het libretto<br />

reconstrueren. Martinu’s opera is een bijzonder merkwaardig werk dat<br />

zich, zonder echte dramatische ontwikkeling, in een vreemde droomwereld<br />

afspeelt. Zelf beschreef de componist het werk als ‘een mooie en<br />

poëtische fantasie onder de vorm van een droom – de enige mogelijke<br />

vorm voor de beschrijving van zielstoestanden.’ De opera begint op het<br />

moment dat Michel, een boekhandelaar uit Parijs, terugkeert naar de<br />

kleine havenstad waar hij ooit vanuit een open raam, dicht bij Hôtel des<br />

Navigateurs, een meisje een prachtig liefdeslied hoorde zingen. Dat<br />

intrigerende lied is bij hem blijven hangen, hij droomt het voortdurend<br />

en daarom wil hij het meisje en haar lied terugvinden. Hij zoekt het<br />

Hôtel des Navigateurs, maar niemand kan hem helpen. Sinds zijn vorige<br />

bezoek lijken de inwoners van het stadje trouwens veranderd: ze leven<br />

alleen in het nu dat voor hen onmiddellijk verleden én vergeten wordt.<br />

Ze zijn hun geheugen kwijt maar hebben ook geen toekomstbesef.<br />

Niemand weet wat er de vorige minuut is gebeurd, niemand weet wat<br />

het volgende moment zal brengen. Er wordt gefeest maar waarom weet<br />

men niet. Waarzeggers voorspellen het verleden. De realiteit wordt<br />

schijn, terwijl droom en fantasie steeds meer op de realiteit lijken.<br />

Binnen die droomwereld is Michel de enige die weet wat hij wil. Hij is<br />

ook de enige met herinneringen en daarom verkiezen de inwoners hem<br />

tot burgemeester. Wat ze dan prompt weer vergeten. Na lang zoeken<br />

vindt hij uiteindelijk het meisje van het lied, Juliette.Vreemd genoeg<br />

begroet ze hem als een oude bekende. En op dat moment bereikt de<br />

spanning tussen droom en realiteit een hoogtepunt. Plots valt een schot<br />

en weerklinkt een kreet. Michel heeft geschoten op de weglopende<br />

Juliette. Maar heeft hij wel geschoten of is ook dit een droom, vraagt hij<br />

zich vertwijfeld af. In het holst van de nacht dwaalt hij rond op zoek<br />

naar Juliette, tot hij een man ontmoet die hem uitnodigt op zijn schip.<br />

Maar niets is wat het lijkt. Het schip blijkt het Centrale Bureau voor<br />

<strong>Dromen</strong> te zijn, een kantoor waar men dromen kan kopen. Een jongetje<br />

koopt er een droom waarin hij met Buffalo Bill een meisje kan zoeken<br />

op de prairie, een gevangene wil in zijn cel tralies die hij kan<br />

verwijderen met zijn kleine pink en een machinist van de Oriënt Express<br />

kijkt naar foto’s van zijn dode dochtertje in een album met lege<br />

bladzijden.Voorts zijn er nog in het grijs geklede mannen die in hun<br />

gekochte dromen zo veel geluk vonden dat ze niet meer willen<br />

ontwaken. Michel moet het schip verlaten, anders wordt hij een van die<br />

grijze mannen, maar op dat moment hoort hij Juliette roepen. ‘Laat mij<br />

nog één keer binnen, ik heb zo lang naar haar gezocht en nu hoor ik<br />

haar achter die deur’, smeekt hij. De portier opent de deur maar de<br />

kamer is leeg. Michel hoort nog steeds haar stem terwijl traag het<br />

begindecor opnieuw zichtbaar wordt. Een oude Arabier zegt hem: ‘Het<br />

Hôtel des Navigateurs? Dat is hier!’ Het verhaal kan opnieuw beginnen,<br />

alles is een droom.<br />

Over wat Martinu, en met hem Neveux, met de opera bedoelden lopen<br />

de meningen uiteen. Zo’n veelgelaagde opera is niet met een paar<br />

woorden te situeren. Het stuk gaat over de kracht, en tegelijkertijd de<br />

oneindigheid van het menselijke zoeken en dromen, maar ook over het<br />

heimwee naar schoonheid en de kracht van muziek. Martinu beweerde<br />

dat hij in dit werk geprobeerd heeft ‘de verborgen kern van de kunst, de<br />

poëzie, te vatten. Dat broze ding dat slechts verdraagt aangeraakt te<br />

worden door diegenen die het nodig hebben en die de poëzie niet<br />

wensen te veranderen maar ze aanvaarden in haar zuiverste vorm en in<br />

haar absolute schoonheid. Ik heb geprobeerd om de zachte tover die uit<br />

deze droom straalt nergens te storen’. Niettegenstaande de poëzie van<br />

het droomthema schreef Martinu hier klare muziek die weliswaar<br />

herinnert aan de toverwereld van Debussy’s Pelléas et Mélisande. Droom en<br />

poëzie krijgen hier pas betekenis door muzikale precisie en helderheid.<br />

<strong>Dromen</strong> zijn bedrog<br />

Dream, dream dream dream, dream, dream dream dream<br />

When I want you in my arms, when I want you and all your charms,<br />

Whenever I want you, all I have to do is,<br />

Dream, dream dream dream.<br />

Wat je niet hebt, kun je dromen, dat hoopten ook de Everly Brothers in<br />

close harmony. Maar ‘<strong>Dromen</strong> zijn bedrog’, zong Marco Borsato zich<br />

naar wereldroem in Nederland en Vlaanderen. ‘Dream a little dream of<br />

me’ (The Mamas and The Papas), ‘I dream of you more than you dream<br />

of me’ (Frank Sinatra), ‘I have a dream’ (Abba), ‘Een droom’ (Doe<br />

Maar), ‘Dreamer’ (Supertramp), ‘Au bout de mes rêves’ (Jean-Jacques<br />

Goldman), ‘The dream of the blue turtles’ (Sting), ‘Cover yourself with<br />

dreams’ (Elisa Waut), ‘These dreams of you’ (Van Morrison), ‘Don’t<br />

dream it’s over’ (Crowded House), ‘Alleen maar een droom’ (Stef Bos),<br />

‘A dream goes on forever’ (Todd Rundgren), ‘Had a dream about you,<br />

baby’ (Bob Dylan), ‘Dream Street Rose’ (Gordon Lightfoot)… en zo<br />

kunnen we nog wel enkele bladzijden doorgaan. Na love (en Liebe /<br />

liefde / amour / amor) is dream (Traum / droom / rêve / sueño)<br />

zonder twijfel een van de door schrijvers van songteksten meest<br />

gebezigde woorden. Er wordt wat afgedroomd door rockers, popsterren,<br />

schlagerzangers en chansonniers. Maar ook klassieke componisten zetten<br />

graag dromen op muziek, de hele muziekgeschiedenis door. Martinu is<br />

met zijn Centrale Bureau voor <strong>Dromen</strong> zeker geen uitzondering.<br />

Kinderdromen, dagdromen, voorspellende dromen, spirituele dromen,<br />

nachtmerries, erotische dromen… ze komen allemaal wel in een of<br />

andere compositie voor.Vooral in opera’s worden dromen als dramatisch<br />

element gebruikt: van de barokopera Iphigénie en Tauride van Christoph<br />

Willibald von Gluck (Iphigenia droomt dat haar broer Orestes hun<br />

moeder Clytaemnestra heeft vermoord) over Hector Berlioz’ romantische<br />

La Damnation de Faust (in een betoverende slaap droomt Faust van de<br />

maagdelijke Marguerite en raakt in vervoering) tot hedendaagse opera’s<br />

als Luigi Dallapiccola’s Il Prigioniero (een moeder heeft een steeds<br />

weerkerende droom waarin Filips II haar zoon dreigt te doden) of Das<br />

Schloss van de Vlaamse componist André Laporte (een libretto naar Kafka:<br />

tijdens een lange redevoering van de ambtenaar van het Slot valt K. in<br />

slaap en droomt dat de Slotpoort eindelijk voor hem opengaat maar dat<br />

hij die uiteindelijk niet kan bereiken). Maar er zijn ook de vele liederen<br />

(bijvoorbeeld Franz Schuberts ‘Nacht und Träume’ of de ‘rêve’ van<br />

Claude Debussy), populaire pianoparels (Robert Schumanns ‘Träumerie’,<br />

‘Liebestraum’ van Franz Liszt, ‘Zoete dromen’ uit Tchaikovsky’s<br />

‘Kinderalbum’, ‘Rêverie’ van Claude Debussy) of symfonische werken<br />

(Tchaikovsky’s Symfonie nr. 1 wordt ook wel ‘Winterdromen’ genoemd,<br />

Florent Schmitt schreef ‘Rêves pour orchestre’).<br />

Zeker in de romantiek gebruikten kunstenaars dromen gretig als een<br />

bron van inspiratie. Het prototype van de romantische componist,<br />

Hector Berlioz (1803-1869), laat zijn Symphonie Fantastique beginnen met<br />

dagdromen en beëindigt ze met een nachtmerrie. Dit magistrale werk<br />

heeft zijn ontstaan te danken aan een hard bevochten, weerbarstige liefde<br />

en is de eerste symfonie die gebaseerd is op een seksuele sublimatie. ‘Ma<br />

vie est un roman qui m’intéresse beaucoup’, beweerde Berlioz en dit is<br />

dan ook een autobiografisch werk waarin hij zijn dromen, passies en<br />

ontgoochelingen in een orkestwerk heeft omgezet.<br />

10


In september 1827 werd Berlioz in Parijs hopeloos verliefd op de Ierse<br />

actrice Harriet Smithson, die als Ophelia in Hamlet en Juliet in Romeo and<br />

Juliet zijn hoofd op hol had gebracht. Hoewel hij nauwelijks Engels kende<br />

sorteerde de combinatie van de gracieuze toneelspeelster met de<br />

beroemde verzen van Shakespeare een overweldigend effect. Álles stelde<br />

hij in het werk om haar hart te veroveren. Hij bedolf haar onder<br />

bloemen of sprong plots voor haar koets, maar de beroemde actrice zag<br />

de nog jonge, onbekende componist niet eens staan. En dat maakte hem<br />

bij momenten uitzinnig van woede. Maar zijn droomvrouw opgeven<br />

wou hij niet en daarom besloot hij om dan zelf ook maar beroemd te<br />

worden. Hij zou haar met verstomming slaan door de meest fantastische<br />

symfonie schrijven: de Symphonie Fantastique, het muzikale verhaal van zijn<br />

extreme gevoelens voor haar, van passionele liefde tot blinde woede. In<br />

deze vijfdelige, meer dan vijftig minuten durende symfonie stelt hij<br />

Harriet Smithson voor door middel van een idee-fixe, het muzikale<br />

symbool van zijn obsessie dat in het hele werk opduikt en zo ook de<br />

verschillende delen met elkaar verbindt en voor structuur en eenheid<br />

zorgt. Die idee-fixe bestaat uit veertig maten, maar komt vooral in<br />

brokstukken, gevarieerd of vervormd, voor. Om toch niet de minste<br />

twijfel over zijn opzet te laten schreef Berlioz bij zijn symfonie een<br />

uitvoerige programmatische verklaring. Een dergelijke literaire<br />

ondersteuning van een muziekwerk was gebruikelijk in de romantiek –<br />

veel componisten zijn ook literair begaafd –, maar ook zonder die<br />

begeleidende tekst en zonder kennis van de achterliggende liefdeshistorie<br />

is deze inventieve en virtuoos gecomponeerde symfonie na meer<br />

dan 170 jaar stevig overeind gebleven. Berlioz’ inleiding gaat als volgt:<br />

‘Een jonge musicus met een ziekelijke overgevoeligheid en een rijke<br />

verbeeldingskracht vergiftigt zich, in een aanval van liefdeswanhoop, met<br />

opium. De ingenomen dosis, die te zwak is om hem te doden, dompelt<br />

hem in een diepe slaap met hevige dromen en vreemde visioenen,<br />

gedurende welke zijn sensaties, gevoelens en herinneringen zich in zijn<br />

zieke brein omzetten in muzikale gedachten en beelden. De geliefde<br />

vrouw zelf is voor hem een melodie, een steeds terugkerend thema (idee<br />

fixe) geworden, dat hem niet meer loslaat.’<br />

Binnen die opiumdroom heeft het eerste deel ‘Rêveries–Passions’<br />

(Dromerijen–Hartstochten) als titel. De jonge kunstenaar dagdroomt<br />

over de tijd toen hij zijn geliefde nog niet had ontmoet. Maar dan<br />

herinnert hij zich de uitzinnige liefde, zijn jaloerse driftbuien, de tedere<br />

momenten, de angst om verlaten te worden.<br />

In het tweede deel, ‘Le bal’ (‘Een bal’), vindt hij zijn geliefde terug op<br />

een bal, midden in het tumult van een feest. Harpklanken leiden een<br />

wals in.<br />

Het middendeel, ‘Scène aux champs’ (‘Scène op het land’), begint<br />

bucolisch: op een mooie zomeravond hoort de kunstenaar twee herders<br />

een lied spelen, op Engelse hoorn en hobo. Die pastorale stemming<br />

maakt hem rustig tot zijn geliefde hem plots verschijnt. En dan, opnieuw<br />

in de woorden van Berlioz: ‘Zijn hart krimpt ineen; smartelijke voorgevoelens<br />

pijnigen hem. Stel dat zij hem bedriegt! Een van de herders<br />

hervat zijn rustieke lied, de ander antwoordt niet meer. De zon gaat<br />

onder. In de verte gerommel van de donder. Eenzaamheid. Stilte.’<br />

In het vierde deel, ‘Marche au supplice’ (‘De mars naar het schavot’),<br />

droomt de kunstenaar dat hij zijn geliefde heeft gedood en daarom op<br />

het schavot zal worden geëxecuteerd. De optocht naar het schavot, op<br />

een dreigend marsritme, is rumoerig, dan weer statig, tot het rumoer<br />

wegsterft en alleen nog de marcherende stappen te horen zijn. Op het<br />

einde is de idee-fixe te horen, een laatste liefdesgedachte die bruusk<br />

wordt afgebroken door het vallen van de bijl.<br />

Het slotdeel, ‘Songe d’une nuit du Sabbat’ (‘Droom van een heksensabbat’),<br />

lijkt wel de muzikale pendant van een visoen van Jeroen Bosch.<br />

De kunstenaar is op een heksensabbat terechtgekomen en ziet rond zich<br />

gruwelijke wezens als schimmen, heksen en monsters. Terwijl ze te<br />

midden van helse geluiden wachten op zijn begrafenis weerklinkt<br />

Smithsons melodie, maar ditmaal als een banale, groteske dans. Het is<br />

zijn geliefde die op de heksensabbat opduikt en in de duivelse orgie<br />

meedanst. Doodsklokken, een parodie op het ‘Dies Irae’, de heksen<br />

dansen rond het graf.<br />

Eenmaal Berlioz zijn heftige en tegenstrijdige sentimenten voor<br />

Smithson in muziek had neergelegd en verwerkt, verlegden zijn<br />

passionele gevoelens zich al vlug van de actrice naar de jonge pianiste<br />

Camille Moke. Deze beeldschone achttienjarige zou later onder de naam<br />

Camille Pleyel een van de beroemdste pianovirtuozen van de<br />

negentiende eeuw worden. Berlioz had haar leren kennen in de meisjeskostschool<br />

waar ze beiden les gaven, zij piano, hij gitaar. Zijn vriend, de<br />

pianist-componist Ferdinand Hiller, was al op haar verliefd, maar dat kon<br />

geen beletsel zijn. In zijn memoires bekende Berlioz dat Camille hem ‘in<br />

vuur en vlam zette en alle duivels uit de hel in hem wakker riep’. Dat hij<br />

Harriet Smithson in een heksensabbat opvoerde en Camille Moke er van<br />

betichtte dat ze ‘alle duivels uit de hel’ wakker riep, zegt iets over hoe hij<br />

tegen vrouwen als bron van alle kwaad aankeek. Zoals zoveel mannen<br />

die een moeizame relatie met hun moeder met zich meesleepten had hij<br />

het moeilijk met vrouwen.<br />

Na de succesvolle creatie van zijn Symhonie Fantastique op 5 december 1830<br />

kon hij het zich veroorloven om zich te verloven met Camille, weliswaar<br />

nadat hij haar moeder had moeten beloven tot Pasen 1832 te wachten<br />

om met haar te trouwen. Camilles moeder was een harde zakenvrouw<br />

die in Parijs een lingeriewinkel had geopend nadat haar Belgische (!)<br />

echtgenoot hun hele kapitaal had vergooid. Ze wilde voor haar dochter<br />

de beste partij en hield Berlioz achter de hand, terwijl ze uitkeek naar<br />

nóg beter. En beter was inderdaad de drieënvijftigjarige rijke pianobouwer<br />

Pleyel. De piano was hét instrument van de negentiende eeuw<br />

en pianofirma’s als Pleyel en Érard konden de vraag nauwelijks volgen.<br />

Goed gezien dus van Camilles moeder, die, terwijl Berlioz op concertreis<br />

in Italië was, haar dochter uithuwelijkte aan Pleyel. De bedrogen<br />

componist moest het in Italië stellen met een laconiek briefje. Zijn<br />

reactie was typisch voor Berlioz: ‘Twee tranen van woede sprongen in<br />

mijn ogen, en mijn besluit stond onmiddellijk vast. Ik moest meteen<br />

naar Parijs, waar ik zonder mededogen twee schuldige vrouwen en een<br />

onschuldige man moest doden.’ Maar eenmaal in Nice gearriveerd was<br />

hij gekalmeerd en liet hij zijn moordplannen varen.<br />

Gelouterd door zijn avontuur met Camille Moke realiseerde hij zich dat<br />

Harriet Smithson de enige ware was en weer begaf hij zich op het<br />

veroveringspad. Op 9 december 1832 organiseerde hij in Parijs een<br />

uitvoering van de Symphonie Fantastique, waarop hij haar inviteerde. Hij<br />

hoopte dat het haar dan zou dagen dat zij het onderwerp van de<br />

symfonie was. En zijn plan slaagde. In zijn Memoires rapporteerde hij: ‘De<br />

symfonie heeft een verpletterende uitwerking. Dit succes, het hartstochtelijk<br />

karakter van het werk, de brandende melodieën, de liefdeskreten,<br />

de vlagen van razernij, de heftige geluidstrillingen, van zo nabij,<br />

van een dergelijk orkest, moesten wel een even diepe als onverwachte<br />

indruk maken op haar nerveuze inborst en haar dichterlijke verbeelding<br />

– en dat deden ze ook. Toen, diep in haar hart verzuchtte ze heimelijk:<br />

"Stel dat hij mij nog steeds beminde!"’ Maar zelfs na die fantastische<br />

liefdesverklaring was miss Smithson nog niet helemaal over de streep.<br />

De steeds hopelozer wordende Berlioz zag nog maar één middel: haar<br />

van zijn liefde overtuigen door in haar bijzijn vergif te slikken. In een<br />

brief aan een vriend bracht hij nadien verslag uit: ‘Vreselijke kreten van<br />

Henrietta… Verheven vertwijfeling!… Wreed gelach van mijn kant!…<br />

Verlangen weer te leven bij het horen van haar heftige liefdesverklaringen!…<br />

Braakmiddel!… Twee uur lang vomeren!… Slechts twee<br />

korrels opium bleven achter; ik was drie dagen ziek, maar ik heb het<br />

overleefd.’ Tegen zoveel hardnekkigheid kon Harriet niet op en eindelijk<br />

gaf ze haar jawoord. Op 3 oktober 1833 trouwden ze, met Franz Liszt als<br />

een van de getuigen. Maar al vlug bleek hun huwelijk een mesalliance.<br />

Harriets ster als actrice taande, haar schoonheid verbleekte en ze zocht<br />

11


vergetelheid en troost in de drank. Ook al omdat Berlioz’ hartstochtelijke<br />

aard hem ondertussen in de armen van de zangeres Marie Recio had<br />

gedreven – hoewel hij vond dat ze een lelijke stem had. Hij verliet<br />

Harriet maar bleef wel voor haar zorgen, ook toen ze gedurende de vier<br />

laatste jaren van haar leven verlamd was en niet meer kon spreken.<br />

Harriet Smithson stierf op 3 maart 1854, 54 jaar oud. En zo kwam een<br />

eind aan een van de meest tot de verbeelding sprekende liefdesaffaires<br />

uit de muziekgeschiedenis, een liefdesrelatie die een absoluut meesterwerk<br />

heeft opgeleverd.<br />

De Symphonie Fantastique is een van die werken die zoveel jaren later nog<br />

altijd een schok veroorzaken (wat niet hetzelfde is als shockeren). Een<br />

schok, door die intense emotionaliteit en de verregaande amoureuze<br />

biecht, zeer actueel in deze tijden van emocratie. Een schok door de<br />

drugsdroom waarbinnen hij dagdroomt en hallucineert. Maar bovenal<br />

een schok omdat de symfonie ingaat tegen het klassieke evenwicht,<br />

tegen voor de hand liggende welluidendheid, tegen absolute muziek.<br />

Hoe Berlioz in het laatste deel de nachtmerrie gedurende tien minuten<br />

laat voortwoeden en muzikaal gestalte geeft is ongeëvenaard. En wat hij<br />

hier aan nieuwe klanken uit een symfonisch orkest haalt! Strijkers<br />

krassen en schuren, houten instrumenten schreeuwen, kopers keffen en<br />

blaffen, het slagwerk beukt en bonst. De symfonie eindigt met het geloei<br />

van de monsters dat in een oorverdovende stampede verdwijnt en laat de<br />

hedendaagse luisteraar nog altijd met verstomming achter.<br />

Dromerijen<br />

Van een heel andere orde, zowel muzikaal als inhoudelijk, zijn de<br />

‘Träumereien’ die Richard Strauss (1864–1949) in enkele van zijn<br />

liederen verwerkte. Naast opera’s en symfonische gedichten heeft Strauss<br />

letterlijk zijn hele leven lang liederen geschreven, zo’n tweehonderd in<br />

totaal.Van de liederen die hij op zijn zesde schreef voor zijn tante<br />

Johanna tot de ‘Vier letzte Lieder’ waarmee hij in zijn voorlaatste levensjaar<br />

afscheid nam. Enkele van zijn beste liederen heeft hij geschreven<br />

voor zijn vrouw, de zangeres Pauline de Ahna, zoals de superbe ‘4 Lieder<br />

opus 27’ die hij haar op hun trouwdag schonk. Nog aan de vooravond<br />

van het huwelijk, op een moment dat een aanstaande bruidegom zich<br />

realiseert dat hij nog passende sokken moet kopen, schreef hij voor haar<br />

het gepassioneerde lied ‘Cäcilie’. In dat lied droomt hij van zijn nakend<br />

huwelijksgeluk: ‘Wenn du es wußtest, Was träumen heißt von<br />

brennenden Küssen…’ (‘Wist je maar wat het betekent te dromen van<br />

vurige kussen…’). Een gelukkig gezinsleven zou hem ook later tot<br />

schitterende liederen bewegen, met ‘Wiegelied’ uit 1899 als sprekend<br />

voorbeeld. Zoals het een wiegenlied past schreef Strauss hier een<br />

eenvoudige, maar prachtige melodie die, boven continu doorlopende<br />

arpeggio’s, sereniteit koppelt aan een lyrische sensualiteit. De melodie<br />

mag dan wel eenvoudig klinken, althans in een goede uitvoering, maar<br />

ze is allerminst gemakkelijk te zingen. De lang uitgesponnen cantilenes<br />

vergen een goede adembeheersing en komen alleen bij een uitgekiend<br />

tempo tot hun recht. Strauss bedoelde het lied voor stem en piano maar<br />

bewerkte het een jaar later voor stem en orkest. Zijn vrouw Pauline heeft<br />

het lied vele keren uitgevoerd. De gevoelige, maar nooit sentimentele<br />

tekst van Richard Dehmel spreekt over de vele dromen die een moeder<br />

haar kind toewenst:<br />

Träume, träume, du mein süßes Leben,<br />

Von dem Himmel, der die Blumen bringt.<br />

Blüten schimmerln da, die leben<br />

Von dem Lied, das deine Mutter singt.<br />

Träume, träume, Knosper meiner Sorgen,<br />

Von dem Tage, da die Blume sproß;<br />

Von dem hellen Blütenmorgen,<br />

Da dein Seelchen sich der Welt erschloß.<br />

Träume, träume, Blüte meiner Liebe,<br />

Von der stillen, von der heilgen Nacht,<br />

Da die Blumen seiner Liebe<br />

Diese Welt zum Himmel mir gemacht.<br />

Maar misschien wel zijn allermooiste liederen schreef Strauss in de<br />

laatste, droevige jaren van zijn leven toen hij samen met zijn vrouw in<br />

een zelfgekozen ballingschap in Zwitserland verbleef en wachtte op zijn<br />

denazificatie. In die deprimerende situatie trof hem het gedicht ‘Im<br />

Abendrot’ van Joseph Eichendorff, over een oud koppel dat een zonsondergang<br />

bekijkt en zich afvraagt: ‘Is dit misschien de dood?’<br />

Hij herkende er zijn eigen situatie in en zette het gedicht op muziek.<br />

Kort nadien voegde hij daar nog drie gedichten van Herman Hesse aan<br />

toe (‘Frühling’, ‘September’ en ‘Beim Schlafengehen’). Samen werden ze<br />

postuum gebundeld tot ‘Vier letzte Lieder’. In de muziekliteratuur is dit<br />

misschien wel het ontroerendste en, bovenal, meest hoopgevende<br />

afscheid van een leven. Want na een bijzonder rijk gevuld en succesrijk<br />

leven bleef de vijfentachtigjarige Strauss aan dromen vasthouden. In drie<br />

van de ‘Vier letzte Lieder’ valt het woord ‘Traum’.<br />

Honderd en één jaar geleden schreef Sigmund Freud Die Traumdeutung, het<br />

boek waarin hij ‘de droom voorstelt als de onbewuste manifestatie van<br />

een diep verdrongen verlangen.’ Als eerbetoon aan Freud heb ik mijn<br />

diepe tegenzin overwonnen en mijn droom voorgelegd aan de<br />

Vereniging voor de Studie van de <strong>Dromen</strong>, op het internet een zeldzaam<br />

‘Centraal Bureau voor <strong>Dromen</strong>’ dat voor droomuitlegging geen geld<br />

vraagt (www.vsd.cistron.nl/droomvragen.html). Ik ben benieuwd…<br />

Luistersuggesties<br />

Muziek kan veel doelen dienen en wordt dan ook vaak oneigenlijk<br />

gebruikt. Niet alleen op de manier waarop Bo Derek in Ten het tempo<br />

bepaalt op de ‘Bolero’ van Ravel, maar ook om de stilte te verjagen of als<br />

vehikel om op weg te dromen, iets waar de platenmarkt gretig op<br />

inspeelt met cd’s als ‘Sensual classics’, ‘Over 75 minutes of musical<br />

passion’ of compilaties van populaire adagio’s als ‘Droom-cd’. Klassiek<br />

om bij weg te dromen, voorzien van een dromerige cover (genre weids<br />

natuurzicht, kaarslicht of vrouwelijk schoon bij het haardvuur). Maar<br />

muziek bestaat pas ten volle in het oor van de luisteraar. Muziek is een<br />

hoorfenomeen dat langs auditieve weg actief dient geconsumeerd te<br />

worden. En omdat muziek er niet is om over te praten of te schrijven<br />

maar om gehoord te worden volgen hieronder aanbevolen opnames van<br />

de besproken werken.<br />

Bohuslav MARTINU, Juliette ou le Clé des Songes<br />

Nationaal Theater van Praag o.l.v. Jaroslav Krombholc/(Supraphon 10<br />

8176-2 613)<br />

Orchestre Lyrique de la R.T.F. o.l.v. Charles Bruck/(Le Chant du Monde<br />

278995.96)<br />

Op de cd-markt zijn slechts twee oude opnamen te vinden, een<br />

Tsjechische uit 1965 en een Franse uit 1962. Dat de opera niet vaak<br />

uitgevoerd wordt, is deels te wijten aan het uitgebreide orkest en het<br />

12


gemengde koor, maar vooral aan de grote zangersbezetting: naast de<br />

hoofdrollen Juliette (sopraan) en Michel (tenor) moet een operadirecteur<br />

of platenbaas nog diep in zijn beurs tasten voor vijf mezzosopranen,<br />

twee alten, drie tenoren, drie baritons, zes bassen en één<br />

spreekrol.<br />

Hector BERLIOZ, Symphonie Fantastique<br />

Wiener Philharmoniker/Colin Davis (Philips 432 151-2)<br />

Davis is een absolute specialist die jarenlang in de concertzaal, in de<br />

opera en op plaat met Berlioz’ muziek is omgegaan. Die ervaring<br />

gekoppeld aan een toporkest resulteerde in een ideale mix van klassieke<br />

beheersing en romantische spontaneïteit. Het orkest speelt fantastisch en<br />

de klankopname is uitstekend.<br />

Orchestre Révolutionnaire et Romantique/John Eliot Gardiner<br />

(Philips 434 402-2)<br />

Voor wie van authentieke instrumenten houdt. De authenticiteit gaat zo<br />

ver dat er opgenomen werd in de zaal waar de creatie plaatsvond.<br />

Richard STRAUSS, Vier letzte Lieder - Wiegenlied<br />

Jessye Norman - Gewandhausorchester Leipzig – Kurt Masur<br />

(Philips 411 052-2)<br />

Barbara Hendricks – The Philadelphia Orchestra – Wolfgang Sawallisch<br />

(EMI 5 555594 2)<br />

In dit repertoire gaat mijn voorkeur naar de voluptueuze sensualiteit van<br />

Norman, die in 1984 voor deze opname terecht bekroond werd met<br />

zowel de Gramophone Record Award als de Edison.<br />

Jan Dewilde<br />

Jan Dewilde is musicoloog.<br />

<strong>Dromen</strong> en psychologie:<br />

van bedriegers tot verguisde<br />

boodschappers van de waarheid<br />

‘<strong>Dromen</strong> zijn bedrog’, zegt het ene spreekwoord. ‘<strong>Dromen</strong> zijn de<br />

spiegels van onze ziel’, zegt een ander.<br />

‘<strong>Dromen</strong> zijn boodschappen van God’, meende men in oude tijden.<br />

‘<strong>Dromen</strong> zijn persoonlijke creaties van de dromer’, stellen hedendaagse<br />

psychotherapeuten.<br />

<strong>Dromen</strong> doen we ’s nachts, al slapend, wanneer we ons niet bewust zijn<br />

van de wereld rondom ons. Maar we dromen ook overdag, in dagdromen<br />

en in wensdromen over ons leven en dat van onze kinderen.<br />

We hebben wakkere dromen van liefde, vrede en geluk.<br />

Soms gaan dromen in vervulling. Maar soms gaan dromen ook aan<br />

scherven. En soms worden we zelfs hardhandig uit onze droom<br />

geholpen.<br />

Deze inleiding lijkt misschien alleen maar een woordspelletje, toch is ze<br />

ook ernstig bedoeld. Ik beoog hiermee namelijk ook de lezer te laten<br />

proeven van de complexe en meervoudige betekenis van het begrip<br />

‘dromen’. Want complex is het echt wel, al lijkt dat niet meteen zo. Niets<br />

lijkt immers zo gemakkelijk te zijn als dromen: met je ogen open of<br />

dicht, het kan allebei, en je hoeft er niet eens een inspanning voor te<br />

doen.<br />

En toch wordt er veel geschreven over dromen, over waar dromen<br />

vandaan komen en wat ze betekenen. Over wat dromen ons te vertellen<br />

hebben, en over het belang van dromen in onze persoonlijke<br />

ontwikkeling.<br />

Met het begrip ‘dromen’ hebben we het dus niet over een eenduidig en<br />

eenvoudig gegeven, maar evenmin over een gegeven met een ondubbelzinnige<br />

connotatie: dat je droomt blijkt enerzijds heel goed te zijn voor<br />

je emotionele gezondheid en ontwikkeling, maar dat je ‘staat te dromen’<br />

is niet altijd een compliment. En wanneer je het over een ‘dromer’ hebt,<br />

spreek je dan over een goedaardige idealist, zo van die mensen waar de<br />

wereld steeds een tekort aan heeft, of over een sufferd met weinig oog<br />

voor de wereld rondom hem?<br />

Heel wat van de hier kort aangehaalde facetten en aspecten van dromen<br />

en hun dromers komen we ook in de psychologische literatuur tegen.<br />

Met enkele ervan wil ik je hier nader laten kennismaken.<br />

Van goddelijke inspiratie tot persoonlijke creatie<br />

Droomwerk en droomtheorieën hebben een oude en rijke geschiedenis.<br />

In oude tijden werden dromen gezien als boodschappen van God. Het<br />

waren waarschuwingen, profetieën en aanmoedigingen. Denk maar aan<br />

het oudtestamentische verhaal over Jozef die uit de gevangenis gehaald<br />

wordt om twee dromen van de farao uit te leggen. De farao legde hem<br />

volgende dromen voor:<br />

‘Ik droomde dat ik aan de oever bij het water stond en dat ik uit het<br />

water zeven mooie dikke koeien zag komen, die in het weiland gingen<br />

grazen. En daarna zag ik zeven andere, schrale, zeer magere koeien uit<br />

het water komen. Ik heb in het hele land van Egypte niet zulke lelijke<br />

koeien gezien. En de zeven magere lelijke koeien vraten de zeven eerste<br />

dikke koeien op. En toen zij ze hadden opgevreten, was het hun niet aan<br />

te zien, dat zij ze hadden opgevreten en zij waren lelijk als voorheen.<br />

Toen ontwaakte ik.<br />

En nog eens zag ik in mijn droom zeven aren aan een halm groeien, vol<br />

13


en dik. Daarna kwamen zeven dorre aren op, dun en verzengd. En de<br />

zeven dorre aren strengelden zich om de zeven dikke aren heen. En ik<br />

heb het de waarzeggers gezegd; maar ze kunnen het me niet uitleggen.’<br />

Jozef antwoordde de farao:<br />

‘Beide dromen zijn eender. God verkondigt de farao wat hij voorheeft.<br />

De zeven mooie koeien zijn zeven jaren, en de zeven goede aren zijn ook<br />

deze zeven jaren. Het is één en dezelfde droom. De zeven magere, lelijke<br />

koeien die daarna uit het water zijn gekomen, dat zijn zeven jaren, en de<br />

zeven magere, verzengde aren zijn zeven jaren dure tijd…<br />

Ziet. Zeven rijke jaren zullen komen in heel het land van Egypte, en<br />

daarna zullen zeven jaren dure tijd komen, zodat men al deze overvloed<br />

in het land van Egypte zal vergeten; en in de dure tijd zal het land<br />

worden verteerd, zodat niemand iets zal weten van de overvloed in het<br />

land voor de dure tijd, die daarna komt. Deze tijd zal immers zeer<br />

moeilijk zijn. Dat de farao dit tot tweemaal toe heeft gedroomd, betekent<br />

dat God dit zeer binnenkort doen zal.’<br />

Jozef gaf de farao de raad te zorgen voor een verstandig en wijs man, die<br />

samen met de ambtenaren van het land in de zeven rijke jaren een vijfde<br />

deel van de oogst zou nemen en een voorraad zou aanleggen in de<br />

korenschuren, om te voorkomen dat de Egyptenaren in de zeven schrale<br />

jaren van honger zouden omkomen. De farao stelde Jozef als hoogste<br />

ambtenaar aan. Jozef zorgde ervoor dat voor iedereen ook in de schrale<br />

jaren brood voorhanden was.<br />

Ook de Oude Grieken zagen dromen als goddelijke boodschappen die<br />

een genezende bedoeling hadden. Bovendien bestond in heel wat andere<br />

oude culturen de praktijk om te bidden tot God en hem te vragen via<br />

een droom een boodschap te sturen, die het antwoord op een probleem<br />

omvatte. Griekse priesters, die ook genezers waren, schreven hun<br />

‘patiënten’ slaap voor, om hun lichaam en geest te genezen.<br />

Veel van wat vroeger als goddelijk beschouwd werd, is doorheen de tijd<br />

steeds persoonlijker ingevuld geraakt. Ook met dromen is het zo gegaan.<br />

Psychologen en psychotherapeuten van de laatste eeuw, werkzaam met<br />

dromen in de psychotherapeutische praktijk, gaan ervan uit dat dromen<br />

creaties van de dromer zijn. Er is niet noodzakelijk ‘goddelijke’ inspiratie<br />

voor nodig, maar wel een veilige en rustige plaats waar onze gedachten<br />

ongestoord hun gang kunnen gaan.<br />

Wat de oude culturen ons echter wel leren is dat we in dromen helpende<br />

en genezende beelden kunnen vinden voor problemen.Veranderingen in<br />

dromen kunnen veranderingen teweegbrengen in hoe we dingen zien en<br />

beleven wanneer we wakker zijn, en kunnen een invloed uitoefenen op<br />

ons emotioneel en ons lichamelijk welbevinden.<br />

Steven Ablon en John Mack (1980), beiden kinderpsychiaters, poneren<br />

dat dromen zo fascineren omdat ze krachtige gevoelens en ervaringen<br />

wakker maken.<br />

Een mooie omschrijving van wat dromen zijn, vond ik bij<br />

Stanley Spiegel (1994), in een artikel over werken met dromen in<br />

kinderpsychotherapie.Volgens Spiegel is een droom een gecodeerde<br />

boodschap in de vorm van een metafoor die gaat over een probleem in<br />

het leven van de dromer.<br />

<strong>Dromen</strong> kunnen een vertaling van een wens of verlangen zijn, maar zijn<br />

vaker nog een poging om een probleem of een zorg van de dromer in<br />

een perspectief te plaatsen dat de dromer van nut kan zijn.<br />

Denkers over dromen<br />

Alle ‘denkers over dromen’ beschouwen Sigmund Freuds De droomduiding<br />

(1900) als een cruciaal keerpunt in de geschiedenis van de theorievorming<br />

over dromen. Freud zag dromen als ‘de koninklijke weg naar<br />

het onbewuste’, waarin herinneringen, wensen of impulsen die<br />

onaanvaardbaar waren voor de wakkere persoon en daarom naar het<br />

onbewuste waren verbannen, weer tot uiting kwamen.<br />

Freud onderzocht zijn eigen dromen en die van zijn patiënten en stelde<br />

vast dat onbewuste, dus verbannen wensen in de droom tot uiting<br />

kwamen en daar beantwoord werden. De droom was volgens hem de<br />

vervulling van een onvervuld verlangen. Om dit te illustreren gaf hij als<br />

voorbeeld hoe een kleine jongen ervan droomde een mandje kersen te<br />

eten, dat hij de dag voordien niet had mogen eten.<br />

Bij dit jongetje ging het met andere woorden over een eenvoudige en<br />

rechtstreekse wensvervulling. Naarmate men volwassen wordt gaat het<br />

echter om complexere wensen die met krachtige verboden omgeven<br />

zijn. Dergelijke wensen kunnen dan in de droom vervuld worden, maar<br />

kunnen er soms ook toe leiden dat men intens angstig wakker wordt.<br />

Een andere belangrijke denker over dromen is Carl Gustav Jung. Hij<br />

beklemtoont dat dromen iets laten zien van de innerlijke gedrevenheid<br />

van de mens naar emotionele gezondheid en ontwikkeling.Voor Jung<br />

zijn de beelden en symbolen, zoals die in dromen gebruikt worden, de<br />

natuurlijke taal van het onbewuste. Een droomsymbool brengt volgens<br />

hem iets van onze persoonlijkheid tot uiting dat we verbaal en<br />

verstandelijk nog niet of nog maar gedeeltelijk zouden kunnen<br />

beschrijven.<br />

Om droomsymbolen te begrijpen ging Jung terug naar mythen en<br />

legenden. Hij was ervan overtuigd dat universele thema’s laten zien hoe<br />

er in elk individu een universele laag aanwezig is. Hij spreekt van een<br />

collectief onbewuste.<br />

Jung achtte het belangrijk bij een droom altijd te gaan kijken naar de<br />

huidige situatie van de dromer.Volgens hem waren dromen zelfbeelden<br />

van de dromer, waarbij elk element een stemming, een emotie of een<br />

deel van de persoonlijkheid van de dromer vertegenwoordigt.<br />

Voor Jung had de droom tot functie het psychisch evenwicht van de<br />

dromer te herstellen.<br />

Met Freud en Jung als historische grondleggers ontstond een<br />

psychologisch denken over dromen. Binnen deze discipline werd<br />

ondertussen reeds heel wat geschreven over dromen van volwassenen.<br />

Over kinderdromen is het pakket literatuur dat je in de psychologie kunt<br />

vinden veel kleiner, maar uitermate boeiend. En over het dromen van<br />

kinderen zal mijn verdere verhaal gaan.<br />

Kinderdromen<br />

Een onvermijdelijke vraag is vanaf welke leeftijd kinderen kunnen<br />

dromen. Pas vanaf het tweede levensjaar zijn dromen makkelijk te<br />

identificeren, omdat het kind dan taal kan beginnen gebruiken om zijn<br />

dromen tot uiting te brengen. In de literatuur vinden we enkele<br />

beschrijvingen terug van dromen in dat tweede levensjaar. Zo beschrijft<br />

de kinderpsychiater Mack (1965) een jongetje van dertien maanden oud<br />

dat in zijn slaap, in een nachtmerrie, ‘boem boem’ roept. Hij was daarbij<br />

van mening dat het kind in zijn nachtmerrie de beangstigende stofzuiger<br />

tegenkwam, omdat hij die ‘boem boem’ noemde en er overdag erg bang<br />

voor was.<br />

Men vermoedt echter dat er ook in dat eerste levensjaar reeds volop<br />

gedroomd wordt. Maar omdat het kind dan nog geen taal kan gebruiken<br />

om erover te spreken, moet men zich hier uitsluitend baseren op<br />

observaties van de bewegingen, geluiden en uitingen zoals lachen of<br />

huilen gedurende de slaap.<br />

Een daarbij aansluitende vraag over het dromen van kinderen is de vraag<br />

vanaf welke leeftijd kinderen hun dromen kunnen onderscheiden van<br />

reële gebeurtenissen. Jonge kinderen beleven hun dromen als werkelijk.<br />

Ze zijn ervan overtuigd dat wat ze in hun droom tegenkwamen echt<br />

was. Er worden drie fasen onderscheiden in hoe kinderen dromen<br />

14


egrijpen. In de eerste fase, tot 5 à 6 jaar, beleven kinderen wat ze<br />

dromen als iets wat zich werkelijk en buiten hen afspeelt. Ze vertellen<br />

over hun dromen alsof ze hen echt overkomen zijn. Rond 7 à 8 jaar<br />

beginnen kinderen te beseffen dat de droom zich binnen in hun hoofd<br />

afspeelt, maar met het sterke gevoel dat het zo echt lijkt. Pas rond 9 à 10<br />

jaar beleven ze hun droom als iets wat enkel en alleen van binnen in hun<br />

hoofd gebeurt.<br />

Maar hiermee vertel ik niets nieuws. Heel veel ouders weten dit,<br />

wanneer ze samen met hun kind onder het bed gaan kijken om te<br />

bewijzen dat daar geen monster zit…<br />

Het verklaart wel waarom het soms helpt van onder het bed te kijken, of<br />

het gedroomde spook via het raam buiten te zetten. Of te doen zoals een<br />

moeder van een kind dat herhaaldelijk angstig droomde. Ze maakte<br />

samen met haar kind, dat vaak over heksen droomde, een grote poster<br />

waarop Platvoetje de heks in een tekstballon zegt: ‘Hier waak ik.’ Deze<br />

poster hingen ze op de deur van de slaapkamer.<br />

Kinderdromen en kinderontwikkeling<br />

Kinderdromen zijn nauw verbonden met hoe het dromende kind<br />

overdag functioneert.<br />

De dromen bieden vaak een weerspiegeling van wat er in de ontwikkeling<br />

van het dromende kind aan de orde is. Ze tonen iets van de ontwikkelingsopdrachten<br />

waarvoor het kind zich geplaatst ziet, van zijn creativiteit, van<br />

zowel zijn capaciteiten als zijn emotionele moeilijkheden. Soms laten<br />

dromen zo’n diepe indruk na dat ze tot in de volwassenheid herinnerd<br />

worden.<br />

Kinderen hebben vaker onaangename, vreemde, angstige dromen<br />

wanneer ze door een moeilijke periode gaan of wanneer er zich<br />

problemen voordoen.<br />

Tot de inhoud van kinderdromen behoren vaak thema’s als ‘op het<br />

potje’, afscheidsmomenten, de geboorte van een broertje of zusje, het<br />

overlijden van een verwant, veranderde gevoelstoestanden bij mama of<br />

papa, veranderingen thuis of op school, ziekte, operaties, kwetsuren, een<br />

beangstigende gebeurtenis van overdag (bijvoorbeeld angst voor de<br />

hond die daar ineens stond te blaffen tijdens de wandeling),…<br />

<strong>Dromen</strong> blijken met andere woorden zeer nauw verbonden te zijn met<br />

wat emotioneel van belang is in het leven van de dromer.<br />

Wat kinderen dromen evolueert dan ook met de leeftijd en de<br />

ontwikkelingsfase van het kind. Zo blijkt uit onderzoek dat drie- en<br />

vierjarigen vaak dromen over thuis als hun centrale leefwereld: over hun<br />

ouders, vriendjes en huisdieren.<br />

Vijf- en zesjarigen, die als jongen of meisje hun weg zoeken tussen<br />

leeftijdsgenoten en volwassenen, dromen dan weer vaker over wat ze<br />

plezierig en opwindend vinden, zoals de kermis of de speeltuin, maar<br />

ook over vechten en gestraft worden. In hun dromen komen vaak<br />

koningen en koninginnen voor, heksen, slangen, wolven, vuur en water.<br />

Bij lagereschoolkinderen komen aspecten met betrekking tot de<br />

gewetensvorming en hun begaan zijn met school en met leeftijdsgenoten<br />

op de voorgrond. In hun dromen komen vaak autoriteitsfiguren<br />

voor, zoals leerkrachten of politieagenten, maar ook vriendjes, spelen en<br />

ontspanningsactiviteiten.<br />

Bij adolescenten wordt het dromen, net als het denken, veel complexer.<br />

In adolescente dromen komen meer agressieve en seksuele elementen<br />

naar voor, net als in hun wakkere beleven.<br />

Ter illustratie<br />

Een gebeurtenis die altijd intense gevoelens oproept is, zoals reeds<br />

aangehaald, de geboorte van een broertje of zusje. Dat er naast intense<br />

vreugde, even krachtige negatieve gevoelens kunnen heersen, hoeft<br />

wellicht geen betoog. Peuters en kleuters nemen op dit vlak vaak geen<br />

blad voor de mond. Zij durven ongegeneerd te vertellen dat die baby nu<br />

wel terug naar het ziekenhuis, terug in de buik, naar een andere mama<br />

of zelfs in de vuilnisbak mag.<br />

En hoe vaak zijn baby’s niet door moederhanden behoed voor duwen,<br />

knijpen of prikken in de oogjes door die soms zo lieve, maar soms ook<br />

zo boze en jaloerse grotere broer of zus.<br />

Dat dit bij peuters en kleuters nog zo openlijk en ongegeneerd gebeurt,<br />

heeft er enerzijds mee te maken dat ze nog niet ten volle beseffen wat<br />

mag en wat niet mag. Het heeft anderzijds ook te maken met hun nog<br />

geringe inlevingsvermogen in anderen. Ze beseffen nog niet helemaal<br />

dat zo’n baby ook pijn en verdriet kan hebben.<br />

Naarmate een kind ouder wordt, en de genoemde capaciteiten zich<br />

steviger ontwikkelen, zullen de jaloerse en boze gevoelens, die er naast<br />

alle liefde ongetwijfeld ook zijn, minder openlijk afgereageerd en<br />

minder rechtstreeks verwoord worden. Maar waar gaan die gevoelens<br />

dan naartoe? Wat gebeurt er dan mee?<br />

Bij iets oudere kinderen vinden we dergelijke gevoelens nogal eens terug<br />

in dromen. Ik denk daarbij aan Tom, een zevenjarige jongen, die een<br />

tijdlang veel ruzie maakte en rivaliseerde met zijn vierjarige zus. Hij<br />

vertelde over een droom waarin zijn zus door rovers werd meegenomen.<br />

‘Dat was wel heel erg voor Charlotte, dat zou ik nooit willen’, voegde hij<br />

eraan toe.<br />

Ook Gillman (1987) beschrijft dat vijandige gevoelens bij wat oudere<br />

kinderen meer in dromen aanwezig zijn. Agressieve gevoelens worden in<br />

die dromen nogal eens gesymboliseerd in monsters of rovers, stelt hij.<br />

Hij voegt er het voorbeeld aan toe van een achtjarige jongen die vaak<br />

nachtmerries had over kidnappers die zijn kamer binnenkwamen en<br />

hem wilden meenemen. Deze jongen was lange tijd de jongste geweest<br />

van meerdere kinderen. De nachtmerrie begon kort nadat er een baby<br />

geboren was. Tot op dat moment was hij de ‘prins’ van het gezin<br />

geweest. Zijn oplossing om de baby te laten kidnappen was conflictueus<br />

en kon slechts uitgedrukt worden in de droom waarbij hij zelf het<br />

slachtoffer was van zijn eigen boosheid.<br />

De droom biedt het voordeel van de ‘afstand’: het kind kan ten volle<br />

bezig zijn met een erg moeilijk, pijnlijk of beschamend gevoel, zonder<br />

daarvoor de volle verantwoordelijkheid te moeten dragen, zonder het als<br />

iets van zichzelf te moeten zien: niet ik ben boos, het is die boze wolf<br />

waarover ik droom, die jou opeet.<br />

Het boze gevoel kan zich op die manier een weg zoeken. Er kan wat<br />

spanning wegvloeien, een beetje stoom ontsnappen, zonder dat we ons<br />

daar voortdurend van bewust hoeven te zijn.<br />

De waarde en de functie van dromen<br />

Vanuit deze illustraties kunnen we vervolgens iets vertellen over de<br />

waarde en de functie van dromen. Twee functies van dromen worden in<br />

de literatuur sterk beklemtoond. Enerzijds waken dromen over de slaap<br />

van het kind, anderzijds waken ze over zijn emotionele gezondheid.<br />

Peter Smits verhaal Eend leert vliegen (2000) illustreert dit:<br />

Het is nog vroeg.<br />

Eend zit op zijn nest.<br />

Hij slaapt heel diep.<br />

Hij droomt van poten.<br />

Poten van poezen, hazen en mollen.<br />

En poten van kippen en eenden.<br />

Zelf heeft Eend maar één poot.<br />

De andere is hij kwijt.<br />

Eend heeft een botsing gehad met een auto.<br />

Eend zucht diep.<br />

Hij droomt van duizend poten.<br />

Ze lopen in een rij.<br />

15


En ze fluiten er een liedje bij.<br />

Ze gaan over de dijk langs de sloot.<br />

En ze doen wie het hardst kan stampen.<br />

De grond trilt ervan.<br />

Het nest van eend schudt heen en weer.<br />

Het lied klinkt nu hard.<br />

Eend doet zijn ogen open.<br />

Naast zijn nest ziet hij twee poten.<br />

Ze zijn van Spreeuw.<br />

‘Hè hè’, zegt Spreeuw.<br />

‘Wat een slaapkop ben jij, zeg!<br />

Ik floot zo hard ik kon.<br />

En toch sliep je maar door!’<br />

Met het waken over de slaap wordt bedoeld dat we in onze dromen<br />

elementen uit de buitenwereld integreren in ons ‘droomverhaal’. In het<br />

verhaal Eend leert vliegen droomt Eend over duizend fluitende poten.<br />

Wanneer hij wakker wordt, blijkt dat het gefluit dat van Spreeuw naast<br />

hem was.<br />

Dergelijke dingen gebeuren vaker in dromen: een geluid uit de<br />

buitenwereld dringt in onze slaap tot ons door, maar vooraleer het ons<br />

kan wekken, nemen we het op in ons droomverhaal. ’s Ochtends<br />

constateren we dan verbaasd dat de vreselijke donderslag waarover we<br />

droomden in werkelijkheid een boek was dat van het nachttafeltje<br />

gedonderd is.<br />

Met het waken over de emotionele gezondheid, bedoelen we dat er in de<br />

droom veel emotionele aanspraken en gebeurtenissen verwerkt worden.<br />

Net als Eend, die zijn pootje verloor, droomt over duizend poten,<br />

dromen kinderen vaak over moeilijke of pijnlijke gevoelens en<br />

gebeurtenissen in hun leven. Moeilijke gevoelens en gebeurtenissen<br />

worden deels al dromend en fantaserend verwerkt en geïntegreerd in het<br />

persoonlijk functioneren.<br />

Raija-Leena Punamäki (1998) is een Finse psychologe die onderzoek<br />

doet over hoe dromen psychologische bescherming kunnen bieden in<br />

traumatische omstandigheden. Zo doet zij bijvoorbeeld droomonderzoek<br />

bij kinderen in traumatische omstandigheden. Daarbij liet zij kinderen<br />

van zes tot vijftien jaar, die in de Gaza-strook in gewelddadige<br />

omstandigheden hadden geleefd, een droomdagboek bijhouden.<br />

Het ging om kinderen die in levensgevaar hadden verkeerd, en getuige<br />

waren van gewelddadige vernieling en dood. Punamäki liet deze<br />

kinderen, in de tijd dat ze in een vluchtelingenkamp verbleven, zeven<br />

dagen lang een dagboek bijhouden, waarin ze elke ochtend hun dromen<br />

noteerden van de voorbije nacht. Ze wilde daarbij onderzoeken of<br />

sommige droomkenmerken bij deze kinderen samengaan met een<br />

slechtere of een betere psychische gezondheid. De conclusies die zij<br />

daaruit trekt, zijn bijzonder interessant, ook voor ‘traumatische’<br />

gebeurtenissen die minder zwaar zijn dan leven in een oorlogssituatie.<br />

Traumatische ervaringen bij kinderen houden een ernstig risico in op<br />

een verstoring van de gezonde emotionele ontwikkeling. De slaap blijkt<br />

daarbij bijzonder kwetsbaar te zijn. Traumaslachtoffertjes lijden vaak aan<br />

slaapstoornissen, nachtmerries en angstdromen. Anderzijds blijkt dat<br />

dromen soms een hulp kan zijn om een trauma verwerkt te krijgen, en<br />

een goede ontwikkeling naar een gezonde persoonlijkheid weer op gang<br />

te trekken.<br />

Kinderen met traumatische ervaringen blijken vaak een welbepaalde<br />

opeenvolging van verschillende soorten dromen te hebben. Heel vaak<br />

blijken kinderen kort na een traumatisch gebeuren op exact dezelfde<br />

wijze te dromen wat er gebeurd is. Het zijn identieke herhalingen van<br />

het trauma, alsof de film zich steeds opnieuw afspeelt op exact dezelfde<br />

wijze. Een tijd later zijn hun dromen meestal nog steeds beangstigend,<br />

maar gaan ze al meer verhaalelementen omvatten. Naarmate er meer tijd<br />

overheen gaat, gaan de dromen steeds meer op verhalen lijken met<br />

allerlei nieuwe, soms vreemde wendingen. Zo kan er in deze dromen<br />

iets opgelost of beheerst worden, dat in de realiteit niet te beheersen<br />

was.<br />

Uit onderzoek blijkt dat de kans om weer op het spoor van een gezonde<br />

ontwikkeling te geraken groter is wanneer kinderen in hun dromen<br />

metafore beelden vinden voor shockerende en traumatische ervaringen,<br />

en wanneer daarbij een grote variatie aan gevoelens tot uitdrukking kan<br />

komen. Dan kunnen dromen helpen om te komen tot een geleidelijke<br />

vermindering van de overweldigende pijnlijke gevoelens.<br />

<strong>Dromen</strong> en fantaseren: een andere logica<br />

Dat er gemeenschappelijke elementen terug te vinden zijn in dromen en<br />

in fantaseren, wordt wellicht stilaan duidelijk. Hoe meer ‘verhaalelementen’<br />

er in de droom vervat liggen, hoe dichter het dromende kind<br />

bij de verwerking van pijnlijke gebeurtenissen kan komen, zeggen<br />

onderzoekers.<br />

In dromen kan er, net als in fantasieën, met personages, gebeurtenissen<br />

en gevoelens gejongleerd en getoverd worden. Gevoelens kunnen<br />

worden omgekeerd of weggelaten, personen kunnen verwisseld worden,<br />

wensen kunnen tot uiting worden gebracht, jongens kunnen meisjes<br />

worden en vice versa… Dit heeft als gevolg dat gevoelens aanwezig<br />

kunnen zijn zonder dat ze herkend worden, of dat tegenstrijdige<br />

gevoelens tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Denken we maar aan Tom,<br />

die er met zijn droom in slaagt uiting te geven aan zowel zijn wens om<br />

zijn zus kwijt te zijn, als aan zijn medeleven en liefde voor haar.<br />

In dromen hoeven we immers absoluut geen rekening te houden met de<br />

wetten van de logica van overdag. In dromen vraagt er niemand:<br />

‘Komaan, hoe zit het, zie je haar nu graag of wil je haar kwijt?’<br />

In dromen kun je meerdere personages tezelfder tijd zijn en de meest<br />

tegenstrijdige gevoelens gelijktijdig beleven en vorm geven.<br />

<strong>Dromen</strong> en fantasieën volgen een andere logica dan de logische<br />

redeneringen van ons bewuste denken en spreken. In ons denken en<br />

spreken proberen we lijnen vast te houden: wat moet ik eerst vertellen<br />

en wat volgt daarna, als dit… dan dat…, eerst dit… vervolgens dat…,<br />

In dromen en fantasieën ligt dat compleet anders. In dromen en<br />

fantasieën lijkt soms elke logica verloren te gaan: het ene moment lig je<br />

dood neer, en het volgende moment ben je weer in een gevecht<br />

betrokken. Dieren kunnen spreken en voorwerpen kunnen bewegen. Je<br />

kunt soms de binnen- en de buitenkant van een huis tegelijkertijd zien,<br />

groot en klein kunnen met elkaar verwisseld worden…<br />

Rita Ghesquiere (1998) geeft in een historische schets van de actuele<br />

thema’s in kinder- en jeugdboeken aan dat er in kinder- en jeugdboeken<br />

tegenwoordig weer volop ruimte is voor fantasie en verbeelding.<br />

Ze verwijst daarbij naar Roald Dahl als trendsetter. Deze auteur geeft de<br />

kinderen de fantasie als wapen mee, om het met succes te kunnen<br />

opnemen tegen negatieve krachten en grote machten. Denk maar aan<br />

hoe Mathilda zich een weg vindt in een wereld die geregeerd wordt<br />

door volwassenen, en die voor kinderen extreem saai en afstompend is.<br />

Misschien kan er niet alleen in dromen, maar ook in fantasieverhalen iets<br />

opgelost of beheerst worden, wat in de realiteit niet zo gemakkelijk te<br />

beheersen is.<br />

Wat in droom, fantasie en verbeelding op het eerste gezicht een<br />

afwezigheid van elke logische redenering lijkt, is echter een uiting van<br />

een eigen, zeer specifieke wijze van redeneren. Dit wordt een ‘prelogisch<br />

redeneren’ of een ‘primair procesdenken’ genoemd. Het is een redeneren<br />

waarin emoties, gedachten, herinneringen en impulsen op een heel<br />

16


eigen wijze met elkaar vermengd worden en tot uiting komen op een<br />

creatieve en symbolische manier. Dergelijke ‘prelogische’ creatieve en<br />

symbolische processen vinden we ook terug in mythen, poëzie en kunst.<br />

De dierenverhalen van Max Velthuijs zijn daarvan een illustratie. In deze<br />

verhalen raken dieren in situaties verzeild die voor kinderen erg<br />

herkenbare emoties evoceren.<br />

Het verhaal over Eend en Vos begint als volgt:<br />

Een eend ging eens een eind wandelen.<br />

Het was lekker weer en ze voelde zich blij en zorgeloos.<br />

Eend blijft zich echter niet zo zorgeloos voelen wanneer ze Vos ontmoet,<br />

die in haar een lekker hapje ziet.<br />

Eend bedenkt hoe ze aan Vos kan tonen dat ze zich niet zomaar laat<br />

opeten. Ze graaft een kuil voor hem.<br />

Vos valt in de diepe kuil en brult woedend dat hij eruit wil gehaald<br />

worden. Eend wil dit slechts doen wanneer Vos belooft haar niet op te<br />

eten. Eend wil hem er wel uit halen, maar ze is niet zo gerust in hoeveel<br />

het woord van een hongerige Vos waard is. Ze zorgt dus voor heel veel<br />

eten, wanneer ze hem bevrijdt.<br />

Vos, die weet wat hij heeft aan Eend, sluit dan vriendschap met haar.<br />

Eend, zich bewust van haar zwakke positie tegenover Vos, blijft alert:<br />

‘Eendje’, zei Vos voldaan, toen hij zijn buikje rond had gegeten,<br />

‘ik hou van je.Wil je met me trouwen?’<br />

‘Nee’, zei de eend,‘ik trouw niet met je.<br />

Vossen houden te veel van eenden.<br />

Maar vrienden kunnen we wel zijn.’<br />

In deze dierenverhalen van Max Velthuijs worden, net als in<br />

kinderdromen, allerlei moeilijke situaties verbeeld en worden er<br />

metafore oplossingen gezocht. Dit verhaal zou een metafoor kunnen zijn<br />

voor wat kinderen vaak meemaken: je vertrekt argeloos en blijgezind<br />

naar school, en iemand pakt je knikkerzakje af. Of iemand scheldt je uit<br />

voor ‘werkman’ omdat je het verkeerde hemd aan hebt, of voor ‘meisje’,<br />

omdat je krullend haar hebt. Wat doe je dan? Hoe vind je daar een<br />

oplossing voor? Hoe zorg je voor jezelf en voor goede relaties wanneer<br />

je zo klein en machteloos wordt gemaakt?<br />

Niet alleen dromen, maar ook verhalen kunnen het kind via metafore<br />

oplossingen opnieuw een gevoel van beheersing, een gevoel van de<br />

situatie aankunnen, bezorgen. We komen hiermee bij een belangrijk facet<br />

van de logica die in dromen en fantasieën aan de orde is. Wat onlogisch<br />

lijkt, volgt immers een eigen logica. Het gaat hier namelijk om een in de<br />

emotie gefundeerde logica, een logica die gevoelens en angsten betreft<br />

die, hoe onlogisch en absurd ze soms ook lijken, toch heel vertrouwd zijn.<br />

Zo weten we allemaal wel dat elk ongeboren kindje uit moeders schoot<br />

zal komen en geboren zal worden, toch hebben we ons ook allemaal<br />

ooit wel eens afgevraagd: stel… Over die vraag, ‘stel…’ gaat het prentenboek<br />

Kindje van Fran Manushkin (1998). In Kindje praat moeder al<br />

wandelend in het bos tegen haar ongeboren baby:<br />

‘Kindje, er bloeien allemaal gele bloemetjes in het gras.Als je geboren bent, kun je ze zelf zien.’<br />

‘Ik wil niet geboren worden,’ zegt het kindje.<br />

‘O jawel, je moet geboren worden!’ zegt mama.<br />

‘Mooi niet, ik blijf hier lekker zitten,’ zegt het kindje.<br />

Mama schrikt.<br />

‘Hoe moet dat nu?’ denkt ze.‘Ik kan toch niet eeuwig met een kindje in mijn buik<br />

rondlopen?’<br />

Charles Michels’ prachtige illustraties bij het boek beklemtonen het<br />

droomkarakter van dit verhaal. Je kunt in moeders buik kijken, waar een<br />

kindje arrogant kijkt en ‘nee’ zegt tegen de wetmatigheden van het leven.<br />

Ook Mijn vader van Toon Tellegen omvat een overvloed aan elementen die<br />

ook ‘droomelementen’ zouden kunnen zijn omwille van hun eigen<br />

logica, en ook dit boek gaat over de intense gevoelswereld die kinderen<br />

ervaren ten opzichte van die grote volwassenen: over hoe het voelt van<br />

‘klein’ te zijn tussen ‘grote’ mensen.<br />

Een fragment ter illustratie.<br />

Mijn vader is heel lang.<br />

Hij is zó lang dat ik, als ik hem iets wil vertellen, helemaal naar boven moet klimmen.<br />

Dat is een heel eind.Vooral van zijn broeksriem tot zijn kin is het ver.<br />

Meestal kom ik buiten adem bij zijn oor aan. En dan ben ik altijd vergeten wat ik vertellen<br />

wou. Dan sta ik daar wat verloren bij zijn schouder.<br />

‘Ja?’ vraagt mijn vader.<br />

‘Nou ja,’ zeg ik maar.‘Ik dacht, ik ga maar een eindje lopen, en toen kwam ik hier terecht.’<br />

‘Wou je me iets vragen?’<br />

‘Nee, dat geloof ik niet, nee.’<br />

‘O.’<br />

Ik rust op zijn schouder uit. Met mijn rug tegen zijn nek.Vanaf zijn schouder kijk ik over de<br />

hele wereld heen.<br />

Ik denk dat mijn vader de machtigste man van de wereld is. Ik weet dat niet zeker, maar één<br />

moet er de machtigste zijn. In een kudde olifanten is één olifant de machtigste.Altijd. Onder<br />

de mensen is mijn vader dat.Waarom niet?<br />

En soms herinner ik me plotseling wat ik hem vragen wou:‘Is er nog iemand groter dan jij?’<br />

Auteurs die fantasieverhalen voor kinderen schrijven, spelen vaak met die<br />

logica van ons denken. Ze lijken gemakkelijk te kunnen overstappen van<br />

de ene logica in de andere en op die manier een droomwereld te<br />

kunnen creëren, die kinderen aanspreekt. Je weet soms niet meer waar<br />

de realiteit eindigt en waar de droom begint. In Lewis Carolls klassieker<br />

Alice in Wonderland weet je als lezer soms niet meer of je waakt of slaapt, en<br />

ook in Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom gebeurt iets vergelijkbaars.<br />

Ook auteurs die voor jonge kinderen, met name peuters en kleuters,<br />

schrijven, laten soms de ene logica overvloeien in de andere. Zo laat<br />

Miep Diekman (1996) in haar bundel versjes voor peuters Ik zie je wel, ik<br />

hoor je wel het bed spreken tot het kind. Tot slot dan ook dit versje van<br />

haar, omdat ik me geen mooiere manier kan voorstellen om binnen te<br />

glijden in de droomwereld, dan wanneer je daartoe verwacht en<br />

uitgenodigd wordt door je eigen bed:<br />

Schone handjes<br />

Schone tandjes<br />

Schoon gezicht<br />

De dag gaat dicht<br />

Uit is het licht<br />

Hallo, zegt het bed,<br />

Ben je daar weer?<br />

Want ik dacht net<br />

Jij komt niet meer<br />

Kom er maar lekker onder gekropen<br />

Morgenvroeg gaat er weer een dag open<br />

Nicole Vliegen<br />

Nicole Vliegen is kinderpsychologe en werkt in Leuven bij het Instituut<br />

voor Kinderpsychotherapie.<br />

17


Bibliografie<br />

D. Cushway en R. Sewell, Counselling with Dreams and Nightmares,<br />

London/Newbury Park/New Delhi: Sage Publications, 1992.<br />

Miep Diekman, Ik zie je wel, ik hoor je wel, Amsterdam/Antwerpen: Querido,<br />

1996.<br />

P. Garfield, Creative Dreaming, New York: Ballantine Books, 1974.<br />

P. Garfield. Your Child’s Dreams, New York: Ballantine Books, 1984.<br />

Rita Ghesquiere, Uit de kinderschoenen: drie decennia jeugdliteratuur.Actuele thema’s in<br />

kinder- en jeugdboeken: historische evolutie, Openbaar, 1998.<br />

Carl Jung, Man and his symbols, London: Picador, 1978.<br />

Carl Jung, Dreams, Henley: Ark Paperbacks, 1982.<br />

F. Manushkin, Kindje, Bloemendaal: Gottmer/Becht, 1998.<br />

Peter Smit, Eend leert vliegen, Serie Leesleeuw. Een samenwerkingsproject<br />

van de uitgeverijen Leopold/Elzenga, Querido en Zwijsen, 2000.<br />

S. Spiegel, ‘An alternative to dream interpretation with children’,<br />

Contemporary Psychoanalysis, 1994,Vol 30(2): 384-395.<br />

Toon Tellegen, Mijn vader, Amsterdam: Querido, 1996.<br />

Max Velthuijs, Het rode kippetje. Zes dierenverhalen, Amsterdam: Leopold, 1996.<br />

<strong>Dromen</strong> in mijn boekenkast<br />

Er is iets wat ik heel graag wil. Iets waar ik van droom. Gisteren was<br />

ik zooooo dicht bij de verovering, de verwezenlijking. Gisteren was ik<br />

er bijna. Kent u dat? En dan, vannacht had ik die droom.Vannacht<br />

droomde ik dat ik een e-mail kreeg van een vriendin, een<br />

betrouwenswaardige bekende. En ze schreef: ‘Afblijven!’ Levensecht<br />

zag die e-mail eruit. Zo echt als het flesje dat Alice op weg naar<br />

Wonderland vindt en waarop staat: ‘Drink me’. En Alice, die eigenlijk<br />

slaapt en dat flesje dus droomt, drinkt ervan, met de bekende<br />

gevolgen.<br />

Voor Literatuur<br />

In de eenentwintigste eeuw geven niet veel mensen nog toe dat ze<br />

geloven in dromen. Of dat ze er belang aan hechten. Dat is lang anders<br />

geweest. In sommige niet-westerse culturen bieden dromen toegang tot<br />

het goddelijke/geestelijke of vormen ze er een rechtstreeks contact mee.<br />

Bij indianenstammen in het noorden van Amerika wordt iedereen geacht<br />

te dromen. Het is een manier om zichzelf en de wereld te leren kennen.<br />

Bij de Carrier vertelde men elkaar die dromen om zo ‘beter’ te leren<br />

dromen en dus bepaalde gaven beter te ontwikkelen die via dromen<br />

werden doorgegeven.<br />

In Songlines beschrijft Bruce Chatwin, de Engelse reiziger-schrijver, de<br />

manier waarop de wereld tot stand is gekomen volgens de mythes van<br />

de Aboriginals, de oorspronkelijke bevolking van Australië. Legendarische<br />

wezens zwierven in de Droomtijd over het hele continent en zongen de<br />

naam van alles wat hun pad kruiste en zo zongen ze de wereld tot<br />

werkelijkheid. De Aboriginals gaan ervan uit dat er zich over heel<br />

Australië een netwerk van onzichtbare paden uitstrekt: de Droompaden,<br />

ofte ‘Songlines’.<br />

Al lang voor er sprake was van literatuur, vertelden mensen dromen.<br />

<strong>Dromen</strong> lieten toe dingen in een onbestemde, bekende en toch andere<br />

wereld te plaatsen. Het onderscheid tussen droom en werkelijkheid<br />

hoefde niet zo duidelijk te zijn. Het één kon niet zonder het ander,<br />

omdat het één betekenis gaf aan het ander. Of op zijn minst<br />

interpretatiemogelijkheden, eventueel zelfs richting of opdracht bood.<br />

<strong>Dromen</strong> in de literatuur zijn dus minstens zo oud als de literatuur zelf.<br />

(Ouder zelfs.)<br />

Sommige literatuur/sommige boeken zijn dromen: dromen van een<br />

betere wereld. Denk maar aan de bijbel – waar ook heel wat<br />

voorspellende dromen in voorkomen of in uitgelegd worden. Jozef<br />

bijvoorbeeld was een bekend dromenverklaarder. Een ander voorbeeld<br />

van zo'n droomboek, veel, veel later, is Marx’ Das Kapital. <strong>Dromen</strong> van een<br />

toekomst, beter en anders, gewenst.<br />

Fijn onderwerp<br />

<strong>Dromen</strong> in de literatuur, dromen in mijn persoonlijke boekenkast. Het<br />

leek me een fijn, vrolijk onderwerp. Ik dacht aan kleurige<br />

beschrijvingen, fantasievolle beelden, te gekke dingen die konden<br />

gebeuren etc. U weet wel, dromen als onschuldige kindertekeningen.<br />

Maar terwijl ik door mijn boekenkast snuisterde – en daar staat vooral<br />

proza in, geef ik toe –, kwam ik almaar meer boeken tegen waar bij<br />

nader inzien wel iets van een droom in zat, zij het helemaal anders dan<br />

ik me voorgesteld had. Het hing er maar van af hoe je ‘dromen’<br />

interpreteert. En het werd opeens veel moeilijker om iets te schrijven<br />

over ‘dromen in de literatuur’. Er bleken zoveel manieren te zijn om dit<br />

onderwerp aan te pakken. De verschillende manieren regen zich aan<br />

elkaar als beelden in een droom: met een onloochenbare interne logica,<br />

maar zonder dat je die echt in woorden kunt vatten. Maar aangezien ik<br />

geen sjamaan ben die zelf, laat staan met u, in en uit dromen kan<br />

stappen, kan ik u mijn bedenkingen alleen maar met woorden proberen<br />

te vertellen.<br />

18


Onderwerp in de literatuur<br />

Er zijn natuurlijk de dromen als onderwerp bij uitstek, als onderzoeksobject<br />

bij Freud en Jung. Zij wijdden heelder studies aan het fenomeen<br />

dromen. En als je in de bieb het trefwoord ‘dromen’ intikt, krijg je een<br />

ellenlange lijst dromenverklarende boeken, met van zeer onbetrouwbaar<br />

tot serieus klinkende titels. Maar we hadden het over literatuur.<br />

In House of Sleep van Jonathan Coe hebben alle hoofdpersonages iets met<br />

slaap en/of dromen: hetzij gebrek, hetzij teveel … Er is Terry die als<br />

student minstens veertien uur per etmaal slaapt, op jacht naar de perfecte<br />

wereld waar hij altijd van droomt, al kan hij zich 's ochtends alleen<br />

herinneren dat het perfect was. In een latere fase van zijn leven slaapt hij<br />

nog nauwelijks, workaholic als hij is. Het is pas wanneer hij voelt dat<br />

van hem verwacht wordt dat hij een zware taak op zich neemt dat hij er<br />

weer naar begint te verlangen eens lang en diep te slapen. (Vluchtreflex?)<br />

En er is Sarah die zo levensecht droomt dat ze werkelijkheid en droom<br />

door elkaar begint te halen, wat tot hilarische, maar ook pijnlijke<br />

situaties leidt.<br />

Eduardo Galeano noteert in zijn Boek der Omhelzingen, een boek vol<br />

geschiedenisjes, onder andere de dromen van zijn vrouw, kort en<br />

krachtig, mooi. ‘Helena – zijn vrouw – was in een rijtuig op weg naar<br />

het land, waar de dromen worden gedroomd. Naast haar op de bok zat<br />

het hondje Pepa Lumpen. Pepa droeg onder haar arm een kop, die in<br />

haar droom zou gaan werken. Helena had een enorme hutkoffer vol<br />

maskers en gekleurde doeken bij zich. De weg was vol mensen. Allemaal<br />

liepen ze naar het land van de dromen en maakten een hoop drukte en<br />

veel herrie bij het elkaar laten zien van de dromen die zij gingen<br />

dromen, zodat Pepa zat te mopperen omdat ze haar niet toestonden zich<br />

te concentreren zoals het moet.’ U kent dat vast, zo van die beeldrijke,<br />

maffe dromen met een sterke interne logica, maar waar je ’s ochtends –<br />

als je je er nog iets van herinnert, opschrijven, opschrijven – geen touw<br />

meer aan kunt vastknopen!?<br />

In Gioconda Belli’s De Bewoonde Vrouw komt Lavinia, het hoofdpersonage,<br />

haar overleden grootvader nog regelmatig tegen in haar dromen: ‘Zij<br />

stonden op een hele hoge berg met sneeuw op de top en lente op de<br />

hellingen. Grootvader bevestigde een paar enorme vleugels van witte<br />

veren op haar rug, dezelfde die zij in een paasprocessie had gedragen<br />

toen zij als engel verkleed meeliep, blies heel hard en gaf haar een<br />

duwtje om haar te laten vliegen. En in haar dromen vloog zij echt. Zij<br />

was gelukkig, voelde zich vogel, en zij voelde zich zeker, omdat haar<br />

grootvader daar hoog op de berg op haar wachtte en ervan genoot haar<br />

te zien vliegen. Maar de laatste tijd begon zij nachtmerries te krijgen,<br />

waarin de vleugels in aluminium veranderden en zij met veel geraas ter<br />

aarde stortte.’ De dromen van Lavinia vormen een link tussen het<br />

verleden en het heden. Ze verzorgen continuïteit, maar tegelijkertijd<br />

voegen ze ook een extra dimensie toe aan het hier en nu van Lavinia.<br />

Alsof de puzzelstukken waaruit haar wereld bestaat even in een andere<br />

constellatie worden gelegd, niet minder zinvol dan de samenstelling die<br />

ze gewend is, maar wel anders. De dromen gunnen de lezer ook een blik<br />

in de gevoelswereld van het hoofdpersonage, die daardoor handelingen<br />

en gedachten van Lavinia eerder of soms beter begrijpt of denkt te<br />

begrijpen dan Lavinia zelf.<br />

Nog zo’n boek waarin dromen een prominente rol spelen is De ondraaglijke<br />

lichtheid van het bestaan van Milan Kundera. Tereza heeft last van haar dromen,<br />

soms. Het zijn doorgaans geen fijne dromen. Ze weerspiegelen haar<br />

onzekerheden, haar angsten. Maar de verteller merkt op: ‘De droom is<br />

niet alleen een mededeling (een eventueel gecodeerde mededeling),<br />

maar ook een esthetische activiteit, een spel van verbeelding dat op<br />

zichzelf waarde heeft. De droom is er het bewijs van dat verbeelding, het<br />

dromen van iets dat niet gebeurd is, tot de diepste behoeften van de mens<br />

behoort. Hierin ligt de wortel van het verraderlijke gevaar van de droom.’<br />

<strong>Dromen</strong> als een van de diepste behoeften van de mens, van de mens van<br />

alle leeftijden. Neem nou Annetje Lie in Annetje Lie in het holst van de nacht<br />

van Imme Dros en Annemie Heymans. Annetje Lie wordt door haar<br />

vader bij haar oma gedropt. Die schijnt niet te weten wanneer Annetje<br />

Lie haar mamma of pappa zal terug zien. ’s Nachts zwerft het meisje<br />

rond in het holst van de nacht, in het gezelschap van de Muizenkoning<br />

en de Maan en nog vele anderen. De Vos bijvoorbeeld, die haar een<br />

rondleiding zal geven voor honderd haren. Hij trekt ze bij haar uit. ‘‘Au!’<br />

zegt ze honderd keer. ‘Wat is er toch, heb je ergens pijn?’ vraagt de Vos<br />

met de stem van pappa. ‘Ja pijn, au het doet pijn!’ De Vos buigt zich heel<br />

dicht over haar heen, zijn vlugge nagels trekken en trekken, zijn staart is<br />

heet als oma’s straalkachel.’ Na een poosje schijnt er geen eind meer te<br />

komen aan de nacht. En aan de dromen. En het is nog maar de vraag of<br />

Annetje Lie dat wel wil, want waar zal ze het meest gerustgesteld<br />

worden: in het de echte wereld of in haar dromenwereld, in het holst<br />

van de nacht? Het kan hard werken en hard afzien zijn, dat dromen.<br />

Literair-technische mogelijkheden<br />

Behalve als deel van het verhaal bieden dromen schrijvers ook heel wat<br />

literair-technische mogelijkheden. Het inpassen van dromen stelt de<br />

schrijver in staat weg te gaan van het reële, het realistische, het beperkte<br />

van het hier en nu in het boek. Het biedt de mogelijkheid een parallel<br />

universum te creëren. Men accepteert beter dat er absurde, ongehoorde<br />

dingen kunnen gebeuren, zonder dat die meteen een impact hebben op<br />

het leven van de personages en zonder dat de schrijver ervoor<br />

verantwoordelijk gehouden kan worden.<br />

Milan Kundera speelt daarmee in Identiteit. Een vrouw droomt (?) van een<br />

vroegere minnaar. Haar man merkt dat en speelt erop in door haar<br />

liefdesbrieven te sturen alsof ze van een geheime bewonderaar komen.<br />

De vrouw vertelt haar man er niets over. Uiteindelijk gaat ze op zoek<br />

naar haar vroegere minnaar en beleeft ze een wilde orgie. Of droomt ze<br />

daar alleen van? Of heeft haar man het allemaal gedroomd? <strong>Dromen</strong><br />

hebben het voordeel dat het concept an sich vertrouwd is, inclusief het<br />

vage, het vertrouwd-vreemde, waar de schrijver dan weer heel ver kan<br />

gaan in het spelen met dat ‘vreemde’.<br />

Alice in Wonderland - Werkelijkheid versus Droom<br />

Hét voorbeeld van een droomboek is natuurlijk Alice in Wonderland.<br />

Dat Alice droomt, wordt pas geëxpliciteerd op de laatste pagina’s. Haar<br />

zus maakt haar wakker, luistert naar Alice die haar droom vertelt en<br />

begint, nadat ze haar zusje heeft weggestuurd, zelf te dromen. Eerst over<br />

Alice zelf, later ook de droom die Alice haar net verteld heeft. Maar ‘zo<br />

bleef ze zitten met gesloten ogen, en waande zichzelf half in<br />

Wonderland, al, wist ze wel dat zij ze maar open hoefde te doen om<br />

alles weer saaie werkelijkheid te laten worden – het gras zou gewoon<br />

ritselen in de wind, en de vijver rimpelen tegen het wuivend riet – de<br />

rinkelende theekopjes zouden veranderen in tinkelende schaapsbellen, en<br />

het schelle geschreeuw van de Koningin in de stem van de herdersjongen<br />

– en het niezen van de baby, de gil van de Griffioen en al de<br />

andere vreemde geluiden zouden (wist ze) veranderen in het verwarde<br />

rumoer van de boerderij in vol bedrijf.’<br />

‘Saaie werkelijkheid’ in tegenstelling tot de opwindende droomwereld.<br />

Het is een tegenstelling die wel vaker voorkomt: in dromen zijn mensen<br />

vrij(er), het is er spannender, onvoorspelbaarder. Kinderen zijn er<br />

doorgaans dol op. Maar net die onvoorspelbaarheid in een droom en,<br />

vooral, het moment waarop de scheiding tussen droom en realiteit<br />

minder duidelijk wordt, maken sommige dromen ook angstaanjagend,<br />

ook – misschien wel vooral – voor volwassenen.<br />

19


Alice zelf raakt even in paniek wanneer in het tweede deel, Through the<br />

looking glass, Tweedledum haar zegt dat ze alleen maar bestaat in de droom<br />

van de Rode Koning, terwijl Alice, net zoals de lezer ‘weet’ dat zij het is<br />

die van de Rode Koning droomt.Verwarrend en beangstigend: Alice<br />

maant Tweedledum aan om wat zachter te praten of hij maakt de Rode<br />

Koning nog wakker. ‘‘Well, it’s no use your talking about waking him’,<br />

said Tweedledum, ‘when you’re only one of the things in his dream.You<br />

know very well you’re not real.’ – ‘I am real!’ said Alice, and began to<br />

cry. – ‘You won’t make yourself a bit reallier by crying,’ Tweedledee<br />

remarked: ‘there’s nothing to cry about.’ – ‘If I wasn’t real’, Alice said –<br />

half-laughing through her tears, it all seemed so ridiculous – ‘I shouldn’t<br />

be able to cry.’ – ‘I hope you don’t suppose those are real tears?’<br />

Tweedledum interrupted in a tone of great contempt.’ En dan schudt<br />

Alice de paniek af en wordt ze weer praktisch.<br />

Grote mensen gaan er doorgaans prat op dat ze het onderscheid kunnen<br />

maken tussen droom en werkelijkheid. Maar is dat wel zo? Plato<br />

beschreef al hoe Socrates beredeneerde dat we nooit zeker kunnen zijn<br />

hoe echt onze werkelijkheid is en hoe ‘onecht’ onze dromen zijn.<br />

Wereldverbeteraars<br />

Hoe echt of onecht, hoe mogelijk of onmogelijk. Nog een soort dromen<br />

zijn die van de wereldverbeteraars, de visionairen. Mary Shelleys<br />

Frankenstein is een boek dat bulkt van de dromers. En vaak met desastreuze<br />

gevolgen.<br />

Walton Saville, de zeeman die Victor Frankenstein vindt in Rusland, waar<br />

hij achter zijn creatie aan zit om hem te vernietigen, wordt, net zoals<br />

Victor Frankenstein voortgedreven door een droom. Saville werd<br />

geïnspireerd door de boeken over grote ontdekkingsreizigers. Als kind<br />

wilde hij al niets liever dan in hun voetsporen treden. Dat mocht niet<br />

van zijn vader. Hij verbeet zijn teleurstelling en dacht er even over om<br />

schrijver te worden. Toen hij daar het talent niet voor bleek te hebben,<br />

was dat even zwaar slikken. Weer een droom de mist in. Door<br />

omstandigheden slaagt hij er dan toch in zijn jongensdroom te<br />

verwezenlijken en ontdekkingsreiziger te worden en op een van die<br />

tochten leert hij dus Victor Frankenstein kennen. Frankenstein wilde de<br />

pijn van het verlies van een geliefd persoon voorgoed de wereld<br />

uithelpen door mensen weer tot leven te kunnen wekken. Hij creëerde<br />

een monster.Victors droom doodt wat Victor het liefst is.Victor, door<br />

scha en schande geleerd, waarschuwt Walton dan ook zijn droom niet<br />

ten koste van om het even wat na te jagen. Want een droom kan je boven<br />

het hoofd groeien.<br />

‘…nothing contributes so much to tranquillise the mind as a steady<br />

purpose – a point on which the soul may fix its intellectual eye. This<br />

expedition has been the favourite dream of my early years. I have read<br />

with ardour the accounts of the various voyages which have been made<br />

in the prospect of arriving at the North Pacific Ocean through the seas<br />

which surround the pole.You may remember that a history of all the<br />

voyages made for purposes of discovery composed the whole of our<br />

good Uncle Thomas’s library. My education was neglected, yet I was<br />

passionately fond of reading. These volumes were my study day and<br />

night, and my familiarity with them increased that regret which I had<br />

felt, as a child, on learning that my father’s dying injunction had<br />

forbidden my uncle to allow me to embark in a seafaring life. These<br />

visions faded when I perused, for the first time, those poets whose<br />

effusions entranced my soul and lifted it to heaven. I also became a poet<br />

and for one year lived in a Paradise of my own creation; I imagined that<br />

I also might obtain a niche in the temple where the names of Homer<br />

and Shakespeare are consecrated.You are well acquainted with my failure<br />

an how heavily I bore the disappointment. But just at that time I<br />

inherited the fortune of my cousin, and my thoughts were turned into<br />

the channel of their earlier bent.’<br />

In dromen denken we de wereld, het onwereldse en onszelf aan te<br />

kunnen. Dat is een reden waarom het er heerlijk toeven is. Denkt u maar<br />

aan Casper, van de strip Casper en Hobbes. Hij delft dan misschien wel altijd<br />

het onderspit tegen zijn schooljuf, maar hebt u die dinosaurussen waar<br />

hij het tegen durft op te nemen al eens goed bekeken? En hoeveel verre<br />

planeten, bevolkt door afschuwelijke monsters, heeft hij al niet ontdekt?<br />

Uit een kindermond vinden we die verhalen leuk. Het is kinderen<br />

toegestaan te dromen, dat wil zeggen zolang ze hun huiswerk maar<br />

maken, zou de moeder van Casper zeggen. Of zolang ze er niet<br />

ongelukkig van worden, zoals Adrian Mole die als 14, 3/4-jarige<br />

frustrerend lang alleen van Pandora kan dromen. Want de werkelijkheid<br />

gaat – volgens de volwassenen – toch nog altijd voor op dromen.<br />

The American Dream<br />

Al is dat makkelijker gezegd dan gedaan. Hoeveel ouders laten zich niet<br />

weleens meeslepen door hun dromen voor/over hun kinderen, en<br />

vergeten nog te luisteren of te kijken naar de mogelijkheden en de<br />

wensen van die kinderen zelf? Maar niet alle volwassenen slagen er even<br />

goed in hun wensen, hun dromen niet voor werkelijkheid te nemen.<br />

Denk maar aan de dromen die ouders hebben over/voor hun kinderen.<br />

Of een volk over zijn eigen natie. De discrepantie tussen droom en<br />

werkelijkheid, tussen dromen voor jezelf en voor anderen, tussen ruimte<br />

laten voor het toeval en doelgericht naar iets toe werken, is dankbare stof<br />

voor drama.<br />

Ouderlijke dromen in combinatie met een ‘nationale’ droom, the<br />

American Dream, vormen de essentie van The death of a Salesman van Arthur<br />

Miller. In The death of a Salesman beschuldigt zoon Biff zijn vader, de<br />

verkoper, ervan hem zijn hele leven vol hete lucht gepompt te hebben.<br />

‘I never got anywhere because you blew me so full of hot air I could<br />

never stand taking orders from anybody! That’s whose fault it is!’<br />

Zijn vader droomde een toekomst voor Biff die niks met Biffs mogelijkheden,<br />

laat staan wensen te maken had. De droom van geld en status,<br />

verworven door hard werken en uitblinken, is zo sterk dat de vader niet<br />

bereid is hem op te geven. Hij neemt hem mee in zijn graf nadat Biff er<br />

zich aan ontworsteld heeft. Zijn andere zoon neemt de fakkel van hem<br />

over. The American Dream, maar ook de dromen van ouders voor hun<br />

kinderen. Hun eigen (gefrustreerde) dromen die ze projecteren op hun<br />

kinderen.<br />

Ook in De Republiek van <strong>Dromen</strong> van Nelida Pinon, waarin een geschiedenis<br />

van Brazilië wordt geschetst aan de hand van vier generaties binnen één<br />

familie, snijdt het mes aan twee kanten. De (vaak overgeërfde) dromen<br />

blijken net zo vaak tot vervreemding, apathie en frustratie te leiden als<br />

tot revolutie, actie en verandering.<br />

<strong>Dromen</strong> intomen<br />

Als volwassene word je verondersteld je dromen te kunnen intomen. Of<br />

tenminste een onderscheid te kunnen maken tussen werkelijkheid en<br />

dromen. We schudden wat meewarig het hoofd bij mensen die het<br />

dromen niet kunnen laten. Die lopen met hun hoofd in die wolken, die<br />

staan niet met beide voeten op de grond. In het strengste geval doen we<br />

het af als ‘vluchtgedrag’, de werkelijkheid niet aankunnen. De dromers in<br />

boeken slagen er nog in sympathie op te wekken, bewondering<br />

misschien zelfs voor zover we onszelf ervan kunnen overtuigen dat ze<br />

het toch maar goed bedoelen en moedig zijn door tegen de stroom in te<br />

roeien, standvastig te zijn.<br />

Maar net zo goed wekken consequente dromers vaak jaloezie op,<br />

frustratie, weerstand. Toch wanneer je dromen beschouwt als een kracht.<br />

Waar halen ze het? De ambitie, het lef, de overtuiging, vooral de visie?<br />

20


Wie een droom heeft en ervoor gaat, maakt vijanden.<br />

Ik denk aan Thomas S., die in City of Light de eerste waterkrachtcentrale<br />

bouwt bij de Niagara-watervallen, in het begin van deze eeuw.<br />

Hij droomt ervan alle Amerikanen gratis van elektriciteit te voorzien.<br />

Dat zou betekenen dat meer mensen kunnen leren lezen en schrijven,<br />

dat er minder ogen verknoeid worden door naaiwerk bij slecht licht<br />

enzovoort. Maar dat is buiten de investeerders gerekend die alleen aan<br />

hun winsten denken en er dus op uit zijn Thomas S. uit zijn droomwereld<br />

te helpen. Nogal hardhandig.<br />

De dromer bij uitstek is natuurlijk Cervantes’ Don Quichote: vechter<br />

tegen windmolens, dreaming the impossible dream, zoals het heet in de<br />

musical-versie. Wie laat zich niet graag eens meeslepen door zo’n<br />

gepassionneerd dromer? Ontroerend toch, iemand die nog durft te<br />

dromen?<br />

Eventjes maar, natuurlijk, louter in een boek of bij een voorstelling, want<br />

we zijn toch allemaal zo realistisch en zo werkelijkheidsgebonden.<br />

Er zijn dingen die kunnen en er zijn dingen die niet kunnen. En als je<br />

oud, slim, ervaren, volwassen,… genoeg bent, ken je het verschil tussen<br />

beiden. En maar goed ook. Toch?<br />

plezier in dromen en boeken vastbijt. Ik garandeer u: de smaak laat u<br />

nooit meer los!<br />

Annelies Beck<br />

Annelies Beck is Ter Zake-journaliste en literatuurverslaafde.<br />

Duo’s<br />

Kijk, en dan wordt het allemaal minder zwart-wit. <strong>Dromen</strong> roepen in de<br />

eerste plaats positieve associaties op. Bij nader inzien blijkt er voor elke<br />

positieve associatie ook een negatieve pendant te zijn.Voor beide<br />

elementen kan je volgens mij in de literatuur voorbeelden vinden.<br />

Om maar te zeggen: dromen blijken een heel complex thema te zijn.<br />

Al lezend vond ik telkens nieuwe duo’s en u kunt er vast nog verzinnen.<br />

Misschien inspireert het lijstje u voor de komende <strong>Jeugdboekenweek</strong>?<br />

realistisch / onrealistisch (contradictio in terminis)<br />

echt / onecht<br />

mogelijkheid / onmogelijkheid<br />

saai / leuk, spannend<br />

voorspelbaar / onvoorspelbaar<br />

angst / durf<br />

hoop / teleurstelling<br />

vlucht / confrontatie<br />

kracht geven / frustreren, verlammen, buiten de wereld zetten<br />

eigen / anderen<br />

leeftijd / leeftijdsloos (toegestaan)<br />

doel / dwalen<br />

richting / richtingloosheid<br />

redelijkheid / onredelijkheid<br />

haalbaar / onhaalbaar<br />

controleren / toeval<br />

inspirerend / verlammend<br />

Conclusie<br />

Ik wou dus iets heel graag. En misschien lukt het nog die droom te<br />

realiseren, als ik veel geduld heb, er hard voor werk, geluk heb<br />

enzovoort.<br />

Of misschien slaat de teleurstelling, de waarheid, de mislukking mij<br />

binnenkort keihard in het gezicht. Spat de droom uit elkaar. Dat kan.<br />

Dat is misschien het verschil tussen dromen in je eigen hoofd en<br />

dromen in boeken. In boeken zijn de gevolgen voor een ander, daar is<br />

het veilig dromen. Maar hoe dan ook: voor dromen én boeken geldt<br />

hetzelfde als voor het koekje dat Alice vindt met de boodschap: ‘Eet mij’.<br />

Groei je net als Alice boven jezelf uit of hou je er een wrange smaak aan<br />

over?<br />

Je weet pas wat ze waard zijn, wat het effect is als je er ook in durft<br />

bijten. Ik hoop dat u zich de komende <strong>Jeugdboekenweek</strong> met veel<br />

21


Legende bij de lessuggesties<br />

Lezen,Voorlezen, Hardop lezen, Stil lezen<br />

Filosoferen<br />

Drama, Improvisatie, Uitbeelden, Poppenkast, Theater<br />

Creatief Schrijven<br />

Handen uit de mouwen<br />

Muziek<br />

Fantaseren<br />

23


<strong>Dromen</strong> vertellen mijn verhaal<br />

Ideeënbrief bij het kleuterboekje Mijn broer<br />

Samengesteld door Sandrine Lambert en Hilde Paesen<br />

Over de samenstellers<br />

Hilde Paesen studeert Germaanse filologie aan de KUL. Zij is redactrice<br />

van het natuurtijdschrift Het piepertje voor kinderen van 8 tot 13 jaar en<br />

(hoofd)monitrice van de speelpleinwerking ‘De Mallemolen’.<br />

Sandrine Lambert studeerde Beeldende Kunsten en Vrije Grafiek en is<br />

kleuterleidster. Zij stelt regelmatig tentoon met poppen, teksten en<br />

schilderijen.<br />

24 – Kleuterboekje


Wat betekent dromen voor kleuters?<br />

Er is een groot verschil tussen 2,5- en 3-jarigen, 4-jarigen of 5-<br />

jarigen. 2,5- en 3-jarigen, de peuters, zijn nog heel erg ik-gericht.<br />

Hun dromen beperken zich dus tot het kleine wereldje dat ze kennen:<br />

hun huis, hun tuin, hun school, hun juf, de dokter, bepaalde familieleden,…<br />

<strong>Dromen</strong> is voor hen geborgenheid, warmte, een knusse plek<br />

met vertrouwde voorwerpen.<br />

4-Jarigen kunnen al goed fantaseren. Ze zijn helemaal gefascineerd<br />

door figuren als heksen, spoken, tovenaars, zeerovers,… Soms zijn ze<br />

wel bang van dit soort wezens. Ze kunnen zich al veel beter inleven in<br />

een andere persoon dan 3-jarigen en hun leefwereld heeft zich<br />

uitgebreid.<br />

5-Jarigen beginnen zich bewust te worden van hun eigen kunnen.<br />

Ze krijgen interesse voor de wereld rondom hen. Ze zijn vaak ook<br />

leergierig. Daardoor spreken thema’s als andere culturen, het nieuwsbericht,<br />

ruimtevaart, treinen, vliegtuigen,… deze kleuters aan.<br />

Hoe spelen we hierop in?<br />

Het is van groot belang om in te spelen op het thema ‘dromen’ zoals<br />

deze kleuters ‘dromen’ beleven. Hoewel ‘dromen’ iets is wat vooral in<br />

het hoofd gebeurt laten we kleuters actief omgaan met het thema. Bij<br />

de drie leeftijdsgroepen bieden we allerlei zachte en knusse<br />

materialen aan, wat zeker de ‘droomsfeer’ ten goede zal komen.<br />

Signalen van kleuters zelf mogen we bij dit thema niet negeren. Als<br />

kleuters met een aandachtig oog begeleid worden, kunnen ze zelf heel<br />

veel inbreng hebben in het thema.<br />

De activiteiten hieronder spelen in op de belevingswereld van de<br />

kleuters.<br />

Sfeerschepping<br />

Je kunt vooraf, tijdens het onthaal of in een georganiseerd kringgesprek,<br />

met de kleuters spreken over hun dromen (afhankelijk van de groep en<br />

de leeftijd van de kleuters zal dit gesprek rijke ideeën opleveren of nog<br />

erg oppervlakkig blijven).<br />

De kleuters kunnen suggesties doen over sfeervolle aanpassingen in de<br />

klas. Als het gaat om erg jonge kleuters of een groep die niet zo mondig<br />

is, kan bijvoorbeeld een pop de ideeën (van de juf) ter sprake brengen.<br />

De kleuters kunnen hierop reageren. Op die manier kan gezorgd worden<br />

voor een gepaste inkleding, waar de kleuters zoveel mogelijk bij<br />

betrokken zijn.<br />

Knuffelhoek<br />

Gebruik lappen, dekens, zachte materialen, knuffeldiertjes,…<br />

Donkere hoek<br />

De donkere hoek wordt afgeschermd met zwart plastic, doeken of karton<br />

(afhankelijk van de leeftijd van de kleuters; zijn ze nog een beetje bang?<br />

Willen ze het wel zo donker?). Er zijn ook zaklampen.<br />

Luisterhoek<br />

Zachte muziek speelt; samen met de kleuters kun je een geluidsmontage<br />

maken rond het verhaal van Jaak Dreesen en Erika Cotteleer.<br />

Droombak<br />

In plaats van een maïsbak of zandbak, kan deze bak gevuld worden met<br />

zachte materialen: wattenpropjes, kleine restjes stof of garen.<br />

Documentatiemappen<br />

Eventueel met de kleuters aangelegd rond dromen (natuur, speelgoed,<br />

lekker eten, speeltuin, andere culturen,…).<br />

Spiegels<br />

De verkleedkoffer kan wat meer aandacht krijgen, door ook mooie, grote<br />

doeken aan te bieden. Natuurlijk zijn er ook spiegels om jezelf in te<br />

bekijken en te dromen dat je een prinses bent.<br />

Boekenhoek<br />

Verrijkt met boeken over dromen (ruime interpretatie).<br />

Kleuterboekje – 25


Mijn broer<br />

Het verhaal van Jaak Dreesen en Erika Cotteleer<br />

Inhoud<br />

Een jongen krijgt er een nieuw zusje bij. Het is een heel mooi zusje,<br />

mama is er veel mee bezig. Maar hij had veel liever een broer gehad.<br />

Wanneer hij in bed ligt, droomt hij over zijn broer, over wat ze allemaal<br />

zouden doen. Een zacht boekje over jaloezie en hoe dromen daarmee<br />

omgaan.<br />

Met heel wat van de elementen uit het verhaal kun je aan de slag. In het<br />

verhaal komt een bos voor met wilde dieren, een veer, mama die het<br />

kindje voedt, het kind in bed (met een kussen, warme dekens,…), een<br />

broertje, melk, de wangetjes van Hanna, ‘slaapwel’, raam, wind, wolken,<br />

bed, slapen, dromen, bos, bomen, struiken, geritsel van bladeren, haas,<br />

eng, bang, een sterke broer die niet bang is, beren, everzwijnen,<br />

leeuwen, tijgers, donker, koud, takken, wind, bomen, waaien, lawaai van<br />

vechtende vogels, vogelveer, broekzak, wakker worden, opstaan, babygeluidjes,<br />

denken maar niet zeggen, verbaasd, lachen, een cadeautje voor<br />

zusje. Genoeg om er een dromerige periode van te maken…<br />

Andere boeken van Erika Cotteleer<br />

De gele vlechten, Clavis, 1998<br />

Ventje aan zee, Clavis, 1999<br />

En alles is echt waar (met woorden van André Sollie), De Eenhoorn, 2000<br />

Over de auteur<br />

Jaak Dreesen werd geboren in Bocholt op 24 januari 1934. Hij studeerde<br />

aan de handelsschool in Gent. In 1960 werd hij journalist bij het<br />

gezinsweekblad De Bond. Hiervoor schreef hij columns, beschouwingen<br />

en interviews. Later werd hij hoofdredacteur van het blad. Jaak Dreesen<br />

is getrouwd en woont in Leefdaal. Hij is opa van heel wat kleinkinderen.<br />

Hij debuteerde toen hij 44 was met het boek Zand erover.<br />

De thema’s die vooral in zijn boeken aan bod komen zijn: mensen en<br />

milieu, oorlog, de relatie van kinderen met hun (groot)ouders, liefde,<br />

geborgenheid, vertrouwen, ziek zijn,… Verder spelen dromen een<br />

belangrijke rol in zijn boeken. De stijl van Jaak Dreesen is sober en<br />

poëtisch. Het gaat bij hem meer om het innerlijke van de mens dan om<br />

spannende avonturen. Naast kinderboeken schreef hij ook boeken voor<br />

adolescenten, hoorspelen en liedteksten. Jaak Dreesen kreeg meermaals<br />

een bekroning voor zijn werk.<br />

Andere boeken van Jaak Dreesen<br />

Moen, de trommelaar, Averbode, 1997<br />

Houden van, Averbode, 1997<br />

Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998<br />

Zeg me dat het niet zal sneeuwen!, Averbode, 1998<br />

Mijn eerste bijbel, Averbode, 1998<br />

Mijn beer, Averbode, 1999<br />

Rook en de geur van rozen, Facet, 2000<br />

Er was eens een jongen op zoek naar nooit meer alleen, Lannoo, 2000<br />

Over de illustrator<br />

Erika Cotteleer werd in 1972 geboren in Kapellen. Ze studeerde<br />

grafische vormgeving en reclame. In 1991 behaalde ze het diploma<br />

‘Beeldende Kunsten’ aan het Heilig Pius X-instituut in Antwerpen.<br />

In 1995 behaalde ze haar meestergraad aan de Koninklijke Academie van<br />

Schone Kunsten in Antwerpen.<br />

Ze werd bekroond met de ‘Prijs Club der XII’ en met de ‘Prijs Artistieke<br />

Stichting Horlait Dapsens’, beide in 1995.<br />

De tekenstijl van Erika Cotteleer is zeer direct: zwarte inktlijnen, egaal<br />

geschilderd in soms verrassende kleurcombinaties. Soms ook schilderachtig<br />

met of zonder collages of combinaties van verschillende<br />

technieken zoals bijvoorbeeld inkt en houtskool, plakkaatverf en acryl.<br />

26 – Kleuterboekje


Werken met het verhaal<br />

De kleuterleidster toont kleine kaartjes met dezelfde prenten. Wie de<br />

prenten op zijn kaart vindt, mag het geluid van het dier nabootsen.<br />

Als het juist is, leg je het kaartje omgekeerd op de prent.<br />

Voorlezen<br />

In een knusse boekenhoek staat een wieg, liggen herfstbladeren en een<br />

veertje. Kunnen de kinderen een verhaal bedenken? Wat gebeurt er in dit<br />

verhaal met deze drie elementen?<br />

Lees nu het verhaal sfeervol voor. Zorg voor een zacht lampje, zachte<br />

kussens en een heldere stem.<br />

Kringgesprek<br />

Dit verhaal nodigt zeker uit om van gedachten te wisselen.Voor de<br />

jongste kleuters wordt zo beslist vanalles duidelijker.<br />

Waarover gaat dit verhaal?<br />

Wie heeft al een zusje of een broertje?<br />

Vind je dat fijn?<br />

Hoe voelde dat om er plots iemand bij te hebben?<br />

Wat gebeurt er in het bos?<br />

Is dat echt?<br />

En vanwaar komt die veer op het einde van het verhaal?<br />

Begrijpen<br />

Vergroot de prenten van Erika Cotteleer uit en laat de kleuters het verhaal<br />

reconstrueren aan de hand van de prenten. Kunnen ze het verhaal<br />

navertellen? Dan begrijpen ze wellicht ook wat er in het verhaal gebeurt.<br />

Randactiviteit<br />

Als randactiviteit kun je samen koude pudding van melk (zoals het<br />

kindje ook melk drinkt) maken. Muziek is ook belangrijk om te dromen.<br />

Laat een zacht muziekje spelen. Of de kleuters kunnen vogels imiteren<br />

uit de droom.<br />

Je kunt poppen maken met doekjes en met garen. Speel met de kinderen<br />

het verhaal na.<br />

Spiegelbeeld: Graag een broertje? Maak een ‘spiegelbeeld-tekening’<br />

Inleiding: korte bespreking over broers en zussen van de kleuters.<br />

Misschien zijn er kinderen die – net zoals in het verhaal – graag nog een<br />

broertje of zusje zouden willen. We kunnen er eentje knutselen, dat is<br />

niet echt, maar je kunt dan nog beter dromen.<br />

Elke kleuter krijgt een tekenblad en vouwt dit dubbel. Er wordt dikke<br />

plakkaatverf aangeboden om op één helft een zelfportret te maken.Vóór<br />

de verf droog is, vouwen we het blad dicht en drukken er stevig met<br />

onze hand op. Als we het blad openvouwen hebben we een tekening met<br />

twee broers of twee zussen.<br />

Een minibos<br />

We willen graag een bos in de klas. Maar kan dat wel? Ja hoor! We<br />

maken een minibos. Een grote stevige kist wordt met plastic bekleed en<br />

met aarde gevuld. De kleuters hebben van thuis allerlei takjes, keien en<br />

bladeren meegebracht (of hebben die tijdens een klaswandeling<br />

verzameld). Samen maken we een leuk minibos door de takken rechtop<br />

in de aarde te prikken en de keien op een mooie manier te schikken.<br />

Er kan misschien zelfs een vijvertje gemaakt worden. Met nep-vogeltjes<br />

spelen we de scène in het bos na…<br />

Ik wil geen zusje maar…<br />

Het jongetje uit dit verhaal wil geen zusje maar een broer. De kinderen<br />

hebben vast ook wel eens iets gekregen wat ze niet zo leuk vonden en<br />

stiekem iets anders gewenst.<br />

Laat de kinderen op een groot blad een tekening maken van hun<br />

wensdroom. Hang die bladen verspreid over de klas. Elke dag van de<br />

<strong>Jeugdboekenweek</strong> mag een kind over zijn wensdroom vertellen.<br />

Bange dromen<br />

Dit verhaal is ook eventjes spannend. In het bos krijsen vogels en maken<br />

ze ruzie. Zijn de kinderen al eens bang geweest in een droom? Laat ze<br />

uitgebreid vertellen. In een donker hoekje van de klas, met enkel wat<br />

zaklamplicht bedenken de kleuters nieuwe spannende dromen.<br />

Gezelschapsspel: geluiden nabootsen<br />

Elke kleuter heeft een kaart met vakjes waarop de verschillende geluiden<br />

uit het verhaal afgebeeld zijn: wind, geritsel van bladeren, haas, beren,<br />

everzwijnen, leeuwen, tijgers, takken, wind, bomen, waaien, lawaai van<br />

vechtende vogels, vogelveer, wakker worden, babygeluidjes, verbaasd,<br />

lachen,…<br />

Kleuterboekje – 27


Werken rond dromen<br />

<strong>Dromen</strong> voelen<br />

Laat de kinderen genieten van lappenkussens, zachte materialen, de sfeer<br />

van lichtjes, kaarsen, zaklampen, een wandeling en het waarnemen van<br />

de wolken.<br />

Droomassociaties<br />

Laat de kinderen vrij fantaseren en associaties leggen. Bedenk een aantal<br />

dromerige voorwerpen en leg ze aan de kinderen voor.<br />

Een veertje doet je denken aan?<br />

Een wolk doet je denken aan?<br />

Een boom doet je denken aan?<br />

De nacht doet je denken aan?<br />

<strong>Dromen</strong> op muziek<br />

Werk hiervoor met harde en zachte materialen. Laat de kinderen ervaren<br />

dat zachte materialen horen bij een zoete droom, harde materialen bij<br />

een bange droom. Maak samen een droommelodie. Hoe klinkt die?<br />

Je kunt ook natuurgeluiden nadoen en hiermee een droommuziekje<br />

maken. Denk hierbij aan het waaien van de wind, het ritselen van<br />

bladeren, voetstappen in het natte gras, bomen die wiegen, struiken die<br />

tegen elkaar aan wrijven. Bedenk dierengeluiden die passen bij het<br />

verhaal. Eventueel lees je het verhaal Mijn broer opnieuw voor en laat je de<br />

kinderen nu en dan voor geluid zorgen. Zo heb je een luisterspel.<br />

Een dromerig wegkruiphuis<br />

Op de grond leg je een groot stuk plastic om de vloer te beschermen.<br />

De kleuterleidster of een van de kleuters heeft een grote kartonnen doos<br />

meegebracht. Daar snijdt de kleuterleidster ramen en een deur uit.<br />

Een groep kleuters verft het huis met structuurverf (plakkaatverf<br />

vermengd met behangerslijm en zand). Deze verf kan door de kleuters<br />

zelf gemaakt worden en met grote verfborstels op de doos worden<br />

aangebracht.<br />

Een andere groep kleuters beschildert met vingerverf een lap stof voor<br />

de gordijnen. Er kunnen ook kussens gemaakt worden door de kleuters<br />

door hoezen te vullen met snippers, papierpropjes, stofresten, restjes<br />

garen, …<br />

Als alles droog is kunnen de kleuters in kleine groepjes in hun huis<br />

spelen en er lekker in wegdromen.<br />

Versjes over dromen<br />

geschreven door Sandrine Lambert<br />

Vannacht in mijn bed,<br />

ik droomde van Bas.<br />

Ik droomde dat hij<br />

een broer van mij was.<br />

Vannacht had ik een vriendje, net zo groot als ik.<br />

We liepen samen op het gras en ik gaf hem een tik.<br />

Toen was hij de tikker, we liepen even snel.<br />

En dus bleven we lopen, toen ging de bel, toen ging de bel.<br />

We zaten samen in de klas, op dezelfde stoel.<br />

De juf wou dat niet hebben, dat geeft te veel gewoel.<br />

Ik moest een bank naar voren, hij één plaats achteruit.<br />

Dus zat ik naast Jacobus. Hé, wat is dat geluid?<br />

Het is die rare wekker, hij ratelt als een slang.<br />

Nu moet ik echt naar school toe, ik kijk naar het behang.<br />

Ik blijf nog even liggen, nog even moe en loom.<br />

Straks zit ik naast Jacobus, of was dat maar een droom?<br />

___<br />

Ik kan het niet laten, ik droom van een hond.<br />

Een hond die ik zomaar in ’t keldergat vond.<br />

Eerst keek hij me aan, hij gromde zelfs wat.<br />

Ik gaf hem een bordje, waar hij gulzig uit at.<br />

Toen was hij mijn vriend, toen was hij mijn maat.<br />

Een vriend voor het leven, zoals dat in films bestaat.<br />

Maar papa blijft zeggen, je hebt toch geen hond.<br />

Gelukkig, zegt mama, al dat haar op de grond.<br />

Ik heb WEL een hond! Hij woont in mijn hoofd.<br />

Je mag zelfs gaan kijken, als je mij niet gelooft.<br />

___<br />

Lukt het me om te vliegen? Te zweven in de lucht.<br />

Kijk, kijk, ik ga de hoogte in, dat doe ik met een zucht.<br />

Mijn benen zwaaien, zwieren, ik doe heel hard mijn best.<br />

Kijk, mama, hoe ik schommel, veel hoger dan de rest.<br />

Maar mams is niet aan ’t kijken, ze ligt daar in het gras.<br />

Zij is ook aan het dromen, dat zij de mooiste was,<br />

zij is de mooiste mama en ik het hoogste kind.<br />

Oké, eens zien of papa dat ook zo fantastisch vindt.<br />

Papa! Kom nu toch eens kijken, want mama is zo mooi<br />

en ik kan beter vliegen, dan de parkietjes in hun kooi.<br />

Maar paps is nu gaan fietsen, hij wil de snelste zijn,<br />

ik wil dat we straks samen dromen, want dat is ook wel fijn.<br />

Als ik in de wolken kijk, heel hoog in de lucht,<br />

dan wil ik daar wel wonen. Maar kan dat wel, zo’n vlucht?<br />

Ik zou er wonen in een huis, het hoeft niet groot te zijn.<br />

Geen muren en geen dak, een stukje grond, piepklein.<br />

28 – Kleuterboekje


Ik zou er kunnen spelen, als ik boos ben op jou.<br />

Even in de wolken, de zon, de lucht zo blauw.<br />

En als ik naar beneden kom, dan ben ik niet meer boos,<br />

het kan toch even deugd doen, alleen te zijn, een poos.<br />

___<br />

Zeg, weet je wat ik nu ga doen, als ik alleen wil zijn?<br />

’k Ga even zitten op mijn bed, mijn ogen dicht, da’s ook wel fijn.<br />

Dan droom ik van de blauwe lucht en van de zonneschijn,<br />

en als ik naar beneden kom, hoef ik niet meer boos te zijn.<br />

___<br />

Sluit je ogen, Kareltje,<br />

slaap en droom maar zacht,<br />

van een grote teddybeer<br />

en elfjes in de nacht.<br />

Van een mooie, lieve fee,<br />

en van zonneschijn.<br />

Van een kleine, grijze muis,<br />

en een blauw konijn.<br />

Maar ik wil liever dromen,<br />

van dieren vreemd en groot.<br />

Een vis met rode schubben,<br />

en vogels groen en rood.<br />

Van grote vliegtuig-vliegen,<br />

die zoemen rond mijn hoofd.<br />

Maar mams, ik zal zoet slapen,<br />

dat heb ik je beloofd.<br />

___<br />

Verwerking<br />

Er wordt begonnen met een gesprek over de dromen van de kleuters,<br />

elke kleuter komt aan bod om kort te vertellen over welk dier of verhaal<br />

hij graag droomt.<br />

Ineens maakt de kleuterleidster de kleuters attent op een zacht gesnurk<br />

achter de kast. Wie zou dat zijn?<br />

De kleuters blijven rustig zitten, de kleuterleidster komt terug met een<br />

mandje waarin een pop ligt te slapen. De kleuterleidster is helemaal<br />

ontroerd door de pop, ze wiegt hem in haar armen en zegt dat ze hem<br />

Kareltje wil noemen. Terwijl ze de pop wiegt zegt ze het eerste deel van<br />

het versje:<br />

Sluit je ogen, Kareltje,<br />

slaap en droom maar zacht,<br />

van een grote teddybeer<br />

en elfjes in de nacht.<br />

Van een mooie, lieve fee,<br />

en van zonneschijn.<br />

Van een kleine, grijze muis,<br />

en een blauw konijn.<br />

Dit herhaalt ze enkele malen.<br />

Ineens begint de pop te bewegen en in zijn ogen te wrijven, hij wordt<br />

wakker. De kleuterleidster neemt Kareltje op haar schoot en stelt kort<br />

zichzelf en de kleuters aan hem voor. De kleuterleidster streelt<br />

moederlijk door de haren van Kareltje terwijl ze het eerste deel van het<br />

versje nogmaals herhaalt.<br />

Kareltje is eerst verbaasd en dan verontwaardigt en zegt op een wat<br />

verontwaardigde toon:<br />

Maar ik wil liever dromen,<br />

van dieren vreemd en groot.<br />

Een vis met rode schubben,<br />

en vogels groen en rood.<br />

Van grote vliegtuig-vliegen,<br />

die zoemen rond mijn hoofd.<br />

De kleuterleidster kijkt een beetje droevig, dit had ze niet verwacht van<br />

Kareltje. Kareltje herhaalt zijn woorden nog eens op een zoete manier,<br />

hij voegt er deze keer aan toe:<br />

Maar mams, ik zal zoet slapen,<br />

dat heb ik je beloofd.<br />

Dit maakt het weer goed, de kleuterleidster is heel gelukkig dat Kareltje<br />

haar ‘mams’ heeft genoemd.<br />

Er volgt een dialoog, de kleuterleidster zegt het eerste deel, Kareltje het<br />

tweede deel.<br />

Dit kan in verschillende gemoedsstemmingen gebeuren: teder, droevig,<br />

vrolijk, boos, verbaasd, moe,…<br />

Vervolgens wordt getest of de kleuters het rijmpje ook al een beetje<br />

kennen.<br />

Een klein grappig vingerpopje komt vrolijk uit de zak van de<br />

kleuterleidster gesprongen. Dolenthousiast vertelt hij dat hij net een héél<br />

leuk versje heeft gehoord, hij kent het zelfs al helemaal vanbuiten!<br />

Het mannetje begint:<br />

Sluit je ogen,Anneke,<br />

snurk en schreeuw maar hard,<br />

van een grote slagroomtaart<br />

en elfjes in het park.<br />

Van een mooie, lieve koe,<br />

en van zonneschijn.<br />

Van een kleine, grijze steen,<br />

en een blauwe hemel.<br />

Maar ik wil liever dromen,<br />

van dieren dik en dun.<br />

Een vis met rode lippen,<br />

en vogels groen en rood.<br />

Van grote madelieven,<br />

die zoemen rond mijn hoofd.<br />

Maar mams, ik zal mooi zingen,<br />

dat heb ik je beloofd.<br />

De kleuters zullen voortdurend verbeteren, ze vinden dit mannetje wel<br />

erg dom (en zichzelf véél slimmer).<br />

De kleuterleidster heeft prenten gemaakt waarop het versje stap voor stap<br />

uitgetekend staat, dit is een geheugensteuntje. Aan de hand van de<br />

Kleuterboekje – 29


prenten zeggen de kleuters het versje. Dit wordt enkele malen herhaald.<br />

Dan wordt het ook zonder prenten ‘gedreund’.<br />

Spelletje: wie kan de prenten helemaal alleen in de juiste volgorde<br />

leggen?<br />

Tot slot vormen de kleuters een lange rij, Kareltje mag voorop, terwijl<br />

iedereen het versje dreunt, lopen we een ererondje door de klas of op de<br />

speelplaats.<br />

Poppenspel<br />

Koning Slaap is ziek<br />

Nodig: een poppenkast, een pop, een bedje en een grote kleurige doos<br />

Opstelling:<br />

Koning die ziek te bed ligt.<br />

Grote kleurige, lege doos vooraan.<br />

Koning Slaap is koning van dromenland. Elke avond voor hij gaat slapen<br />

kiest hij een mooie droom uit zijn grote dromendoos.Vervolgens gaat hij<br />

op zijn balkon staan en blaast de droom over zijn landgenoten. Maar…<br />

De onderdanen van de koning zijn hopeloos. Hun koning ligt ziek te<br />

bed. Hij wil niet meer eten, kan niet meer lachen, wil niet meer slapen<br />

en wil niet meer uit zijn bed komen.<br />

De onderdanen vertellen de kleuters wat er de vorige nacht gebeurd is:<br />

al de dromen van <strong>Dromen</strong>land zijn die nacht gestolen uit de grote<br />

dromendoos. De koning is verschrikkelijk verdrietig. Zonder zijn<br />

dromendoos kan hij niet regeren. De onderdanen/dokters vragen aan de<br />

kleuters of zij willen helpen de doos weer te vullen. Ze worden gevraagd<br />

hun dromen te tekenen/knutselen en vervolgens hun<br />

tekening/knutselwerkje in de grote doos te stoppen.<br />

Rond dit gegeven zijn heel wat knutselopdrachten te verzinnen.<br />

Krassen<br />

De keuters kleuren een blad vol met vetkrijtjes. Daarna wordt het blad<br />

overschilderd met zwarte plakkaatverf. Met het topje van een lepeltje<br />

worden er allerlei dromerige figuren in gekrast. Waar de verf weg<br />

weordt gekrast, komt de onderliggende kleur naar boven.<br />

Glinstertjes stempelen<br />

De kleuters maken een mooie tekening. Daarna mogen ze op hun<br />

tekening glinsters aanbrengen (goud, zilver, blauw,...). De juf helpt hier<br />

een beetje. Een tekening om bij weg te dromen!!<br />

Versierde zaklampen<br />

De juf heeft rondjes (maat van een grote zaklamp) van papier geknipt<br />

waarop figuurtjes getekend worden. Grote kleuters kunnen dit al zelf,<br />

kleine kleuters krijgen een voorgetekend rondje papier.<br />

De kleuters prikken de vooraf getekende figuurtjes uit het blaadje. De<br />

blaadjes worden een voor een voor de zaklamp worden gehouden door<br />

de juf. Zo wordt er een dromerige lichtshow opgevoerd voor de koning<br />

en de kinderen. Bij elk rondje dat verschijnt wordt natuurlijk de maker<br />

ervan vernoemd.<br />

Een groot tekenblad<br />

Er wordt een blad (eventueel behangselpier) op de vloer gekleefd.<br />

Iedereen krijgt zijn plaatsje toegewezen op het blad. Het blad wordt<br />

omgetoverd tot een dromenposter. Iedereen tekent, kleeft, schildert wat<br />

hij maar wil.<br />

Het geheel wordt afgesloten met een vervolg op de poppenkastvoorstelling.<br />

De koning kijkt in de doos, wordt weer blij en de kinderen worden<br />

beloond met een mooie droom. De koning neemt zijn ‘bellenblaas’ en<br />

blaast tientallen droombellen over de kinderen.<br />

30 – Kleuterboekje


Van een vogel die wel eens wilde dromen<br />

Hiervoor gebruik je het best een handpop.<br />

De kleuters zitten op kussens in een cirkel. Er worden vragen gesteld<br />

rond slapengaan.<br />

Wie slaapt er onder een dons?<br />

Wie heeft lakens en dekentjes op zijn bedje liggen?<br />

Zingt mama een liedje voor het slapengaan?<br />

Of vertelt ze een verhaaltje?<br />

Mogen er knuffels mee naar bed? Welke?<br />

Mag er een lampje aan ’s nachts, licht op de gang…?<br />

Na het gesprek gaat de juf even het raam openzetten want het is nogal<br />

warm in de klas. Maar hé, wie heeft ze bij zich als ze terugkomt? Een<br />

vogel! De vogel kan praten en begint te vertellen:<br />

‘Dag lieve kleuters. Toen ik daarnet voorbij jullie raam vloog, hoorde ik<br />

dat jullie over jullie bedjes aan het vertellen waren. Dus dacht ik:<br />

misschien kunnen die kleuters mij wel helpen?’<br />

De vogel begint te vertellen dat hij elke nacht op een tak in een boom<br />

slaapt. Hij is het beu… elke nacht wordt hij wakker van de waaiende<br />

wind, het geluid van krakende takjes, ritselende blaadjes en vooral van<br />

het geroep van zijn vriend de uil die nooit ’s nachts maar overdag slaapt.<br />

De vogel wil een bed omdat hij dolgraag eens een mooie droom wil<br />

hebben. Hoe kun je nu dromen als je voortdurend uit je slaap gehaald<br />

wordt?<br />

De vogel vraagt of kinderen (die in een bed slapen) wel eens dromen<br />

hebben. Welke dromen? De vogel wordt een beetje jaloers op al die leuke<br />

dromen en vindt het spijtig dat hij geen bed heeft. De juf stelt voor om<br />

samen met de kleuters een bed te maken. Er wordt overlopen wat er<br />

allemaal nodig is bij de opbouw van een bed. Aan de hand van prenten<br />

over slaapkamers kunnen de kleuters een mooi bed samenstellen.<br />

De vogel is dolblij.Voor hij gaat slapen vertelt hij dat hij over ‘heel hoog<br />

vliegen’ gaat dromen en over ‘zwemmen’ (vogels kunnen niet zwemmen<br />

maar wel in hun dromen) en over ‘kabouters’ en over…<br />

De kinderen mogen speeltjes kiezen die ze ook eens voor een nachtje<br />

willen laten slapen. De vogel en de speeltjes worden samen te slapen<br />

gelegd.<br />

Eventueel zingen de kinderen nog een slaapliedje of vertelt de juf nog<br />

een mooi verhaaltje over dromen (waar de kinderen ook van zullen<br />

genieten).<br />

De volgende ochtend wordt de vogel uit zijn bed gehaald, eventueel past<br />

de juf enkele ochtendritueeltjes op hem toe (wassen, ontbijten,…).<br />

Als hij fris gewassen in de kring mag komen zitten, mag hij over zijn<br />

droom vertellen.<br />

De vogel droomde dat hij zwemmen kon, en dat hij een reuzetaart kreeg<br />

voor zijn verjaardag en dat hij een mooie nieuwe veer had, en dat hij …<br />

Ook de kinderen mogen over hun dromen van de afgelopen nacht<br />

vertellen. Op deze manier wordt een aanzet gegeven voor de praatronde<br />

voor die dag. De kleuters mogen ook uitwijden over andere dingen.<br />

De vogel bedankt de kinderen en vliegt weer weg.<br />

Randactiviteiten<br />

Een zeepbellenafdruk maken<br />

De activiteit begint met een korte waarneming van de verschillende<br />

materialen: een bakje verdunde verf, een flesje detergent, rietjes, papier.<br />

Een kleuter doet de inhoud van het flesje detergent in het bakje met<br />

waterverf. Enkele kleuters blazen met een rietje in het mengsel om<br />

zeepbellen te verkrijgen (vooraf goed duidelijk maken en kort oefenen:<br />

blazen is niet zuigen!). We leggen een blad op het mengsel en verkrijgen<br />

op die manier een zeepbellenafdruk. Samen bespreken we wat we zien,<br />

de kleuterleidster stimuleert de kleuters om echt tot dromen en<br />

fantaseren te komen.<br />

Vriendjes erbij: poppen van textiel<br />

Twee poppen willen zo graag vriendjes erbij. De kleuterleidster stelt voor<br />

om samen met de kleuters poppen te maken. De twee poppen zijn<br />

enthousiast.<br />

Materiaal: voor iedere kleuter één doek en één schaar, verf in<br />

verschillende kleuren, kurken, oorwatjes, touw in verschillende kleuren,<br />

viltstiften, krantenpapier, verschillende soorten wol.<br />

In een eerste activiteit worden de doeken van rafels voorzien (de kleuters<br />

knippen gewoon met hun schaar rafels aan de rand van het doek,<br />

helemaal rond) en bestempeld met behulp van kurken en oorwatjes.<br />

In een tweede activiteit wordt, als de verf droog is, het popje gevormd:<br />

de kleuters maken een prop van papier, dit wordt het hoofd; de kleuters<br />

tekenen zelf een gezicht met stift; de kleuters kiezen wol voor het haar<br />

en kleven het op het hoofd. Klaar! De kleuters kunnen met hun pop<br />

spelen en dan kan er een plaatsje voor haar in de klas gezocht worden.<br />

Stempeltjes<br />

Inleiding: gesprekje over beelden die symbool staan voor dromen. Waar<br />

denken we aan? Sterren, een maan, een hart, een zon, een klavertjevier<br />

om geluk te hebben,… Hier kunnen we wat mee doen, we maken onze<br />

eigen droomstempel zodat we inpakpapier kunnen maken voor een<br />

cadeautje voor onze beste vriend, of briefpapier voor een briefje naar<br />

oma.<br />

De kleuters knippen uit een stuk stevig karton twee vierkanten. Op één<br />

van de vierkanten tekenen de kleuters hun ‘droomvormpje’, dat ze ook<br />

uitknippen. De vorm wordt op het andere vierkant gekleefd. Dit moet<br />

eerst goed drogen. De kleuters verven de vorm met dikke plakkaatverf.<br />

Stempelen maar!<br />

Tekenfilm rond een eigen droom of het verhaal<br />

Inleiding: als wij in de klas een verhaal vertellen doen we dat bijna altijd<br />

met een boek, dat is erg leuk maar het kan ook een keertje anders,<br />

bijvoorbeeld door naar een film te kijken. Wij kunnen natuurlijk niet<br />

echt een film maken maar we kunnen wel een soort film maken.<br />

Het is mogelijk om één film met de hele groep te maken. Ofwel maakt<br />

elke kleuter zijn eigen film.Voor het scherm nemen we een grote<br />

kartonnen doos waaruit aan de voorkant een grote rechthoek gesneden<br />

wordt. De zijvlakken moeten aan beide kanten van gleuven voorzien<br />

worden.<br />

Natuurlijk is het voor de kleuters aantrekkelijker als hun scherm er mooi<br />

uitziet.Versieren kan eventueel samen met de kleuters gebeuren.<br />

Voor de tekeningen spreekt de kleuterleidster best vooraf af hoe het<br />

verhaal (de film) verloopt. Grotere kleuters zijn al in staat om een<br />

chronologisch verhaal weer te geven.<br />

De tekeningen worden op grote bladen gemaakt (niet groter dan het<br />

scherm) en – wanneer ze klaar zijn – aan de zijkanten aan elkaar<br />

Kleuterboekje – 31


vastgemaakt (met kleefband). De film wordt door het scherm geschoven,<br />

het kind of de kleuterleidster kan er bij vertellen.<br />

Zoals een reus of een grote broer lopen (bliklopen)<br />

Iedereen droomt er wel eens van om groter te zijn. Waarom, wat mogen<br />

grote mensen dat kinderen niet mogen? Wat kunnen reuzen wel en<br />

kabouters niet?<br />

We zetten de blikken met de opening naar beneden op een stevige<br />

ondergrond. Dan maakt de kleuterleidster met een prikker twee gaatjes<br />

in de bodem. Die gaatjes moeten precies tegenover elkaar liggen. Door<br />

de gaatjes trekt de leidster de touwen. Die worden vastgezet door er<br />

knoopjes in te leggen, die zo dik zijn, dat ze niet door de gaatjes<br />

kunnen. Dan moeten de kleuters natuurlijk eerst een beetje oefenen.<br />

De blikken worden naast elkaar gezet op de grond en de kleuters houden<br />

de touwen goed vast; daarna op de blikjes staan en langzaam lopen.<br />

Nu kunnen we dromen dat we een reus zijn of gewoon enkele jaren<br />

ouder.<br />

Dia’s maken met materialen<br />

We maken mooie of grappige dia’s waar we een eigen verhaal bij<br />

verzinnen, dat voor iedereen verschillend kan zijn. De dia’s stellen we<br />

samen door kleine stukjes materiaal tussen de glaasjes van een<br />

diaraampje te stoppen, bijvoorbeeld vaseline, zand, katoendraden, wol<br />

verknipte oude kleurendia’s, spelden, tule, gordijnstof, verbandgaas,<br />

gekleurd transparant papier, ecoline, lijm, lippenstift, glinstertjes,…<br />

De dia’s worden geprojecteerd, de kleuterleidster leidt een gesprek met<br />

de kleuters. Waarop lijkt dit? Zou je graag zoiets hebben? Wat kun je<br />

hiermee doen? Wie gebruikt dit nog? Kennen we dit ook van ons<br />

verhaal?<br />

Dit kan ook bij het begin van het thema gedaan worden, als brainstorming<br />

en zodat de kleuterleidster de ervaringswereld van de kleuters<br />

beter leert begrijpen.<br />

Tot slot<br />

Het thema wordt sfeervol afgesloten. De kinderen uit een andere klas<br />

kunnen naar de werkjes komen kijken, de kleuters kunnen dan ook een<br />

voorstelling geven van hun film(s) of hun schimmenspel, versjes<br />

voordragen…<br />

(Bij de jongste kleuters is het aandeel van de kleuters zelf natuurlijk veel<br />

kleiner en zal de kleuterleidster de voorstelling geven, toch zullen de<br />

kleuters ook in dit geval erg trots zijn.) Natuurlijk komt er ook een<br />

evaluatiegesprek: gaan de kleuters nu anders (misschien meer) dromen<br />

dan vroeger? Als je mag kiezen tussen al die dromen, wat wil je dan het<br />

allerliefst? Welke spelletjes vonden jullie het leukst? Het verhaal kan ook<br />

nog eens volledig gedramatiseerd worden door de hele klas samen.<br />

32 – Kleuterboekje


Voorbeeldig gedroomd<br />

Ideeënbrief voor het eerste leerjaar<br />

Samengesteld door Hedwige Buys en Ingrid Antheunis<br />

met filosofisch advies van Goedele de Swaef<br />

Over de samenstellers<br />

Hedwige Buys is onderwijzeres en boekenjuf. Ze werkt mee aan<br />

cursussen voor ouders en leerkrachten van de Stichting Lodewijk<br />

De Raet. Daarnaast recenseert ze kinderboeken in Klapper-Pluizer.<br />

Ingrid Antheunis werkt al jaren op de Pedagogische Begeleidingsdienst<br />

(PBD) van het Onderwijs Stad Gent. Zij is de boekenjuf voor alle<br />

stedelijke scholen van die stad. Daarnaast geeft zij ook bijscholingen aan<br />

kinderverzorgsters, kleuterjuffen en leerkrachten over het werken met<br />

kinderboeken. Creatief omgaan met taal en plastisch werken zijn haar<br />

favoriete domeinen.Voor de website van de PBD schrijft ze de boekbesprekingen.<br />

Goedele de Swaef werkt ook op de Pedagogische Begeleidingsdienst van<br />

Gent. Als scriptie-onderwerp voor het behalen van haar licenciaatsdiploma<br />

moraalwetenschappen koos zij ‘filosoferen met kinderen’(FMK).<br />

Op de PBD begeleidt zij leerkrachten en opvoeders van het lager en<br />

secundair onderwijs die filosoferen met kinderen willen introduceren in<br />

hun groep. Ze geeft ook nascholingen rond FMK.Voor België is zij de<br />

coördinator van het Europees Comeniusproject ‘De 100-krant’.<br />

Eerste leerjaar – 33


Welk kind droomt er niet?<br />

Elke moeder, elke vader kent het nachtelijke fenomeen van gehuil dat<br />

de kinderkamer komt uitgegalmd, het verdwaasd strompelen door<br />

stille gangen en de troostende woorden om het verwarde kind gerust<br />

te stellen. Soms zijn dromen zoet, vaak zijn ze hard en wreed. ‘Maar<br />

dromen zijn altijd bedrog’, wist een nuchtere buurjongen te<br />

vertellen.Troostende woorden of pure teleurstelling? Gelukkig zijn er<br />

nog die heerlijke dagdromen. Ze maken het je mogelijk op elk<br />

moment van de dag zalig weg te dromen, te ontsnappen uit de<br />

dagelijkse beslommeringen. En denk maar niet dat een zesjarige daar<br />

geen behoefte aan heeft.<br />

Bij het zoeken naar fragmenten hebben we het thema dromen heel<br />

ruim geïnterpreteerd.We hebben zowel boekjes gevonden waarin<br />

echt gedroomd wordt, als verhalen waarin kinderen wensdromen<br />

koesteren, waarin probleemloos gefantaseerd wordt, waarin over de<br />

toekomst gedroomd wordt en waarin letterlijke droomhuizen<br />

worden gebouwd.<br />

Misschien heb je al gemerkt dat filosoferen met kinderen (FMK) zijn<br />

weg heeft gevonden in heel wat scholen. Filosoferen en dromen zijn<br />

twee ideale partners. Daarom willen we hier graag wat basisprincipes<br />

van FMK bijbrengen. Je mag ook enkele concrete voorbeelden<br />

verwachten zodat je, als je het voelt kriebelen, onmiddellijk aan de<br />

slag kunt.<br />

Filosoferen met Kinderen: basisprincipes<br />

Filosoferen als vragen stellen en samen nadenken<br />

Als je goed luistert naar kinderen, blijkt dat ze zich over alles<br />

verwonderen, moeilijke vragen stellen en soms heel diepzinnige<br />

opmerkingen maken.<br />

Kinderen zitten, zonder boekenkennis, vol originele ideeën en komen<br />

met heel spitsvondige alternatieven voor de dag.<br />

Ze zijn vaak heel geïnteresseerd in vragen en kwesties die van oudsher<br />

tot het gebied van de filosofie behoren, bijvoorbeeld: waardoor ben ik<br />

wie ik ben? Hebben alle dingen een naam? Hoe moet ik kiezen? Kunnen<br />

dingen zomaar verdwijnen? Waar komt de wereld vandaan? Waar blijf je<br />

als je doodgaat? Zijn dieren anders dan mensen? Kunnen dieren denken?<br />

Wanneer is iets lelijk? Kun je dagdromen terwijl je slaapt?<br />

De ervaring leert dat ze heel goed in staat zijn daarover na te denken en<br />

antwoorden op die vragen aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.<br />

Filosoferen met Kinderen (FMK) bestaat uit het samen nadenken over<br />

filosofische vragen zonder te verwijzen naar de filosofische traditie.<br />

Filosoferen betekent onder meer doorvragen, zoeken naar achtergronden<br />

en motiveringen. Het is een oefening in zelfstandig denken, niet in het<br />

denken over historische feiten in verband met de wijsbegeerte.<br />

Bij het filosoferen gaat het erom informatie die reeds bij de kinderen<br />

aanwezig is te reorganiseren, met de denkmiddelen die de kinderen<br />

reeds tot hun beschikking hebben. Het is de bedoeling om de houding<br />

van verwondering, die zo eigen is aan kinderen, te behouden. Kinderen<br />

stellen wijsgerige vragen omdat zij in hun leefwereld moeite hebben om<br />

dingen in hun context te plaatsen en met elkaar te verbinden.<br />

Als kinderen in groep met elkaar redeneren, ontwikkelt zich daardoor de<br />

denkvaardigheid van elk kind afzonderlijk. Die vaardigheden worden<br />

ontwikkeld dankzij het vormen van een ‘onderzoeksgemeenschap’<br />

(community of inquiry).<br />

Het verloop van een filosofisch gesprek<br />

De fasen van een filosofisch gesprek kunnen een goed didactisch middel<br />

vormen om het voeren van gesprekken met een groep te oefenen.<br />

Fase 1: De inleiding<br />

Een korte prikkelende inleiding (kan een fragment of een gedicht zijn)<br />

die een kwestie bevat die goed uitgediept kan worden.<br />

Fase 2: De vragen<br />

Het formuleren van vragen door kinderen naar aanleiding van de<br />

inleiding.<br />

Fase 3:Vragen verzamelen<br />

Het bijeenbrengen van de startvragen (op bord of flip-over).<br />

Fase 4: De startvraag<br />

Het selecteren van een bepaalde vraag die het uitgangspunt wordt voor<br />

het gesprek.<br />

Fase 5: Eerste inventarisatie<br />

Het verzamelen van de eerste antwoorden op de gekozen startvraag.Vaak<br />

gebeurt dit door in tweetallen even over de startvraag na te denken. Deze<br />

inventarisatie bevat verschillende redenen voor een bepaald antwoord, of<br />

verschillende voorbeelden, of verschillende kenmerken, afhankelijk van<br />

de startvraag.<br />

34 – Eerste leerjaar


Fase 6: Eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag<br />

Een vraag die iedereen aanzet tot verder nadenken over de startvraag.<br />

Meestal komt deze vraag voort uit de gemaakte inventarisatie.<br />

De volgende drie fasen kunnen afwisselend voorkomen, maar niet<br />

noodzakelijk in deze volgorde. Dat geldt wel voor de reeds besproken<br />

fasen.<br />

Fase 7:Analytisch moment<br />

Het afbakenen van een ‘woord’ door gezamenlijk een beschrijving op te<br />

stellen, door een lijst van kenmerken van een begrip op te stellen waar<br />

iedereen het mee eens is. Het controleren of een bepaalde uitspraak<br />

klopt, bijvoorbeeld of deze in overeenstemming is met hetgeen in fase 1<br />

is gepresenteerd.<br />

Fase 8: Een nieuwe invalshoek<br />

Als het gesprek op een dood spoor zit, zoekt men een andere invalshoek<br />

om de kwestie uit de startvraag nader te onderzoeken.Verandering van<br />

perspectief, omkering van de vraagstelling zijn mogelijkheden om tot<br />

zo’n nieuwe invalshoek te komen.<br />

Fase 9: Verwijzen naar (een) stellingname(s)<br />

Vaak neemt een kind een goed herkenbaar standpunt in. Dergelijke<br />

kinderen kunnen als kapstok gebruikt worden om een bepaalde positie<br />

te illustreren. In het gesprek kunnen ze ook een extra rol vervullen, door<br />

te vragen hoe zij tegen een bepaald argument aankijken, gegeven hun<br />

reeds ingenomen standpunt.<br />

Fase 10: Conclusies trekken<br />

Het is belangrijk om het gesprek af te ronden. Conclusies moeten<br />

gebaseerd zijn op datgene wat reeds naar voren is gebracht. Conclusies<br />

komen niet als een duveltje uit een doosje.<br />

Rol van de begeleider<br />

Voorspellen dromen de toekomst?<br />

Doe je soms in je dromen dingen die verboden zijn in je dagelijkse<br />

leven?<br />

Heb je soms dromen waar je zelf niet in voorkomt?<br />

Dagdromen<br />

Wat is het verschil tussen dromen en dagdromen?<br />

Is dromen hetzelfde als dagdromen, maar dan tijdens je slaap?<br />

Kun je ervoor zorgen dat je droomt?<br />

Kun je ervoor zorgen dat je dagdroomt?<br />

Kun je dagdromen terwijl je slaapt?<br />

Kun je dromen terwijl je wakker bent?<br />

Wanneer je dagdroomt, denk je dan?<br />

Denk je dat dromen echt zijn?<br />

Denk je dat dagdromen echt zijn?<br />

Verbeelding / Fantasie<br />

Waarover kun je fantaseren?<br />

Waarover kun je niet fantaseren?<br />

Denk je dat je de werkelijkheid kunt veranderen door je fantasie?<br />

Kun je je voorstellen hoe het zou zijn om geen fantasie te hebben?<br />

Wanneer je aan het fantaseren bent, denk je dan?<br />

Denk je dat het mogelijk is om te denken zonder je verbeelding te<br />

gebruiken?<br />

Is er een verschil tussen dromen en fantaseren?<br />

Zijn er overeenkomsten tussen dromen en fantaseren? Zo ja, wat zijn die<br />

overeenkomsten?<br />

<strong>Dromen</strong>wedstrijd<br />

Hou een ‘dromenwedstrijd’: iedereen vertelt de droom die hij of zij die<br />

nacht gehad heeft. Als er twee kinderen bij zijn die dezelfde droom<br />

gehad hebben, zijn zij de winnaars. Laat ze deze droom ook uittekenen<br />

of schilderen.Voor kinderen die het moeilijk hebben om zich verbaal te<br />

uiten, is dit soms een dankbaar vertrekpunt.<br />

De begeleider<br />

- is betrokken bij het filosofisch onderzoek;<br />

- vermijdt indoctrinatie;<br />

- heeft respect voor de mening van de kinderen;<br />

- geeft vertrouwen aan de kinderen;<br />

- stelt zich niet op als kennisautoriteit;<br />

- kan nauwgezet luisteren;<br />

- wijst niet af, maar blijft vragen stellen ter stimulering en<br />

verduidelijking.<br />

Gespreksplannen (lijst met vragen die een zekere structuur of lijn in<br />

het gesprek brengen)<br />

<strong>Dromen</strong><br />

Waarover kun je dromen?<br />

Kun je zelf beslissen waarover je zult dromen?<br />

Wanneer je droomt, denk je dan?<br />

Is het mogelijk dat je droomt dat je aan het dromen bent?<br />

Is het mogelijk dat je droomt dat je wakker wordt of wakker bent?<br />

Is het mogelijk dat alles een droom is, ook al denk je dat je wakker bent?<br />

Denk je soms dat het leven een droom is?<br />

Wanneer je iets gedroomd hebt, betekent het dan dat het ook zal<br />

gebeuren?<br />

Als er jou iets overkomt, zul je er dan ook over dromen?<br />

Is het waar dat dromen bedrog zijn?<br />

Kun je zeker weten dat je nu niet aan het dromen bent?<br />

Ben je dezelfde persoon in je dromen als wanneer je wakker bent?<br />

Eerste leerjaar – 35


Gedicht 1<br />

Uit: Aardbeien op brood<br />

Hans Kuyper, ill. Annemarie van Haeringen<br />

Leopold, 1998, p. 13<br />

Over de illustrator<br />

Annemarie van Haeringen werd geboren in 1959. Ze debuteerde met het<br />

prentenboek Kattensprongen en reuzenstappen (1985). Ze is tevens succesvol als<br />

illustrator van kinderboeken.<br />

Citaat: ‘Ik groeide op tussen twintig katten, drie honden, een pony, veel<br />

konijnen, hazen, schildpadden, muizen, hamsters, cavia’s, bijen,<br />

salamanders, kikkers, een fazant, een aap, kanaries, kippen en een haan,<br />

uit het nest gevallen kauwen en drie zusjes in een rijtjeshuis.Vandaar<br />

wellicht mijn voorkeur voor dierenverhalen.’<br />

Annemarie van Haeringen is een van de beste Nederlandse illustratrices<br />

van dit moment. Speels, ‘artistiek’, komisch en vooral heel eigenzinnig.<br />

Karakteristiek zijn de rafelige zwarte contouren van haar tekeningen.<br />

Haar verhalen hebben niet de diepgang van die van Max Velthuijs, maar<br />

zijn wel zeer vermakelijk en uitstekend om voor te lezen. Meestal is<br />

voedsel of juist een gebrek daaraan de motor van het verhaal.<br />

Hanna Kraan, Bloemen voor de boze heks, Lemniscaat, 2000<br />

Andere boeken van Annemarie van Haeringen<br />

De prinses met de lange haren, Leopold, 1999<br />

Blootpad & Co, Leopold, 2000<br />

Werken met het gedicht<br />

Fantasieoefeningen rond voorwerpen in de klas of dingen die de kinderen meegebracht hebben.<br />

Geef elk kind een mes, vork en lepel en laat ze in een kort inleidend<br />

gesprek verwoorden waarvoor ze deze voorwerpen gebruiken. Lees<br />

daarna het gedicht voor en vraag de kinderen of zij dit soort gedachten<br />

herkennen.<br />

Gebruik de inhoud van het gedicht als aanzet om zelf te gaan fantaseren<br />

rond voorwerpen. Kies een herkenbaar voorwerp bijvoorbeeld een stok.<br />

Door dwars op de stok te zitten en te draven door de ruimte toon je aan<br />

dat de stok plots een paard is geworden.Voorzie voldoende stokken<br />

zodat iedereen gelijktijdig kan fantaseren. Daarna stelt iedereen<br />

afzonderlijk zijn vondst voor aan de groep. De anderen raden welke<br />

functie de stok telkens heeft gekregen.Voorwerpen uit de klas kunnen<br />

ook een andere functie krijgen. De ene helft van de groep kiest een<br />

voorwerp, wikkelt het in een krant en gaat met zijn geschenk op bezoek<br />

bij de andere helft van de groep. In de duo’s die zo ontstaan, bepaalt het<br />

kind dat het geschenk krijgt wat het ingepakte voorwerp is. De partner<br />

speelt hier dan op in. Geef de kinderen de tijd om samen met en rond<br />

het geschenk te spelen. In een gesprek dat daarop volgt stellen de duo’s<br />

hun geschenk aan de groep voor. Wie weet kregen ze wel het geschenk<br />

waar ze al jaren van dromen…<br />

Bij deze fantasieoefeningen rond voorwerpen kun je kinderen ook laten<br />

schrijven of tekenen. Maak eerst samen met de kinderen een woordveld.<br />

Laat ze dan een tekening maken bij het gekozen fantasiebeeld.<br />

De leerkracht schrijft de tekst zelf bij de tekening.<br />

Als ik een… was, dan…<br />

Als mijn… kon spreken, dan…<br />

Ik droom dat ik een… ben en dan…<br />

Illustraties van Annemarie van Haeringen<br />

Esmée Lammers, Lang leve de koningin, Leopold, 1997<br />

Sjoerd Kuyper, Malmok, Leopold, 1998<br />

Hans Kuyper, Het poezenvarken, Leopold, 2000<br />

36 – Eerste leerjaar


Gedicht 2<br />

‘Ik droom’<br />

Len Cromsigt<br />

Uit: Wenskaarten van Plint, 1997<br />

Over Stichting Plint<br />

Sinds 1980 geeft PLINT poëzieposters en poëziepostkaarten uit met als<br />

doel poëzie op een leuke en eigentijdse manier, vooral via het onderwijs,<br />

onder de aandacht te brengen van jonge en zeer jonge mensen. Op de<br />

posters en postkaarten worden gedichten gecombineerd met speciaal<br />

hiervoor vervaardigd werk van kunstenaars. Op deze manier wordt zowel<br />

de drempel voor poëzie als voor beeldende kunst verlaagd.<br />

Jaarlijks verschijnen in september 2 series, elk bestaande uit 6 posters,<br />

voor iedereen tussen 7 en 15 jaar. Informatie: 09/227.53.25 (telefoon<br />

en fax).<br />

Werken met het gedicht<br />

De dromenvanger<br />

Bij het inleidende stuk over filosoferen over dromen wordt de idee van<br />

een dromenwedstrijd beschreven. Daarin vertellen de kinderen hun<br />

dromen aan elkaar. Misschien zitten er wel ‘enge’ dromen tussen, en die<br />

zijn niet altijd even leuk om te horen. Je kuntn die kinderen wel een<br />

mooie troost bieden.<br />

Bij de Noord-Amerikaanse Indianen is er het mooie gebruik van de<br />

dromenvanger. Een dromenvanger is een cirkelvormig voorwerp met in<br />

het midden een soort web, gemaakt van kriskras gespannen draadjes. Aan<br />

de cirkel bengelen veertjes, schelpjes en pareltjes naar beneden. Er is<br />

hierover genoeg informatie te vinden zodat je zeker een juiste afbeelding<br />

te pakken kunt krijgen. <strong>Dromen</strong>vangers zijn gemakkelijk zelf te maken<br />

met de kinderen en zijn bovendien prachtig om te zien. Wie zo’n<br />

dreamcatcher boven zijn bed hangt, heeft gegarandeerd zoete dromen!<br />

Gedicht 3<br />

‘Onzichtbaar’<br />

Hans en Monique Hagen, ill. Marit Törnqvist<br />

Uit: Jij bent de liefste<br />

Querido, 2000, p. 12<br />

Over de auteur<br />

Hans Hagen is sinds 1987 fulltime schrijver. Daarvoor werkte hij als<br />

leraar Nederlands en geschiedenis, bij een theatergroep en bij een<br />

kindertijdschrift. Hij schreef tot nu toe negenentwintig boeken, waarvan<br />

vijf met zijn vrouw Monique. Na 1987 werkte hij mee aan verschillende<br />

radio- en televisieprogramma’s.Voor Sesamstraat schreef hij een serie<br />

verhalen over Jubelientje.<br />

In 1992 werden drie van zijn boeken tegelijk bekroond: een Zilveren<br />

Griffel voor Het gouden oog en eentje voor Het is nacht, we gaan op jacht en een<br />

Vlag en Wimpel voor Jubelientje en haar liefste oma.<br />

De weg van de wind en Maliff en de wolf kregen later ook een Vlag en Wimpel.<br />

In 1998 werd De kat en de adelaar met een Zilveren Griffel bekroond.<br />

Over de illustrator<br />

Toen ze vijf jaar oud was verhuisde Marit Törnqvist (geboren op<br />

19 januari 1964) naar Nederland met haar Zweedse vader, Nederlandse<br />

moeder, broer en zus. Om het contact met Zweden niet te verliezen,<br />

kochten haar ouders een boerderij in Småland, waar ze elk jaar enige<br />

maanden verbleven. Småland is de provincie waar ook Astrid Lindgren<br />

haar jeugd doorbracht. Het is misschien niet helemaal toevallig dat Marit<br />

na vijf jaar Rietveldacademie debuteerde met illustraties voor een<br />

prentenboek van Astrid Lindgren. Daarna volgden nog enkele prentenboeken<br />

van Astrid Lindgren, waarvan In Schemerland in 1995 bekroond<br />

werd met een Vlag en Wimpel voor de illustraties. Marit werkt al<br />

jarenlang graag samen met haar moeder Rita Törnqvist-Verschuur. Marit<br />

illustreerde ook diverse boeken van andere auteurs, in Zweden en<br />

Nederland.<br />

Werken met het gedicht<br />

Gezien de moeilijkheidsgraad breng je dit gedicht het best in de groep<br />

door het voor te lezen. Nadien kun je filosoferen over dingen kwijt zijn,<br />

over onzichtbaar zijn:<br />

Is iets echt weg wanneer je het kwijt bent?<br />

Zijn de dingen er nog wanneer je ze niet meer ziet?<br />

Behouden dingen hun kleur, vorm, geur, toestand, klank als je ze niet<br />

meer ziet?<br />

Hoe weet je dat, kun je dat controleren?<br />

Waar is iets naartoe als je het kwijt bent?<br />

Zijn er dingen die niet kunnen verdwijnen?<br />

Hoe zien jouw gedachten eruit: woorden, beelden,…?<br />

Zouden we onzichtbare dingen ook kunnen tekenen? Probeer het maar.<br />

Laat de kinderen hun onzichtbare gedachten, wensen of dromen tekenen<br />

of neerschrijven. Je kunt werken met melk, citroen of kaars, onzichtbare<br />

tekenmaterialen die door een bepaalde behandeling (meestal warmte)<br />

zichtbaar worden. Wie wil, kan wat hij neerschreef of tekende zichtbaar<br />

maken, maar geef wie dat wenst ook de kans om zijn onzichtbare<br />

verzinsels voor zich te houden.<br />

Eerste leerjaar – 37


Andere boeken van Hans Hagen<br />

De kat en de adelaar,Van Goor, 1997<br />

Jubelientje vangt een vriendje,Van Goor, 1997<br />

Iedereen min één,Van Goor, 1998<br />

Jubelientje ontploft,Van Goor, 1998<br />

Ik wil er twee,Van Goor, 2000<br />

Jubelientje wil winnen,Van Goor, 2000<br />

Andere boeken van Marit Törnqvist<br />

Klein verhaal over liefde, Querido, 1995<br />

Illustraties van Marit Törnqvist<br />

Klaas van Assen, Een verhaal voor Hizzel, Querido, 1997<br />

Klaas van Assen, Kletsen met Jona, Querido, 1998<br />

Annie Makkink, Helden op sokken, Querido, 1998<br />

Hans en Monique Hagen, Jij bent de liefste, Querido, 2000<br />

Gedicht 4<br />

‘De reus in de maan’<br />

Jacques Vriens, ill. Klaas Verplancke<br />

Uit: De reus in de maan<br />

Van Holkema en Warendorf, 1999, p. 7<br />

Over de auteur<br />

Jacques Vriens is geboren op 26 maart 1946. Hij wilde dolgraag de<br />

toneelschool volgen, maar dat lukte niet. Hij studeerde dan voor<br />

onderwijzer, gaf twee jaar les in Amsterdam en werd daarna hoofdonderwijzer<br />

aan een basisschool in Abcoude, waar hij voor de zesde klas<br />

stond. Tegenwoordig is Jacques Vriens directeur van een basisschool in<br />

Bakel. Hij leest veel kinderboeken en werkte ermee in de klas. Sinds<br />

1976 is hij ook zelf als auteur aan de slag.<br />

Over de illustrator<br />

Klaas Verplancke werd geboren op 21 juni 1964. Hij heeft een voorliefde<br />

voor Melo-cakes, zijn kleine en grote prinses én zijn kleine prins,<br />

snuisteren in boeken en cd’s, nu en dan een fanbriefje en lezen in bad<br />

met koffie en boterkoeken. Zijn spookbeelden zijn: racisten, plagiaat<br />

plegende illustratoren, haantjes in het verkeer en vooral zij die niet<br />

stoppen voor een zebrapad en hoofdvlees.<br />

Werken met het gedicht<br />

Dit gedicht roept vooral een sfeer op. Werken met muziek is daarom wel<br />

leuk. Je kunt er meteen de drie andere gedichten bij betrekken. Zoek zelf<br />

enkele muziekfragmenten, of laat de kinderen die meebrengen. Maak het<br />

aanbod zo uiteenlopend mogelijk. Probeer zo weinig mogelijk naar filmmuziek<br />

te grijpen omdat die weinig ruimte laat voor eigen interpretatie.<br />

Zoek liever in de hedendaagse klassieke muziek (en natuurlijk ook in de<br />

‘oude’ klassieke muziek) en vergeet ook niet de huidige muziektrends:<br />

ambient, drum ’n bass, D.J.’s,… Bied de kinderen de gedichten aan en<br />

laat dan de muziekfragmenten horen. Muziek beluisteren gaat het best<br />

met de ogen dicht. Laat ze elk hun favoriete muziek bij een gedicht<br />

kiezen. Laat ze goed argumenteren waarom ze die keuze gemaakt hebben<br />

en benadruk die diversiteit als iets positiefs. Lees de gedichten dan<br />

opnieuw voor, met de gekozen muziek als begeleiding. Wie weet<br />

veranderen ze nog van gedachten… en alles kan!<br />

Toon ook de bundel waaruit dit gedicht afkomstig is. Het boek bevat<br />

verhalen, strips en gedichten van bekende en bekroonde auteurs. Dit<br />

boek groeit met de beginnende lezer mee. Het start met een stripje met<br />

AVI-niveau 1 en eindigt met verhalen van niveau 6. Los van de leesniveaus<br />

is vooral gezocht naar inspirerende, boeiende bijdragen en<br />

prachtige illustraties. Dit is een heerlijke bundel die in een eerste klas<br />

niet mag ontbreken.<br />

Andere boeken van Jacques Vriens<br />

Meester Jaap gaat nooit verloren,Van Holkema & Warendorf, 1998<br />

Allemaal poppenkast,Van Holkema & Warendorf, 1998<br />

Ik wil geen vingers meer zien!: schoolverhalen voor kinderen van 7 tot 10 jaar,<br />

Van Holkema & Warendorf, 1999<br />

Jij bent een kip!,Van Holkema & Warendorf, 1999<br />

Tommie en Lotje gaan op vakantie,Van Goor, 1999<br />

Meester Jaap gaat naar het Kinderboekenmuseum,Van Holkema & Warendorf, 1999<br />

38 – Eerste leerjaar


De dikke Meester Jaap,Van Holkema & Warendorf, 2000<br />

Lieve dikke juffrouw Jans,Van Holkema & Warendorf, 2000<br />

Poes is weg,Van Holkema & Warendorf, 2000<br />

Illustraties van Klaas Verplancke<br />

Marita De Sterck, Het woordenboek, of Hoe Jasper zijn woorden vond, Lannoo, 1998<br />

Peter Slabbynck, Het neusje van Paulien, Davidsfonds/Infodok, 1998<br />

Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou, Averbode, 1999<br />

Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze : het ABC van de kinderliedjes,<br />

De Eenhoorn, 2000<br />

Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar: 175 gedichten voor kinderen,<br />

Averbode, 2000<br />

Andere boeken van Klaas Verplancke<br />

Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999<br />

Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Boek 1<br />

Mijn oor doet flap<br />

Eva de Wilde, ill. Gerda Dendooven<br />

Bakermat, 1995, p. 19-25<br />

Over de illustrator<br />

Gerda Dendooven illustreert niet alleen, ze ontwerpt ook en geeft les aan<br />

het Hoger St. Lucas-Instituut van Gent. Tweemaal kreeg ze de<br />

Boekenpauw. Met het boekje ‘Oren om te horen’ uit de reeks Vijf op een rij<br />

werd ze genomineerd voor de Hans Christian Andersenprijs.<br />

Gerda Dendooven wil een eigen wereld scheppen door de realiteit bij te<br />

sturen. In grappige, brutale en intuïtieve tekeningen zet ze zwierig en<br />

spits felgekleurde, gekke figuurtjes neer. Gerda Dendooven werkt met<br />

acrylverf en kleurpotlood, diverse materialen en collages. Ze gebruikt een<br />

heel eigen kleurenpalet.<br />

Over het boek<br />

Dit verhaal over Bas, die in het ziekenhuis een oorcorrectie ondergaat,<br />

maakt deel uit van een reeks voor eerste lezers. De tekst bestaat uit korte<br />

zinnen, eenlettergrepige woorden en bevat geen hoofdletters. Het is voor<br />

de meeste kinderen op dit ogenblik van het schooljaar makkelijk te<br />

lezen. De expressieve illustraties van Gerda Dendooven, één naast elke<br />

tekstpagina, geven de stemmingen van Bas treffend weer en bieden<br />

eerste lezers een verrijkende afwisseling.<br />

Werken met het fragment<br />

Dit fragment beschrijft geen leuke droom, het is eerder een droom<br />

waarin de angst van Bas voor het ziekenhuisgebeuren wordt uitvergroot.<br />

Een gesprek over kleine angsten die ons in onze dromen achtervolgen<br />

kan een goed vertrekpunt vormen. Start met een banale gebeurtenis,<br />

bijvoorbeeld een muggenprik of een scheurtje in het behang… De<br />

volgende voegt daar iets aan toe zodat het gebeuren minder gewoon<br />

wordt. Zo ga je door tot een onoverkomelijk angstaanjagend beeld<br />

ontstaat, dan laat je de kinderen op dezelfde wijze in omgekeerde<br />

richting weer afbouwen. Telkens iets minder overdreven… tot je weer bij<br />

het oorspronkelijke onschuldige feit bent aanbeland.<br />

Laat de kinderen tekenen over bange dromen, wie wil mag erover<br />

vertellen. Misschien herkennen ze hun eigen verhaal.<br />

Werken met het hele boek<br />

Laat de kinderen het fragment zelf lezen.<br />

Hou daarna een kringgesprek over het uiterlijk: wanneer de kinderen<br />

hun ogen sluiten en zich één deel van hun lichaam proberen voor de<br />

geest te halen, welk lichaamsdeel is dat dan? Waarom zien ze net dat<br />

deel? Vinden ze het mooi of net heel lelijk? Bas wil zijn oren laten<br />

veranderen. Is er een lichaamsdeel dat zij zouden willen veranderd zien?<br />

Misschien zijn er in de klas wel kinderen die zelf al een oorcorrectie<br />

ondergaan hebben, dat is natuurlijk een dankbaar gegeven (als ze erover<br />

willen praten). Let wel op de gevoeligheden die een dergelijk onderwerp<br />

meebrengt!<br />

Eerste leerjaar – 39


Maak digitale foto’s van de genoemde lichaamsdelen, print die af en laat<br />

de kinderen op de prints aan de slag gaan met stiften, potloden en/of<br />

verf. Laat ze voor zichzelf een andere haardos, een ander kapsel, een<br />

andere neus, een andere bril… ontwerpen. Maak een mooie tentoonstelling<br />

met de ‘voor en na’-foto’s. Indien er een kappersschool in de<br />

buurt is, kun je er misschien terecht voor een échte metamorfose! Je zou<br />

versteld staan wat een beetje make-up, body-painting of haartooi voor<br />

wonderen kan verrichten.Vergeet ook daar geen opnames van te maken.<br />

Laat de kinderen tekenen hoe ze denken dat Bas eruitziet, voor de<br />

operatie en erna.<br />

Andere boeken van Eva de Wilde<br />

Een wensei voor opa, Bakermat, 1997<br />

Door de bril van Bill, Bakermat, 1998<br />

Andere boeken van Gerda Dendooven<br />

Vijf op een rij, Bakermat, 1994:<br />

Tureluregluren<br />

Neuzeneuzen<br />

Oren om te horen<br />

Mondje open, mondje dicht<br />

Kielekoelevoelen<br />

Illustraties van Gerda Dendooven<br />

Leendert Witvliet, Momme-la-me-los, Querido, 1996<br />

Daniil Charms, Nietes welles, Querido, 1998<br />

Toon Tellegen, Dokter Deter, Querido, 1999<br />

Ron Langenus, De verliefde prins, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Daniil Charms, Een stinkdier is een prachtig beest, Querido, 2000<br />

Bart Moeyaert, Luna van de boom, Pantalone, 2000<br />

Edward Van de Vendel, Dom konijn, Querido, 2000<br />

Andere boeken van Gerda Dendooven<br />

Ik dacht dat het een simpele dag zou worden, maar dat was het weer niet (toneel),<br />

Querido, 2000<br />

Boek 2<br />

Weer te laat?<br />

Truus van de Waarsenburg, ill. Georgien Overwater<br />

Zwijsen, 1998, p. 19-23<br />

Over de auteur<br />

Truus van de Waarsenburg werd geboren in 1943. Als kind was ze al gek<br />

op boeken. Alle boeken in de bibliotheek voor haar leeftijd las ze uit.<br />

Later werd ze onderwijzeres en leerde ze kinderen lezen. Ze trouwde,<br />

kreeg drie kinderen en bleef letters vreten. Ze werkte op de redactie van<br />

uitgeverij Malmberg en schreef voor de jeugdbladen Okki en Taptoe.Dat<br />

doet ze nu nog. In 1986 verscheen haar eerste boek bij Zwijsen: Nou ja,<br />

pech. Er volgden nog vele boeken, meestal voor beginnende lezers of voor<br />

kinderen van 7 à 8 jaar.<br />

Over het boek<br />

Dit boek maakt deel uit van de Spetter-reeks voor het eerste leerjaar.<br />

Eigen aan deze reeks is dat ze zich richt tot een zo verscheiden mogelijk<br />

lezerspubliek. De uitgever hanteert niet alleen de bekende thema- en<br />

AVI-aanduiding. Nieuw is het gebruik van een leeservaringsschaal. Deze<br />

schaal bevat criteria als spanningsopbouw, aansluiting bij de<br />

belevingswereld van de kinderen, vertelperspectief en ontwikkeling van<br />

de personages. Deze aanduidingen helpen om aan de noden en<br />

mogelijkheden van eerste lezers tegemoet te komen.<br />

In dit boekje haast Pien zich naar huis, want haar moeder heeft een taart<br />

gebakken. Onderweg wordt ze echter opgehouden, dit keer door een<br />

aap, een reus en een beer. Mama gelooft haar niet en Pien krijgt geen<br />

taart,… tot mam in de verte een reus en een aap met een taart ziet<br />

verdwijnen.<br />

In dit eenvoudige verhaal (AVI 1) lopen fantasie en werkelijkheid in<br />

elkaar over. De illustraties ondersteunen de tekst en verhogen daardoor<br />

het inlevingsvermogen van jonge lezertjes.<br />

Werken met het fragment<br />

Bij dit fragment hoort een gesprek over liegen en leugentjes om bestwil.<br />

Mag je liegen?<br />

Zijn er uitzonderlijke omstandigheden waarin het wel mag?<br />

Wat zijn leugentjes om bestwil?<br />

Wie heeft ze al gebruikt en waarom?<br />

Zoek met de kinderen van de klas naar originele ‘smoezen’ om te laat<br />

komen te verantwoorden. Je kunt de kinderen ook op verzamelronde<br />

door de school sturen. Laat de kinderen bij elke smoes een passende<br />

tekening maken en bundel alles tot het ‘Grote smoezenboek’. Maak<br />

natuurlijk ook exemplaren voor de andere klassen!<br />

De smoezen kun je ook laten spelen. Eerst proberen de kinderen dit even<br />

uit met zijn tweeën. In een toonmoment dat hierop volgt schenk je<br />

aandacht aan de lichaamstaal die de spelers tonen.<br />

Hoe staat een smoezenbedenker erbij? Stoer, met de beide voeten op de<br />

grond? Of eerder een beetje wiebelig?<br />

Wat doet een smoezenbedenker met zijn handen?<br />

40 – Eerste leerjaar


Hoe kijkt iemand die een smoes verzint?<br />

Is er een verschil tussen iemand die moeiteloos smoezen bedenkt en<br />

vertelt en iemand die toch wat meer moeite heeft om zichzelf en de<br />

anderen te overtuigen?<br />

Muzikale leerkrachten kunnen de smoezen ook voor een groot smoezenstoklied<br />

gebruiken. De tekeningen worden dan op een groot papier<br />

gekleefd (bijvoorbeeld een rol onbedrukt krantenpapier of bruin<br />

inpakpapier) zodat ze voor iedereen goed zichtbaar zijn. Zoek een<br />

passende melodie of bedenk er zelf een. Met een stok wijs je een<br />

tekening aan en de kinderen zingen de daarbij horende smoes.Vergeet<br />

niet een refrein in te bouwen.<br />

Mama gelooft Pien niet.Vraag de kinderen of zij vinden dat dit verhaal<br />

echt gebeurd kan zijn. Wat denkt de schrijfster van dit boek? Wanneer en<br />

hoe zet ze kinderen die het verhaal van Pien net zoals mama niet<br />

geloven, op een dwaalspoor?<br />

Werken met het hele boek<br />

Voorzie een aantal exemplaren van het boek in de klas en verdeel de vier<br />

voorafgaande hoofdstukken over verschillende groepjes. Hou bij het<br />

samenstellen van deze groepjes rekening met het aantal figuren die in<br />

het tekstdeel voorkomen.<br />

Elke groep leest het fragment. Wie het meest moeite heeft met lezen geef<br />

je een van de reeds klassikaal behandelde hoofdstukken uit de bundel.<br />

Boek 3<br />

Juf is een spook<br />

Anke de Vries, ill. Alice Hoogstad<br />

Zwijsen, 1995, p. 12-16<br />

Over de auteur<br />

Anke de Vries werd op 5 december 1936 geboren in Sellingen, een<br />

dorpje in de provincie Groningen. Na de middelbare school ging ze<br />

reizen en ook na haar huwelijk met de Fransman Laurent Félix-Faure<br />

woonde ze lange tijd in het buitenland, onder andere in Pakistan en<br />

Frankrijk. Ze hebben een zoon en twee dochters. Sedert 1964 woont het<br />

gezin in Den Haag. Anke de Vries ging een schrijverscursus volgen en<br />

begon jeugdverhalen te publiceren. Op korte tijd werd ze een van de<br />

bekendste Nederlandse schrijfsters. Haar boeken zijn in verschillende<br />

talen vertaald.<br />

Over de illustrator<br />

Alice Hoogstad (1957) studeerde aan de Academie voor Beeldende<br />

Kunsten in Rotterdam. Naast vrij werk maakt zij veel illustraties voor<br />

kinderboeken, met name voor educatieve uitgaven.<br />

Over het boek<br />

Juf Els komt geregeld te laat op school en dat vindt de directeur<br />

bijzonder vervelend. Om te voorkomen dat ze haar baan verliest,<br />

besluiten de kinderen uit haar klas hun juf te helpen. Om beurten<br />

logeert iemand bij haar en zo ontdekken ze dat juf Els een slaapwandelprobleem<br />

heeft. Dit grappige, onwaarschijnlijke verhaal heeft een<br />

duidelijke opbouw. De kleurrijke illustraties geven weer wat er in het<br />

verhaal gebeurt en zijn op die manier ondersteunend. Het verhaal<br />

behoort eveneens tot de Spetterreeks en richt zich met zijn AVI 2 en<br />

leeswaardeniveau 3 tot wie vlot leest en begrijpt.<br />

Werken met het fragment<br />

Daarna speelt elk groepje zijn deel na. Door de verschillende hoofdstukken<br />

na elkaar te brengen spelen ze het hele verhaal, al dan niet voor<br />

een groot of klein publiek.<br />

Andere boeken van Truus van de Waarsenburg<br />

Monster in de nacht, Zwijsen, 1996<br />

Help ik krimp, Zwijsen, 1997<br />

Een spook van zes, Zwijsen, 1997<br />

Bonbon de heks, Zwijsen, 1997<br />

Lang haar uit een flesje, Zwijsen, 1998<br />

Echt toveren, Zwijsen, 1998<br />

Een mooie bolle big, Zwijsen, 1999<br />

Illustraties van Georgien Overwater<br />

Nanda Roep, Prinses Jara en ridder Misha, Zwijsen, 2000<br />

Elisabeth Marrain, Verdwaald in Brussel, Zwijsen, 2000<br />

Rindert Kromhout, De hond in de pot, Zwijsen, 2000<br />

Laat de kinderen fantaseren wat er met de juf aan de hand is. Schrijf kort<br />

de scenariootjes op die de kinderen bedacht hebben. Kies er met de klas<br />

één uit en probeer er een volwaardig dramaspel van te maken door<br />

rekening te houden met de 5 W’s: wie, wat, waar, wanneer en waarom:<br />

Wie spelen mee?<br />

Wat gebeurt er?<br />

Waar gebeurt het?<br />

Wanneer gebeurt het?<br />

Waarom gebeurt het?<br />

Indien de antwoorden op sommige van deze vragen in het gekozen<br />

verhaaltje zouden ontbreken, kun je die er gerust aan toevoegen. Laat je<br />

fantasie maar gaan… Door één W te veranderen of uit het verhaal weg te<br />

laten, maak je soms al een totaal ander scenario. Het basisverhaal blijft<br />

hetzelfde (wat ‘veilig’ is voor jonge kinderen), maar zo kun je er dan<br />

toch wat variatie in brengen.<br />

Zo’n slaapwandelscène is ook ideaal om te improviseren. Eén kind speelt<br />

de slaapwandelaar. Hij/zij loopt een afgebakend ‘parcours’ af (ogen zijn<br />

open). Onderweg zorg je voor onverwachtse hindernissen, attributen,<br />

personages of gebeurtenissen. Hoe reageert de slaapwandelaar hierop?<br />

Eerste leerjaar – 41


Leuk is ook het slaapwandelspel.Vorm paren: één is de slaapwandelaar,<br />

de ander is een begeleidende zus, mama, papa of opa. Bouw in een grote<br />

zaal weer een ‘parcours’ met onderweg enkele hindernissen. De<br />

slaapwandelaar staat aan de ene kant van het parcours, de begeleider aan<br />

het andere eind. Door de slaapwandelaar (die nu natuurlijk zijn ogen<br />

dicht heeft) met woorden en opdrachten te begeleiden langs soms wel<br />

‘gevaarlijke’ plekken, tracht de begeleider zijn zorgenkind weer veilig in<br />

bed te krijgen. Slaapwandelaars laat je vooral niet schrikken…<br />

Werken met het hele boek<br />

De tekst en de pittige, visueel prikkelende illustraties bieden de<br />

mogelijkheid om het verhaal om te zetten in opeenvolgende stilstaande<br />

beelden.Verdeel vooraf het verhaal in korte fragmenten, hou bij het<br />

verdelen rekening met de mogelijkheid dat de kinderen wat ze lezen<br />

moeten kunnen omzetten in een stilstaand beeld (tableau-vivant).<br />

Zorg dat de hele groep het volledige verhaal kent eer ze in groepjes aan<br />

de slag gaan met hun tekstfragment.<br />

Laat de kinderen in kleine groepjes het verhaal aan elkaar voorlezen.<br />

Help hier en daar een beetje en schakel eventueel hulp van volwassenen<br />

in, zodat de draad van het verhaal niet verloren gaat en het leesplezier<br />

niet naar de achtergrond verdwijnt.<br />

Nadat je het verhaal samen weer hebt opgebouwd, deel je de<br />

opeenvolgende fragmenten uit. Zorg ervoor dat elke groep ook te lezen<br />

krijgt wat er voorafgaat aan het ingekleurde fragment dat zij moeten<br />

omzetten in een beeld. Hier kun je wie het moeilijk heeft met lezen<br />

vooraan in het verhaal inschakelen. Op die manier behoud je het plezier<br />

in het boek en het lezen.<br />

Vertel de kinderen dat ze het ingekleurde deeltje moeten uitbeelden.<br />

Ze moeten wat daarin gebeurt omzetten in een foto (een tableau).<br />

Lees nadien zelf het verhaal voor, na elk fragment toont de groep die dit<br />

heeft voorbereid, zijn beeld. Leg deze beelden vast op video of foto.<br />

Gebruik de prints van deze beelden om het verhaal later weer op te<br />

bouwen.<br />

Andere boeken van Anke de Vries<br />

Lang zal ik leven, Lemniscaat, 1997<br />

Een kat met zeven staarten, Zwijsen, 1997<br />

Fausto Koppie, Lemniscaat, 1998<br />

Jaap is een aap, Zwijsen, 1998<br />

Heibel in de Hubbelstraat, Zwijsen, 1998<br />

Juf is een spook, Zwijsen, 1999<br />

Kijk naar de kat, Zwijsen, 1999<br />

Jet met de pet, Zwijsen, 2000<br />

Illustraties van Alice Hoogstad<br />

Guus Kuijer, Voor altijd samen, amen, Querido, 1999<br />

Guus Kuijer, Het is fijn om er te zijn, Querido, 2000<br />

Guus Kuijer, Het geluk komt als de donder, Querido, 2000<br />

Boek 4<br />

Dag schat<br />

Elle van Lieshout en Erik van Os, ill. Annemie Heymans<br />

Zwijsen, 1998, p. 3-5<br />

Over de auteurs<br />

Ze schrijven samen, Erik van Os en Elle van Lieshout. Ze pakken pen en<br />

papier en praten en schrijven en praten en schrijven, ruziën en lachen en<br />

schrijven weer. De ideeën voor hun boeken vinden ze in de supermarkt,<br />

in de tuin of, zoals in dit boek, aan zee.<br />

Erik van Os wilde vroeger profvoetballer of missionaris worden.<br />

Uiteindelijk ging hij werken als kleuterleider en als brugwachter. Sinds<br />

1988 is hij schrijver en gezondheidsvoorlichter.<br />

Elle van Lieshout wilde vroeger graag schrijver worden, maar net zo lief<br />

kunstschilder, dokter, tuinman of minister en moeder. Schrijver en<br />

moeder zijn tot nog toe gelukt. Eerder studeerde zij pedagogiek en<br />

werkte onder andere met vluchtelingen.<br />

Erik en Elle hebben samen een dochter, een zoon, een huis, een boom<br />

en een beest…<br />

Over de illustrator<br />

Annemie Heymans werd geboren op 9 februari 1935 in ’s-Hertogenbosch.<br />

Ze tekende al als kind, samen met haar zus Margriet. Ze studeerde<br />

aan de kunstacademies in ’s-Hertogenbosch, ’s-Gravenhage en<br />

Amsterdam. Het vak van illustrator heeft ze zelf onder de knie gekregen,<br />

aangezien daarvoor indertijd geen specifieke opleiding bestond.Volgens<br />

Annemie Heymans typeert de term ‘kinderboekenmaakster’ het beste<br />

haar werk als schrijver-illustrator. Naast de projecten met zus Margriet en<br />

haar eigen werk, illustreert ze ook het werk van andere auteurs. Ze levert<br />

ook bijdragen aan kranten, tijdschriften en verhalenbundels.Voor Neeltje<br />

kreeg ze een Zilveren Griffel.<br />

Over het boek<br />

Ook dit boek behoort tot de Spetter-reeks voor eerste lezers en vertelt<br />

het verhaal van Sil, die na het lezen van een boek zelf op zoek gaat naar<br />

een schat. Hij graaft in de tuin, in het bos en zelfs aan zee. Ook de<br />

illustraties nemen de lezer mee op zoek naar de schat die Sil nergens<br />

vindt. Koud, moe en ontgoocheld keert Sil naar huis terug, waar mam<br />

op hem wacht met koek en soep. ‘Dag schat’, zegt ze, ‘Dag schat’, zegt Sil.<br />

Dag schat is een vlot geschreven verhaal, waarin op een heel eenvoudige<br />

wijze met taal en illustraties wordt gespeeld.<br />

Werken met het fragment<br />

Op schattenjacht! Maak met de kinderen allerlei wegwijzers. Je kunt<br />

beginnen met een onderzoek van de bestaande pijlen en pictogrammen,<br />

om zo tot een eigen vormgeving te komen. Wat wil je allemaal vertellen?<br />

Moet men rechtdoor, omhoog of ergens onderdoor? Wil je dat de spoorzoekers<br />

zigzaggend, op één been of achteruit gaan lopen? Laat je ze<br />

enkele opdrachtjes uitvoeren? Probeer zo origineel mogelijk te zijn in de<br />

beeldtaal die je met de kinderen bedenkt.Voer de ontwerpen ook echt<br />

uit in stevig karton, of misschien is er wel een handige houtbewerkende<br />

ouder op school die voor échte pijlen of borden wil zorgen. Je kunt nu<br />

als leerkracht helemaal alleen de sporen gaan uitzetten en dan de klas<br />

erop uit sturen, maar je kunt de tocht ook uitzetten mét de klas.<br />

De voorpret om anderen te foppen, is dikwijls evenwaardig aan het<br />

effectief zelf zoeken. Laat nu een andere klas jullie spoor volgen. Wat de<br />

schat zal zijn…?<br />

42 – Eerste leerjaar


Een schat roept bij de meeste kinderen onmiddellijk duidelijke fantasiebeelden<br />

op. Laat ze die beelden op groot formaat schilderen. Pas als het<br />

schilderij klaar is vertelt ieder aan de rest van de klas wat zijn/haar schat<br />

voorstelt. Je kunt de tekst er eventueel op een aparte strook bij schrijven.<br />

Schatkistjes maken hoort er ook bij. Laat de kinderen een mooi doosje<br />

meebrengen of knutsel zelf mooie doosjes ineen. Elk kind heeft thuis<br />

wel een aantal voorwerpen die hij/zij als ‘schat’ apart houdt. Misschien<br />

willen ze die wel meebrengen om in het schatkistje te stoppen. Je kunt<br />

ook op schattenjacht gaan in de schoolbuurt. De doosjes raken<br />

gegarandeerd snel vol: een knoop, een sleutel, een steentje met een<br />

aparte vorm, een geldstuk, een plukje haar, een touwtje…<br />

Terug in de klas kan er bij elk van die voorwerpen zeker een leuk<br />

fantasieverhaal bedacht worden. Aan welke jas heeft die knoop ooit<br />

vastgezeten? Op welke deur past die sleutel?<br />

Werken met het hele boek<br />

Zorg voor een exemplaar dat de kinderen individueel kunnen lezen.<br />

Misschien wil iemand wel weten of Sil die schat nu echt vindt.<br />

Dit verhaal (AVI 1) kan door kinderen uit een eerste klas op dit tijdstip<br />

in het schooljaar zonder veel moeite zelfstandig gelezen worden.<br />

Wanneer vooraf de nieuwsgierigheid werd gewekt, is dit een ideaal<br />

boekje om zelf in stilte in weg te duiken.<br />

Andere boeken van Elle van Lieshout en Erik van Os<br />

O, mijn lieve, lieve Lien, Zwijsen, 1999<br />

Kijk mijn ogen, Kimio, 1999<br />

Vang dat kind, Zwijsen, 1999<br />

Wat goed van Saar, Kimio, 2000<br />

Illustraties van Annemie Heymans<br />

Roberto Piumini, Matthijs en z’n opa, Querido, 1994<br />

Jaak Dreesen, Marieke, Marieke, Averbode, 1997<br />

Peter Van Gestel, Mariken, Fontein, 1998<br />

Jaak Dreesen, Mijn beer, Averbode, 1999<br />

Andere boeken van Annemie Heymans<br />

Vier tantes in een slootje, Zwijsen, 1997<br />

Rommelkruid en nagelgruis, Zwijsen, 1997<br />

Niet leuk voor Sjaantje, Zwijsen, 1999<br />

Boek 5<br />

Een fee en een reus in de lucht<br />

Brigitte Minne, ill. Anne Westerduin<br />

Clavis, 1994, p. 5-11<br />

Over de auteur<br />

Brigitte Minne werd op 16 oktober 1962 geboren in Brugge. Haar<br />

voorliefdes zijn: Karel, Liesbet en Jasper, de dieren om en in haar huis,<br />

rode oortjes-boeken, mooie kindertelevisie, film en hutsepot. Haar<br />

spookbeelden zijn: oorlog, geweld en honger. Bekroningen: De Prijs<br />

Beste Jeugdboek van de stad Beringen, de prijs van de Kinder- en Jeugdjury<br />

Vlaanderen (2x) en de prijs van de Kinder- en Jeugdjury Limburg.<br />

Ze werkt mee aan tijdschriften, tv, theater en film. Daarnaast schrijft ze<br />

ook boeken voor kinderen en jongeren. Ze hecht veel belang aan hun<br />

mening. Brigitte Minne schrijft op een openhartige wijze over delicate<br />

onderwerpen als ouderdom, dood, prostitutie en euthanasie. In haar<br />

jeugdromans gaat het vaak om jongeren die op zoek zijn naar zichzelf en<br />

in moeilijke situaties verkeren. De eerste liefde is erg belangrijk voor de<br />

jonge hoofdpersonen, evenals de hulp van begrijpende volwassenen.<br />

Naast haar tienerromans schrijft ze ook boekjes voor beginnende lezers.<br />

Over de illustrator<br />

Anne Westerduin volgde een opleiding plastische kunsten te Brussel.<br />

Bij het maken van illustraties laat ze zich vooral inspireren door de sfeer<br />

die het verhaal uitstraalt. Ze schetst een globaal beeld, waarop ze details<br />

invult. Deze details bepalen uiteindelijk het beeld. Ze doet dus meer dan<br />

een plaatje maken bij een verhaal. Haar stijl is in de loop der jaren<br />

opmerkelijk geëvolueerd. Ideeën haalt Anne Westerduin uit de wereld<br />

waarin ze rondloopt. ‘Oren en ogen openhouden.’ En ‘mensjes bekijken’:<br />

dat is haar advies.<br />

Over het boek<br />

In dit eenvoudige verhaal spelen fantasiedromen de hoofdrol. Bas kijkt<br />

naar de lucht en ziet daarin beelden die de meeste volwassenen blijkbaar<br />

niet zien. Maar er is ook nog Fiel. Dat is zijn buur en gelukkig beschikt<br />

die over meer fantasie. Samen zien ze de gekste figuren in de wolken.<br />

Een fee en een reus in de lucht behoort tot de serie ‘bas en fiel’. Deze bestaat uit<br />

zes leesboekjes die door beginnende lezers, na acht weken<br />

leesonderwijs, zelfstandig gelezen kunnen worden.<br />

Werken met het fragment<br />

Fantaseren bij voorbijtrekkende wolken is een heerlijke bezigheid! Kies<br />

een mooie, bewolkte dag uit en ga met de klas languit op een grasveldje<br />

liggen. Kijk naar de voorbijdrijvende wolken en laat de fantasie maar<br />

opborrelen.<br />

Ook vlekken kunnen inspirerend zijn. Neem een vloeibare kleurstof<br />

(ecoline, sterk verdunde plakkaatverf of inkt) en laat de kinderen met<br />

dikke borstels royaal spatten maken op een groot blad papier. Laat alles<br />

goed drogen en dan is het tijd om te kijken en te fantaseren. Wanneer de<br />

kinderen een vorm ontdekken in een vlek, kunnen ze de contouren<br />

omlijnen met fijne stiften of potloden (of er zaken aan toevoegen) zodat<br />

het figuurtje voor iedereen herkenbaar wordt. Door een scheutje<br />

detergent aan de verf toe te voegen, kun je ook spatten op vellen plastic<br />

(de zeep ontvet). Het droogproces gaat wel veel langzamer. Met speciale<br />

Eerste leerjaar – 43


stiftjes kun je ook op het plastic tekenen. Wanneer je dan de ontstane<br />

figuurtjes uitknipt en tussen lege diaglaasjes legt, krijg je hele mooie<br />

zelfgemaakte dia’s. Laat je de vellen plastic heel, hang ze dan voor het<br />

raam en creëer zo je eigen fantasiewolkenhemel. Ook de gekende truc<br />

met kleurstof tussen een gevouwen blad, geeft dezelfde fantaseermogelijkheden.<br />

Werken met het hele boek<br />

Nadat de kinderen dit fragment zelfstandig lazen, vraag je hun om Bas te<br />

beschrijven. Wat denkt/ziet Bas? Wordt Bas begrepen in dit fragment?<br />

Wat vinden ze van Bas na deze eerste kennismaking? Schrijf Bas’ eigenschappen<br />

in kernwoorden op het bord. Daarna breng je het vervolg van<br />

het verhaal in de groep. Aangezien de moeilijkheidsgraad van het boek<br />

laag ligt, lijkt kringlezen hier een geschikte vorm. Bespreek, nadat de<br />

kinderen kennismaakten met Fiel, wat ze vinden van deze figuur. Breng<br />

ook deze eigenschappen in kernwoorden op het bord. Nu de beide<br />

hoofdpersonages werden verkend, breng je de andere deeltjes van deze<br />

reeks in de groep. In een aap bij bas, wordt er eveneens gedroomd. Kondig<br />

dit aan en zorg dat wie dit deeltje wil lezen, daar de kans toe krijgt.<br />

Nadien vertellen deze kinderen aan de groep waarover de droom van Bas<br />

ging. Dit kan een stimulans zijn voor anderen om het boekje ook te<br />

lezen of een aanzet vormen om rond angstdromen te gaan werken.<br />

Andere boeken van Brigitte Minne<br />

Wat de wind in Ellens oor fluisterde, Clavis, 1998<br />

Heksenfee, De Eenhoorn, 1999<br />

Snuf en Katoo, De Eenhoorn, 1999<br />

Sien en Yassin, Clavis, 1999<br />

Roos wil een heks zijn, De Eenhoorn, 2000<br />

Mama is verliefd, Clavis, 2000<br />

De droom van Rie, De Eenhoorn, 2000<br />

Illustraties van Anne Westerduin<br />

Agnes Verboven, Een koekje voor Blekkie, Clavis 1995<br />

Werner Storms, Weg van jou, Clavis 1996<br />

Ron Langenus, De verdwenen tijger, Davidsfonds/Infodok, 1997<br />

Elvira Lindo, Manolito, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Martina De Ridder, Kapitein Seppe, Clavis, 2000<br />

Wally De Doncker,Papa ernst, papa losbol, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Jaak Dreesen, Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000<br />

Bettie Elias, Het kleine geheim van Pieter, Malmberg, 2000<br />

Boek 6<br />

En toen giechelde de olifant<br />

Hanz Manz, ill.Verena Ballhaus<br />

Querido, 1999, p. 70-75<br />

Over de auteur<br />

Hans Manz werd in 1931 in Wila bij Zürich geboren. Hij volgde een<br />

opleiding als onderwijzer en gaf les op basisscholen in Erlenbach en<br />

Zürich. Hij werkte voor radio en televisie. Sinds 1987 is hij fulltime<br />

schrijver en journalist. Hij woont in Zürich en Toscane. Hans Manz<br />

schreef kindergedichten, verhalen, sprookjes en kinderboeken en<br />

vertaalde prentenboeken van Sendak, Ungerer en Gorey. Zijn werken<br />

werden meerdere malen bekroond en zijn onder andere in Amerika,<br />

Japan, Denemarken en Nederland verschenen. Hans Manz leeft op de<br />

grens van fantasie en werkelijkheid en gaat zeer zorgvuldig met zijn taal<br />

om. ‘Hans Manz heeft teksten geschapen die kinderen prikkelen en die<br />

bijdragen aan hun lust tot het luisteren naar en begrijpen van tekst en<br />

die de liefde voor de omgang met taal voeden,’ meende de jury die Hans<br />

Manz in 1990 opnam in de lijst voor de IBBY-Award. In 1991 werd het<br />

oeuvre van Manz bekroond met de Zwitserse Jeugdboekenprijs en in<br />

1993 met de Oostenrijkste Staatsprijs voor Kinderlyriek.<br />

Over het boek<br />

Elke woensdag kun je Eva bij haar opa vinden. Haar ouders moeten dan<br />

werken en opa brengt zijn tijd thuis door met schrijven. Samen met Eva<br />

verzint hij de meest wonderlijke verhalen: over giechelende olifanten,<br />

dansende muggen, schuwe vossen en galopperende stoelen.Vaak helpt<br />

Eva hem om die verhalen te bedenken, maar meestal is het toch opa die<br />

haar uit haar tent lokt om haar gedachten in woorden om te zetten. Op<br />

die manier bereidt hij haar voor op het moment waarop hij met oma op<br />

reis zal gaan, wanneer hij er niet meer zal zijn, wanneer Eva alleen haar<br />

ogen zal moeten sluiten en haar eigen verhalen zal moeten verzinnen.<br />

En toen giechelde de olifant ziet eruit als een bundel met eenvoudige,<br />

fantasierijke, soms absurde verhalen, waarin schijnbaar naïeve illustraties<br />

de tekst ondersteunen en aanvullen. De doordachte en tevens speelse layout<br />

verhoogt de toegankelijkheid en maakt van dit boek een bruikbaar<br />

geheel om een rijkdom aan speelse taal tot bij jonge lezers te brengen.<br />

Werken met het fragment<br />

Improvisatiespel: de busrit<br />

Je maakt eerst met de kinderen een woordveld over de landschappen<br />

(bijvoorbeeld een modderveld, een weide met heel hoog gras, een steile<br />

berghelling,…) waarlangs de bus kan rijden en de mogelijke personages<br />

(bijvoorbeeld een balletdanser, een reus met zevenmijlslaarzen aan, een<br />

beroemde basketbalspeler, een schaatser,…) die op de bus kunnen<br />

stappen als chauffeur. Laat de helft van de kinderen van de klas in rijtjes<br />

zitten, net als in een bus.Vooraan zit de buschauffeur. De andere helft is<br />

publiek. Eén kind uit de publieksgroep, of de leerkracht, zegt een<br />

landschapstype en/of een chauffeurstype. De passagiersgroep speelt het<br />

spel als volgt: samen met de buschauffeur stappen ze uit. Ze bewegen<br />

zich volgens het type chauffeur en naargelang de plek waar ze gestopt<br />

zijn. Bijvoorbeeld: als ze op een modderige plaats stoppen en ze hebben<br />

de reus met de zevenmijlslaarzen als chauffeur, dan gaan ze met hele<br />

grote, maar moeizame stappen (modder zuigt en kleeft!) door de ruimte<br />

bewegen. Je kunt het spel opnemen op video en achteraf bekijken en<br />

bespreken. Kinderen vinden dit heerlijk. Wissel regelmatig de kijk- en<br />

doegroep met elkaar af.<br />

44 – Eerste leerjaar


Werken met het hele boek<br />

Eva zit aan de keukentafel en vraagt: ‘Wat zie je nu?’ Opa zegt: ‘Kom we<br />

doen onze ogen dicht! Dan zie je het meest. Let maar eens op! Ik zie een<br />

huis, een hek, een rivier, een boot, een kind.’ Met deze woorden bouwen<br />

opa en Eva nieuwe zinnen en nieuwe situaties. Een kind in het huis bij<br />

het hek aan de rivier met de boot, kan ook het kind in de boot op de<br />

rivier voor het huis met het hek worden, of zelfs het kind in de rivier<br />

met de boot bij het hek voor het huis en het zwemt…<br />

Bij deze uitspraken horen tekeningen die de tekst visualiseren.<br />

Laat ook de kinderen met gesloten ogen een aantal woorden bedenken.<br />

Bouw met deze woorden zinnen die, door de woorden van plaats te<br />

verwisselen, telkens een andere betekenis krijgen. Hetzelfde kun je doen<br />

met de meer traditionele woorden uit de woordkaartendoos. Bekende<br />

woorden uit de klassikale leesboekjes kunnen dan, doordat ermee<br />

geschoven wordt, een nieuw, eigen leven gaan leiden.Vraag de kinderen<br />

om hun zinnen te illustreren, naar het voorbeeld in het boek.<br />

Boek 7<br />

De droom van kos<br />

Wim Vromant, ill. An Candaele<br />

De Eenhoorn, 2000, p. 3-9<br />

Over de auteur<br />

Wim Vromant werd geboren op 26 oktober 1960. Zijn voorliefdes zijn<br />

zijn vrouw Tine en zijn twee zoontjes Niels en Klaas. Zijn spookbeelden<br />

zijn televisies die kinderen verslinden. Door vaak met kinderboeken te<br />

werken in de klas kreeg hij zin om zelf in de pen te kruipen. Hij schrijft<br />

eenvoudig en duidelijk. Zijn verhalen zijn vlot en bevatten heel wat<br />

dialogen. De dingen waarover hij schrijft zijn herkenbaar, grappig en<br />

ontspannend.<br />

Over de illustrator<br />

An Candaele studeerde grafiek in Antwerpen. Haar eerste job was het<br />

inkleuren van strips van Suske en Wiske. Daarna werkte ze veel voor<br />

reclamebureaus en voor tijdschriften. Samen met haar man woonde ze<br />

een paar jaar in Amerika, waar ook haar dochtertje geboren werd.<br />

Nu woont ze weer in België en werkt ze hard aan illustraties voor<br />

kinderboeken.<br />

Over het boek<br />

We kregen dit boek te zien als proefdruk. Het is bedoeld voor kinderen<br />

die ongeveer zes maanden leesonderwijs achter de rug hebben. In het<br />

land waar Kos woont is Gurk de baas. Hij bepaalt dat de wereld er<br />

letterlijk en figuurlijk grijs moet uitzien. Daar kan Kos niet mee leven.<br />

Hij droomt van een wereld vol kleuren. Hij trekt weg, zonder Neel, van<br />

wie hij erg veel houdt, op zoek naar zijn droom. Op zijn weg ontmoet<br />

hij Fem. Wanneer alles lijkt mis te lopen en Kos echt vreest dat hij zijn<br />

droom nooit zal terugvinden, duikt Fem op met haar vliegende soortgenoten<br />

en een heleboel bussen kleurrijke verf. De illustraties<br />

ondersteunen wat de poëtische tekst laat vermoeden.<br />

Werken met het fragment<br />

<strong>Dromen</strong> en kleuren<br />

Droom je in kleur of in zwart-wit?<br />

Als je in kleur droomt, is dat dan zoals in een film (in ‘multicolor’), of<br />

heeft het beeld één kleur?<br />

Is een gele droom leuker dan een donkerblauwe droom?<br />

Waarover droom je als je in het helgroen droomt, of in het paars?<br />

Die monochrome droomtaferelen laat je de kinderen schilderen, of je<br />

maakt er eenkleurige kijkdozen over…<br />

Gevoelens bij kleuren<br />

Is geel een jonge, actieve kleur?<br />

Hoe voel je je in een oranje kamer?<br />

Als je je droevig voelt, welke kleur kleren trek je dan aan?<br />

Eerste leerjaar – 45


Na dit gesprek kunnen dan kleurenelfen gemaakt worden.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

groen<br />

mijn bril<br />

heb ik nodig<br />

is niet zo leuk<br />

moet<br />

Je gaat stap voor stap te werk, met de volledige groep samen.<br />

Teken het schema van de structuur van het elfje op het bord. Bij het<br />

eerste woord schrijft iedereen voor zich een kleur op. Daarna een<br />

voorwerp in die kleur (in twee woorden). In de twee volgende lijnen<br />

vertel je iets meer over dat voorwerp (in drie en vier woorden). Als slot<br />

kies je een krachtige pointe. De elfjes kunnen op ambachtelijke wijze<br />

gestempeld of gedrukt worden. Laat de kinderen er een pentekening bij<br />

maken. Alleen het voorwerp uit het gedicht wordt ingekleurd (de kleur<br />

waarover de elf gaat). Bundel alles tot een mooi boekje.<br />

Werken met het hele boek<br />

Stel eerst het hele boek voor en neem de figuren van Kos, Neel en Fem<br />

vergroot over op karton. Kleef ze op een stok zodat ze als stokpop<br />

kunnen fungeren. Gurk laat je door de kinderen zelf uittekenen en<br />

opvullen met kleuren.Van Gurk is op de prenten slechts een klein stukje<br />

te zien. De kinderen kunnen de kleuren en vorm van deze figuur dus<br />

volledig laten afhangen van de fantasie die het verhaal oproept.<br />

Zoek een aantal fragmenten uit die verschillende groepjes in een<br />

poppenspel omzetten. Bij elk tafereel hoort een decor. Afhankelijk van<br />

het fragment en de stemming die er bijhoort, kiezen ze grijstinten of<br />

kleuren. Laat de kinderen nadien de verschillende opeenvolgende<br />

fragmenten in kleine groepjes spelen, inoefenen en tonen aan een<br />

publiek.<br />

Andere boeken van Wim Vromant<br />

<strong>Dromen</strong> van een duif, De Eenhoorn, 1997<br />

Een nest tussen het puin, De Eenhoorn, 1998<br />

Taartendag, De Eenhoorn, 1999<br />

Het lachje van Sint, De Eenhoorn, 2000<br />

De prins en de vis, De Eenhoorn, 2000<br />

Illustraties van An Candaele<br />

Godeliva Uleners, Opa Vis en de vis, Bakermat, 2000<br />

Godeliva Uleners, Ik trouw met de juf, Bakermat, 2000<br />

Dirk Nielandt, De vliegende keuken: een reisverhaal vol lekkere recepten, Standaard,<br />

2000<br />

Andere boeken van An Candaele<br />

Pardoes, Bakermat, 1999<br />

Boek 8<br />

De Appelmoesstraat is anders<br />

Joke van Leeuwen<br />

Querido, 1994, p. 42-49<br />

Over de auteur<br />

In haar jeugd verhuisde Joke van Leeuwen verschillende keren, ook een<br />

keer naar Brussel, toen ze dertien was. België beviel haar zo goed, dat ze<br />

daar ging studeren: eerst in Antwerpen aan de Kunstacademie, daarna in<br />

Brussel aan het Hoger St. Lucas Instituut, een grafische opleiding.<br />

Ze wilde blijven tekenen en schrijven, zoals ze altijd al had gedaan.<br />

Ze kwam op het idee om een kinderboek te gaan maken, maar had<br />

moeite een uitgever te vinden. Ze ging weer studeren, geschiedenis in<br />

Brussel. Uiteindelijk vond ze toch een uitgever. Tegenwoordig woont ze<br />

in Maastricht.Vorig jaar trad ze samen met Bart Moeyaert op in het<br />

theaterprogramma ‘Geletterde Mensen’. Joke van Leeuwen combineert in<br />

haar boeken tekst en illustraties. Deze vormen een geheel, vullen elkaar<br />

aan. Haar taalgebruik is origineel, haar illustraties zijn soms zoekplaatjes<br />

waarin een heleboel te ontdekken is. De hoofdpersonen in haar boeken<br />

zijn vaak eigenzinnige kinderen, die een tocht maken in een vreemde<br />

wereld. Daarbij ontmoeten ze merkwaardige personen en dingen.<br />

De verhalen en illustraties zijn meestal grappig, en bevatten milde<br />

maatschappijkritiek. Ze schreef ook een aantal boeken voor beginnende<br />

lezers.<br />

Over het boek<br />

Wanneer Miep in de Appelmoesstraat komt wonen, treft ze er vijf bijna<br />

dezelfde huizen aan, netjes op een rij. Nadat de buren zien hoe Miep<br />

haar eigen huis heeft omgebouwd, willen ze wel allemaal een huis dat<br />

helemaal bij hen past. Met veel fantasie gaat Miep aan de slag. Zo ontstaat<br />

er een heel aparte Appelmoesstraat. Die straat zet mensen aan het<br />

dromen. Iedereen wil wel zo’n bijzonder huis. In dit boek, vol dubbele<br />

bodems, visuele gags, taalspelletjes en raadseltjes, zijn tekst en illustraties<br />

nauw met elkaar verbonden. Ze nodigen kinderen uit tot denken, zoeken<br />

en fantaseren.<br />

Werken met het fragment<br />

Dit is een heerlijk verhaal om allerlei droom- en fantasiehuizen te gaan<br />

bouwen.<br />

Je kunt beginnen met een woordveld om een ‘verzameling merkwaardige<br />

mensen’ aan te leggen.Vertrek van eigenschappen die kinderen<br />

bij zichzelf en/of bij mensen in hun omgeving herkennen.. Niet alleen<br />

fysieke kenmerken zoals lange benen, dikke buiken, wilde krullen,…<br />

maar ook minder zichtbare eigenschappen, die te maken hebben met<br />

gevoelens, komen in aanmerking.<br />

Speel ook met tegenstellingen. Hou de drempel laag en vertrek van<br />

eenvoudige huizen. De suggestie op de laatste bladzijde – ‘een dikkemensen-huis’<br />

dat als tegenstelling ‘een dunne-mensen-huis’ krijgt –<br />

vormt een eenvoudige opstap voor meer doordachte taalvondsten.<br />

Laat de kinderen ook overdrijven. Hoe zien de huizen voor al die<br />

mensen in de straat eruit? Hoe voelen ze aan? Hoe ruiken ze? Met de<br />

ogen dicht dromen ze de verschillende mogelijkheden voor zich.<br />

46 – Eerste leerjaar


En dan gaan we echt bouwen…<br />

Probeer met kartonnen dozen, kartonnen kokers en ander materiaal een<br />

straat of een dorp te bouwen. Samenwerking en overleg tussen de<br />

kinderen zijn van cruciaal belang, maar zeker niet evident. Door het<br />

beschilderen en het toevoegen van allerlei attributen kan dit de meest<br />

fantastische vormen aannemen.<br />

Ook het schilderen van een straat kan boeiend zijn. Laat de kinderen<br />

eerst op gewone tekenbladen een voorontwerp maken van hun droomof<br />

fantasiehuis.Van een rol bruin papier rol je een grote strook af. Ieder<br />

krijgt een welbepaalde ruimte toebedeeld waarop ze hun huis mogen<br />

schilderen. Ook hier zijn afspraken en overleg met de twee buren<br />

noodzakelijk om de straat één geheel te laten vormen. De huizen moeten<br />

echt aansluiten en mogen geen losstaande elementen zijn.<br />

Op kleiner formaat kun je de tekeningen samenvoegen tot een fries.<br />

De deurtjes of raampjes snij je voorzichtig open en erachter schrijven de<br />

kinderen hun huizenelf (zie hoger).<br />

‘Appelmoesstraat’ is voor eerste lezers een lang, misschien wel moeilijk<br />

woord. Laat ze dit woord leggen met de letters uit de letterdoos. Zoek<br />

door te schuiven met deze letters hoeveel woorden er in dit woord<br />

verborgen zitten. Eerst met de hele groep, nadien in groepjes van twee.<br />

Breng alle gevonden woorden samen in een lijst, die goed zichtbaar<br />

wordt opgehangen en dagelijks kan worden aangevuld. Misschien groeit<br />

er wel een wedstrijdje uit. Welke klas of groep vindt de meeste<br />

appelmoesstraat-woorden?<br />

Werken met het hele boek<br />

Het fragment uit de bundel is het slot van het verhaal. Het lijkt prettig<br />

om wat er aan dit fragment voorafgaat, samen in te kijken. Doordat tekst<br />

en illustraties zo nauw met elkaar verbonden zijn, is het noodzakelijk om<br />

ze samen aan te bieden. Maak gebruik van transparanten die door de<br />

hele groep gelijktijdig kunnen worden bekeken. Op die manier is<br />

iedereen betrokken bij het zoekproces en zijn details beter waar te<br />

nemen.<br />

Andere boeken van Joke van Leeuwen<br />

Ik ben ik, Zwijsen, 1995<br />

De wereld is krom maar mijn tanden staan recht, Querido, 1995<br />

Een poosje groot, Zwijsen, 1996<br />

Iep!, Querido, 1996<br />

De metro van Magnus, Querido, 1997<br />

Kukel, Querido, 1998<br />

Bezoekjaren, Querido, 1998<br />

Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden, Querido, 1998<br />

Een sok met streepjes, Zwijsen, 1999<br />

Ozo heppie en andere versjes, Querido, 2000<br />

Eerste leerjaar – 47


Geraadpleegde bronnen<br />

Aidan Chambers, De leesomgeving. Hoe volwassenen kinderen kunnen helpen van boeken<br />

te genieten, Querido, 1995.<br />

Jan van Coillie, Leesbeesten en boekenfeesten/Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken?,<br />

Davidsfonds/Infodok, 1999.<br />

Annerieke Freeman-Smulders, Leren lezen is niet genoeg, Meulenhoff<br />

Educatief, 1990.<br />

Berrie Heesen, Kinderen filosoferen en docentenboek, Damon, 1998.<br />

Berrie Heesen, Klein maar dapper, Damon, 1996.<br />

Berrie Heesen, De vliegende papa’s, Damon, 2000.<br />

Marita de Sterck, Lees je mee, een gids voor wie boeken en kinderen wil samenbrengen,<br />

Lannoo, 1997.<br />

48 – Eerste leerjaar


‘<strong>Dromen</strong> is heel geheimzinnige<br />

dingen,’ *<br />

Ideeënbrief voor het tweede en derde leerjaar<br />

samengesteld door Annie Beullens, Mik Ghys en Erik Vanthillo met de<br />

inspiratie van Paula Stulemeijer en David Janssen<br />

Over de samenstellers<br />

Annie Beullens is boekenjuf op rust. Ze probeerde twaalf jaar lang<br />

wekelijks kinderen van acht tot twaalf jaar tot echte boekenliefhebbers te<br />

maken. Daar heeft ze heel mooie herinneringen aan en ze hoopt dat er<br />

in elke basisschool een boekenjuf of -meester zal komen. Zij leest graag<br />

en veel en is recensent voor Klapper en Onderwijskrant.<br />

Mik Ghys is verantwoordelijke van de jeugdafdeling in FNAC Antwerpen,<br />

recensent voor Klapper, lector van Nederlands- en Engelstalige<br />

manuscripten en is zwaar verslaafd aan jeugdboeken.<br />

Eric Vanthillo is acteur bij jeugdtheater Anna’s Steen. Hij is dramadocent<br />

bij onder meer de Karel de Grote-Hogeschool te Antwerpen en medeauteur<br />

van de ‘Theaterbox’ (Kunst in Zicht) en van de map ‘Muzische<br />

Vorming’ (Altiora). Daarnaast recenseert hij ook voor Klapper.<br />

Paula Stulemeijer is dramadocente en educatief medewerkster in<br />

HETPALEIS. Zij trok rond voor HETPALEIS met de theaterkoffer,<br />

ontworpen door Joke Van Leeuwen en begeleidde jongeren vorig jaar in<br />

‘De Stal’ bij hun eerste theaterspel.<br />

David Janssen was enthousiast student van Riet Jeurissen, staat<br />

momenteel voor de klas als onderwijzer en is een actief leesbeest.<br />

*<br />

zei de GVR<br />

Tweede en derde leerjaar – 49


Het thema dromen biedt heel veel mogelijkheden. In de fragmenten<br />

en gedichten uit de bundel gaat het over: een slaapliedje, een nare<br />

droom, een nachtmerrie en bang zijn in het donker, wensen, een<br />

dromendief, dromen en bedrog, een gekke droom, dagdromen,<br />

bluffen, toekomstdromen en fantasie.<br />

Over al de teksten wordt met de kinderen gepraat, zo leren ze verder<br />

kijken dan de tekst. Samen praten over teksten reikt de kinderen<br />

gedachten aan waarop ze uit zichzelf misschien moeilijk kunnen<br />

komen. Als verwerkingstips vind je creatief schrijven, dramatiseren,<br />

teken- en schilderopdrachten, collages… Kortom: voor elk wat wils.<br />

De boekenhoek<br />

De bedoeling van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> is het lezen bij kinderen te<br />

stimuleren. Maak een boekenhoek met boeken over dromen (zie<br />

keuzelijst) en met de boeken uit de fragmentenbundel, en vul die aan<br />

met boeken over dromen die de kinderen thuis hebben. De leerkracht<br />

verbindt er zich toe om elke dag 15 minuten voor te lezen. Alle kinderen<br />

engageren zich om in de <strong>Jeugdboekenweek</strong> ten minste één boek te<br />

lezen. De kinderen vertellen over de gelezen boeken op de droomplek in<br />

de boekenwinkel. Je kunt het lezen ook stimuleren met een klantenkaart.<br />

Sfeerschepping<br />

De dromenwinkel<br />

Geïnspireerd op een realistische winkel of supermarkt creëer je met de<br />

kinderen gedurende de ganse <strong>Jeugdboekenweek</strong> (of langer) een heuse<br />

dromenwinkel. De collectie dromen wordt elke dag aangevuld met<br />

nieuwe dromen of droomproducten die uit het dromenproject<br />

voortvloeien.<br />

Voor de installatie kun je gebruikmaken van oude meubels, planken,<br />

kartonnen dozen,…<br />

Je overlegt met de kinderen en geeft hun korte opdrachtjes in kleine<br />

groepen:<br />

Waar zetten we de rekken?<br />

Moeten er winkelkarretjes zijn of mandjes?<br />

Waar is de kassa?<br />

Is dit een klein, knus winkeltje?<br />

Of is het een grote supermarkt met veel gangen?<br />

Hoe versieren we de winkel?<br />

In welke kleuren schilderen we de rekken?<br />

Versieren we alles met wolken? Een regenboog?<br />

Draagt het winkelpersoneel een uniform? Een bepaald kledingstuk, een<br />

hoofddeksel?<br />

Centraal in de winkel is de ‘droomplek’ met kussens en tapijten. Maak er<br />

een knusse dromenwinkel van waar het leuk is om te vertoeven.<br />

Voor de invulling van de winkel kun je plukken uit volgende tips.<br />

<strong>Dromen</strong> in dozen<br />

Om de kinderen in de juiste sfeer te brengen, lees je voor uit hét<br />

dromenboek bij uitstek, De GVR van Roald Dahl, van p. 39 tot p. 41,<br />

vanaf: ‘Vertel me alsjeblieft wat je in ons dorp deed…’ tot ‘Dat zijn ze<br />

zeker niet, zei Sofie.’.<br />

Voor je met het voorlezen begint, toon je het boek. Laat de kinderen die<br />

het verhaal kennen, vertellen wat ze over de GVR weten. Als je merkt dat<br />

veel kinderen het boek nog niet kennen, is dit het ideale voorleesboek.<br />

Naast het leuke verhaal biedt de gebrekkige taal van de GVR heel veel<br />

mogelijkheden om aan taalbeschouwing te doen, want de kinderen<br />

kunnen de taal van de GVR verbeteren.<br />

Na het voorlezen vraag je:<br />

De GVR heeft een droom, een wens. Welke?<br />

Welke dromen blaast de GVR bij slapende kinderen naar binnen?<br />

Kun je een droom vangen? Vastpakken?<br />

Hoe zien dromen eruit volgens de GVR?<br />

Welk geluid maken dromen?<br />

50 – Tweede en derde leerjaar


Zo zijn de kinderen klaar voor een brainstorm waarin ze dromen gaan<br />

verzamelen: lieve dromen, enge dromen, dagdromen, wensdromen<br />

(denk aan de olievant van de GVR), nachtmerries, verloren dromen, netechte-dromen,<br />

toekomstdromen, aardse dromen, hemelse dromen,<br />

grappige dromen, kleine dromen, bizarre dromen, onbegrijpelijke<br />

dromen…<br />

Deze dromen moeten verpakt worden voor ze in de winkel geplaatst<br />

kunnen worden.<br />

Elk kind kiest een soort droom en maakt de verpakking die erbij hoort.<br />

De droom kan op het etiket geschreven worden. Rubriceer de dromen,<br />

geef ze de juiste naam en plaats ze in de rekken.<br />

Droomaffiches<br />

De dromen moeten op een aantrekkelijke manier aangeprezen worden.<br />

Hiervoor schilderen de kinderen kleurrijke affiches waarbij ze treffende<br />

slogans verzinnen, bijvoorbeeld: ‘Schrik je rot, met de nachtmerrie van<br />

Slot’. Ook de GVR kan inspireren, zo kunnen de kinderen de ‘mistige-ijle<br />

belletjes’ tekenen.<br />

<strong>Dromen</strong>markt<br />

In groepjes kunnen de kinderen dromen verkopen. Hiervoor overleggen<br />

ze wie de verkoper is, wat de prijs is van de dromen, hoe ze de verkoop<br />

gaan aanpakken. Ze verzinnen zoveel mogelijk argumenten om hun<br />

dromen aan de man te brengen. De kinderen die niet verkopen kunnen<br />

een reclamefilmpje spelen. Je kunt het eventueel opnemen met de<br />

videocamera, net echt!<br />

<strong>Dromen</strong>-luisterspel<br />

De dromen die ’s ochtends verteld zijn kun je omzetten in een<br />

luisterspel. Hiervoor heb je een cassetterecorder nodig en tal van<br />

materialen voor specifieke geluiden: gedonder met een ijzeren plaat,<br />

geritsel met een papieren zak, stromend water, glasgerinkel, geluiden<br />

met speelgoed…<br />

Iemand kan de droom vertellen terwijl de anderen de geluiden maken.<br />

Maak een bijpassend hoesje bij elke droomcassette. Ook die<br />

droomcassettes kun je te koop aanbieden.<br />

<strong>Dromen</strong>boekjes<br />

Elk kind krijgt een klein blanco schriftje waarvan ze de kaft mogen<br />

versieren zodat elk schriftje een persoonlijk dromenboekje wordt. Iedere<br />

ochtend, als de voorbije nacht nog fris in het hoofd zit, kom je samen<br />

op de centrale droomplek om te vertellen over de dromen van de<br />

afgelopen nacht. Er wordt dan ook voorgelezen uit het dromenvoorleesboek<br />

(De GVR of een van de boeken waaruit de fragmenten gekozen<br />

werden of een boek uit de keuzelijst).<br />

Daarna schrijven de kinderen hun droom of, als ze zich hun droom niet<br />

meer herinneren, de beste droom die ze hoorden, in hun dromenboekje.<br />

Links doen ze dat verbaal: een woord, een zin of een verhaal. Rechts<br />

komt een tekening, een collage, een schilderij, een kleur…<br />

De beste dromen worden ingepakt en vinden hun plaats op de rekken<br />

van de dromenwinkel.<br />

<strong>Dromen</strong> op bestelling<br />

Je kunt machines maken waarbij je dromen kunt bestellen. Die machines<br />

zien eruit als de droom die je er kunt uit halen: de nachtmerriemachine,<br />

de verdrietige-droommachine, de knotsgekkedroommachine…<br />

Elke machine maakt een specifiek geluid.<br />

De dromenwinkel kan fungeren als de rode draad doorheen de<br />

<strong>Jeugdboekenweek</strong>. Bespreek op welk vast moment de winkel elke dag<br />

open is. Dat is het moment waarop het assortiment kan aangevuld<br />

worden en waarop er kan gekocht en verkocht worden. Bespreek de<br />

taakverdeling en rolwisselingen.<br />

Droometalage<br />

Om je winkel aantrekkelijk te maken, kun je een heuse etalage maken<br />

met daarin een 3D-dromeninstallatie, tekeningen, affiches, slogans,<br />

gunstkoopjes…<br />

Het leukst is als deze etalages echt gezien kunnen worden vanaf de straat<br />

of de speelplaats.<br />

<strong>Dromen</strong>-toptien<br />

Op grote affiches kun je een ‘dromen-toptien’ maken, beeldend en/of<br />

met woorden. Hierin zitten zowel sublieme dromen die iedereen wel<br />

zou willen hebben, als oude dromen die vervallen zijn, in snelverkoop.<br />

En welke dromen zijn in promotie? Wensdromen aan de helft van de<br />

prijs, of een knuffeldroom gratis bij aankoop van… Wedden dat<br />

kinderen uit andere klassen en misschien ook ouders graag een droom<br />

zullen komen kopen!<br />

Tweede en derde leerjaar – 51


Gedicht 1<br />

‘Berceuse Nr. 2’<br />

Paul van Ostaijen<br />

Uit: Verzameld werk<br />

Bert Bakker, 1981, p. 486<br />

Over de auteur<br />

Paul van Ostaijen (1896-1928) was stadsbeambte in Antwerpen maar<br />

week uit naar Berlijn. Terug in Antwerpen werd hij verkoper in een<br />

boekhandel en nadien kunsthandelaar in Brussel. Hij was de sterkste<br />

persoonlijkheid in het Vlaamse expressionisme en een van de<br />

belangrijkste Europese dichters van zijn tijd. Zijn invloed op de<br />

experimentele poëzie in Nederland en Vlaanderen is bijzonder groot.<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

elke doos zit een deurtje. Op een van de zijkanten kleven de kinderen het<br />

gedicht. Later tonen zij hun doos terwijl ze het gedicht voordragen met<br />

de specifieke stem van de figuur in hun doos.<br />

De kinderen verzinnen een mogelijke droom die hun figuur zou kunnen<br />

dromen als het deurtje dicht is. Ze vertellen de dromen aan elkaar. Je<br />

kiest enkele dromen uit die je samenvat in een nieuw gedicht.<br />

Het originele gedicht staat daarbij model. Let vooral op ritme en klank,<br />

bijvoorbeeld:<br />

Droom van een beer<br />

droom van iets zachts<br />

droom van iets zachts als een beer<br />

Berebeer<br />

Lekker zacht<br />

Zacht in een dozeke<br />

doe de deur dicht van de doos<br />

de beer slaapt zacht sssstttt<br />

In een grote ruimte (gymzaal) bewegen de kinderen als verschillende<br />

figuren: een reus, een dwerg, een gevaarlijke dinosaurus, een zwevend<br />

engeltje, een zeemeermin onder water, een zwerver,…<br />

Je toont hun telkens eerst een prent van de figuur, bijvoorbeeld de reus,<br />

en je bespreekt de speciale kenmerken van die figuur. De kinderen<br />

verspreiden zich in de ruimte en maken een standbeeld van die figuur,<br />

alsof ze in het wassenbeeldenmuseum zijn. Als je het licht uitknipt is het<br />

nacht en dan komen die beelden in beweging. Geef elk kind de nodige<br />

aandacht en stuur hen indien nodig met concrete opdrachten,<br />

bijvoorbeeld: ‘Hoe stapt de reus door het bos, traag of snel? Is zijn hoofd<br />

licht of zwaar? Welke geluiden maakt hij?’<br />

Specifieke muziek, bijvoorbeeld een zware ritmische dreunslag voor de<br />

reus, stimuleert de bewegingsfase.<br />

Elke figuur laat je eindigen met ‘gaan slapen’. Ook bij het slapen moeten<br />

de verschillen heel duidelijk zijn, een dinosaurus gaat anders slapen dan<br />

een lief engeltje.<br />

Dan knip je het licht weer aan en is het dag.<br />

Het gedicht<br />

Telkens wanneer je het licht weer aanknipt en de figuren dus slapen, kun<br />

je het gedicht voorlezen. Dit voorlezen kun je neutraal doen of met de<br />

stem die bij de figuur hoort.<br />

Praat met de kinderen over de betekenis van de titel. Lees het gedicht zo<br />

voor dat de kinderen de betekenis van de titel kunnen raden.<br />

Vraag aan de kinderen:<br />

Krijg jij nog een slaapliedje te horen als het bedtijd is?<br />

Voor wie worden slaapliedjes gezongen?<br />

Wat is de bedoeling van een slaapliedje?<br />

Ken je nog andere slaapliedjes?<br />

Doen jouw ouders ook iets met je voor je slapen gaat?<br />

Wat doe jij het liefst vlak voor je gaat slapen?<br />

Verwerking<br />

De kinderen knutselen een doos waarin een figuur kan slapen. Aan de<br />

doos is goed te zien wie erin slaapt (kleur, vorm, grootte, materiaal). In<br />

52 – Tweede en derde leerjaar


Boek 1<br />

Meneer Hoedjes vangt een vis<br />

Koos Meinderts, ill. Annette Fienieg<br />

Leopold, 1999, p. 29-33<br />

Over de auteur<br />

Koos Meinderts’ (1953) eerste kinderboek verscheen in 1983.<br />

Hij schrijft ook liedjes en kinderpoëzie en ontving in 1991 de<br />

Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste Nederlandstalige kleinkunstlied.<br />

Hij speelt op een verrassende manier met woorden en gedachten.<br />

Hij slaagt erin om in de huid van zijn personages te kruipen en vindt de<br />

balans tussen humoristische en serieuze situaties. Zijn boek De club van de<br />

lelijke kinderen werd bekroond door vele kinderjury’s. Ook internationaal<br />

groeit de interesse voor zijn werk: verschillende van zijn boeken werden<br />

vertaald in het Duits en in het Japans, en in 1997 werd hij genomineerd<br />

voor de prestigieuze Deutsche Jugendbuch Literaturpreis.<br />

Over het boek<br />

Dit verhaal is gebaseerd op het sprookje van Grimm: ‘De oude visser en<br />

zijn vrouw’. Het is ook een bewerking van de musical Piggelmee. Eerst<br />

heeft meneer Hoedjes alleen heel veel hoedjes. Dan vindt hij planken en<br />

bouwt hij zijn droomhuis. Als het huis klaar is komt een mooie, lieve<br />

vrouw bij hem wonen. Na een tijdje verwachten ze een baby. Ja, meneer<br />

Hoedjes is echt een heel tevreden man. Maar als hij op een dag een<br />

sprekende vis de vrijheid geeft, mag hij een wens doen. Meneer Hoedjes<br />

heeft alles al, hij heeft dus geen wensen. De vis blijft aandringen en om<br />

van het gezeur af te raken, wenst meneer Hoedjes iets kleins. Had hij dat<br />

maar niet gedaan…<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Toon het boek en lees de informatie over de auteur en de inleiding op<br />

het fragment.<br />

Grijp terug naar de dromenverzameling uit de dromenwinkel.<br />

De kinderen herhalen de soorten dromen die ze verzamelden.<br />

Dit verhaal gaat over een nare droom. Ken je daar een andere naam<br />

voor?<br />

Lees het eerste deel voor tot en met: ‘Meneer Hoedjes wilde wegrennen,<br />

maar de mist slokte hem op en spon hem in.’<br />

Vragen<br />

Waar speelt die droom zich af? Hoe weet je dat?<br />

Wat is de vloedlijn?<br />

Wat zou die koude wind kunnen betekenen?<br />

Vind je mist griezelig? Zijn er nog andere soorten weer die je griezelig<br />

vindt?<br />

Heb jij zoiets ook al eens gedroomd?<br />

Wat zal er nu verder in het verhaal gaan gebeuren, denk je?<br />

In het tweede leerjaar leest de leerkracht de rest van het fragment voor.<br />

In het derde leerjaar lezen de kinderen stil verder, ze onderstrepen de<br />

stukjes waarover ze iets willen vragen of zeggen. Om tempoverschillen<br />

op te vangen leest de leerkracht na een tijdje hardop vanaf: ‘Begin je nuweer...’<br />

Na het lezen<br />

De kinderen gaan na of het verhaal al dan niet liep zoals ze voorspeld<br />

hadden. Met de kinderen van de derde klas bespreek je wat ze aangeduid<br />

hebben in de tekst. In beide klassen praat je over de tekst.<br />

Deze vragen geven de richting aan.<br />

Word je altijd wakker als je droomt?<br />

Zijn er dromen waarvan je wakker wordt?<br />

Meneer Hoedjes vraagt: ‘En is het gegroeid?’ Waarover heeft hij het? Hoe<br />

weet je dat?<br />

Vind je het slim van meneer Hoedjes om te gaan vissen? Zou jij dat ook<br />

doen?<br />

Waarom zegt hij niks over het lege kistje? Wat zou dat lege kistje kunnen<br />

betekenen?<br />

Waarom wil die vis dat meneer Hoedjes een wens doet? Wat zou jij<br />

doen? Wat zou je wensen?<br />

Waarom vraagt meneer Hoedjes een ‘tweepersoonsjurk’?<br />

Verwerking<br />

In de volgende dagen lees je het hele boek van meneer Hoedjes voor.<br />

Daarna lees je het sprookje van Grimm: ‘Van de oude visser en zijn<br />

vrouw’. De kinderen zoeken gelijkenissen en verschillen. Ze kunnen, in<br />

groep of individueel, een bekend sprookje veranderen, bijvoorbeeld<br />

Roodkapje: de wolf vertelt waarom hij gedaan heeft wat hij deed of<br />

grootmoeder vertelt hoe het in de buik van de wolf was… De verhalen<br />

worden gebundeld in een boek.<br />

Spel: Iedereen heeft een wens<br />

Doel: Probeer achter de wens van je medespelers te komen en je eigen<br />

wens geheim houden.<br />

Aantal spelers: 4 tot 6 per speelbord.<br />

Materiaal: een dobbelsteen met 3 witte vlakken, 1 rood vlak = 3 punten,<br />

1 blauw vlak = 2 punten, 1 geel vlak = 1 punt.<br />

Speelbord: je maakt met de kinderen een speelbord met 42 vakjes.<br />

Willekeurig verdeeld over het bord teken je vakjes met de volgende<br />

betekenis:<br />

4 vakjes met een kat: geven recht op een extra vraag.<br />

3 vakjes met drie pijlen: in deze ronde mag je niks horen, dus vingers in<br />

je oren.<br />

5 vakjes met een ladder: je hebt hoogtevrees, speel deze ronde terwijl je<br />

onder de tafel zit.<br />

5 vakjes met de letter a: je speelt de ronde met je tong uit je mond.<br />

5 vakjes met drie sterren: je mag drie hokjes verder.<br />

Spelregels:<br />

Schrijf vier wensen op. Nummer ze van 1 tot 4, maar hou ze geheim.<br />

Je speelt om beurten in wijzerzin.<br />

Als je aan de beurt bent stel je een vraag aan een van de medespelers. Je<br />

mag maar één vraag per beurt stellen.<br />

De vraag mag alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord worden.<br />

Als het antwoord ‘ja’ is, dan gooi je met de dobbelsteen en mag je het<br />

aantal hokjes dat de dobbelsteen aangeeft verder.<br />

Bij ‘nee’ is je beurt voorbij en gooit de volgende speler.<br />

Luister goed naar de vragen en de antwoorden van de anderen.<br />

De hokjes met de tekeningen betekenen verlies of voordeel.<br />

Als je de wens van een medespeler raadt, moet deze met een nieuwe<br />

wens terug naar af. Als je verkeerd raadt, ga je zelf terug naar af.<br />

Wie het eerst uit is, zonder dat zijn wens geraden is, mag iets leuks<br />

kiezen om vandaag in de klas te doen. Bespreek met de kinderen wat ze<br />

zoal kunnen wensen: een ding, een dier, iets voor iemand, iets wat<br />

Tweede en derde leerjaar – 53


gedaan moet worden, iets om te eten…<br />

De vragen kunnen dan in die richting gesteld worden.Voor een vlot<br />

verloop oefen je best vooraf in het stellen van gerichte vragen.<br />

Creatief schrijven<br />

Met de klas of een groepje vertrek je vanuit deze aanzet:<br />

Weet je wat ik echt zou willen als ik het zeggen mag?<br />

Ik zou willen dat: (ik, de wereld, onze klas, mijn ouders, de natuur…)<br />

De kinderen kiezen een sleutelwoord (ik-onze klas…) en formuleren<br />

hun wens. Al de wensen schrijf je onder elkaar. Er worden zoveel<br />

wensgedichten gemaakt als er sleutelwoorden zijn.<br />

Daarna kun je verder gaan met een verklaring voor de wens, de kinderen<br />

formuleren voor zichzelf:<br />

Dan zou…<br />

Het wordt grappiger als ze wensen dat ze een voorwerp zouden zijn:<br />

Weet je wat ik echt zou willen als ik het zeggen mocht?<br />

Ik zou een (postzegel, boek, vlieg, potlood, voetbal, schoolbord…)<br />

willen zijn, dan zou…<br />

Zo kunnen ze verder wensen formuleren en besluiten met:<br />

Dat alles zou ik willen, als ik het zeggen mocht.<br />

De kinderen lezen hun gedichten. Let op het ritme en zoek uit welke<br />

woorden eventueel erbij of weg kunnen.<br />

De kinderen illustreren hun wensgedichten. Ze worden gebundeld in een<br />

wensboekje.<br />

Plastisch<br />

Teken je droomhuis.<br />

Teken het kleed dat mevrouw Hoedjes van de vis krijgt. Er kan ook<br />

gebruikgemaakt worden van collagetechnieken.<br />

Maak een tovervis: getekend, geschilderd of geplakt.<br />

In een stuk gaas in de vorm van een vis kunnen de kinderen gekleurde<br />

stroken weven, de uiteinden vormen de vinnen en de staart.<br />

Andere boeken van Koos Meinderts<br />

De harmonie van Zevensloten, Leopold, 1996<br />

Lappiedot ziet alles, Leopold, 1997<br />

Kuik en Vark, Ploegsma, 1997<br />

Sneep, Ploegsma, 1998<br />

Mooi meegenomen, Ploegsma, 1998<br />

Moef wil weg, Zwijsen, 1999<br />

1-0 voor buurvrouw Krul, Zwijsen, 2000<br />

Leven de nieuwe koning, Zwijsen, 2000<br />

Het geheim van Grijze Muis, Ploegsma, 2000<br />

Boek 2<br />

Het donkerbeest<br />

Uri Orlev<br />

Fontein, 1996, p. 8-10 en p. 20-21<br />

Over de auteur<br />

Uri Orlev (1931) woont met zijn vrouw en drie kinderen in Jeruzalem<br />

en schreef sinds 1956 diverse romans en kinderboeken, die in veel<br />

landen verschenen. Als kind van joodse ouders in Polen heeft hij geen<br />

gemakkelijke jeugd gehad. Zijn vader werd gevangengenomen door de<br />

Russen en zijn moeder werd vermoord door de Duitsers. Hij moest<br />

onderduiken maar belandde toch in een concentratiekamp. Samen met<br />

zijn broertje overleefde hij het kamp en emigreerde naar Palestina. Met<br />

zijn boeken oogstte hij succes in Israël en in het buitenland. Hij heeft<br />

vaak prijzen voor zijn werk ontvangen. In 1986 kreeg hij voor<br />

Het eiland in de Vogelstraat een Zilveren Griffel. Hij is in zijn land ook bekend<br />

als scenarioschrijver voor film, televisie en radio en als vertaler van<br />

Poolse boeken in het Hebreeuws.<br />

Over het boek<br />

Het donkerbeest woont onder het bed van de jongen uit dit verhaal.<br />

Het donkerbeest kan alleen groeien als het donker is en dan vult het<br />

soms zijn hele kamer. In het licht wordt het heel klein. Eerst is de jongen<br />

heel bang voor het donkerbeest. Maar hij ontdekt dat hij het beest de<br />

baas is als hij zegt: ‘Licht, licht, licht schijnt op jou.’ Dan wordt het beest<br />

heel klein. Ze worden vrienden, de jongen en zijn donkerbeest. En dat is<br />

maar goed ook, want als de vader van de jongen sterft in de oorlog, kan<br />

hij zijn donkerbeest alles vertellen, ook hoeveel verdriet hij heeft.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Praat met de kinderen aan de hand van de volgende vragen over bang<br />

zijn in het donker:<br />

Wie is er bang in het donker?<br />

Waarvoor ben je bang? Wat doe je dan?<br />

Wat doe je voor het slapen gaan?<br />

Ken je middeltjes om niet bang te zijn?<br />

Wat is een nachtmerrie?<br />

Wie heeft al eens een nachtmerrie gehad? Kun je daarover vertellen?<br />

Toon het boek en geef informatie over de auteur en het boek.<br />

Uit dit boek hebben we twee stukjes gekozen. De leerkracht leest ze<br />

voor.<br />

Gesprek na het lezen<br />

Wie heeft ook zoiets als het donkerbeest? Kun je erover vertellen?<br />

Waar woont het donkerbeest?<br />

Wanneer komt het tevoorschijn?<br />

Hoe ziet het donkerbeest eruit?<br />

Wat doet de jongen om zich te beschermen tegen het beest?<br />

Welke bezweringsformule gebruikt de jongen?<br />

Waarom zegt hij: ‘Licht, licht, licht…’<br />

Wat is een bezweringsformule? Kun jij er ook een bedenken?<br />

Wat geeft de jongen aan zijn donkerbeest om te eten?<br />

Welke kruimels zou hij nog kunnen geven?<br />

Hoe doe je dat: luisteren met je hoofd?<br />

Het beest is zijn vriend geworden, hoe weet je dat?<br />

Hoe neemt de jongen zijn donkerbeest mee naar school?<br />

Zou dat donkerbeest echt kunnen bestaan?<br />

54 – Tweede en derde leerjaar


Verwerking<br />

Eigen beest inblikken<br />

De kinderen brengen een doosje of blikje mee. Ze maken hun eigen<br />

beest en blikken het in.<br />

Eerst beschrijven ze hun beest, deze vragen kunnen hun beschrijving<br />

leiden:<br />

Hoe ziet je beest eruit? Welke kleur heeft het? Hoe groot kan het<br />

worden?<br />

Wat eet het, wat drinkt het?<br />

Wanneer komt het? Wat doet het?<br />

Hoe heet het?<br />

Hoe bezweer je het?<br />

De kinderen oefenen in het bedenken van een bezweringsformule.<br />

De jongen heeft een donkerbeest, hij bezweert het met ‘Licht, licht...’<br />

De kinderen geven een eigenschap van hun beest en bezweren het met<br />

het tegengestelde. Een oefening in tegenstellingen zal de inspiratie<br />

aanscherpen.<br />

De kinderen zeggen ook wat er met het beest gebeurt na de bezwering.<br />

Daarna tekenen/schilderen ze hun beest, ze stoppen het in hun blik of<br />

doos en kleven er hun naam en de naam van het beest op. Elke dag<br />

worden er vier beesten even uit hun blik gehaald en aan de klas voorgesteld.<br />

Woordspelletje<br />

Wat is een merrie?<br />

Naar analogie van ‘nacht-merrie’ maken de kinderen nieuwe dag- en<br />

nachtdieren: nachtslang, dagvlinder...<br />

Je rubriceert de dieren naargelang de kinderen er bang of niet-bang voor<br />

zijn. De kinderen motiveren hun keuze.<br />

Wat gebeurt er?<br />

Wat zeg je?<br />

Waar droom je verder van?<br />

De kinderen kunnen individueel een origineel antwoord op de vragen<br />

bedenken en het droomgedicht afwerken. Het kan ook een groepsopdracht<br />

worden. De kinderen werken dan in groepen van acht en alle<br />

kinderen krijgen een van de vragen. Ze kiezen eerst allemaal een plaats,<br />

dan schuiven ze het blad door. Ieder kind vult een origineel antwoord<br />

op zijn vraag in. De droomgedichten worden tot besluit voorgelezen.<br />

Plastisch<br />

Het donkerbeest wordt twee keer beschreven. De kinderen zoeken het<br />

op. Ze maken in groepen van vier met veertjes, lapjes stof en verf een<br />

groot donkerbeest zoals ze het zien vanuit de tekst. Je kunt het donkerbeest<br />

ook maken met wol en karton. Lees met de kinderen de werkwijze<br />

en laat ze die stap voor stap uitvoeren. Neem een stuk karton. Wikkel de<br />

wol eromheen. Doe gerust verschillende soorten door elkaar. Als je een<br />

dik beest wilt hebben moet je veel wol gebruiken. Is je beest dik<br />

genoeg? Trek er dan een lange draad onderdoor; knoop de draad<br />

bovenaan goed vast. Knip aan de onderkant de lussen door. Het karton<br />

mag weg. Bind een tweede touw iets onder het eerste. Knip de bovenste<br />

wol door en maak er een kapsel van. Plak ogen en mond op je beest en<br />

klaar is Kees.<br />

Andere boeken van Uri Orlev<br />

Lydia, koningin van Palestina, Fontein, 1994<br />

Het zandspel, Fontein, 1996<br />

De drakenkroon, Fontein, 1998<br />

Het kleine grote meisje, Leopold, 1998<br />

Maak je eigen droomgedicht<br />

Alle kinderen beginnen als volgt:<br />

Als je slaapt<br />

kun je alles dromen.<br />

Ik droom<br />

dat ik wakker ben,<br />

en dat ik op school zit,<br />

en daar zit ik weer te dromen<br />

dat ik ergens anders ben.<br />

op (een eiland, een wolk, weer in bed…)<br />

of…<br />

En dan…<br />

Vragen<br />

Waar kom je terecht?<br />

Is het leuk of mooi of eng?<br />

Wat zie je en wat hoor je daar?<br />

Ben je alleen of niet?<br />

Wat doe je daar?<br />

Tweede en derde leerjaar – 55


Gedicht 2<br />

‘Dolfijn’<br />

Harriët van Reek<br />

Uit: L.I.K.<br />

Querido, 1998, p. 65<br />

Over de auteur<br />

Harriët van Reek (1957) probeerde na de middelbare school de Haagse<br />

kunstacademie, in de voetsporen van haar vader, tekenaar Jan van Reek.<br />

Na twee maanden stapte ze over naar de lerarenopleiding voor tekenen<br />

en handvaardigheid. Na die opleiding heeft ze enige tijd als sociaalcultureel<br />

werkster in Rotterdam gewerkt. Samen met haar vriend heeft ze<br />

veel gereisd, sporen daarvan vind je terug in haar boeken. Ze schildert,<br />

tekent en schrijft.Voor haar eerste boek, Lena lena, ontving ze in 1987 een<br />

Gouden Griffel én een Vlag en Wimpel.<br />

Werken met het gedicht<br />

De kinderen lezen het gedicht stil.<br />

Vragen<br />

Wat denken jullie van dit gedicht?<br />

Wie heeft al een dolfijn gezien?<br />

Wat deed hij?<br />

Wat zie en hoor je bij: ‘Pats het water in, pats het water uit?’<br />

Hoe zou je dat lezen?<br />

Wie probeert het?<br />

Hoelang doet de dolfijn dat?<br />

Wat zou hij doen als het donker wordt?<br />

In groepjes van telkens drie kinderen oefenen ze om het gedicht te<br />

lezen: een kind leest de wens en de slotzin, de andere twee lezen in of<br />

uit het water. Let op het ritme van het plonzen. In een tweede beurt<br />

worden er bewegingen bij gemaakt. Het gedicht kan ook in koor gezegd<br />

worden met de ganse klas. Met dit gedicht kan ook de les L.O.<br />

ingeschakeld worden in de <strong>Jeugdboekenweek</strong>. In de zwemles zwemmen<br />

de kinderen op het ritme van het gedicht.<br />

Verwerking<br />

Ziet dit gedicht eruit zoals een gewoon gedicht? Je zou het anders<br />

kunnen schikken: na elke punt of komma kun je een nieuwe regel<br />

gebruiken. Bespreek met de kinderen welk van de twee versies ze het<br />

meest op een gedicht vinden lijken.<br />

Woordspel<br />

Je schrijft het woord dol-fijn in twee delen op het bord.<br />

Wat betekent dol-fijn nog? (heel fijn)<br />

De kinderen zoeken samenstellingen die een versterking uitdrukken. In<br />

de derde klas kunnen ze met heel de klas zoeken. In het tweede leerjaar<br />

kun je twee rijen woorden geven, bijvoorbeeld:<br />

ijs blij kei fijn knal fijn piek heet<br />

bloed hard loei rood dol koud dol hard<br />

De kinderen verbinden woorden tot een samenstelling en geven de aard<br />

van de versterking aan.<br />

Creatief schrijven<br />

Al de kinderen krijgen de aanzet:<br />

Als ik een wens mocht doen,<br />

zou ik wensen dat ik een… was<br />

in een/de…<br />

De kinderen zoeken een dier. Op welke plaats leeft het? Welk geluid<br />

maakt het? En wanneer stopt het met dat geluid te maken? Ze schrijven<br />

naar analogie van het gedicht.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

Als ik een wens mocht doen,<br />

zou ik wensen dat ik een struisvogel was<br />

in een grote zandwoestijn.<br />

Krats het zand in, krats het zand uit…<br />

Tot ik geen mens meer hoor.<br />

Spelen met beweging op muziek/geluid<br />

De kinderen liggen op hun rug, met de ogen dicht. De leerkracht laat<br />

muziek met watergeluiden horen. Deze muziek is te verkrijgen in onder<br />

meer winkels van de keten ‘De tuin van…’ of in de discotheek.<br />

Geef de kinderen de tijd om de sfeer van de muziek in zich op te<br />

nemen.Vraag dan om met gesloten ogen een dolfijn-zwembeweging te<br />

maken die bij een dolfijn, water of zwemmen past. De beweging moet<br />

goed voelen, ze mag ook grappig zijn. De kinderen herhalen de<br />

bewegingen, klein en groter. Daarna maken ze dezelfde bewegingen met<br />

de ogen open zodat ze zichzelf en elkaar kunnen zien.<br />

Zet de kinderen dan met twee tegenover elkaar.Vertel dat de beweging<br />

uit vier delen bestaat:<br />

de dolfijn-zwembeweging<br />

de sprong<br />

in het water bewegen<br />

eruit kruipen/springen.<br />

Laat de kinderen dit in duo samen uitzoeken en repeteren. Zet de muziek<br />

erbij. Daarna presenteert ieder duo zijn bewegingsstukje. Dit kan ook in<br />

het zwembad gebeuren.<br />

Bewegingenreeks<br />

De kinderen staan in groepjes van vijf naast elkaar op een lijn.<br />

Ze verzinnen een beweging bij ‘Pats het water in’, bijvoorbeeld: een stap<br />

naar voor of een duikbeweging. Bij ‘Pats het water uit’ maken ze een<br />

springbeweging. Met dit materiaal kun je hen laten experimenteren door<br />

ze met zijn allen dezelfde bewegingen te laten maken, of een canonbeweging,<br />

of een opgaande golfbeweging of…<br />

Je laat ze er de tekst bij zeggen: iedereen zegt de tekst en beweegt erbij<br />

of een kind zegt de tekst en maakt de bewegingen. Zo komen ze tot een<br />

compositie die aan de anderen getoond wordt.<br />

In een volgende fase kun je dit herhalen met de zelfgemaakte verzen<br />

(zie hoger), bijvoorbeeld:<br />

‘Als ik het wensen mocht dan zou ik wensen dat ik een vlinder was in<br />

een warme, zachte bloem. Fladder de bloem in, fladder de bloem uit’.<br />

56 – Tweede en derde leerjaar


Je kunt deze vorm ook uitvergroten tot abstracte composities.<br />

De gekozen beweging moet dan eerst groter worden gemaakt.<br />

Dit gebeurt stap voor stap tot ze een heel grote beweging krijgen,<br />

waarbij de kinderen niet meer ter plaatse kunnen blijven staan. Zo krijg<br />

je vanzelf meer dynamiek in de beweging: de originele duikbeweging<br />

wordt een dansbeweging in de ruimte van hoog naar laag.<br />

Andere boeken van Harriët van Reek<br />

De avonturen van Lena lena, Querido, 1986<br />

Het bergje spek, Querido, 1989<br />

Henkelman, ons henkelmannetje, Querido, 1996<br />

Boek 3<br />

Fatima en de dromendief<br />

Rafik Schami, ill. Els Cools en Oliver Streich<br />

De Vier Windstreken, 1996, p. 15-22<br />

Over de auteur<br />

Rafik Schami (1946) was uitgever in Damascus en medewerker van een<br />

muurkrant. In 1971 vestigde hij zich in Duitsland, studeerde scheikunde,<br />

promoveerde en ging werken in een fabriek. Daarnaast bleef hij<br />

schrijven, in het bijzonder nieuwe sprookjes. Hij behoort tot de succesvolste<br />

schrijvers van het Duitse taalgebied. Zijn werk werd bekroond met<br />

verschillende binnen- en buitenlandse prijzen.<br />

Over de illustratoren<br />

Els Cools (1966) studeerde illustratie en grafiek aan de Kunstacademie<br />

Sint Lukaspaviljoen in Antwerpen. Oliver Streich (1968) komt uit<br />

Zwitserland en studeerde illustratie en grafiek in Kolding, Denemarken.<br />

In 1990 kregen beide illustratoren een studiebeurs voor boekillustraties<br />

in Bratislava. Daarna zijn ze samen in Denemarken gaan wonen en<br />

werken.<br />

Over het boek<br />

Fatima en Hassan zijn erg arm. Als hun moeder ziek wordt, besluit<br />

Hassan werk te zoeken. Hij krijgt een baan in een geheimzinnig kasteel<br />

met 101 kamers, waarvan er een altijd op slot zit. Hij zal een goudstuk<br />

krijgen als hij een ganse week gewerkt heeft zonder een keer kwaad te<br />

worden. Anders zal hij niet alleen geen loon krijgen maar zal hij ook zijn<br />

dromen verliezen. De kasteelheer pest hem zo erg dat Hassan op de<br />

laatste dag zijn geduld verliest. Zonder loon en zonder dromen keert hij<br />

terug naar huis.<br />

Dan wil zijn zusje Fatima het proberen. Ze wil loon maar ze wil vooral<br />

ook de dromen van Hassan terughalen. Zal het haar lukken?<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Toon dit mooie prentenboek aan de kinderen. De auteur heet<br />

Rafik Schami. Is dat een naam van bij ons? Lees de informatie over de<br />

auteur en toon op de kaart waar Syrië ligt.<br />

Vragen<br />

De hoofdfiguren heten Fatima en Hassan.<br />

Ken jij kinderen die zo heten?<br />

Waar komen ze vandaan?<br />

Welke taal spreken ze?<br />

Rafik Schami komt ook uit een Arabisch land. Hij schreef op een<br />

muurkrant. Wat is dat? Wat wordt daarop geschreven?<br />

Vertel de kinderen over de betekenis van een muurkrant in landen waar<br />

de mensen niet vrij zijn. Ze schrijven er hun mening op, en als ze<br />

betrapt worden, worden ze meestal gevangengenomen. Misschien is<br />

Rafik Schami daarom naar Duitsland gevlucht?<br />

Lees de informatie over de illustratoren. Dan lees je de titel en je vraagt<br />

de kinderen waarover ze denken dat het boek zal gaan.<br />

Dan praat je over de betekenis van dromen.<br />

Kun je zonder dromen leven?<br />

Wanneer droom je?<br />

Tweede en derde leerjaar – 57


Waarover kunnen dromen zoal gaan?<br />

Weet je altijd dat je gedroomd hebt?<br />

Hoe komt het dat mensen dromen?<br />

<strong>Dromen</strong> dieren ook?<br />

Droom je alleen ’s nachts?<br />

Iemand zingt ontzettend vals.<br />

Jij zegt: ‘Wat kun jij…’<br />

Je vader breekt een bord bij het afwassen.<br />

Jij zegt: ‘…’<br />

Je moeder heeft de aardappels laten aanbranden.<br />

Jij zegt: ‘…’<br />

De leerkracht leest de inleiding op het fragment.<br />

In een tweede leerjaar leest de leerkracht de tekst voor, in de derde klas<br />

lezen de kinderen het fragment stil.<br />

Gesprek na het lezen<br />

Wat denken jullie dat er in die vlinderkamer echt zit?<br />

Hoe ziet een gevangen droom er volgens jullie uit?<br />

Wat zal Fatima nu gaan doen? Waarom doet ze de deur weer op slot?<br />

Zouden jullie dat ook gedaan hebben?<br />

Waarom zegt die oude vrouw niets?<br />

Ze schudt haar hoofd, wat bedoelt ze?<br />

Is Fatima bang van de kasteelheer? Hoe merk je dat? Lees het.<br />

Vind je haar slim?<br />

Wanneer ben jij de laatste keer echt boos geweest? Waarover of op wie<br />

was dat? Maak jij wel eens iemand boos? Ken jij middelen om niet boos<br />

te worden? Waaraan kun je merken dat iemand boos is?<br />

Als je gepest wordt, is boos worden dan het beste wat je kunt doen?<br />

Wat doet Fatima met die sleutel? Hoe kun je met was een sleutel<br />

namaken? De sleutel is gemaakt van messing. Zoek dat woord op in het<br />

woordenboek.<br />

Verwerking<br />

Het niet-boos-worden-spel<br />

De klas wordt in twee groepen verdeeld. De boosmakers krijgen een<br />

rode hoed, de niet-boos-worders een groene. De kinderen lopen door de<br />

klas waarbij rood groen tracht boos te maken. Na enkele minuten<br />

worden de hoeden geruild en wisselen de rollen. Oefen eerst met de<br />

kinderen, bijvoorbeeld in de stijl van Roodkapje:<br />

Rood: O, wat heb jij grote oren.<br />

Groen: Maar zo kan ik veel beter horen.<br />

O, wat heb jij een lelijke jurk.<br />

Maar dat is de baljurk van de koningin!<br />

O, mijn punten zijn toch hoger dan de jouwe.<br />

Maar mijn punten staan op vijf.<br />

Na het spel volgt een kort gesprek over de moeilijkheden om een goed<br />

antwoord te vinden en niet boos te worden. De truc is deze: je maakt<br />

een voordeel van wat men je verwijt. Je kunt de dingen ook omkeren en<br />

zo kun je de waarheid zeggen op een grappige manier, bijvoorbeeld:<br />

De meester zit boos naar je te kijken.<br />

Jij zegt: ‘Ha die meester, wat kijk je weer vrolijk.’<br />

Iemand heeft in hondenpoep getrapt.<br />

Jij zegt: ‘Goh wat ruik jij…’<br />

Bewegingsspel:‘Ik zie alles wat beweegt’<br />

Een kind, de kasteelheer, staat met het gezicht naar de muur. De andere<br />

kinderen bewegen als de vlinders in de geheime kamer. De kasteelheer<br />

zegt: ‘Ik zie alles, beweeg je niet, een, twee, drie’, op drie draait hij zich<br />

om en wie dan nog beweegt is de nieuwe kasteelheer.<br />

Creatief schrijven<br />

<strong>Dromen</strong> vangen<br />

De kinderen schrijven een droom. Ze krijgen een kaartje met een<br />

onderwerp en een genre.Verschillende kinderen mogen over hetzelfde<br />

onderwerp schrijven.<br />

Mogelijkheden:<br />

Mijn computer sprak tegen mij: spannend<br />

Brandweer spuit kampvuur uit: grappig<br />

Bedelaar deelt geld uit: droevig<br />

De kat blaft de hele dag: grappig<br />

Ik word morgen tachtig: griezelig<br />

Kinderen geven les: grappig<br />

Mijn kamerdeur ging open: spannend<br />

Ik schrijf mijn eerste boek: spannend<br />

Mijn vader zou een hond meebrengen: droevig<br />

De GVR stond voor mijn raam: griezelig<br />

Pippi Langkous zit naast mij in de klas: grappig<br />

De kinderen beginnen met deze zin: ‘Ik droomde toch zo vreemd<br />

vannacht.’<br />

Om het verhaal richting te geven, beantwoorden ze de volgende vragen:<br />

Over wie gaat het?<br />

Waar gebeurt het?<br />

Wanneer?<br />

Wat gebeurt er?<br />

Hoe loopt het af?<br />

Ze mogen in duo of individueel werken.<br />

De dromen worden voorgelezen.<br />

Ze kunnen later op de vlinders geplakt worden.<br />

Muurkrant<br />

Zoals Rafik Schami deed, kun je met de kinderen een muurkrant<br />

beginnen, waarop ze hun meningen, dromen en wensen kenbaar<br />

kunnen maken.<br />

58 – Tweede en derde leerjaar


Plastisch<br />

Vlinders maken<br />

Elk kind krijgt een groot vel papier. Ze beschikken over verschillende<br />

kleuren goed vloeibare verf. Ze beschilderen de helft van hun blad met<br />

bonte kleuren. Dan vouwen ze hun blad in twee, drukken de twee<br />

helften goed tegen elkaar en vouwen het weer open. Als de verf droog is,<br />

knippen de kinderen er een grote vlinder uit. Die vlinders kunnen<br />

gebruikt worden bij het toneelstuk en later als mobiel de klas verfraaien.<br />

Afgietsels maken-stempelen<br />

Zoals Fatima met de sleutel doet, kunnen de kinderen een voorwerp<br />

afdrukken in klei. De holte in de klei kan opgevuld worden met<br />

gesmolten kaarsvet. Met een wiek erin krijg je originele kaarsen. Je kunt<br />

ook stempels maken met aardappelen en daarmee de vlinders<br />

bestempelen.<br />

Dramatiseren<br />

De kinderen beelden het verhaal uit in twee groepen. Elke groep bestaat<br />

uit: een of twee voorlezers, Fatima, de oude vrouw, de kasteelheer en de<br />

vlinders. Let erop: de vlinders fladderen hulpeloos. De kinderen<br />

bespreken de kostuums (lappen stof) en de uitvoering. Daarna voeren ze<br />

het verhaal op voor de andere groep.<br />

Andere boeken van Rafik Schami<br />

Een handvol sterren, Fontein, 1987<br />

De toverkast, Fontein, 1990<br />

Vertellers van de nacht, Fontein, 1991<br />

Sprookjes uit Malula, Fontein, 1993<br />

Boek 4<br />

Mijn zusje is een engel<br />

Ulf Stark, ill. Anna Höglund<br />

Querido, 1996, p. 16-20<br />

Over de auteur<br />

Ulf Stark (1944) had een hekel aan school. Hij spijbelde veel en trok dan<br />

naar de bibliotheek, waar hij veel las. Hij behaalde het diploma van<br />

secundair onderwijs niet en volgde na zijn burgerdienst wat losse vakken<br />

aan de universiteit. Hij had verschillende baantjes: ambtenaar, journalist,<br />

later voltijds auteur. Hij debuteerde vroeg met dichtbundels en een<br />

roman voor volwassenen. Zijn echte doorbraak, ook internationaal,<br />

kwam in 1984 met zijn jeugdboek Doldwazen en druiloren. Hij kreeg<br />

verschillende bekroningen in binnen- en buitenland en werd vertaald in<br />

15 talen. Hij woont nu met zijn vrouw en kinderen in Stockholm. Zijn<br />

boeken gaan vaak over serieuze onderwerpen, maar alles wordt<br />

gerelativeerd door een flinke portie humor.<br />

Over de illustrator<br />

Anna Höglund (1958) is een van de bijzonderste illustratoren van<br />

Europa. Er zijn auteurs die speciaal voor haar een verhaal schrijven, zodat<br />

zij er een mooi prentenboek van kan maken. Dat zijn dan vaak<br />

(Zweedse) landgenoten als Ulf Nilsson en Ulf Stark, maar ook<br />

Bart Moeyaert. Samen met hem maakte ze Afrika achter het hek.<br />

Over het boek<br />

Ulf heeft zijn zusje nooit gekend want ze ging dood voor hij geboren<br />

werd. Maar voor hem is ze het allerliefste zusje van de wereld. Ze kan<br />

ook wild zijn en ze haalt samen met Ulf heel wat streken uit. Maar voor<br />

Ulf blijft ze een echte engel. Ulf droomt ervan ooit een hond te krijgen.<br />

Dat mag niet maar hij mag wel een pruik uitkiezen en die wou hij ook<br />

heel graag hebben. Want met die pruik gaat Ulf echt op zijn zusje lijken.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Je voert met de klas een filosofisch gesprek over het praten met figuren<br />

in je gedachten. Je kunt praten met mensen die echt bestaan: je ouders,<br />

een vriend,… maar ook met mensen, figuren of beelden in je<br />

gedachten: God, iemand die je hebt gekend maar die nu dood is, een<br />

boom, een wolk,…<br />

Volgende vragen kunnen het gesprek leiden:<br />

Praat je soms in jezelf?<br />

Met wie praat je soms zonder dat die bij je is?<br />

Wanneer doe je dat?<br />

Wat vertel je dan?<br />

Wat niet?<br />

Helpt het je vooruit?<br />

Hoe?<br />

Het fragment<br />

Je toont het boek en vertelt de kinderen over de auteur en de illustrator.<br />

Vraag de kinderen waarover ze denken dat het boek zal gaan. Lees dan<br />

de informatie over het boek. Ulf wil heel graag een hond, maar hij krijgt<br />

er geen. Is er iets wat jij heel graag zou hebben? De kinderen beelden<br />

hun wensen uit, de anderen raden de wens.<br />

Tweede en derde leerjaar – 59


Daarna lezen ze het fragment stil.<br />

Na het lezen<br />

Praat met de kinderen over het verhaal.<br />

Wat denken jullie van Ulf?<br />

Met wie praat hij in zijn bed?<br />

Wat vraagt hij?<br />

Wat raadt zijn zusje hem aan?<br />

Is dat een goede raad?<br />

Doe jij dat ook: soms iets vragen voor iemand anders wat je eigenlijk<br />

zelf zou willen hebben?<br />

Helpt dat?<br />

Heb jij ook iemand of iets waarmee je praat in je bed?<br />

Heb jij ook weleens een droom gehad waaruit je niet meer wakker wilde<br />

worden?<br />

Hoe zou het komen dat Ulf denkt dat de hond uit de hemel komt?<br />

Komen de wensen van Ulf uit?<br />

Wat loopt er mis?<br />

Waarom zou Ulf wensen dat hij volwassen was?<br />

Heb jij dat ook?<br />

Wanneer ben je volwassen?<br />

Waarom zou je wel of niet volwassen willen zijn?<br />

Collages<br />

De kinderen beschikken over heel veel prenten met honden. Ze knippen<br />

ze uit en maken er een grote kennel mee. Ze kunnen ook nieuwe<br />

hondenrassen maken door de koppen op andere hondenlijven te<br />

plakken. Ze bedenken een nieuwe naam voor hun hond. Ze beschrijven<br />

wat hij allemaal kan.<br />

Ze kunnen met papiersnippers hun favoriete dier in mozaïek plakken.<br />

Dierenverzorging<br />

In het documentatiecentrum zoeken de kinderen op hoe ze hun<br />

lievelingsdier moeten verzorgen. Ze maken er een fiche van in de vorm<br />

van hun dier. De kinderen kunnen in groep of individueel werken.<br />

Pruikenspel en verkleedspel<br />

Zorg voor een aantal pruiken en verkleedkleren. Met de pruik gaat Ulf<br />

nog meer op zijn zusje lijken. Op wie zou jij willen lijken? De kinderen<br />

schrijven de naam op een briefje. Ze zoeken foto’s van hun idool.<br />

De andere kinderen mogen niets zien De foto’s en de naamkaartjes<br />

worden verzameld en opgehangen. Ieder kind gaat zich verkleden in zijn<br />

favoriete personage. Daarna moeten de andere kinderen raden wie er<br />

uitgebeeld wordt.<br />

Zo kom je bij het thema: droom-realiteit. Zijn dromen bedrog of niet?<br />

De kinderen schrijven drie hartenwensen op. Ze worden gerubriceerd<br />

onder droom (= onmogelijk) of echt (= mogelijk).<br />

Laat de kinderen vertellen over hun ervaringen.<br />

Verwerking<br />

Memospel<br />

De kinderen schrijven hun wensen op kaartjes en maken er een tekening<br />

bij. Daarna gaan ze memospelen: de paren bestaan uit ofwel twee<br />

onmogelijke dromen, ofwel twee mogelijke dromen. De medespelers<br />

zullen uiteraard kritisch toekijken.<br />

Creatief schrijven<br />

De kinderen formuleren hun wensen:<br />

Als ik een hond (poes, paard...) zou krijgen<br />

dan noemde ik hem…<br />

of…<br />

of ook wel…<br />

Met mijn… zou ik…<br />

Elke dag zou ik hem…<br />

Naar analogie van Ulf drukken ze een teleurstelling uit:<br />

Je denkt dat je een ... krijgt met ......<br />

En dan wordt het een ... die niet eens van jou is.<br />

Je kunt deze oefening in een tweede klas klassikaal doen, in de derde<br />

klas kunnen kinderen het alleen proberen.<br />

Fluitconcert<br />

Ulf probeert op zijn vingers te fluiten. De kinderen proberen het ook.<br />

Misschien zit er wel een fluitkampioen bij.<br />

Andere boeken van Ulf Stark<br />

Een klap voor je kop, Lemniscaat, 1990<br />

De wondergympen, Lemniscaat, 1992<br />

Kun je fluiten, Johanna?, Querido, 1993<br />

Mijn vriend de sjeik, Lemniscaat, 1997<br />

King, Lemniscaat, 1997<br />

De engel en het blauwe paard, Querido, 1998<br />

Illustraties van Anna Höglund<br />

Ulf Stark, Kun je fluiten Johanna, Querido, 1994<br />

Ulf stark, De Engel en het Blauwe Paard, Querido, 1998<br />

Andere boeken van Anna Höglund<br />

Nina en Thomas, Querido, 1995<br />

Nina zonder Thomas, Querido, 1998<br />

60 – Tweede en derde leerjaar


Gedicht 3<br />

‘Dwaze droom’<br />

Shel Silverstein<br />

Uit: Ik val omhoog<br />

Fontein, 1998, p. 168<br />

Over de auteur<br />

Shel Silverstein (1932-1998) schreef gedichten en verhalen voor<br />

kinderen en toneelstukken voor volwassenen. Hij bood een mengeling<br />

van Roald Dahl en Annie M.G. Schmidt en is niet meer weg te denken uit<br />

de vele bloemlezingen van kinderpoëzie. Hij illustreerde zelf al zijn<br />

gedichten, illustratie en gedicht vormen dan ook één geheel.<br />

Over het boek<br />

De gedichten van Shel Silverstein zijn meestal grappig omdat hij alles op<br />

zijn kop zet. Zijn tekeningen maken de gedichten nog levendiger. Bij dit<br />

gedicht over de school heeft hij een bord vol vragen getekend met de juf<br />

en de meester die voor het bord aan een waslijn hangen. Ook voor de<br />

tekeningen loont het de moeite om het boek in de klas te halen.<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

Als de kinderen de klas binnenkomen staat naast de lessenaar een stapel<br />

boeken van een meter met daarop de mededeling:<br />

UIT HET HOOFD LEREN VOOR MORGEN.<br />

Het bord staat vol met onmogelijke vragen en opdrachten:<br />

Hoe rond is een blauw vierkant? Hoe diep is de oceaan? Als jij zeven<br />

appels hebt en je geeft mij er drie, hoeveel tanden heeft dan een kanarie?<br />

Waarom is een dino saurus? Wat was er het eerst, de kip of het ei?<br />

Hoeveel weegt een grote olifant? Wat is de hoofdstad van Mangozendpia?<br />

Hoe heet de moeder van Sint-Nicolaas? Waar zijn mijn wanten? Wie<br />

ontdekte het eerste locomokipkachelfantje? Vertaal het woordenboek in<br />

visserslatijn. Tabel 1001 toont aan dat een jager iets anders is dan een<br />

slager. Zeg het alfabet achterstevoren op. In het Frans steeds een letter<br />

overslaan. Wat gebeurde er in 1723, ’s middags? Vervoeg het werkwoord<br />

Aarch. Hoe heet de volgende president van de Verenigde Staten?<br />

Je kunt er ook enkele onmogelijke rekenoefeningen tussen zetten.<br />

Geef de kinderen een vel papier en doe alsof ze een toets moeten maken.<br />

Wacht de reacties af. Is alles onmogelijk?<br />

Daarna draai je het bord om. Er staan woorden in spiegelschrift op. Laat<br />

de kinderen de woorden ontcijferen. Rem de reacties niet af en laat ze in<br />

samenspraak tot de oplossing komen.<br />

Rednod-gnilreel-niutnereid-teidnab-nepals-moord-nekeob-raanniwkeehtoilbib-koops-negalp-selpof-moordezawd<br />

De kinderen krijgen als opdracht om tegen de volgende dag vijf omkeerwoorden<br />

te maken.<br />

Het gedicht<br />

Na deze opwarming lezen de kinderen het gedicht.<br />

Je vraagt: Wat is er zo dwaas aan deze droom? Heb je ook al zoiets<br />

gedroomd?<br />

Dit gedicht rijmt. Zoek de rijmwoorden. Hoe rijmt het?<br />

De kinderen oefenen om het gedicht zo expressief mogelijk voor te<br />

dragen.<br />

Verwerking<br />

Rijmwoorden<br />

Vraag aan de kinderen wat zij zouden doen indien ze de baas waren in<br />

de klas.<br />

De kinderen zoeken rijmwoorden op voor: droom-dwaas-boek-lichtander-les-stop-touw-rond-juf-klok...<br />

Schrijf ze allemaal op bord.Vinden<br />

ze voor alle woorden even makkelijk een woord dat erop rijmt?<br />

De kinderen herschrijven nu het gedicht. Je kunt ze klassikaal of<br />

individueel laten werken. Ze beginnen met:<br />

Ik droomde toch vannacht zo dwaas.<br />

Ik stond voor onze klas,<br />

die vol met ............... was<br />

En ik? Ik was de baas.<br />

Ik gaf ze ................<br />

voor morgen. ’t Was verplicht.<br />

Ze moesten ..................<br />

En ..................................<br />

De schoolreis ging naar ...........<br />

want ........... is gezond.<br />

En iemand met een ............<br />

Die .........................<br />

Wat is er ........, .......... of ........... ?<br />

Ik zei: ‘Wie dat niet weet,<br />

Die ...................................<br />

En ......................................’<br />

De ................... huilde traan na traan.<br />

Ik ....................................<br />

En toen ik ’s morgens wakker schrok,<br />

toen ...............................<br />

Rollenspel<br />

Praat eerst met de kinderen over wat zij op school zouden veranderen als<br />

ze het voor het zeggen hadden.<br />

Bespreek de ideeën op hun haalbaarheid. Kies de dingen die je binnen<br />

de klas kunt veranderen, bijvoorbeeld: elke dag voorlezen. Maak een<br />

soort contract met de kinderen. Dat contract krijgt een ereplaats in de<br />

klas.<br />

School voor slechte manieren<br />

De kinderen lezen deze tekst:<br />

‘Ik ben juffrouw Pest, van de School voor Slechte manieren. Dag keurige meneer Karel. Eh...<br />

wilt u dat laten? Voeten worden hier niet geveegd.Volgt u mij met uw vuile schoenen? En gooi<br />

uw jas maar naast de kapstok.<br />

Dit is de eetzaal, u kunt meteen gaan zitten.We eten vandaag kip met friet. Zonder mes of<br />

vork.Verder mag u niet stilzitten. U moet uw hand onder uw hoofd houden. En knoei maar<br />

lekker, vooral met de saus. Doe uw best!<br />

Mooi. U ziet er al een stuk beter uit. Gaat het nog? Hier leert u hoe gezond het is om winden<br />

en boeren te laten. Zet hem op.Tijd voor de turnles. Met de handen in de zakken lopen en<br />

treuzelen. Uw tijd wordt opgenomen. Doe het dus kalm aan. Zo, hier is uw rapport.<br />

Tweede en derde leerjaar – 61


En, wat zegt u dan?’<br />

‘Geef hier, stomme dikke troela!’<br />

‘Heel goed. Die komt er wel.’<br />

De kinderen halen de slechte manieren uit de tekst.Vraag hun wat ze in<br />

een school voor slechte manieren nog zouden kunnen leren. Daarna<br />

spelen ze meester of juf in slechte manieren. Laat ze dit eerst in groepjes<br />

van twee doen, vervolgens kunnen enkele kinderen gedurende korte tijd<br />

meester of juf zijn voor de hele klas.<br />

Creatief schrijven: De school van mijn dromen<br />

Maak twee woordvelden aan de hand van de volgende vragen.<br />

Wat vind je leuk aan de school?<br />

Wat vind je niet leuk?<br />

De kinderen mogen personen en dingen noemen.<br />

Uit deze woordvelden kiest elk kind vier woorden. Over die woorden<br />

gaan ze een wens en een antwoord schrijven, bijvoorbeeld:<br />

Schoolbord: Juffrouw, ik wou dat ik een schoolbord was.<br />

Maar kind, dan zou je in elke les de kriebels krijgen.<br />

Oefen eerst en laat de kinderen dan vier wensen met antwoord<br />

schrijven.<br />

Met het woordveld over wat ze willen veranderen kun je de kinderen<br />

over de droomschool laten schrijven en tekenen. De aanzet kan zijn:<br />

Mijn droomschool<br />

Wat voor school heb jij in gedachten?<br />

Gewoon, een school!<br />

Maar je hebt scholen én scholen…<br />

Op welke school zit jij te wachten?<br />

De school van mijn dromen<br />

is ....................................<br />

En ik wou een school<br />

waar ..............................<br />

In zo’n school<br />

kun je .....................<br />

Op die school zit ik te wachten.<br />

De kinderen tekenen of schilderen hun droomschool en kleven hun<br />

gedicht erbij.<br />

De muurkrant<br />

Er zijn waarschijnlijk heel wat wensen van de kinderen naar boven<br />

gekomen. Dit is het ideale moment om de muurkrant een vaste plaats te<br />

geven in de klas. De kinderen kunnen er hun wensen op kenbaar maken.<br />

Andere boeken van Shel Silverstein<br />

Licht op zolder, Fontein, 1995<br />

Het randje van de wereld, Fontein, 1998<br />

Boek 5<br />

Jubelientje wil winnen<br />

Hans Hagen<br />

Van Goor, 2000, p. 10-14<br />

Over de auteur<br />

Hans Hagen (1955) studeerde Nederlands en geschiedenis aan de<br />

lerarenopleiding in Utrecht. Hij speelde met een jeugdtheatergroep op<br />

middelbare scholen en was redacteur voor de kindertijdschriften Okki en<br />

Taptoe. Sinds 1987 wijdt hij zich geheel aan het schrijven voor kinderen,<br />

soms samen met zijn vrouw Monique. Hij kan zich uitstekend<br />

verplaatsen in de emoties en de leefwereld van jonge kinderen.Veel info<br />

over Hans Hagen vind je op zijn website:<br />

www.gironet.nl/home/hahagen/index.htm<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Je praat over het verschil tussen dag- en slaapdromen. Wanneer kun je<br />

dagdromen? Waar? Wat gebeurt er in een dagdroom?<br />

Dan ga je een stap verder. Kun je niet dromen? En niet denken? Of aan<br />

niets denken? Probeer het. Wat gebeurt er dan?<br />

Vervolgens doe je de volgende ontspanningsoefening. Alle kinderen<br />

liggen op de rug, op matjes of dekens, verspreid over het lokaal.<br />

De benen liggen licht geopend naast elkaar, de armen naast het lichaam,<br />

de ogen zijn gesloten en iedereen is stil. Een rustig achtergrondmuziekje<br />

draagt bij tot een ontspannen sfeer. Je loopt zachtjes tussen de kinderen<br />

en praat rustig en met gedempte stem. Je zegt hun dat ze lekker mogen<br />

liggen en dat ze niets hoeven te doen. Door middel van vragen en korte<br />

opdrachtjes worden de kinderen zich bewust van hun lichaam en van<br />

hoe ze elk lichaamsdeel kunnen ontspannen: ‘Voel hoe je ligt. Is het<br />

lekker? Wat ligt er op de grond? Je billen? Je achterhoofd? Je handen? ...<br />

Wat ligt er niet op de grond? Voel je ergens iets wat niet prettig is?<br />

Bijvoorbeeld je hoofd? Beweeg het dan rustig heen en weer en laat het<br />

liggen als het goed voelt...’<br />

Bepaalde fantasiebeelden kunnen helpen: ‘Je ligt op een lekker warm<br />

strand en het zand draagt je ganse lichaam, je voelt de warme zon op je<br />

huid...’ Of: ‘Je ligt op een heel zachte matras...’ Of: ‘Je ligt in een groene<br />

wei, lekker in de schaduw van een dikke boom...’<br />

Het is belangrijk om het lichaam deel per deel te benaderen: ‘Hoe liggen<br />

je voeten op de grond? Beweeg ze enkele keren rustig heen en weer en<br />

laat ze dan stilletjes liggen. Trek al je tenen samen in een kramp, hou dit<br />

even zo, en laat weer los.Voel hoe lekker los je voeten zijn.’ Ga zo door<br />

met onderbenen, bovenbenen tot en met de schouders, de nek en het<br />

hoofd. Wijs op de noodzaak van een rustige ademhaling: door de neus<br />

in en door de mond uit, waarbij de buik als een ballon op en neer gaat.<br />

Voor deze oefening moet voldoende tijd voorzien worden, de kinderen<br />

zullen moeten wennen aan rust en ontspanning. Op het einde van deze<br />

oefening vraag je hun om niets te denken en je laat de oefening nog<br />

even doorlopen.<br />

Daarna praat je over het einde. Lukte het om niet te denken? Welke<br />

gedachte kwam toch naar boven? Die gedachte of droom gaan de<br />

kinderen tekenen. Diegenen die niets dachten proberen dat niets te<br />

tekenen. De kinderen tonen hun tekeningen, vertellen erover. De anderen<br />

reageren.<br />

62 – Tweede en derde leerjaar


De kinderen lezen het fragment.<br />

Na het lezen<br />

Je pikt er enkele delen uit om over te praten en om iets rond te doen:<br />

- ‘Haar lijf is er wel, maar haar gedachten zijn er niet.’ Wat wil dat<br />

zeggen? Waar zijn haar gedachten? Wat denkt Jubelientje?<br />

- ‘Maar ineens verandert Jubelientjes gezicht.’ Hoe komt dat? Wat zou jij<br />

heel graag kunnen?<br />

- Hoe kun je stoppen met denken? Denken jullie net als oma dat dat niet<br />

kan?<br />

- ‘<strong>Dromen</strong> is ook een soort van denken’, zegt oma. Is dat zo?<br />

- Doe je ogen dicht en probeer net als Jubelientje niet te denken. Als je<br />

aan iets begint te denken, doe je de ogen weer open. De leerkracht<br />

kijkt wie het langst met de ogen dicht blijft. Was het moeilijk?<br />

- Wat doet Jubelientje om niet te denken? Hoe kan niets iets worden?<br />

- Kun je stoppen met bewegen? Probeer het om het langst. Wat is het<br />

gemakkelijkst: stoppen met denken of stoppen met bewegen?<br />

- Waarom zegt Jubelientje net aan oma dat ze eventjes moet doodgaan<br />

om een beetje te oefenen voor later?<br />

- De kinderen ademen diep in en proberen hun adem twintig tellen in te<br />

houden.<br />

een stip in het midden van mijn blad. Die stip wordt groter en groter en<br />

ik zie... en dan...’ Laat de kinderen verder fantaseren. Als de verf droog is<br />

krijgt ieder kind het blad van iemand anders, ze zeggen wat zij in die<br />

tekening zien, waarna het kind dat het schilderij gemaakt heeft, hen<br />

aanvult of verbetert.<br />

Andere boeken van Hans Hagen<br />

Water kust,Van Goor, 1997<br />

Jubelientje vangt een vriendje,Van Goor, 1997<br />

De kat en de adelaar,Van Goor, 1997<br />

Daar komt de tijger,Van Goor, 1998<br />

Iedereen min één,Van Goor, 1998<br />

Rec.play,Van Goor, 2000<br />

Ik wil er twee,Van Goor, 2000<br />

Jij bent de liefste, Querido, 2000<br />

Verwerking<br />

Dingen in je hoofd<br />

‘Oma, ik zie allemaal leuke dingen in m’n hoofd’, zegt Jubelientje. Al de<br />

kinderen krijgen een leeg vel papier. Ze liggen met hun hoofd op de<br />

tafel. Dan beluisteren ze een heel vrolijk instrumentaal muziekje. Als er<br />

leuke dingen in hun hoofd komen beginnen ze die – heel stil, om de<br />

anderen niet te storen – te tekenen. Al die leuke gedachten worden aan<br />

de klas verteld.<br />

Daarna laat je andere muziek horen: droevige, luide, popmuziek, jazz...,<br />

en je herhaalt de oefening.<br />

De kinderen vouwen bootjes, hoedjes of vliegers. Ze kiezen een van de<br />

drie en herhalen dezelfde vouwbewegingen heel stil gedurende een<br />

tiental minuten. Nadien vertellen ze waaraan ze gedacht hebben.<br />

Dramatiseren<br />

In groepjes van zes fantaseren de kinderen dat ze een prijs gewonnen<br />

hebben. Welke prijs? Waarvoor hebben ze die gekregen? Ze bereiden de<br />

prijsuitreiking voor op een podium. Wie is de presentator? Wat doet het<br />

publiek? Wat doet de winnaar?<br />

Associatieoefening<br />

Alle kinderen krijgen een dik penseel en drie kleuren verf. Ze zitten voor<br />

een groot leeg blad. De leerkracht zegt: ‘Eerst is er niets maar dan zet ik<br />

Tweede en derde leerjaar – 63


Boek 6<br />

‘Spin en Mug’<br />

Allemaal praatjes<br />

Geert De Kockere, ill. Klaas Verplancke<br />

De Eenhoorn, 1999, p. 34-36<br />

Over de auteur<br />

Geert De Kockere (1962) studeerde voor onderwijzer maar werkt als<br />

journalist voor Kits, een nieuwskrant voor jongeren. Hij publiceert<br />

hoofdzakelijk prentenboeken en poëziebundels voor kinderen. In zijn<br />

poëzie probeert hij de magie van de taal te combineren met fantasie en<br />

een meestal grappige inhoud. Zijn verhalen voor tieners zijn vooral<br />

filosofisch en poëtisch. Hij ontwikkelde ook software voor kinderen en<br />

heeft een website vol poëzie: http://www.pigmalion.be. Hij werd reeds<br />

bekroond met de Jacob Van Maerlantprijs (1992), de interprovinciale<br />

Prijs voor Kinderliteratuur (1995) en de Kinder- en Jeugdjury (1997).<br />

Over de illustrator<br />

Klaas Verplancke (1964) studeerde Publicitaire Grafiek en Fotografie in<br />

Gent. Hij werkte een drietal jaren als artdirector voor reclamebureaus en<br />

is sinds 1983 zelfstandig illustrator. Hij ontwerpt covers en maakt<br />

tekeningen voor lees- en prentenboeken van vele Vlaamse uitgeverijen,<br />

maar ook voor het buitenland. Hij tekent graag grappige, karikaturale<br />

personages en dieren.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Deze tekst gaat over bluffen.<br />

Wat is bluffen?<br />

De kinderen schrijven twee dingen op waar ze goed in zijn.Verzamel de<br />

briefjes in een doos. Elk kind neemt een briefje en tracht te raden van<br />

wie het is.<br />

Schrijf de kwaliteiten van de ganse klas op het bord, lees ze en besluit<br />

met: ‘Samen kunnen we heel veel!’<br />

Dan lezen de kinderen de tekst stil.<br />

Na het lezen<br />

Gesprek na het lezen:<br />

Heb je al eens zoiets als spin en mug gedaan?<br />

Als iemand je zegt dat hij iets veel beter kan dan jij, wat voel je dan?<br />

Wat zeg je? Wat doe je?<br />

Lees het eerste deel opnieuw tot en met: ‘Alsof die stilte elk ogenblik<br />

kon ontploffen.’<br />

Wat is er vreemd aan deze stilte? Wat kan er gebeuren als stilte ontploft?<br />

Hoe voelen spin en mug zich?<br />

Wat zou er nu kunnen gebeuren?<br />

Maak eens zo’n stilte die kan ontploffen. Gaat dat zomaar?<br />

Wie begint er met bluffen? Wie maakt het weer goed?<br />

Hoe komt het dat ze niet vechten? Zou dat ook een goed middel zijn om<br />

geen ruzie of oorlog te maken als je zegt: ‘Samen kunnen we veel!’<br />

Zijn er dingen waarvan je wenst dat je ze zou kunnen?<br />

Als je kon veranderen in een dier, welk dier zou jij dan willen zijn?<br />

Waarom?<br />

Welk huisdier zou jij heel graag hebben? Zul je het krijgen? Bedenk<br />

goede redenen om je ouders ervan te overtuigen het te kopen. En als je<br />

dan een huisdier hebt, wat moet je er dan voor doen?<br />

Wat vind je ervan dat dieren in de dierentuin zitten?<br />

Laat de kinderen de zinnen lezen zoals ze denken dat spin en mug het<br />

doen: hoe de spin vanop hoge poten tot de mug spreekt; de mug zegt<br />

het spottend; nijdig, bijtend, gillend. Dan lezen ze de tekst expressief.<br />

Verwerking<br />

Dramatiseren<br />

De kinderen oefenen in duo de rol van de spin of de mug in. Ze maken<br />

zich boos, houden stiltes die kunnen ontploffen. Ze spelen het voor de<br />

klas.<br />

Daarna kiezen ze andere rollen, bijvoorbeeld: vlo en olifant; koe en<br />

varken; kip en vos; haas en schildpad...<br />

Laat de kinderen de speciale kenmerken van de dieren zoeken.<br />

De kinderen spelen hun nieuwe rol.<br />

Daarna nemen ze hun persoonlijke kwaliteiten en spelen hun eigen rol.<br />

Al dit bluffen eindigt altijd met: ‘Samen kunnen we veel, he!’<br />

Spelen met geuren<br />

De kinderen hebben iets meegebracht dat ze heel graag ruiken. Het potje<br />

is gesloten. De anderen raden welke geur het is.<br />

In het verhaal ruiken bloemen naar de zomer. De kinderen zeggen<br />

waaraan hun geur hen doet denken.<br />

Woordslang<br />

Hoeveel dieren zitten er verstopt in:<br />

olifantiloopvogelspinijlpaardwormuispringbokeveratelslang?<br />

De kinderen maken zelf een dierenwoordslang.<br />

Collages maken<br />

Als twee dieren samen veel kunnen dan kunnen we van twee een heel<br />

sterk dier maken. De kinderen brengen foto’s van dieren mee. Met<br />

knippen en plakken maken ze nieuwe dieren. Die dieren krijgen natuurlijk<br />

een nieuwe naam, bijvoorbeeld: krokofant, olidil, luiloop, antipaard...<br />

Andere boeken van Geert De Kockere<br />

Wubke en de appelboom, Averbode, 1998<br />

Mosje, De Eenhoorn, 1998<br />

Niel, De Eenhoorn, 1998<br />

Voor elk wat liefs, De Eenhoorn, 1998<br />

Slinge slange slom, De Eenhoorn, 1999<br />

Willy, De Eenhoorn, 1999<br />

Ik voel iets, De Eenhoorn, 1999<br />

Blij, blij, blij, De Eenhoorn, 1999<br />

Lancelotje, De Eenhoorn, 1999<br />

Ik heb een idee, De Eenhoorn, 1999<br />

Het koekeloerelaantje, De Eenhoorn, 1999<br />

Allemaal praatjes, De Eenhoorn, 1999<br />

Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000<br />

Gevulde vogels, De Eenhoorn, 2000<br />

HUISdieren, De Eenhoorn, 2000<br />

Houd de dief, De Eenhoorn, 2000<br />

Illustraties van Klaas Verplancke<br />

Marita De Sterck, Het woordenboek, of Hoe Jasper zijn woorden vond, Lannoo, 1998<br />

Peter Slabbynck, Het neusje van Paulien, Davidsfonds/Infodok, 1998<br />

Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou, Averbode, 1999<br />

64 – Tweede en derde leerjaar


Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze : het ABC van de kinderliedjes,<br />

De Eenhoorn, 2000<br />

Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar: 175 gedichten voor kinderen,<br />

Averbode, 2000<br />

Andere boeken van Klaas Verplancke<br />

Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999<br />

Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Gedicht 4<br />

‘Kersenpitten’<br />

A.A. Milne, ill. E.H. Shepard<br />

Uit: Winnie-de-Poeh. De volledige verzameling verhalen en gedichten<br />

Van Goor, 2000, p. 353-354<br />

Over de auteur<br />

A.A. Milne (1882) begon zijn carrière met korte humoristische schetsen<br />

in het blad Punch. Toen in 1924 zijn eerste bundel kindergedichten<br />

verscheen, had hij al naam gemaakt als toneelschrijver en romancier. Hij<br />

zei altijd dat het aan zijn vrouw Daphne en zijn zoon Christoffer Robin<br />

te danken was dat hij zich liet inspireren om de knuffeldieren van zijn<br />

zoon tot leven te brengen.<br />

Over de illustrator<br />

E.H. Shepard (1879) werkte als illustrator en cartoonist, net als Milne,<br />

voor het blad Punch. Hij werd bekend als ‘de tekenaar van Poeh’ maar was<br />

daarnaast een kunstenaar met een zekere faam. Toch staan zijn illustraties<br />

van Winnie-de-Poeh als klassieken bekend en zijn ze beroemd over de<br />

hele wereld.<br />

Over het boek<br />

Winnie-de-Poeh kwam tot leven in een gedichtje van A.A. Milne dat<br />

‘Teddy Beer’ heet. In deze bundel staan al de vertellingen en de versjes<br />

van A.A. Milne. Ze werden eerder al uitgegeven als afzonderlijke boeken:<br />

Winnie-de Poeh (1926), Het huis in het Poeh-hoekje (1928), Toen we nog klein waren<br />

(1927) en Nu we al zes zijn (1927).<br />

De knuffeldieren van Milnes zoon Christopher Robin – Poeh, Knorretje,<br />

Iejoor, Teigetje, Kanga en Roe – stonden model voor de verhalen. Hun<br />

avonturen beleven ze in het Ashdownwoud, waar Milne en zijn gezin<br />

woonden.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Laat de kinderen twee weken vooraf pitten of zaden verzamelen van<br />

appelen, sinaasappelen...<br />

Je zit met zijn allen in een grote kring en praat over toekomstdromen.<br />

Ieder kind vertelt wat hij/zij later wil worden.<br />

Als iedereen zijn toekomstdroom verteld heeft, leggen al de kinderen de<br />

door hen verzamelde pitten in een doos. De kinderen vertellen welke<br />

pitten ze meegebracht hebben. Je praat met hen over wat die<br />

pitten/zaden kunnen worden: een appelboom, bonenplanten... en wat er<br />

mee moet gebeuren eer het zover is.<br />

Het gedicht<br />

Met de doos vol pitten of met een kussen van kersenpitten (te koop in<br />

biowinkels), draag je het gedicht voor. Je manipuleert de pitten alsof ze<br />

pionnen zijn die je de toekomst voorspellen en door het geluid en de<br />

beweging ondersteunen ze ook het ritme van het gedicht.<br />

Herhaal dit verschillende keren, warbij de kinderen geleidelijk de<br />

woorden mee kunnen zeggen.<br />

Tweede en derde leerjaar – 65


Verwerking<br />

Beroepen<br />

Wat wil je later worden? De kinderen schrijven hun lievelingsberoepen<br />

op en nummeren ze van een tot drie. Ze beelden hun beroep uit, de<br />

anderen raden welk beroep het is.<br />

De kinderen maken een strip van zichzelf zoals ze denken dat ze er over<br />

dertig jaar zullen uitzien, wie er dan bij hen is, waar ze wonen, welk<br />

beroep ze hebben...<br />

Maak een woordvierkant en verstop er veel beroepen in. De kinderen<br />

zoeken de beroepen.<br />

Toekomst-dromen-boom<br />

In een pot met aarde zet je een grote tak die je samen optuigt met<br />

zelfgemaakte kersen (papier-maché, kralen, balletjes) en kaartjes om op<br />

te tekenen. Op die kaartjes tekenen de kinderen het gedicht volledig uit,<br />

op elk kaartje een deel: de ketellapper, een dameskapper... Zo kun je aan<br />

de hand van de kaartjes het gedicht reconstrueren.<br />

Later kunnen er ook de kaartjes met de eigen toekomstdromen<br />

bijkomen. De kinderen moeten wel eerst een rijmwoord zoeken op hun<br />

toekomstdromen naar analogie van het gedicht: tovenaar-leraar, soldaatadvocaat...<br />

Kiemproefjes<br />

Het is lente, tijd om te planten. De kinderen planten enkele pitten in een<br />

potje, ze verzorgen ze en observeren in de komende weken wat er met<br />

hun pitten gebeurt.<br />

Boek 7<br />

Jouw ogen zo blauw<br />

Jaak Dreesen, ill. Anne Westerduin<br />

Averbode, 2000, p. 13-15<br />

Over de auteur<br />

Jaak Dreesen (1934) kwam na zijn schooltijd in de journalistiek terecht.<br />

Naast zijn werk als hoofdredacteur van het gezinsweekblad De Bond vond<br />

hij tijd om liedjesteksten, hoorspelen en kinder- en jeugdboeken te<br />

schrijven.<br />

Hij kreeg al verschillende prijzen voor zijn boeken, die opvallen door<br />

zorgvuldige waarnemingen en beschrijvingen. De avonturen spelen zich<br />

vooral af in de gedachtewereld van de hoofdpersonages en in hun relatie<br />

tot elkaar. Zijn personages zijn mensen die zichzelf en anderen serieus<br />

nemen en die zich verwonderen over het hoe en waarom van de dingen.<br />

Over de illustratrice<br />

Anne Westerduin (1945) volgde een opleiding Plastische Kunsten. Als ze<br />

een opdracht aanvaardt om een boek te illustreren, probeert ze vooral<br />

eerst de sfeer te bepalen. Hieruit put ze inspiratie om een globaal beeld<br />

te schetsen, waarop ze daarna de details invult. Precies die details<br />

bepalen uiteindelijk het beeld. Ze doet dus meer dan plaatjes bij praatjes<br />

maken, ze laat soms een heel nieuw verhaal tot leven komen. In 1996<br />

kreeg ze de Boekenpauw voor het prentenboek Een koekje voor Blekkie.<br />

Over het boek<br />

‘Bijna alles aan Michiel is scheef. Hij heeft een scheve neus, scheve<br />

voeten, scheve schouders en een scheve kin. Alleen zijn haren staan<br />

rechtop. Ze zijn zo rood als koper.’Vroeger vond Michiel het erg als ze<br />

hem nariepen. Maar sinds juf Anna zei dat hij de mooiste blauwe ogen<br />

van de wereld heeft, lacht hij om de pesters want hij weet het zeker: ooit<br />

zal Emma het ook zien. Dat van die mooiste blauwe ogen.<br />

Michiel is een dagdromer. De laatste tijd gaan die dromen altijd over<br />

Emma, een meisje uit zijn klas. Maar Emma is al op Elias. Pech dus voor<br />

Michiel. In dit stukje zitten ze in de bus, ze maken een schooluitstap<br />

naar Oostende.<br />

Werken met het fragment<br />

Muziekinstrumenten maken<br />

Omdat het in deze tijd van het jaar niet zo vanzelfsprekend is om veel<br />

pitten te vinden, kun je ook kleine steentjes gebruiken. De kinderen<br />

stoppen die in doosjes, potjes van glas, karton, papier...<br />

Ze experimenteren met de geluiden. In groepjes van vier zoeken ze een<br />

passende ‘muzikale’ begeleiding bij het gedicht.<br />

Voor het lezen<br />

Lees de informatie over de auteur en over het boek. Toon het boek en<br />

andere boeken van de auteur.<br />

Bespreek met de kinderen:<br />

Michiel is een dagdromer? Wat is dat? Heb jij dat ook weleens?<br />

Heb je vandaag al een dagdroom gehad?<br />

Hoe ziet Michiel eruit? Teken hem.<br />

Hebben ze jou ook al eens uitgelachen om hoe je eruitziet? Wat doe je<br />

dan?<br />

Als het zou kunnen, wat zou je dan aan jezelf veranderen?<br />

De leerkracht toont cartoons. Bespreek met de kinderen wat een cartoontekenaar<br />

doe. Een gebrek of kenmerk wordt vergroot, bijvoorbeeld de<br />

neus wordt langer gemaakt, de oren groter...<br />

De kinderen gaan in duo tegenover elkaar zitten. Ze observeren elkaar en<br />

bespreken wat hun opvalt. Ze spreken af wat ze zullen vergroten en<br />

tekenen elkaars cartoon. Bespreek de tekeningen.<br />

Is Michiel verliefd op Emma? Kunnen kinderen verliefd worden? Droom<br />

jij ook weleens over iemand?<br />

66 – Tweede en derde leerjaar


In de derde klas lezen de kinderen de tekst stil. Ze duiden aan waarover<br />

ze willen praten. In de tweede klas wordt het fragment voorgelezen, de<br />

kinderen volgen in hun boekje.<br />

Na het lezen<br />

Gesprek over het verhaal:<br />

Wat denken jullie over dit verhaal? Waar wil je over praten?<br />

Ga jij graag naar zee? Hoe dikwijls?<br />

Welk beroep heeft de papa van Twan?<br />

Waarvoor hebben ze een huisje aan zee?<br />

Is boeken schrijven werken? Kan een schrijver 25 boeken op een jaar<br />

schrijven? Is het gemakkelijk om een verhaal te verzinnen?<br />

Wat wil Michiel later worden? Waarom?<br />

Over wie zal zijn eerste boek gaan?<br />

Alle meisjes vallen op Elias, zal dat geen pijn doen?<br />

Wat is neuriën? Hoe lees je dat? Denk aan een liedje en neurie het.<br />

De andere kinderen raden het.<br />

Michiel heeft twee grote dromen, welke?<br />

De tekst wordt door enkele kinderen gelezen.<br />

Verwerking<br />

Verhaal verzinnen<br />

Michiel wil een verhaal schrijven over Emma, zonder haar naam te<br />

noemen.<br />

Denk aan iemand. Als het een jongen/man is dan schrijf je HIJ, is het<br />

een meisje/vrouw dan schrijf je ZIJ.<br />

Zo, nu heb je het eerste woord van je verhaal.<br />

Bedenk nu plaatsen waar je verhaal zich zal afspelen. Schrijf nog meer<br />

woorden van dingen en personen die je ziet. Schrijf op wat je voelt: blij,<br />

droevig, bang...<br />

Zoek nu een beginzin voor je verhaal, bijvoorbeeld:<br />

Hij kwam de klas binnen...<br />

Zij lag in het gras te lezen...<br />

Dan ga je verder fantaseren. Hoe ziet die persoon eruit? Wat zie je? Wat<br />

hoor je? Kies een geluid of iets wat je ziet. Wat gebeurt er? Is het leuk,<br />

mooi of eng? Hoe loopt het af? Zoek een titel.<br />

Om deze schrijfoefening vlot te laten verlopen doe je ze best eerst<br />

klassikaal. Je spreekt over het belang van een titel: hij moet uitnodigend<br />

zijn maar hij mag niet te veel verklappen.<br />

De kinderen kunnen ook in duo werken, ze nemen dan samen een<br />

hoofdpersoon.<br />

De verhalen worden voorgelezen. De kinderen raden over wie het gaat.<br />

De kinderen kunnen het verhaal ook illustreren. Er kan een bloemlezing<br />

van gemaakt worden.<br />

Een aap kan ......... (vlooien)<br />

Maar een vlo kan niet ...... (krabben)<br />

Is het bij jou thuis soms ook dierendag?<br />

Mijn broer is aan het .............. (vissen)<br />

Mijn zus loopt maar heen en weer. Zij is aan het .............. (ijsberen)<br />

Als mijn vader kwaad wordt, begint hij te .................. (brullen)<br />

Mijn moeder ziet ze soms .......... (vliegen)<br />

Voor het tweede leerjaar kun je de dieren tekenen, dat helpt hen vlotter<br />

op weg.<br />

Vergelijkingen<br />

Elias zingt als een nachtegaal. Hoe zingt een nachtegaal? Hoe zingt Elias<br />

dan?<br />

Als je onder de modder thuiskomt, kan het zijn dat je moeder zegt:<br />

‘Je bent zo vies als een varken.’<br />

Waarom vergelijkt je moeder je hier met een varken?<br />

Met de woorden ‘als’ of ‘net’ kun je iemand vergelijken met iets anders.<br />

Wij gaan vergelijken met een dier. De kinderen zoeken vergelijkingen:<br />

Bijvoorbeeld: je bent zo stom als een ezel<br />

je bent zo lelijk als.........<br />

je bent zo gek.............; zo stiekem; zo mooi; zo lief;<br />

zo aardig; zo slim; zo zacht; zo sterk...<br />

Als je verliefd bent op iemand dan vergelijk je hem of haar met iets wat<br />

je mooi vindt.<br />

Bijvoorbeeld: In mijn dromen zie ik je (neusje) als een ...<br />

De kinderen zoeken dingen die ze mooi vinden. Ze kunnen een uiterlijk<br />

kenmerk of de persoon als geheel vergelijken met...<br />

Andere boeken van Jaak Dreesen<br />

De zeven hemdjes van Veronika, Averbode, 1994<br />

Mammie! Mammie!, Averbode, 1995<br />

Valid, Averbode, 1995<br />

De verjaardag, Averbode, 1996<br />

Volg de weg terug, Averbode, 1996<br />

Moen de trommelaar, Averbode, 1997<br />

Marieke Marieke, Averbode, 1997<br />

Houden van, Averbode, 1997<br />

Zeg me dat het niet zal sneeuwen, Averbode, 1998<br />

Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998<br />

Mijn beer,Averbode, 1999<br />

Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000<br />

Rook en de geur van rozen, Facet, 2000<br />

Illustraties van Anne Westerduin<br />

Agnes Verboven, Een koekje voor Blekkie, Clavis 1995<br />

Werner Storms, Weg van jou, Clavis 1996<br />

Ron Langenus, De verdwenen tijger, Davidsfonds/Infodok, 1997<br />

Elvira Lindo, Manolito, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Martina De Ridder, Kapitein Seppe, Clavis, 2000<br />

Wally De Doncker,Papa ernst, papa losbol, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Jaak Dreesen, Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000<br />

Bettie Elias, Het kleine geheim van Pieter, Malmberg, 2000<br />

Woordspelletjes: Beesten en mensen doen soms dierig<br />

De meisjes zwermen om Elias. Wat doen ze dan? Welke dieren zwermen?<br />

De kinderen zoeken een werkwoord waarin een dier zit, bijvoorbeeld:<br />

Een poes kan spinnen<br />

Een vogel kan ......<br />

Een haan kan .........<br />

Een papegaai kan ons goed na-.........<br />

Tweede en derde leerjaar – 67


Boek 8<br />

‘Frederick’<br />

Leo Lionni<br />

Uit: Het hele jaar rond<br />

Lemniscaat, 1998, p. 81-84<br />

Over de auteur<br />

Leo Lionni (1910) studeerde economie en architectuur en emigreerde in<br />

1939 naar Amerika. Hij was als artistiek adviseur werkzaam bij diverse<br />

firma’s en verschillende tijdschriften. Hij houdt zich bezig met<br />

schilderen, beeldhouwen, keramiek, etsen en reclame-ontwerpen, is<br />

actief als filmcriticus en maakt zelf films. Hij publiceerde heel wat<br />

prentenboeken, waarvan hij er twee zelf verfilmde. Zijn werk werd vele<br />

malen en in diverse landen bekroond. In de meeste prentenboeken werkt<br />

hij met collages. Hij vindt dat die illustraties de gevoelens en fantasieën<br />

van jonge kinderen moeten weergeven. Een van zijn kernthema’s is:<br />

‘Voor iedereen is er een plaats in deze wereld, ook voor diegenen die<br />

anders zijn.’ Hij wordt beschouwd als een van de grote vernieuwers van<br />

het prentenboek in de tweede helft van deze eeuw.<br />

Verwerking<br />

Woorden verzamelen<br />

De kinderen maken woordenrijen met: mooie, lieve, harde, droevige,<br />

grappige, vieze, vreemde, boze, warme... woorden. Uit elke verzameling<br />

kiezen ze een woord. Ze schrijven het met sierletters, of in de vorm van<br />

de betekenis en versieren het.<br />

Zet woorden die bij elkaar horen onder elkaar en schrijf er een zin<br />

onder die bij die woorden past, zoek daarna een titel.<br />

Je kunt ook starten met een eigen woordenboekje: ‘De dunne...’ naar<br />

analogie van ‘De dikke van Dale’.<br />

De kinderen worden dan woordenjagers: van ieder woord dat ze horen<br />

of lezen en dat ze nog niet kennen of dat hen nieuwsgierig maakt<br />

zoeken ze de betekenis op, pas dan hebben ze het gevangen. Ze schrijven<br />

het in hun woordenboekje. Elke week vraag je: ‘Wie heeft hoeveel<br />

woorden gevangen en welk is je mooiste, je beste of je merkwaardigste<br />

nieuwe woord?’<br />

Op een speelse manier verrijken de kinderen zo hun woordenschat.<br />

Werken met het verhaal<br />

Voor het lezen<br />

Je begint met een fantasie-oefening. Elk kind heeft voor zich vier witte<br />

papieren en kleurpotloden. Terwijl ze hun ogen sluiten en goed<br />

luisteren, beschrijf jij een gedetailleerd landschap in een van de vier<br />

seizoenen. Kleed je verhaal goed in met beeldrijke details. Dit zal de<br />

kinderen stimuleren om te tekenen. Een bijpassend achtergrondmuziekje<br />

of -geluid (pitten-/keiendozen) zal de sfeer versterken.<br />

Als je klaar bent met je verhaal, tekent ieder kind wat het tijdens de<br />

vertelling gezien heeft in zijn hoofd. Herhaal dit viermaal, waarbij de<br />

kinderen telkens op een ander blad tekenen. Dit is een oefening voor de<br />

individuele verbeelding en niet in het exact reproduceren.<br />

Het verhaal lezen<br />

Zoek een gezellig plaatsje, bijvoorbeeld op kussens.<br />

Lees dit mooie verhaal voor. Als Frederick zegt: ‘Doe je ogen dicht’, dan<br />

doen de kinderen dat ook.<br />

Na het lezen<br />

Gesprek over het verhaal:<br />

Wat vinden jullie van dit verhaal? Wat vind je van Frederick? Is hij echt<br />

een dichter?<br />

Heb je de warmte gevoeld en de kleuren gezien?<br />

Hoeveel muizen zijn er? Waar wonen ze? Hebben ze nog iets aan die<br />

oude graanzolder?<br />

Wat verzamelt Frederick? Waarom verzamelt hij zonnestralen? Kleuren?<br />

In het eerste deel van het gedicht worden verschillende seizoenen<br />

beschreven, vind je ze?<br />

Kleuren verzamelen<br />

Met muzikale ondersteuning schilderen de kinderen hun lievelingskleuren<br />

in vloeiende lijn over een groot blad papier. Als de muziek stopt<br />

kiezen ze open vlakken uit en kleuren die verder in.<br />

Kleuren-schilder-spel<br />

Je zorgt voor enkele reproducties van Monet en van Magritte. Zoals<br />

Frederick kleuren verzamelt, zo doen schilders dat ook. Toon de<br />

reproducties van Monet en laat de kinderen vertellen wat ze zien. Laat ze<br />

van dichtbij en van verderaf kijken.Vertel over hoe Monet ze schilderde:<br />

lichtinvallen, eerste indrukken, vage lijnen, felle kleuren, mistige<br />

onderwerpen...<br />

Daarna kun je dan enkele reproducties van Magritte tonen. Laat de<br />

kinderen de verschillen verwoorden. In een derde klas kun je dieper<br />

ingaan op de droomsfeer bij Magritte.<br />

Dan bekijk je de schilderwerken die de kinderen in de afgelopen weken<br />

maakten. Welke lijken op die van Monet? Op die van Magritte? Waarom?<br />

Waarom niet?<br />

Tot slot kiezen de kinderen elk een van hun schilderijen om die af te<br />

werken in de trant van Monet, Magritte of...<br />

Kijkkast maken<br />

Alle kinderen hebben een schoenendoos. Ze maken een gleuf langs<br />

weerszijden. Bovenaan is een lichtgat en aan de voorzijde is een kijkgat.<br />

Op een strook papier tekenen de kinderen het verhaal van Frederick.<br />

Ze vertellen het verhaal terwijl ze de strip door de doos trekken, een<br />

ander kind kijkt door het kijkgat.<br />

De kinderen lezen het gedicht zoals ze denken dat Frederick het doet.<br />

Ze vertellen om het mooist over de zon en de zomer, over kleuren.<br />

Creatief schrijven<br />

Hoe rijmt het gedicht van Frederick? Het gedicht rijmt niet alleen<br />

achteraan. De kinderen zoeken het op.<br />

68 – Tweede en derde leerjaar


Op de woorden uit de woordenrijen zoeken ze rijmwoorden.<br />

In vijf zakken zitten woordkaartjes: een zak met personages, een zak met<br />

werkwoorden, een zak met plaatsen, een zak met tijdstippen, een zak<br />

met gevoelens. Al de kinderen nemen uit elke zak een kaartje. Met de vijf<br />

kaartjes gaan ze aan de slag om een verhaal te vertellen dat even mooi is<br />

als dat van Frederick.<br />

Je kunt deze oefening ook doen in groepjes van vijf. In dat geval neemt<br />

ieder kind uit de groep een kaartje uit een andere zak.<br />

Je kunt ook aan telkens vijf kinderen dezelfde kaartjes geven. De eerste<br />

begint met het personage te beschrijven, de volgende begint bij het<br />

werkwoord enz. Laat de kinderen hun verhalen vergelijken.<br />

In het tweede leerjaar kunnen de kinderen het verhaal ook tekenen in<br />

stripvorm en er telkens een zinnetje onder schrijven.<br />

In beide klassen is het goed eerst samen te oefenen om iedereen op weg<br />

te helpen.<br />

Nadat scène per scène begeleid is, kunnen de kinderen het ganse stuk<br />

spelen. Het is leuk wanneer telkens een deel van de klas speelt terwijl de<br />

anderen toeschouwer zijn.<br />

Andere boeken van Leo Lionni<br />

Ieder diertje zijn pleziertje, Ankh-Hermes, 1990<br />

De droom van Mathijs, Ankh-Hermes, 1990<br />

Blauwtje en Geeltje, Ankh-Hermes, 1991<br />

Muizen van jewelste, Ankh-Hermes, 1991<br />

Een druk jaar, Ankh-Hermes, 1992<br />

Pezzettino, Ankh-Hermes, 1993<br />

Een bijzonder ei, Ankh-Hermes, 1994<br />

Woordschilderijen<br />

Sommige woorden kun je schrijven in de vorm van hoe datgene wat het<br />

woord voorstelt er echt uitziet. ‘Zee’ kun je bijvoorbeeld in golfjes<br />

schrijven.<br />

Je kunt eerst het woord laten tekenen en dan het woord er zo dikwijls<br />

mogelijk inschrijven.<br />

Een beweging kan ook met woorden getekend worden. Je begint<br />

bijvoorbeeld met: ‘Ik ben een regendruppel.’ In de tweede zin, ‘Ik val en<br />

spat uit elkaar’, schrijf je de woorden zoals een regendruppel over de<br />

ruit loopt, waarbij alle letters van ‘elkaar’ ook door elkaar spatten.<br />

Dramatiseren<br />

Om dit verhaal te dramatiseren is het nodig dat de kinderen eerst<br />

experimenteren in het spelen van een muis. Dit kun je leiden door<br />

kleine opdrachtjes die zij ter plekke uitvoeren: ‘Hoe loopt een muis?<br />

Hoe eet ze? Hoe slaapt ze? Hoe zoekt ze eten? Wat doet ze met haar<br />

pootjes? En haar snuit? Hoort ze goed? Is ze snel?’<br />

Kleine, zelfgemaakte attributen zijn dankbare hulpmiddelen: een lange<br />

staart, muizenoren, een spitse snuit, stukjes kaas...<br />

Het verhaal speelt zich af op twee locaties: rondom de weide buiten en<br />

binnen in de schuilplaats. Met doeken en eenvoudige attributen (dozen,<br />

koord...) kun je twee decors bouwen in je klas.<br />

Je splitst het verhaal vooraf op in scènes, zo heb je zelf een goed<br />

overzicht op het verhaal en kun je de kinderen scène per scène<br />

begeleiden:<br />

1. De muizen spelen in de wei bij de muur.<br />

2. De winter komt eraan, ze krijgen het koud en spelen minder.<br />

3. Ze verzamelen eten voor in de winter en brengen het naar binnen.<br />

4. Frederick verzamelt zonnestralen.<br />

5. Frederick verzamelt kleuren.<br />

6. Frederick verzamelt woorden.<br />

7. Het is winter, de muizen zitten binnen. Ze eten, spelen en hebben<br />

plezier.<br />

8. Al het eten is op, de muizen krijgen het koud.<br />

9. Frederick vertelt over de zonnestralen, de kleuren en maakt met de<br />

woorden een gedicht.<br />

10. Iedereen is blij en ze feesten.<br />

Binnen dit strakke, maar veilige kader kun je de kinderen de vrijheid<br />

geven in spel en tekst. Prikkel hun fantasie door korte opdrachtjes en<br />

vermijd het afdreunen van vaste teksten.<br />

Tweede en derde leerjaar – 69


Geraadpleegde bronnen<br />

Ezelsoor, april 1988, nr. 8.<br />

Grimm, Sprookjes voor kind en gezin, Lemniscaat.<br />

Jan ’t Lam, Schrijvers op school,NOT.<br />

Jan ’t Lam, Ik zoek, ik zoek een kinderboek,NOT.<br />

Joke Linders e.a., Het ABC van de jeugdliteratuur, Martinus Nijhoff, 1995.<br />

Okki, 1987, nr. 5, Leopold.<br />

Marita de Sterck e.a., Schrijver gevonden, Lannoo, 1999.<br />

De toren van Babbel, tweede leerjaar B/ Plantijn, 1996.<br />

70 – Tweede en derde leerjaar


Een droom van een droom<br />

Ideeënbrief voor het vierde en vijfde leerjaar<br />

Samengesteld door Riet Jeurissen, Joeri Brands en Ria Simoens<br />

Over de samenstellers<br />

Riet Jeurissen is lector Nederlands aan de Hogeschool Limburg en is<br />

actief in zowat alles wat met kinderboeken en taal te maken heeft. Ook<br />

ijvert ze fervent voor een Vlaams-Nederlandse samenwerking. Als kind<br />

speelde ze niet graag met poppen. En ook pianoles vond ze maar niks.<br />

Maar boeken, daar was ze altijd al dol op. Ze stond ook geregeld op het<br />

podium: ze danste en volgde drama aan de toneelschool in Maastricht.<br />

Tegenwoordig zit ze liever tussen het publiek, maar ze is haar passie voor<br />

theater allerminst kwijtgeraakt. Behalve dan aan haar studenten.<br />

Joeri Brands geeft les in Genk, in het vierde leerjaar. Hij maakt muziek<br />

voor het straattheatergezelschap Yawar, speelt basgitaar bij August,<br />

knutselt meubeltjes en lampen in elkaar en ontwikkelt af en toe wat<br />

foto’s. In zijn laatste jaar van de lerarenopleiding leerde hij lezen van Riet<br />

Jeurissen en sindsdien zit hij onherroepelijk met de kriebel. Hij maakte<br />

dan ook een eindwerk over boekpromotie.<br />

Ria Simoens studeert kinderpsychologie en zit in het laatste jaar.<br />

Ze speelt blokfluit, maakt kleren en knuffelbeesten, tekent rare mannetjes<br />

en ontwikkelt soms ook foto’s. Ze leerde al vroeg lezen en schrijven en is<br />

dat eigenlijk altijd blijven doen. Nu fluistert ze nog af en toe gedichtjes<br />

en verhaaltjes in andermans oren.<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 71


Op onze zoektocht naar dromen in de kinderliteratuur lieten wij ons<br />

leiden door citaten uit De wissewaswinkel van Frédéric Clément.<br />

Zo vraagt Ferdinand aan Alice van de Wissewaswinkel of zij wel echt<br />

een bazaar vol droom- en wondergoed heeft? Via allerlei kleinoden<br />

met elk hun droomverhaal probeert hij de liefde van Alice voor zich<br />

te winnen.Wij proberen op onze beurt jullie liefde voor kinderboeken<br />

te versterken. Maar daarvoor moet elk van ons wel kunnen<br />

dromen.<br />

Dus ja, natuurlijk droomt elk van ons.<br />

Gelukkig staat op dromen nog geen leeftijdsgrens.<br />

Want wie van ons zou het zalige gevoel willen missen<br />

van nu en dan eens weg te dromen,<br />

van op te gaan in een virtuele wereld,<br />

van het beleven van grenzeloze emoties,<br />

van het ontdekken van ongrijpbare terreinen,<br />

van het scheppen van nieuwe creaties,<br />

van…<br />

Gevoelens die wij in onze bundel willen laten nazinderen.<br />

‘Ongetwijfeld heb ik ergens nog<br />

een droom van een droom<br />

een wolk van een wonder<br />

voor u,<br />

in het groot<br />

of in het klein,<br />

in mijn hemel van hebbedingen,<br />

mijn mikmakmagazijn,<br />

mijn verzameling der verzamelingen.’<br />

(uit: De Wissewaswinkel, Frédéric Clément, Querido, 1997, p. 9)<br />

Wij hebben ze voor jullie in een onzichtbare doos verpakt, met een<br />

muzisch etiket erop.<br />

Als je de inventaris erop naslaat merk je<br />

dat er veel ideale plekken zijn om te dromen,<br />

dat dromen je in beweging brengen en je muzikaal begeesteren,<br />

dat je met alledaagse ingrediënten je eigen droomwereld kunt realiseren,<br />

dat dromen je inspireren tot nieuwe dromen,<br />

dat dromen zo verschillend kunnen zijn,<br />

dat…<br />

Onze verzameling der verzamelingen is gebaseerd op gevarieerde teksten<br />

uit de kinderliteratuur die op de een of andere wijze de wereld der<br />

dromen benaderen. En omdat dromen vaak iets ongrijpbaars hebben,<br />

kozen wij voor een alzijdige benadering en hebben wij muzischdidactisch<br />

gedroomd opdat de kinderen de teksten zouden ‘doorvoelen’<br />

met al hun zintuigen.<br />

En omdat dromen niet gemakkelijk met lessen geassocieerd worden,<br />

kozen wij voor losse suggesties waarmee jullie apart, in samenhang, in<br />

projectvorm alle kanten op kunnen.<br />

Aan jullie om ze te realiseren… Kies maar uit!<br />

Boek 1<br />

Kleine Koning December<br />

Axel Hacke, ill. Michael Sowa<br />

Querido, 1997, p. 15-16<br />

Over de auteur<br />

Axel Hacke werd in 1956 in Braunschweig (Duitsland) geboren.<br />

Hij studeerde politieke wetenschappen en journalistiek. Als journalist<br />

behaalde hij reeds vele belangrijke prijzen. Als auteur van kinderboeken<br />

zoekt hij vaak de kant van het filosofische.<br />

Over het boek<br />

In de wereld waar Kleine Koning December vandaan komt, achter de<br />

muur, word je oud geboren en word je steeds kleiner. Als je geboren<br />

wordt, weet en kun en ken je alles wat je nodig hebt: lezen, schrijven,<br />

computeren, zakenlunches afwerken… Hoe kleiner je wordt, hoe meer<br />

je vergeet en dan begint je heerlijke kindertijd.<br />

Toen de ik-figuur zich door het gat in de muur wrong, kwam hij in de<br />

prachtige slaapkamer van de koning terecht. Wat vooral opviel waren de<br />

houten rekken met tal van verschillende dozen.<br />

Werken met het fragment<br />

‘Wat bewaar je in die dozen?’ vroeg ik.<br />

‘Mijn dromen’, zei Koning December<br />

‘Je dromen?’ vroeg ik verbaasd.<br />

‘Al mijn dromen’, zei de koning.‘In elke doos zit een droom.’<br />

Droomdozen<br />

Droomdozen spreken sowieso tot de verbeelding. Zelf had ieder van ons<br />

daar een totaal ander beeld van. De ene wilde iets doorschijnends, de<br />

ander een doos met vele veiligheidssloten.<br />

Wat als ieder van ons nu eens zijn eigen droomdoos zou maken?<br />

Op een tafel leg je een hoop gevarieerd verpakkingsmateriaal (dozen,<br />

papier, zakken…) en attributen zoals touwen, elastiekjes, sloten,<br />

verzegelingen… Kinderen mogen nu zelf aan de slag om hun droomdoos<br />

te maken waarin zij het liefst hun dromen zouden stoppen.<br />

Die dozen krijgen nadien samen een fantasierijk aangeklede plek in de<br />

klas. Gedurende een week stopt het kind daar zijn dromen in. Dit<br />

gebeurt niet via een verhaal maar wel door een woordketting, een beeld,<br />

een raadsel, een rijm, een lied…<br />

Wat heb jij vannacht gedroomd?<br />

Als je over dromen vertelt, sprokkel je hele gekke dingen bij elkaar en<br />

probeer je er toch een aanvaardbaar verhaal van te maken. Kinderen<br />

vinden het vaak leuk om woorden die op het eerste gezicht niet in<br />

éénzelfde context thuishoren, toch door een rijke fantasie aan elkaar te<br />

rijgen. Zo kunnen zij een situatie dromen voor:<br />

wandelende tak - boek - poederdoos<br />

bunker - GSM - chimpansee<br />

hoepelrok - toverlei - zakdoek<br />

Als beginzin kun je opgeven: Zo droomde ik laatst dat ik…<br />

72 – Vierde en vijfde leerjaar


Droomverhaal<br />

Ook kunnen zij per groep kernwoorden bedenken en die als opdracht<br />

voor een droomverhaal naar andere groepen doorspelen. Achteraf is het<br />

dan leuk dat zij aan elkaar de verschillende versies vertellen.<br />

Maar je kunt hen ook vrijer laten, bijvoorbeeld in het kiezen van hun<br />

presentatievorm. Zo kunnen ze hun verhaal brengen als mime, hoorspel,<br />

poppenspel, rollenspel… En wie ooit naar improvisatieshows gekeken<br />

heeft herinnert zich ook wel het improviseren rond een kernwoord, of<br />

het spel met het verplicht uit te spreken kernwoord, dat de spelers dan<br />

maar moeten proberen in verband te brengen met het thema van de<br />

improvisatie. Mogelijkheden te over dus.<br />

Droom-o-theek<br />

‘’s Avonds, als ik ga slapen,’ zei de koning,‘neem ik een doos van een rek, zet hem naast mijn<br />

bed en haal het deksel eraf. Dan val ik in slaap en begin te dromen.’<br />

Nu wil je na een tijdje een droom eens herdromen door net zoals<br />

Koning December die droom weer uit de doos te halen. Maar dit kan<br />

voor echt veel zoekwerk zorgen. Daarom is het misschien het best om<br />

een inventaris van je dromen te maken.<br />

A: azaleadroom<br />

B: bah-droom<br />

C: je vanjewelste cycloondroom<br />

D: …<br />

De dromen die je in je doos stopt, krijgen een echte titel. Je verzint er<br />

eentje voor elke letter van het alfabet. Op het einde van het project kun<br />

je een toptien van de klasdromen maken.<br />

Een droom van een kind<br />

‘Heb je alles al gedroomd wat erin zit?’<br />

‘O nee’, zei de koning.‘Ik heb ze van mijn grootvader geërfd. Koning Januari de Derde.’<br />

Ouders en grootouders vertellen ook hun dromen aan de kinderen. In de<br />

loop van de jaren sparen zij er héél wat op en blikken zij vooruit op wat<br />

zij voor hun kinderen wensen.<br />

Welke dromen zijn dit?<br />

Welke dromen zouden zij graag gerealiseerd zien?<br />

Wat zien de kinderen als haalbaar?<br />

Kort gesprek over toekomstdromen.<br />

Andere boeken van Axel Hacke<br />

Achter het behang, overlevingsadviezen voor ouders, De Bezige Bij, 1995<br />

Gedicht 1<br />

‘Vliegen’<br />

Mies Bouhuys<br />

Uit: Anders gezegd, Zonnewijzer bloemlezing<br />

samengesteld door Herman Kakebeke<br />

Holland-Haarlem, 1998, p. 32<br />

Over de auteur<br />

Mies Bouhuys werd in 1927 geboren in een echt schoolmeestersgezin.<br />

Zij en de overige gezinsleden maakten vaak met zijn allen (6 kinderen<br />

en de ouders) lange wandelingen in de natuur. Dan vertelde haar vader<br />

altijd verhalen en versjes en zong hij allerlei liedjes. Die gelukkige tijd<br />

werd onderbroken door de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, een<br />

periode die veel indruk op Mies maakte.<br />

Aan de universiteit van Amsterdam studeerde zij later Spaans en kreeg ze<br />

een voorliefde voor Latijns-Amerika. Maar al snel raakte zij ook geboeid<br />

door de wereld van de kinderliteratuur en schreef zij vele leuke,<br />

spannende verhalen en gedichtenbundels ‘over dingen die je ontdekt als<br />

je je ogen goed gebruikt’. Naast het schrijven, bezoekt Mies Bouhuys<br />

ook vaak Nederlandse basisscholen om te weten wat er bij de kinderen<br />

leeft, wat hun dromen zijn.<br />

In een van haar gedichten, gebundeld in een Zonnewijzer-bloemlezing,<br />

probeert ze via het vliegen iets over dromen te achterhalen.<br />

Werken met het gedicht<br />

Vliegen is een beetje dromen<br />

<strong>Dromen</strong> is een beetje vliegen<br />

Wat is dromen nu eigenlijk?<br />

Wat gebeurt er als je droomt?<br />

Wanneer droom je het meest?<br />

Waarvan?<br />

Hoe?<br />

Waar?<br />

Net zoals wij zijn de kinderen wel echt nieuwsgierig naar de ware<br />

toedracht van het fenomeen dromen. We laten de kinderen zoeken in<br />

een aantal infoboeken, begeleiden een zoektocht op het internet, bellen<br />

naar een wetenschapper… en leggen alle gegevens bij elkaar.<br />

Wat hebben dromen met vliegen te maken?<br />

Hoe laat je je meevoeren in dromen? Hoe kun je die grijpbaar<br />

vastleggen?<br />

Waaraan merk je dat iemand droomt?<br />

Een wolk van een droom<br />

<strong>Dromen</strong> is een beetje liegen tegen beter weten in.<br />

<strong>Dromen</strong> is ook naar de wolken kijken en verhalen zien. Als je wel eens<br />

languit in het gras ligt en naar een lichtbewolkte lucht staart, dan denk je<br />

‘iets’ te zien in de grillige, witte wolkenkoppen: een dier, een gebogen<br />

man, een toeter… Neem new-agemuziek en kinderen mee naar een veld<br />

op een heldere cumulus-dag. Zet de de new-agemuziek op en verspreid<br />

de kinderen over het grasveld. Laat de kinderen naar de wolken kijken,<br />

liggend op een dekentje dat ze meebrachten van thuis.<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 73


Als ze een wolk ontdekken waar ze een figuur in zien, tekenen ze die<br />

zacht met potlood op een blad wit tekenpapier. Daarna nemen ze een<br />

pen en gaan ze improviseren. Ze verzinnen ter plekke een verhaal bij<br />

hun wolk, dat ze meteen op de potloodlijnen schrijven. Zo wordt de<br />

omtrek van de wolk het verhaal van de wolk. Als het verhaal af is,<br />

worden de potloodlijnen uitgegomd en de lucht gekleurd in een kleur<br />

die bij het verhaal past. Dit kan bijvoorbeeld met krijt. Met een ander<br />

blad wordt een lijst gemaakt waarin het kunstwerk komt. Alle<br />

kunstwerkjes worden nadien bij voorkeur aan het plafond gehangen.<br />

Vlak tegen het plafond, of in de lucht bengelend aan nylondraad.<br />

Nu kun je ook diakadertjes met blauwe achtergrond inkleuren met tal<br />

van wolkenvormen en deze verschillende beelden projecteren op het<br />

plafond. Minder idyllisch, maar wel praktisch haalbaar op een<br />

druilerige dag.<br />

Zweven<br />

Als je droomt voel je je soms zweven. Je laat aangepaste muziek horen<br />

waarop de kinderen zich vrij ‘zwevend’ kunnen bewegen en achteraf de<br />

kans krijgen om in kernwoorden associaties op te schrijven.<br />

Contrasterend kun je ze laten bewegen op erg strakke muziek, associaties<br />

opschrijven en vergelijken met de vorige. Zo ervaren kinderen dat<br />

muziek mee je gedachten, dromen kan bepalen.<br />

Hoe zweef je door de lucht?<br />

Bij het afdalen wordt die wereld groot – groot – groter – grootst.<br />

Wat zie je nu op deze wereld gebeuren?<br />

Wat valt je op? Wat vind je fijn?<br />

Wat stoort je?<br />

Teken het in een wolk en geef commentaar.<br />

Stel je voor: je stijgt op en de wereld wordt klein – klein – kleiner –<br />

kleinst.<br />

Wat houd je over?<br />

Wat vind je belangrijk?<br />

Welke droomplek bewaar je?<br />

Teken het in een wolk en geef commentaar.<br />

Andere boeken van Mies Bouhuys<br />

Altijd samen, Gottmer, 1999<br />

De Trippeltjes, Gottmer, 2000<br />

Boek 2<br />

Ik heb een idee<br />

Geert De Kockere, ill. Carll Cneut<br />

De Eenhoorn, 1999, z.p.<br />

Over de auteur<br />

Geert De Kockere is op 18 mei 1962 geboren in Tielt. Hij werd eerst<br />

voor onderwijzer en later beroepsjournalist. Hij werkte onder meer voor<br />

De Standaard-Het Nieuwsblad. In De Stipkrant publiceerde hij heel wat<br />

gedichten. Hij werkt ook mee aan de tijdschriften van Uitgeverij<br />

Averbode. Geert is tevens hoofdredacteur van KITS, een actualiteitskrant<br />

voor jongeren. Momenteel woont hij met zijn vrouw Annemie,<br />

dochtertje Jana en zoontje Simon in Oudenaarde.<br />

Over de illustrator<br />

Carll Cneut is een van de vaste illustratoren van Geert De Kockere. In zijn<br />

tekeningen weet hij de fantasie van de schrijver op een boeiende manier<br />

te onderstrepen. Carll Cneut heeft een heel eigen, intrigerende stijl.<br />

Vooral zijn figuren zijn fascinerend. De lichaamsdelen zijn vaak buiten<br />

proportie en geven elke figuur een eigenzinnig karakter. Zijn techniek<br />

verfijnt zich steeds meer. De details in zijn tekeningen zijn soms heel<br />

merkwaardig. Carll Cneut illustreert niet echt, hij interpreteert de tekst<br />

en voegt er zijn visie aan toe. Hij tekent zijn eigen verhaal, speelt als het<br />

ware met poppen en zorgt er op die manier voor dat de tekst van het<br />

boek wordt verrijkt.<br />

Over het boek<br />

Ik heb een idee! gaat over een droom. Een bizarre droom over een idee. Een<br />

vreemd idee om een put te graven. Een put om een toren te bouwen.<br />

Er is Hannah die zegt dat ze Emma heet. En de dikke vrouw die op twee<br />

stoelen tegelijk zit. En het jongentje met zijn dode zusje in zijn armen.<br />

En iemand met twaalf benen.<br />

Werken met het fragment<br />

Het meisje kwam naar me toe en nam m’n hand.‘Ik heet Hannah’, zei ze. Samen wandelden<br />

we de heuvel af. Hand in hand.Alsof we elkaar al jaren kenden.‘Ik heet Emma’, zei Hannah<br />

toen,‘en ik ging kopje onder.’<br />

Dit fragment illustreert heel mooi de vreemde wendingen en kronkels<br />

die dromen kunnen maken. De kinderen kunnen zelf zo’n droom maken<br />

aan de hand van het aloude omdraai-principe. Dat gaat zo: kind 1<br />

schrijft bovenaan op een blad een zin. De laatste twee woorden van de<br />

zin schrijft kind 1 twee regels onder de rest van de zin. Op de<br />

tussenliggende regel draait kind 1 het blad naar achteren, zodat alleen de<br />

twee laatste woorden van de zin nog leesbaar zijn. Bijvoorbeeld zo:<br />

Een man ging naar de markt en zag<br />

–––––––––––––––––––––––––––––––<br />

een koe<br />

Nu geeft kind 1 het blad door aan kind 2. Kind 2 schrijft, geïnspireerd<br />

door de twee woorden, de volgende zin op het blad volgens hetzelfde<br />

principe.<br />

een koe. De koe stond in de wei<br />

––––––––––––––––––––––––––––––––<br />

en loeide.<br />

74 – Vierde en vijfde leerjaar


Nu geeft kind 2 het papier door aan kind 3 enzovoort. Uiteindelijk komt<br />

er een grillig en meestal best grappig verhaal tevoorschijn. Ten slotte<br />

zoeken de kinderen passende muziek bij hun droom en gebruiken die<br />

als achtergrondmuziek terwijl ze hun verhaal voorlezen aan hun<br />

klasgenoten.<br />

De diadroom<br />

Begin zoals hierboven, maar in plaats van het voorlezen op muziek,<br />

wordt een diavoorstelling gegeven op muziek. De zinnen of zinsdelen<br />

worden door iemand in het groepje, die goed klein kan schrijven, of die<br />

een typemachine heeft, op mica of boterpapier gezet. Dat doe je het best<br />

zo: neem een diakadertje en teken de binnenruimte af op het mica of<br />

het boterpapier. Doe dat een aantal maal. Nu zet je de tekst erin. Daarna<br />

knip je de stukjes uit, iets breder dan het kadertje dat je afgetekend hebt,<br />

en je plaatst ze in diakadertjes.<br />

Wie meer tijd en kapitaal heeft, kan nog een mooiere voorstelling geven<br />

door de kinderen echte sfeerdia’s te laten maken bij hun droom. Dan<br />

kunnen ze die dia’s zelf als ondergrond gebruiken voor hun tekst.<br />

toekomst onduidelijk is, of niet? Zou het leuk zijn als de toekomst al<br />

duidelijk was? Ken je mensen die een duidelijke toekomst hebben?<br />

Wie nog wat verder leest in het boek, vindt: ‘We moesten in het<br />

verleden graven om de toekomst te bouwen.’ Je bouwt dus je toekomst<br />

een beetje met je verleden. Misschien weten de kinderen nog wel een<br />

situatie waar ze een beetje spijt over hebben. Misschien hebben ze wel<br />

geleerd uit een fout die ze vroeger eens gemaakt hebben. Dat is ook<br />

bouwen met je verleden. Hoe zouden ze het nu doen? Hoe kunnen ze<br />

die vroegere fout gebruiken om het in de toekomst beter te doen?<br />

Andere boeken van Geert De Kockere<br />

Ik voel iets, De Eenhoorn, 1999<br />

Huisdieren, De Eenhoorn, 2000<br />

Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000<br />

Gevulde vogels: farce poëtica, De Eenhoorn, 2000<br />

Houd de dief!, De Eenhoorn, 2000<br />

Illustraties van Carll Cneut<br />

Geert De Kockere, Een straatje zonder eind, De Eenhoorn, 1997<br />

Geert De Kockere, Niel, De Eenhoorn, 1998<br />

Brigitte Minne, Heksenfee, De Eenhoorn, 1999<br />

Sigmund Freud junior<br />

Ik wou m’n vingers in m’n oren stoppen. Maar ik vond m’n oren niet. Ik wou weglopen.<br />

Maar ik zat vast in de grond. Muurvast. Ik hoorde hoe de torens om me lachten.<br />

Ze schaterden. Ze gierden.<br />

Waarschijnlijk heeft iedereen al wel eens gedroomd dat hij wou lopen,<br />

maar niet vooruitkwam. Of zelfs dat hij zijn oren niet vond. Maar wat<br />

heeft dat te betekenen? Als je wakker bent vind je je oren zonder<br />

problemen, waarom dan niet als je droomt? Er is een man die zich<br />

onder andere met deze vraag heeft beziggehouden. Hij schreef er zelfs<br />

een heel moeilijk boek over, in het Duits: Die Traumdeutung. Maar je moet<br />

geen Duits kennen om te weten wat dromen als deze te betekenen<br />

hebben. We verzinnen het gewoon allemaal zelf. De man in dit fragment<br />

wordt uitgelachen door torens. Torens zijn hoog en groter dan jij. Torens<br />

zijn de toekomst. De toekomst lacht hem uit. En hoezeer hij ook<br />

probeert zijn oren toe te stoppen of te vluchten, er is niets dat hem<br />

daarvan kan redden. Deze man voelt zich machteloos en stuntelig.<br />

Misschien heeft hij gisteren wel heel erg geblunderd op zijn werk en is<br />

hij bang dat hij nooit carrière zal maken. Laat je fantasie de vrije loop.<br />

De kinderen kunnen ook dromen van elkaar gaan interpreteren, of van<br />

zichzelf. En als de fantasie niet ver genoeg reikt, kun je altijd nog een<br />

van de vele droomwoordenboeken raadplegen uit de bibliotheek.<br />

Het filosofisch kwartiertje<br />

Ze zei dat het verleden in je hoofd zat, en dat de toekomst onduidelijk was.<br />

Om dit te verteren hebben we elkaar nodig. Daarom gaan we allemaal<br />

dicht bij elkaar zitten, op kussentjes of een mat op de grond, met<br />

gedoofde lichten, kaarsjes en zelfs wierook. Nu de sfeer er is om diep<br />

filosofische gesprekken te houden, steken we van wal.<br />

Hoezo, het verleden zit in je hoofd? Kan dat daar wel allemaal in?<br />

En waar zou het verleden nog kunnen zijn, behalve in je hoofd? En als<br />

de toekomst onduidelijk is, wat kunnen we dan doen om die duidelijker<br />

te maken? Erover dromen? Naar de waarzegster gaan? Is dat leuk, dat de<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 75


Gedicht 2<br />

‘Herinnering’<br />

Johanna Kruit, ill. Wim Hofman<br />

Uit: Wie weet nog waar we zijn?<br />

Leopold, 1999, p. 32<br />

Over de auteur<br />

Johanna Kruit werd op 14 december 1940 geboren in Zoutelande op het<br />

eiland Walcheren (Zeeland). Ze werkte na haar schooljaren enige tijd als<br />

verpleegster. In 1976 verscheen haar eerste dichtbundel voor<br />

volwassenen. Haar eerste bundel met gedichten voor jonge mensen<br />

publiceerde ze in 1989 in de Zonnewijzer-reeks. Naast poëzie schrijft ze<br />

ook verhalen.<br />

Over de illustrator<br />

Wim Hofman werd ook in Zeeland geboren, in het plaatsje Oostkapelle.<br />

Door het lezen van verhalen over oerwouden kwam hij op het idee om<br />

missionaris te worden. Maar zover is het niet gekomen. In 1965 sloot hij<br />

zijn kerkelijke loopbaan af. Hij is toen wel als ontwikkelingshelper naar<br />

Afrika vertrokken. Naast schrijver-illustrator is Wim Hofman ook<br />

beeldend kunstenaar.<br />

Werken met het gedicht<br />

Mijn verleden<br />

Zo stil in de nacht komen soms in je slaap oude beelden. Je droomt van wat was. Ziet een<br />

meisje van langgeleden.<br />

authentieke droom op film. Groepjes zonder beschikbare videocamera<br />

kunnen hun droom ook op foto’s vastleggen en er een collage van<br />

maken. Bij de foto’s kan dan tekst geschreven worden voor meer<br />

verduidelijking.<br />

De topdrie<br />

Wat zijn jouw mooiste herinneringen? Maak eens een topdrie van<br />

allermooiste herinneringen. Weet je zeker dat alles echt zo gebeurd is<br />

zoals jij het je herinnert? Of heb je er in de loop der jaren het een en<br />

ander bijgefantaseerd? Of weet je het nog omdat je ouders het zo vaak<br />

verteld hebben? Oude foto’s zien er vaak vergeeld uit. Zijn oude<br />

herinneringen ook vergeeld? Welke kleuren hebben je herinneringen?<br />

Teken je topdrie, en probeer die nu eens in te kleuren in de kleuren die<br />

je echt in je hoofd ziet als je eraan denkt. Is dat moeilijk? Waarom?<br />

Verandert je herinnering misschien terwijl je eraan denkt?<br />

Andere boeken van Johanna Kruit<br />

Wie weet nog waar we zijn?, Bakermat, 1999<br />

Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997<br />

Hoeveel weegt blauw, Bakermat, 1996<br />

Kasper en Pollux, Bakermat, 1996<br />

De straat-oma, Bakermat, 1996<br />

Andere boeken van Wim Hofman<br />

Zwart als inkt, Querido, 1997<br />

Griezelig!,Van Holkema & Warendorf Houtem, 1999<br />

Geestig Beestig, Bakermat, 1999<br />

Aap en Beer,Van Holkema & Warendorf Houtem, 2000<br />

Aap en Beer gaan op reis, Zwijsen, 2000<br />

<strong>Dromen</strong> zijn altijd een koekje van eigen deeg. Je moet immers roeien<br />

met de riemen die je hebt. Om het maar met zoveel mogelijk spreekwoorden<br />

te zeggen. Of gewoon: je moet dromen met de beelden die je<br />

ooit al hebt gezien. Elk kind heeft andere beelden op zak om over te<br />

dromen.Van die beelden kun je nog flarden opvangen als je gaat<br />

rondneuzen in oude fotoalbums of tussen oude dia’s. Elk kind maakt een<br />

tentoonstelling van zijn of haar eigen verleden met video’s, dia’s, foto’s<br />

en eventueel typische kindertijdmuziek in een walkman. Zo kunnen de<br />

andere kinderen even op reis gaan door elkaars verleden. En kijken of ze<br />

de kleine Dries en Margo nog in de grote herkennen.<br />

De reis in de tijd<br />

En als je alleen met je eigen beelden kunt dromen, dan betekent dat dat<br />

de mensen van honderd jaar geleden ook wel heel andere dingen<br />

droomden dan wij nu. We gaan eens kijken hoe zo’n droom er in het<br />

verleden uitzag. Maar we moeten bij het begin beginnen. Je reist<br />

natuurlijk niet zomaar in de tijd terug. Daarvoor heb je een tijdmachine<br />

nodig. Die werkt als volgt. Eerst moet je een draairad maken. Elke spie in<br />

het rad stelt een periode voor: de oertijd, de nederzettingentijd, de<br />

volkerentijd… Als de machine af is, gaan de kinderen in groepjes zitten<br />

en per groepje draait iemand aan het rad. Het groepje gaat dromen in de<br />

periode die het rad voor hen aanduidt. Om de droom te maken moet<br />

eerst informatie opgezocht worden over de periode. Dat kan in<br />

(geschiedenis)boeken, op het internet,… Als het groepje een idee heeft<br />

van hoe het leven er in hun periode aan toeging, maken ze het scenario<br />

voor hun droom. Als ze daarmee klaar zijn, gaan ze hun droom spelen<br />

voor de camera. Echt zoals een droom eruitziet, dus geen logische<br />

verhalen, maar vreemde wendingen zijn troef. Zo krijgen we een<br />

76 – Vierde en vijfde leerjaar


Boek 3<br />

<strong>Dromen</strong> van een motor<br />

Brigitte Minne<br />

Clavis, 1996, p. 75-77<br />

Over de auteur<br />

Brigitte Minne werd op 16 oktober 1962 geboren in Brugge. Als kind<br />

vertelde ze aan iedereen dat ze boerin wilde worden maar stiekem<br />

droomde ze ervan om boeken te schrijven en voor de televisie te<br />

werken. Dat laatste vertelde ze aan niemand. Pas na haar dertigste<br />

verjaardag schreef ze haar eerste boek. Brigitte vindt zichzelf een echte<br />

geluksvogel.<br />

Over het boek<br />

De ouders van Joris zitten almaar met hun neus in de boeken en ook zijn<br />

zus is een bolleboos. Joris is anders. Hij haalt geen goede cijfers op<br />

school. Hij heeft het niet gemakkelijk als gewone jongen tussen genieën.<br />

Zijn ouders hebben grootse plannen met hem, maar Joris wil liever<br />

monteur worden en aan motors sleutelen. Deze geheime droom kan hij<br />

alleen met zijn kater delen, want zijn ouders begrijpen hem niet. Carlos,<br />

de nieuwe buurman, is ook geen denkwonder en steekt graag de handen<br />

uit de mouwen. Tussen Carlos en Joris klikt het wonderwel.<br />

Werken met het fragment<br />

‘Nee hoor’, zei Joris,‘ik weet echt wat ik wil. Ik droom er al jaren van om aan motors te<br />

werken.’‘Al jaren?’ pruttelde zijn vader.‘Kan dat wel op jouw leeftijd?’‘<strong>Dromen</strong> zijn er om<br />

waar te maken’, antwoordde zijn moeder toegeeflijk,‘en dan moet je toch op zijn minst<br />

proberen.’<br />

Joris droomt al jaren, vader denkt dat dat niet kan, moeder zegt dat je<br />

dromen moet waarmaken. Welk standpunt vindt de meeste aanhang in<br />

de klas? En waarom? Hoe oud moet je zijn om al jaren te dromen?<br />

En durf je risico’s te nemen om je dromen waar te maken? Bij de<br />

volgende suggesties volgen we de raad van moeder. We gaan dromen<br />

waarmaken. Maar dat kan op verschillende manieren.<br />

LETTERLIJK: boetseer je eigen toekomstdroom. Kinderen boetseren hun<br />

toekomstdroom, of iets wat daarmee te maken heeft. Zo kan iemand die<br />

later architect wil worden een huis boetseren, wie kok wil worden<br />

boetseert een bord met eten, iemand die heel veel kindjes wil boetseert<br />

een kindje enzovoort. Het resultaat wordt beschilderd en gevernist.<br />

Zo blijft het altijd mooi en kan iedereen zijn toekomstdroom nog lang<br />

bewaren. Als alle dromen af zijn, proberen de kinderen elkaars droom te<br />

raden en leggen ze aan elkaar uit waarom ze die droom hebben en hoe<br />

ze denken die waar te kunnen maken.<br />

FIGUURLIJK: breng een droom in vervulling. Zoek een collectieve<br />

klasdroom die enigszins vervulbaar is. Dus niet naar Amerika gaan en<br />

dergelijke maar bijvoorbeeld kindjes van een weeshuis helpen. En ga het<br />

doen. Uiteraard is daar een welomschreven plan voor nodig. Iedereen<br />

krijgt zijn eigen rol toegewezen en de kinderen doen alles zelf. Ook als<br />

er geld voor nodig is. Elk kind kan wel iets, de een kan armbandjes<br />

knopen, de ander kan dansen… zij leren dat aan de anderen en zo<br />

kunnen ze bijvoorbeeld armbandjes verkopen en een dansvoorstelling<br />

geven.<br />

De gedeelde toekomstdroom<br />

Joris heeft een toekomstdroom. Hij wil graag aan motors werken, met<br />

zijn handen. Maar zijn ouders hebben een andere droom voor hem: een<br />

droom waarin hij met zijn hoofd werkt. Ze moeten een gedeelde droom<br />

vinden, een soort compromis. De meeste mensen dromen nog wel van<br />

iets: een droomlief, een droomhuis, droomkinderen, een droomauto,<br />

een droomjob, een droomhobby… ook met de verkiezingen hebben veel<br />

mensen een droompartij. Als ze graag willen dat die partij wint, gaan ze<br />

erop stemmen in de hoop dat die droom uitkomt. Maar die droom is<br />

altijd een gedeelde droom. Want er zijn veel mensen die op veel partijen<br />

stemmen en uiteindelijk wint de partij met de meeste stemmen. Soms<br />

moeten een aantal partijen samenwerken, omdat ze ongeveer evenveel<br />

stemmen hebben. De bedoeling is nu om een gedeelde droom van de<br />

hele klas op karton te krijgen. Neem een groot karton en een heleboel<br />

tijdschriften. Gedurende een kwartier (of langer) zoeken alle kinderen in<br />

de tijdschriften naar mannen, vrouwen, hobby’s, huizen, kinderen, jobs<br />

enzovoort. Spreek vooraf wel alle deelnemende categorieën af. Na dit<br />

kwartier wordt de klas verdeeld in evenveel groepjes als er categorieën<br />

zijn. Elk groepje krijgt een categorie toegewezen en verzamelt alle<br />

uitgeknipte kandidaten (alle hobby’s bijvoorbeeld). Die plakken ze<br />

allemaal op een blad en bij elke kandidaat schrijven ze een nummer.<br />

Als alle kiesbladen klaar zijn, beginnen we aan de geheime stemming.<br />

Alle bladen worden in de gang gelegd met een balpen en een potje<br />

(brooddoos, pennenzak…)erbij. Een voor een gaan de kinderen<br />

stemmen. Dat gaat zo: de kiesgerechtigde gaat de gang in met een wit<br />

blad. Het nummer van de man van zijn keuze schrijft hij met de<br />

mannenbalpen op zijn blad, dit scheurt hij af en stopt het in het<br />

mannenpotje. Het nummer van het huis van zijn keuze schrijft hij met<br />

de huizenbalpen op zijn blad, hij scheurt het nummer af en stopt dit in<br />

het huizenpotje. Zo gaat hij door tot hij zijn keuze van alle categorieën<br />

kenbaar gemaakt heeft. Dan is het volgende kind aan de beurt. Als alle<br />

kiesgerechtigden gestemd hebben, worden de stemmen geteld.<br />

De verkozenen, die met de meeste stemmen, worden op het grote karton<br />

geplakt. Dit is de gedeelde droom van de klas.<br />

Kapotte dromen<br />

Soms is het niet mogelijk om een droom waar te maken. Omdat de<br />

droom misschien niet deelbaar is met de dromen van anderen. Of omdat<br />

er iets tussenkomt. Een droom kan dan in scherven vallen. Kinderen<br />

bedenken welke droom van henzelf of iemand anders al eens in<br />

scherven is gevallen. Die droom schilderen ze op een bloempot. Als alle<br />

bloempotten klaar zijn, gaat iedereen naar buiten en laat zijn bloempot<br />

op de grond vallen. De scherven worden opgeraapt en in een platgerolde<br />

lap klei geduwd zodat de oorspronkelijke droom nog zichtbaar is.<br />

Bovenaan in de lap worden twee gaten gemaakt. Zo kan de kapotte<br />

droom aan de muur worden gehangen als hij droog is.<br />

Schimmenspel<br />

Heel even vreest Joris dat Carlos zichzelf heeft verwond, maar dan ziet<br />

hij dat hij zich in het gras neerstort om iets op te rapen. Wat precies kan<br />

Joris niet zo goed zien, want Carlos zit met zijn rug naar hem toe<br />

geknield.<br />

Joris ziet niet goed wat er gebeurt, want het is donker en hij ziet enkel<br />

schimmen. Met een wit doek met een lamp achter kun je heel wat<br />

schimmenspelletjes spelen. Je kunt een heel toneel maken, met<br />

kartonnen attributen, of spreekwoorden in verband met een beroep,<br />

uitbeelden die de anderen moeten raden… Een fijn spel is ook het<br />

volgende. Neem allerlei voorwerpen die met beroepen te maken hebben.<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 77


Een kind kiest een voorwerp, bijvoorbeeld een politiepetje, en houdt dat<br />

op een rare manier vast (met de bovenkant naar voor), zodat de rest niet<br />

meteen ziet wat het is. Als niemand het raadt, maakt het kind achter het<br />

scherm een geluid met het voorwerp. Bij het politiepetje zou je<br />

bijvoorbeeld met je nagels over de stof kunnen schrapen. Wie het het<br />

eerst raadt, mag het volgende voorwerp tonen. Dit spel kan evolueren<br />

naar een filosofisch gesprek over verschillende gezichtspunten.<br />

Andere boeken van Brigitte Minne<br />

Een mussenjong in een eksternest, Clavis, 1999<br />

Sien en Yassin, Clavis, 2000<br />

De droom van Rie, De Eenhoorn, 2000<br />

Mamma is verliefd, Clavis, 2000<br />

Tijl en Roos, De Eenhoorn, 2000<br />

Roos wil een heks zijn, De Eenhoorn, 2000<br />

Boek 4<br />

Mariken<br />

Peter van Gestel<br />

Fontein, 1998, p. 52-53<br />

Over de auteur<br />

Peter van Gestel werd op 3 augustus 1937 in Amsterdam geboren. Hij<br />

volgde er de toneelschool en werkte enkele jaren als acteur. Hij<br />

probeerde ook een tijd van zijn pen te leven, ging daarna bij de radio<br />

werken en is sinds 1973 dramaturg en scriptschrijver bij de televisie.<br />

Over het boek<br />

Als baby wordt Mariken door Archibalds geit gevonden in het struikgewas<br />

van het waanwoud. De mensen beweern dat hier de boze geesten<br />

wonen. Archibald bekommert zich om het meisje en vanaf dat moment<br />

begint Mariken aan haar ontdekkingstocht. Ze leert de wereld maar<br />

vooral haar mensen kennen. Het verhaal speelt lang geleden, in een tijd<br />

met trotse kastelen en machtige gravinnen.<br />

Werken met het fragment<br />

De grote geurtensnuifstelling<br />

Mariken sliep. Ze droomde niet van de zwarte weeuw, de donkere schuur, de touwen om haar<br />

handen en voeten. Ze droomde van het Waanwoud.Weg was de geur van dooie muizen.<br />

Ze rook de frisse geur van de beek, de donkere geur van rottende bladeren, de scherpe geur van<br />

geitemelksepap.<br />

Marikens kar stinkt, maar haar dromen ruiken lekker. Breng allemaal<br />

ruikende dingen mee (badschuim, parfum, azijn, ammoniak, choco,…)<br />

en allemaal beschilderbare of beplakbare potjes. Sta ook even stil bij de<br />

verpakking: ziet de bus ammoniak er even welriekend uit als de bus<br />

badschuim? En waar ligt dat aan? Nu maken de kinderen de tegenstelling<br />

tussen droom en werkelijkheid waar: ze verzamelen in hun<br />

potjes allerlei geuren.Vervolgens versieren ze de lekker ruikende potjes<br />

erg lelijk, zodat ze er stinkend uitzien, en de vies ruikende potjes erg<br />

mooi, zodat je daar iets lekkers in zou verwachten. Met deze potjes<br />

wordt een publieke tensnuifstelling gehouden. En natuurlijk mag het<br />

publiek naar hartenlust snuiven!<br />

De dagmerrie<br />

Mariken schudde haar hoofd en de droom verdween. Ze lag tussen donkere stinkende lappen.<br />

Ze sloeg de lappen van zich af.<br />

Marikens droom is helemaal anders dan de werkelijkheid. Haar droom is<br />

veel mooier. Maar omgekeerd kan het ook. Als een droom er griezeliger<br />

uitziet dan de werkelijkheid, is het een nachtmerrie. Tenminste, als je<br />

hem ’s nachts droomt terwijl je slaapt. Een dagdroom die heel eng is,<br />

zou je een dagmerrie kunnen noemen.<br />

Nu gaan we met de klas zo’n dagmerrie maken.Voor het grote publiek<br />

nog wel. Dat doe je zo: verzamel allerlei griezelige geuren en geluiden,<br />

en dingen die blubberig of griezelig aanvoelen zoals havermoutpap,<br />

waspoederpap met knikkers in, kleffe doeken… Stippel nu een griezelparcours<br />

uit in de klas. Plak alle ramen af zodat het heel erg donker<br />

wordt binnen. Het griezelpersoneel blijft binnen totdat hun ogen aan het<br />

78 – Vierde en vijfde leerjaar


donker gewend zijn en zij alles kunnen zien. Maak het parcours dus niet<br />

te lang anders gebeurt bij de bezoekers hetzelfde! Nu mag het publiek<br />

een voor een binnen komen en schiet het personeel in actie. Er mag naar<br />

hartenlust gefladderd worden met natte doeken, aan kleren gepoteld<br />

worden… eventueel kun je een zogenaamde gids gebruiken die de<br />

bezoekers leidt en ze aanzet tot het betasten van de glibberige troep.<br />

Om publiek te lokken kunnen de kinderen tijdens de voorbereidingen<br />

posters maken met griezelige tekeningen op (van karren en stinkende<br />

lappen) en die op school ophangen.<br />

Andere boeken van Peter van Gestel<br />

Prinses Roosje, Fontein, 1995<br />

Lieve Claire, Fontein, 1995<br />

Nachtogen, Fontein, 1996<br />

Slapen en schooieren, Fontein, 1999<br />

Boek 5<br />

Jubeltenen<br />

Rita Verschuur<br />

Van Goor, 1998, p. 82-84<br />

Over de auteur<br />

Rita Verschuur is op 25 juli 1935 in Amsterdam geboren. Haar vader<br />

dreef handel met Zweden. Daardoor leerde Rita al vroeg Zweeds praten.<br />

Later ging ze daar studeren, werken en uiteindelijk ook trouwen.<br />

Ze vertaalde bijna alle boeken van Astrid Lindgren uit het Zweeds.<br />

Haar dochter Marit Törnqvist illustreerde verschillende boeken van Rita,<br />

onder andere Jubeltenen.<br />

Over het boek<br />

Het is stil in de klas. Iedereen heeft een leeg vel papier voor zich liggen.<br />

Over een uur moet er een tekening op staan. En niet zomaar een<br />

tekening, nee, een wedstrijdtekening met als onderwerp twee jaar vrede.<br />

Op vijf mei wordt de prijs uitgereikt. Dat is over twee weken.<br />

Rita twijfelt zich suf. Wat zal ze tekenen? Hoe beslis je nou welke<br />

tekening de mooiste is? En vooral: wat zal ze aantrekken op de prijsuitreiking?<br />

Werken met het fragment<br />

De foute situatie<br />

Wat past er nou bij zo’n gebeurtenis? Je moet nooit iets te moois aantrekken, want dan denkt<br />

iedereen dat je er al op rekende dat je zou winnen. Het gestreepte rokje dat papa voor me uit<br />

Zweden heeft meegenomen is dus helemaal verkeerd.Als ik dat aandoe val ik veel te veel op,<br />

want dat rokje hoort bij een heel speciale Zweedse klederdracht waar vrouwen zelfs in trouwen.<br />

Welke jurk zal ik aantrekken? Welke jurk past bij een prijsuitreiking?<br />

En welke helemaal niet? Een leuke instap voor het grote kledingdebat is<br />

de volgende. Geef de kinderen de dag vóór je het fragment gaat lezen, de<br />

opdracht de volgende dag in volledig ongepaste klederdracht naar school<br />

te komen. Mogelijkheden te over. Komt iedereen in pyjama, of juist heel<br />

chic, of in begrafenistenue, of allemaal verschillend? Kom als leerkracht<br />

die dag dus ook in ongepaste klederdracht naar school. Dat maakt het<br />

helemaal spannend, en zo is iedereen in perfecte staat om te denken en<br />

te babbelen over kleren. Welke kleren horen bij welke situatie, en vooral<br />

waarom? En is dat in alle culturen hetzelfde?<br />

De Grote Modeshow<br />

Opdracht: ontwerp een kledingstuk voor jezelf of een klasgenoot en<br />

maak dat, om de gelijkenis met de stofrol te bewaren, uit witte papieren<br />

tafelbedekking en restjes stof. Als die niet voorhanden is kan ook gewoon<br />

krantenpapier gebruikt worden. De leerkracht zorgt voor echte<br />

kleermakersattributen; vingerhoeden, stofkrijt, centimeters, naald, draad,<br />

nietmachines, ijzerdraad,… Als de ontwerpen klaar zijn en aan de<br />

kinderen hangen, wordt de Grote Modeshow gestart. Met gepaste (of<br />

ongepaste) muziek en gepast (of ongepast) commentaar. Wie geen<br />

model is, wordt jurylid. Want natuurlijk moet er ook een winnaar zijn.<br />

Meteen is het debat gestart. Want wat is mooi? Hoe kun je nou twee, laat<br />

staan twintig, kunstwerken met elkaar vergelijken? De winnaar krijgt, net<br />

als de winnaar in het boek, een oorkonde.<br />

Andere boeken van Rita Verschuur<br />

Hoofdbagage,Van Goor, 1996<br />

Vreemd land,Van Goor, 1996<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 79


Een droom van een oom,Van Goor, 1997<br />

Jubeltenen,Van Goor, 1998<br />

Raar is lief,Van Goor, 2000<br />

Boek 6<br />

Zarah, of de vogels komen terug uit het Zuiden<br />

Dimitri Leue<br />

Standaard Uitgeverij, 1997, p. 21-25<br />

Over de auteur<br />

Dimitri Leue is een beetje schrijver en voor de rest nog heel veel andere<br />

dingen. Het meest van al is hij acteur. Op de televisie was hij te zien in<br />

Vaneigens, de Liegende Doos… Hij stond ook op het podium met de<br />

Kakkewieten en nu ook bij El Tattoo del Tigre.<br />

Zarah of de vogels komen terug uit het zuiden is zijn eerste boek. Eigenlijk is het<br />

een theaterstuk dat hij achteraf in boekvorm heeft gegoten.<br />

Over het boek<br />

Mijn naam is Matthias. Ik ben de gelukkigste jongen van de wereld. Nee, echt waar. Niemand<br />

is gelukkiger. Niemand kán gelukkiger zijn.Want niemand anders kan zeggen dat hij gaat<br />

trouwen met Zarah! Of misschien kan iemand anders dat ook zeggen, maar niet met mijn<br />

Zarah.<br />

Bij Matthias in het toilet hangt een scheurkalender met een prachtig<br />

gedicht. De datum is hij vergeten, want hij is niet echt goed met cijfers.<br />

Hij kan niet tellen. Ja, tot december kan hij tellen. Maar één, twee, drie,<br />

dat lukt niet. Zijn verhaal begint bij een envelop op de grond en eindigt<br />

bij de vogels in de lucht. Matthias vertelt over Zarah, zijn geliefde,<br />

terwijl de bloemen in zijn hand verwelken. En misschien denkt Zarah er<br />

toch anders over?<br />

Werken met het fragment<br />

Droomplekje<br />

Bijpassend lied: ‘Op het toilet’, van Kinderen voor Kinderen<br />

Op sommige plekjes is het lekker rustig en kun je gezellig alleen gaan<br />

zitten om een beetje weg te dromen. De kinderen beschrijven een plekje<br />

waar zij wel eens gaan zitten om te dromen, of waar ze graag zouden<br />

gaan zitten. Daarna zoeken ze zo’n plekje op in tijdschriften (zorg ook<br />

voor woontijdschriften) of tekenen, schilderen of knutselen ze hun<br />

plekje zelf. Ze schrijven er een kort stukje bij over waar dat plekje zich<br />

bevindt, waarom het daar zo leuk is om te dromen, en wat ze daar dan<br />

precies kunnen dromen.<br />

Droomland<br />

Bijpassend lied: ‘Op een onbewoond eiland’, van Kinderen voor Kinderen<br />

Ik wil studeren daar waar de universiteiten steden zijn. Ik wil slapen daar waar men dromen<br />

verkoopt met strikjes eromheen. Ik wil wonen waar elk huis zijn zwembad heeft. Ik wil eten<br />

waar elke maaltijd de liefde belichaamt.<br />

80 – Vierde en vijfde leerjaar


Ook in het lied worden allerlei elementen aangehaald die het eilandleven<br />

zalig maken: kokosnoten, zee, zon, blote bipsen… De kinderen gaan in<br />

groepjes bijeen zitten en fantaseren over alle frivoliteiten die zij op hun<br />

eiland zouden willen. En uiteraard wordt dat eiland echt gemaakt.<br />

Als ondergrond kan een stuk vezelplaat dienen, of een stevig karton.<br />

Het eiland zelf kan gemaakt worden van een homp klei, met zand<br />

beplakt piepschuim, een echte hoop aarde (zonder wormen)…<br />

Play Mobile-mannetjes mogen worden ingezet als plaatselijke bevolking.<br />

Het is dus de bedoeling het perfecte eiland te maken, met alle<br />

frivoliteiten erop en eraan.<br />

Droomwereld<br />

Waar de zon en de maan hand in hand opkomen en hand in hand ondergaan en waar de<br />

nachten zo donker zijn dat de dieven niet buiten durven komen.Waar de mensen spreken in<br />

muzikale stemmen en waar ieder gesprek een samenzang is.<br />

Hoe zou die wereld er kunnen uitzien? We gooien alles van tafel; de zon<br />

en de maan, de tafelmanieren, de gezinsvormen, de mensen, alle werelddelen,<br />

alles. De opdracht luidt: teken de wereldkaart van je droomwereld.<br />

Teken ook de levensvormen die erop voorkomen en geef een staaltje van<br />

de lokale taal prijs. Beschrijf hoe de muziek gemaakt wordt op deze<br />

wereld. Ontwerp de typische klederdracht als die er is. Schrijf het recept<br />

op van een typisch streekgerecht. Stel de plaatselijke geluksbrenger voor<br />

en beschrijf waarom de levensvorm gelooft dat die geluk brengt. Heeft<br />

deze wereld een leger? Hoe loopt dat leger? (Legers lopen immers overal<br />

anders; het ene leger loopt bijna computergestuurd zo strak, het andere<br />

leger loopt op een ongecoördineerd drafje.) Demonstreer deze loop!<br />

…Ze droomt, ze heeft het over dromen. Het land dat zij beschrijft, bestaat niet. Ik begon haar<br />

droomland, haar Villapercelen mee uit te vinden…<br />

Gedicht 3<br />

‘Nachtmerrie’<br />

Bart Demyttenaere<br />

Uit: Stoere Daan<br />

Standaard Uitgeverij, 1997, p. 11<br />

Over de auteur<br />

Bart Demyttenaere is op 20 juli 1963 geboren aan de oevers van het<br />

Tanganjikameer, Kongo. Zijn jeugdjaren bracht hij door in Beringen en<br />

hij studeerde in Bokrijk voor onderwijzer. Als jonge meester vertrok hij<br />

weer naar zijn geboorteland.Vier jaar lang woonde en werkte hij in<br />

Bunia, een plaatsje net boven de evenaar. Daarna kwam hij terug naar<br />

België en ging een zesde klas leiden in Zonhoven. Bart woont nu met<br />

zijn vrouw Hilde en zijn kinderen Daan, Gijs en Noortje in Houthalen.<br />

Over het boek<br />

Stoere Daan is een dichtbundel. Toevallig, echt heel toevallig heet de zoon<br />

van de auteur Daan.<br />

Werken met het fragment<br />

Dus heb ik naast mijn bibberbed een foto van mijn pa gezet: die waakt voortaan ’s nachts<br />

over mij en houdt mijn kamer ‘dromenvrij’!<br />

Mensen in een heel ver land, misschien wel indianen, gebruiken wel<br />

eens een dromenvanger tegen stoute dromen. Een dromenvanger is een<br />

cirkel waarbinnen draden gespannen zijn. In het midden van de cirkel<br />

hangt een figuurtje. Onderaan de cirkel hangen draden met veertjes aan.<br />

De dromenvanger moet je boven je bed of rond je nek hangen. Als er<br />

dan een stoute droom voorbijkomt, waaien de veertjes en neemt het<br />

figuurtje in het midden de stoute droom gevangen. Een beetje zoals een<br />

spin in haar web andere insecten vangt dus. Een dromenvanger kun je<br />

makkelijk zelf maken als je veertjes, draad en een cirkelvormig voorwerp<br />

(of een buigzaam takje) bij de hand hebt.<br />

Stoere Daan gebruikt zijn pa als dromenvanger. Wie beschermt jou tegen<br />

stoute dromen? Welke engelbewaarder hang jij in het midden? Een foto<br />

van je beste vriend, een klein vogeltje, een knuffelschaap of een vies<br />

monster, alles kan dienen als dromenvanger. Als het tenminste ingewijd<br />

wordt. Want zonder inwijding werkt een dromenvanger niet.Verzin met<br />

de klas een geheimzinnig inwijdingsritueel om alle dromenvangers te<br />

doen werken.<br />

Biecht op, die nuttige tips<br />

Welke methode gebruik jij om je angst te overwinnen? Ga je diep onder<br />

de dekens liggen? Of ben je helemaal niet bang (maar laat toch maar die<br />

deur op een kier, gewoon voor… euh… gewoon)? Lieg je wel eens over<br />

bang zijn? Doe je soms wel eens stoer terwijl je eigenlijk bang bent? En<br />

hoe kun je je angst dan zo wonderwel verstoppen?<br />

Keurig klinken met allemaal alliteraties<br />

Het Bibberbed. Het zou wel een titel van een stripverhaal kunnen zijn.<br />

Twee woorden die samen horen en ook nog eens met dezelfde klank<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 81


eginnen, dat noemen we een alliteratie. In liedjes, uitdrukkingen en<br />

titels van oude stripverhalen vind je die met hopen terug. Denk maar aan<br />

Bert Bibber en Piet Pienter, grappen en grollen, vrolijke vrienden… Zoek<br />

nog andere klinkende combinaties. Even akelig als een bibberbed, of net<br />

heel gezellig of knotsgek. Gooi de rollende rupsen maar samen met de<br />

krakende kast op de zalige zolder. En probeer er dan ook nog een beetje<br />

een verhaal van te maken!<br />

Andere boeken van Bart Demyttenaere<br />

Spieken, een vak apart, Standaard Uitgeverij, 1997<br />

Vakantie, Standaard Uitgeverij, 1998<br />

De last van het leven: zelfmoord in België en Nederland, Icarus, 2000<br />

Klasse!, Standaard Uitgeverij, 2000<br />

Leren lezen met Hanne en Sanne, Standaard, 2000<br />

Gedicht 4<br />

‘Mijn broer’<br />

Fetze Pijlman<br />

Uit: Anders gezegd, Zonnewijzer bloemlezing<br />

samengesteld door Herman Kakebeeke<br />

Haarlem, 1998, p. 21<br />

Over de auteur<br />

Fetze Pijlman werd geboren in een Rotterdams gezin. Toen hij zes was<br />

vertrokken zij naar Indonesië. Maar daar op school ontdekte men dat hij<br />

dyslexie had en daarom vonden zijn ouders het beter om hem weer in<br />

een opvanggezin in Nederland te plaatsen . Door gerichte leeshulp kon<br />

hij verder studeren en werd hij later zelfs docent Nederlands aan een<br />

lerarenopleiding. Hij schreef voor verschillende opdrachtgevers maar<br />

bekwaamde zich vooral in de poëzie.<br />

Over het boek<br />

Dit is een verzameling van een veertigtal gedichten, over de zomer, de<br />

zee, de school, verliefdheid én dromen. Kortom, een bloemlezing die<br />

vele kanten van het leven aanraakt.<br />

Werken met het gedicht<br />

Ik droomde dat ik dood zou gaan<br />

Ieder van ons droomt wel eens iets akeligs over zichzelf of een verwante.<br />

Het gebeurt dan ook dat je soms al huilend of badend in het zweet<br />

wakker wordt. Nachtmerries durf jij misschien ook niet te vertellen of<br />

vergroot je uit in een heldenverhaal?<br />

Als leerkracht vertel je een paar korte dromen waarop de kinderen met<br />

een kleur mogen reageren. Zo zien de kinderen hoe kleuren je gevoelens<br />

kunnen weergeven.<br />

En toen ik ’s morgens op wou staan, voelde ik dat het uit zou komen<br />

Een andere vorm van reageren op die verhalen is door er een label ‘waar<br />

of niet waar’ op te plakken.<br />

Verder ook: zet een sombere droom om in een vrolijke, een akelige in<br />

een aangename, een avontuurlijke in een alledaagse…<br />

Griezelige dromen krijgen een extra dimensie als je er een hoor- of<br />

schimmenspel van maakt. Kinderen kunnen in groepjes zoeken naar een<br />

gepaste uitwerking voor hun nachtmerrie.<br />

De leerkracht zorgt voor een aantal keuzeattributen (laken, lamp,<br />

cassette, karton,…) zodat ze hun nachtmerrie kunnen verwezenlijken.<br />

Het was te vreselijk om te vertellen, ik deed mijn ouders al zoveel verdriet<br />

Je wilt vaak je familie niet kwetsen door hun je akelige dromen te<br />

vertellen. Waarom? Wie kies je als vertrouweling? Hoe vertel je iets<br />

akeligs? In plaats van het akelige geheim in woorden uit te drukken, doe<br />

je het in beelden: met je lichaam, in mime, via tekeningen…<br />

Ander werk van Fetze Pijlman<br />

Voor het eerst, Haarlem-Holland, 1984<br />

Een ander pad, Haarlem-Holland, 1986<br />

Mijn pen krast al even dwaas,Van Goor, 1996<br />

82 – Vierde en vijfde leerjaar


Boek 7<br />

Helden op sokken<br />

Annie Makkink, ill. Marit Törnqvist<br />

Querido, 1999, p. 26-31<br />

Over de auteur<br />

Annie Makkink is opgegroeid op een boerderij, waar zij al héél jong<br />

deelnam aan het boerenleven. Maar ze was erg nieuwsgierig naar ‘het<br />

leren lezen’ en ging dan ook graag naar school. Toen zij dacht alles<br />

gelezen te hebben wou ze eigenlijk van school af. Zij bedacht zich en<br />

werd onderwijzeres om op haar beurt kinderen te kunnen leren lezen.<br />

Toen zij zelf kinderen had, begon zij opnieuw te studeren: onderwijskunde<br />

met als specialisatie lees- en taalonderwijs.<br />

Annie Makkink woonde een aantal jaren met haar gezin op Java, waar zij<br />

ook deeltijds aan de universiteit werkte.Voor het onderwijs van haar<br />

kinderen keerde zij terug maar ze bleef met haar man verder pendelen<br />

tussen Nederland en Indonesië. Eén constante in haar leven: lezen en<br />

schrijven.<br />

Over de illustrator<br />

Toen zij vijf jaar oud was verhuisde Marit Törnqvist (1964) met haar<br />

Zweedse vader, Nederlandse moeder, broer en zus, naar Nederland.<br />

Om het contact met Zweden te behouden gingen zij elk jaar met<br />

vakantie in Småland, in Zweden, waar zij een boerderij hadden. Småland<br />

is ook de provincie waar Astrid Lindgren haar jeugd doorbracht. Het is<br />

dan misschien ook geen toeval dat Marit nadien heel wat van haar werk<br />

illustreerde. Ook met haar moeder, de schrijfster Rita Törnqvist (ook<br />

bekend als Rita Verschuur), werkte zij samen aan kinderboeken.<br />

Zij behaalde reeds vele prijzen in Zweden en Nederland voor ‘haar<br />

bijzondere manier om met beelden te vertellen’. Aan het boek Helden op<br />

sokken werkte zij anderhalf jaar! Het werd in 1999 dan ook bekroond met<br />

een Gouden Griffel.<br />

Over het boek<br />

Het boek Helden op sokken werd bekroond met de Gouden Griffel 1999.<br />

Het is een verhaal van haar betovergrootmoeder, gegoten in een<br />

misschien wel avontuurlijk sprookje voor jong en oud. De boodschap is<br />

zeker: het is jammer binnen te zitten als de wereld zo wijd is.<br />

Terwijl Zus thuis voor alles zorgt, trekken haar tien broers elke dag bij<br />

zonsopgang op avontuur. Als die ’s avonds moe in bed liggen, gaat zij<br />

met de kat naar buiten. Met zijn tweeën kijken ze naar de maan en<br />

dromen van avonturen.<br />

Werken met het fragment<br />

Ze zitten naast elkaar. Op de omgekeerde robe. De kat en het meisje. Ze kijken naar de hemel<br />

en tellen de sterren.<br />

Net zoals de kat en het meisje fantaseren ook wij kijkend naar de<br />

sterrenhemel er duchtig op los.Vooral de compositie van de sterren<br />

spreekt tot de verbeelding.<br />

De toekomst in de sterren<br />

Sommige mensen zeggen dat de toekomst in de sterren geschreven staat.<br />

Sommige mensen kunnen die zelfs lezen, en dan vertalen ze wat de<br />

sterren zeggen allemaal in mensentaal. Die mensen schrijven een<br />

horoscoop. Hoe zouden die mensen dat doen? En kunnen we dat zelf<br />

ook eens proberen? (Natuurlijk kunnen we dat!)<br />

Het verleden in de sterren<br />

Het meisje zoekt de Grote Beer. Maar ze kan hem nergens vinden. Ze ziet<br />

alleen de steelpan. De beer zelf is onvindbaar.<br />

Volgens sommige mensen zijn sterren mensen die gestorven zijn.<br />

Wat vindt de klas van die gedachte? En hoe gaat dat dan in zijn werk?<br />

Leven die dode mensen dan op die sterren? Of zijn ze echt een ster<br />

geworden? En wat is zo’n ster dan wel? Waar gaan sterren overdag<br />

naartoe? Als wij de sterren zien, is het bij ons donker. Kunnen dode<br />

mensen ons dan zien? Gaan sterren ook weer dood? Of zou je misschien<br />

een heel sterrenbeeld worden? Wat voor iemand zou de Grote Beer dan<br />

geweest zijn? En was de tweeling echt een tweeling? En hoe zou jouw<br />

sterrenbeeld er dan uitzien? Hoe zou het heten? Zo kan elk kind zijn<br />

eigen sterrenbeeld uitvinden en ontwerpen. Al die sterrenbeelden<br />

kunnen dan samen gebracht worden op een groot zwart doek. Zo krijgt<br />

de klas haar eigen sterrenhemel. Om de hemel te maken kun je gewoon<br />

schilderen met witte verf, of je kunt, heel echt, gaatjes branden in het<br />

doek (met een sigaret of een minder ongezond heet voorwerp) en het<br />

doek voor een lichtbron hangen, voor het raam bijvoorbeeld.<br />

Elke droom een sprookje<br />

‘Ik ga ook op reis’, denkt de kat.‘De wijde wereld in. Ik ben ook een held. Een held op<br />

sokken.’<br />

De kat droomt ervan om ook te zijn zoals de Gelaarsde Kat, en verre<br />

reizen te maken. Een held te zijn. Opdracht: verzamel een droom van<br />

een klasgenoot en schrijf die op in sprookjesvorm. Met alle elementen<br />

van een sprookje incluis: er was eens een begin, toen kwam er plots een<br />

plot en zo zie je maar een wijze les.<br />

Behalve dromen kun je nog vanalles tot een sprookje omtoveren. Probeer<br />

het eens met de handleiding van de waterkoker, bijvoorbeeld, of met de<br />

verkiezingsfolder van een politicus.<br />

Elk sprookje een droom<br />

Zou die Gelaarsde held zelf ook nog dromen hebben? Welke? Had<br />

Assepoester ook een droom? Iemand die zeker genoeg dromen op zak<br />

heeft, is Doornroosje. Die heeft wel honderd jaar geslapen! Dat is<br />

behoorlijk lang. Tijd genoeg om vanalles en nog wat te dromen. En wij<br />

mogen verzinnen wát.<br />

En wat zegt haar prins als ze hem al die dromen vertelt? Heeft hij<br />

misschien ook gedroomd? Over haar? En wat gaan ze daarna doen?<br />

Welkom in mijn droom<br />

De kat droomt net zoals zijn grootvader (de scheepskat) van verre reizen.<br />

Nu gaan wij eens met een kompas landen ‘prikken’ en reisfolders voor<br />

droomreizen ontwerpen.<br />

Kinderen zoeken naar beelden, slogans, beschrijven het oord en zijn<br />

bijzondere mogelijkheden. Wie wil mag er ook een radiospot van<br />

maken.<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 83


Andere boeken van Annie Makkink<br />

Ik en mijn baas, Interval, 1998<br />

De stok op stap, Interval, 1998<br />

De kat in de boom, Interval, 1998<br />

Het meisje met de rode pet, Interval, 1998<br />

Hoog in de lucht, Interval, 1998<br />

Ander werk van Marit Törnqvist<br />

Klein verhaal over liefde, Querido, 1996<br />

Boek 8<br />

Twee paar vleugels<br />

Karel Verleyen<br />

Davidsfonds/Infodok, 1999, p. 36-38<br />

Over de auteur<br />

Karel Verleyen werd op 19 mei 1938 geboren in Mechelen. Zijn vader<br />

was de Vlaamse jeugdschrijver Cyriel Verleyen. Karel Verleyen heeft heel<br />

wat watertjes doorzwommen. Zo heeft hij rechten gestudeerd, is hij<br />

journalist geweest, gaf hij Nederlands en geschiedenis, stond hij in de<br />

verkoop, leidde hij een jeugdtijdschrift,… Ongetwijfeld een voedingsbodem<br />

voor zijn jeugdboeken.<br />

Over het boek<br />

Petra weet wat ze later wil worden. Jammer genoeg is haast niemand het<br />

daarmee eens. Erger nog, op school lachen de andere kinderen haar uit<br />

en de juf laat haar straf schrijven. Thuis fronsen Moes en Sjef de wenkbrauwen<br />

als ze er weer eens over begint. Maar Petra is een stijfkop.Via<br />

een radioprogramma leert ze Bram kennen. Hij begrijpt Petra maar al te<br />

goed, want hij heeft net zo’n droom als zij.<br />

Werken met het fragment<br />

Ze antwoordde dat je eerst oud moet zijn om te weten dat je veel moet dromen. Heel erg veel.<br />

Want later weet je dat er maar heel weinig dromen uitkomen. De rest spat uit elkaar als<br />

zeepbellen. Maar welke uitkomt? Dat kun je nooit vooraf weten. Dus beter heel veel dromen<br />

om er eentje over te houden.<br />

Het wetenschappelijk onderzoek<br />

Is het wel waar, wat oma zegt? En er komen wel weinig dromen uit,<br />

maar hoe weinig zijn dat er dan precies? Hoeveel procent van de<br />

dromen komt werkelijk uit? Dat gaan we met dit onderzoek te weten<br />

komen. Na een gesprekje of een collectieve bezinning over de eigen<br />

dromen, nemen we de proef op de som en gaan we oude mensen<br />

interviewen. Bij voorkeur echte oma’s. De kinderen zoeken een oma – of<br />

een opa of iemand anders die best oma of opa zou kunnen zijn – en<br />

vragen waar die vroeger van droomde. Uiteraard vragen ze ook wat daar<br />

nu van uitgekomen is. De interviews worden meegebracht naar de klas<br />

en geteld. Op het bord maken we twee kolommen: links schrijven we<br />

telkens het totaal aantal dromen, rechts komt het aantal uitgekomen<br />

dromen. Als alle totalen op het bord staan, tellen we ze op en berekenen<br />

we het percentage dromen dat echt uitkomt.<br />

Het wens-ik-gedicht<br />

Ik wil een kroontje in mijn haar en ringen aan mijn handen. Helaas, aan mij blinkt maar<br />

één ding… De beugel om mijn tanden!<br />

Schrijf een gedicht over hoe je zou willen zijn in contrast tot hoe je echt<br />

bent. Schrijf dat gedicht in letters die bij je wens-ik passen op een blad<br />

dat qua vorm en kleur bij je wens-ik past en stop het in een geknutseld<br />

lijstje dat past in jouw wens-ik interieur. Als materiaal voor de lijsten kan<br />

hout, karton, rubberplaten, piepschuim… gebruikt worden. (Goude)<br />

spuitverf is ook altijd handig.<br />

84 – Vierde en vijfde leerjaar


Petra is erg droevig omdat iedereen haar uitlacht met haar droom.<br />

In plaats van elkaar uit te lachen, zouden we elkaar beter helpen om<br />

onze dromen te bereiken. Dat kan met de volgende workshop. Maak<br />

twee standaard bladen met raamfiguurtjes op. Dit zijn mannetjes die<br />

alleen maar uit contouren bestaan, zodat je er nog vanalles in kunt<br />

schrijven. Elk kind krijgt zo twee bladen. Het eerste mannetje is Hoe Ik<br />

Echt Ben. Daarin schrijven de kinderen hoe ze vinden dat ze echt zijn.<br />

Het tweede is het Hoe Ik Eigenlijk Wil Zijn-mannetje. Daarin schrijven<br />

ze dan, hoe raad je het, hoe ze willen zijn. Achteraf worden in groepjes<br />

van vier de verschillen hiertussen belicht en besproken hoe dat wens-ik<br />

het best bereikt kan worden. De drie anderen spreken telkens in het<br />

geniep af welk cadeautje ze voor de vierde kunnen maken om hem of<br />

haar te helpen bij deze opdracht.<br />

Andere boeken van Karel Verleyen<br />

De paarden van Heraion: Griekse verhalen, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Mamma Mafia, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Vijand zonder gezicht, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

De wereld is een schouwtoneel, 1999, Davidsfonds/Infodok (Histoflash), 1999<br />

Heer Halewijn, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Jaloers op een dode, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Vierde en vijfde leerjaar – 85


Slot… dromen<br />

‘Ik kus uw hand<br />

en stel me voor als<br />

Ferdinand:<br />

vent met vuurtjes,<br />

en gravuurtjes,<br />

oude spiegels,<br />

miniatuurtjes,<br />

koopt de tijd en sloopt de ruimte,<br />

ruilt een wonder voor een droom,<br />

sprokkelt hier en sprokkelt daar<br />

de vreemdste koopwaar bij elkaar.’<br />

(uit: De Wissewaswinkel, Frédéric Clément, Querido, 1997, p. 7)<br />

De fragmenten uit deze kinderboeken brachten ons in verschillende<br />

oorden, stelden ons in staat om muzisch-didactisch met teksten te<br />

werken, gaven ons misschien ook wel de smaak om verder te lezen en<br />

dromend te experimenteren.<br />

Maar wij doen onze droomdoos voorlopig weer even op slot en bewaren<br />

zo de ervaren geheime dromen tussen jullie en ons. Het waren dagdromen,<br />

nachtmerries, toekomstdromen,… Het waren juweeltjes van<br />

dromen die we het best achter slot en grendel plaatsen.<br />

In het slot van De Wissewassewinkel staan heel wat soorten sleutels vermeld.<br />

Jij kunt er eentje uitzoeken die bij jouw droomdoos, bij jouw<br />

verzameling past.<br />

Toch hopen we dat de aap achter de poort in de komende jaren nog veel<br />

dromen raapt in ‘het land van sluimer en slaap’.<br />

Dus:<br />

En voorts, en voorts<br />

droom zacht<br />

86 – Vierde en vijfde leerjaar


O, ik droom allemachtig!<br />

Ideeënbrief voor het zesde leerjaar<br />

Samengesteld door Annie Beullens, Mik Ghys en Eric Vanthillo<br />

Annie Beullens is boekenjuf op rust. Ze probeerde twaalf jaar lang<br />

wekelijks kinderen van acht tot twaalf jaar tot echte boekenliefhebbers te<br />

maken. Daar heeft ze heel mooie herinneringen aan en ze hoopt dat er<br />

in elke basisschool een boekenjuf of -meester zal komen. Zij leest graag<br />

en veel en is recensent voor Klapper en Onderwijskrant.<br />

Mik Ghys is verantwoordelijke van de jeugdafdeling in FNAC Antwerpen,<br />

recensent voor Klapper, lector van Nederlands- en Engelstalige<br />

manuscripten en is zwaar verslaafd aan jeugdboeken.<br />

Eric Vanthillo is acteur bij jeugdtheater Anna’s Steen. Hij is dramadocent<br />

bij onder meer de Karel de Grote-Hogeschool te Antwerpen en medeauteur<br />

van de ‘Theaterbox’ (Kunst in Zicht) en van de map ‘Muzische<br />

Vorming’ (Altiora). Daarnaast recenseert hij ook voor Klapper.<br />

Zesde leerjaar – 87


Het thema ‘dromen’ kun je breed interpreteren.Wij maakten er<br />

dankbaar gebruik van bij het kiezen van de fragmenten en de<br />

gedichten. Bij het groeperen van de teksten vielen ons deze verbanden<br />

op: fantaseren over wat er niet is/niet was (1-2); fantasie, symboliek,<br />

hilarische waanzin (3-4-5); slapend leren, echt of niet echt, dagdromen<br />

(6-7-8); een nachtmerrie (9); vluchten in een droom, leven<br />

als een droom (10-11); te groot voor dromen, droom ontmaskerd<br />

(12-13).<br />

Elke tekst kan aanleiding zijn tot een filosofisch gesprek met de<br />

kinderen. Er zit dit jaar ook een heuse rekenles tussen (De telduivel).<br />

De laatste drie fragmenten sluiten aan bij het thema ‘12 worden en<br />

veranderen’, dat in de zesde klassen aan bod komt.<br />

De <strong>Jeugdboekenweek</strong> blijft de ideale gelegenheid om lezen positief en<br />

creatief in de kijker te zetten, om extra aandacht te geven aan het<br />

muzische: tekenen, schilderen, toneel… Ook creatief schrijven krijgt<br />

een groot aandeel vanuit het besef: ‘Een mens leert schrijvend aan zijn<br />

of haar eigen verhalen alles wat nodig is om een goed lezer te<br />

worden.’ (C. Hülsenbeck)<br />

Sfeerschepping<br />

Een brainstorming brengt de klas in de gepaste stemming. Op het bord<br />

groeit een woordveld rond ‘DROMEN’. De startvraag kan zijn: ‘Waaraan<br />

denk je bij het woord dromen?’ De kinderen associëren klassikaal of in<br />

groepjes van vier.<br />

Of: de kinderen schrijven gedurende twee minuten individueel zoveel<br />

mogelijk woorden die met dromen te maken hebben. Daarna wordt er<br />

klassikaal een woordveld opgebouwd.<br />

Uit het woordveld worden vier woorden gekozen om verder over te<br />

praten.<br />

Daarna volgt een afrondend gesprek over dromen:<br />

Hoe laat ga je slapen?<br />

Waar slaap je?<br />

Slaap je alleen in een kamer?<br />

Wanneer komen de dromen?<br />

Gebeurt dromen altijd volgens hetzelfde patroon?<br />

Wat is slaapwandelen?<br />

Droom je alleen als je slaapt?<br />

Als er in de klas tegen je gezegd wordt dat je droomt, wat doe je dan?<br />

Wat gebeurt er met je ogen als je zo droomt?<br />

Hier kan over het fysieke aspect (staren) gepraat worden en bijvoorbeeld<br />

ook over het bekijken van 3D-plaatjes.<br />

Kunnen dromen geheim zijn?<br />

Wanneer?<br />

Kunnen wensen ook dromen zijn?<br />

Welke soorten dromen zijn er?<br />

De lijst met dromen wordt op het bord geschreven en kan gerubriceerd<br />

worden. Welke dromen horen bij elkaar en wat is hun verband?<br />

Zo zijn de kinderen klaar voor: een dromenverzameling à la GVR.<br />

In het gelijknamige boek van Roald Dahl wordt het hoofdstuk<br />

‘DROMEN’ (van p. 97 tot en met p. 111) gelezen. In dit fragment zijn elf<br />

dromen beschreven. Deze elf dromen worden verdeeld over evenzoveel<br />

kinderen. Zij bereiden zich voor om de droom mooi expressief voor te<br />

lezen. De leerkracht leest de rest van het verhaal, de kinderen lezen elk<br />

hun droom voor.<br />

Naar analogie van dit verhaal schrijven de kinderen een droom:<br />

Kun jij ’s ochtends je droom navertellen?<br />

Ben je vrolijk of humeurig na een droom?<br />

Droom je in kleur of zwart/wit?<br />

Heb je al eens een droom gedroomd die net echt was?<br />

Is er een droom die je nooit vergeten bent?<br />

De kinderen schrijven hun droom of fantaseren er nu één: een grappige<br />

droom, een nachtmerrie, een treurige droom...<br />

Ze vatten hun droom samen in een zin, voor op het etiket. Bijvoorbeeld:<br />

Dit is een droom waarin ik iemand anders ben.<br />

Dit is een droom waarin iemand meedoet die ik niet ken.<br />

88 – Zesde leerjaar


Dit is een droom waarin iets gebeurt dat niet kan.<br />

Dit is een droom waarin dieren voorkomen.<br />

Dit is een droom die echt kan gebeuren...<br />

Ze zoeken een kleur die bij hun droom past, schrijven hem op dito<br />

gekleurd papier en maken er een tekening bij op de keerzijde van het blad.<br />

Daarna stoppen ze hun droom in een bokaal of doos.<br />

De potten worden verzameld volgens het soort droom.<br />

Deze dromenverzameling mag de hele week aangroeien.<br />

Elke dag laten we enkele dromen los, we lezen ze voor en laten ze als<br />

mobile in de klas hangen.<br />

We vertellen elkaar onze dromen: elke ochtend vragen we wie zich<br />

zijn/haar droom van de voorbije nacht herinnert en hem wil/kan<br />

vertellen.<br />

Boekenhoek<br />

De bedoeling van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> is het lezen bij kinderen<br />

stimuleren. De kinderen en de leerkracht engageren zich tijdens de<br />

<strong>Jeugdboekenweek</strong> elk ten minste één boek te zullen lezen. Samen richten<br />

we een boekenhoek in. De leerkracht kan aan de hand van de keuzelijst<br />

dertig boeken ontlenen in de openbare bibliotheek.<br />

De kinderen verzamelen boeken en gedichten over dromen en leggen ze<br />

in de boekenhoek.<br />

Over de gelezen boeken wordt verteld in de leeskring aan het eind van<br />

de week. De kinderen kunnen ook tekeningen maken, waarmee ze<br />

reclame maken voor het boek.<br />

Gedicht 1<br />

‘Op een dag’<br />

Ted van Lieshout<br />

Uit: Een lichtblauw kleurpotlood en een hollend huis<br />

Leopold, 1997, p. 2<br />

Over de auteur<br />

Ted van Lieshout (1955) ging naar de Rietveldkunstacademie in<br />

Amsterdam en werd vormgever en illustrator. Zijn gedichten gaan vaak<br />

over tobberige kinderen en jongeren die hardop nadenken over zichzelf<br />

en hun verhouding met anderen. Ze verlangen erkenning en willen<br />

graag opgemerkt worden en erbij horen.Van Lieshout illustreert zijn<br />

boeken zelf. Hij schrijft ook teksten voor televisieprogramma’s als<br />

Sesamstraat en Het Klokhuis. Hij kreeg een Zilveren Griffel voor Och, ik elleboog<br />

me er wel doorheen, Mijn botjes zijn bekleed met deftig vel en Mijn tuin, mijn tuin en een<br />

Gouden Griffel voor Begin een torentje van niks. Op die Gouden Griffel is hij<br />

het meest trots omdat het de eerste keer was dat die prijs naar een<br />

dichter ging.<br />

Over het boek<br />

Deze bundel bevat prachtige teksten waarvan enkele eerder als lied in<br />

televisieprogramma’s als Sesamstraat, Het Klokhuis en De mankementenshow te<br />

horen waren.Verder vallen de illustraties, eveneens van de auteur, op.<br />

Er werden diverse technieken en materialen gebruikt, wat uitnodigend is<br />

om zelf aan de slag te gaan. Tussen de kleurrijke pagina’s met gedichten<br />

zitten doorzichtige bladen, waarop een tienjarige, dichtende jongen en<br />

zijn moeder gesprekken over de verzen voeren, en allerlei taalgrapjes<br />

staan.<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

Als gedachteopwarmer start je met een kringgesprek over de tijd.<br />

Vertrekkend van het huidige moment via daarstraks, gisteren, vorige<br />

week, vorig jaar,... gaat het tot de verleden tijd waarin de kinderen zelf<br />

nog niet aanwezig waren: waar was je toen?<br />

Deze chronologie kun je ook toepassen op de toekomst: straks, morgen,<br />

volgende week, volgend jaar, over 20 jaar, over 100 jaar...<br />

Ontspanningsoefening als directe voorbereiding op het gedicht<br />

Alle kinderen liggen op de rug, op matjes of dekens, verspreid over het<br />

lokaal. De benen liggen licht geopend naast elkaar, de armen naast het<br />

lichaam, de ogen zijn gesloten en iedereen is stil. Een rustig muziekje op<br />

de achtergrond draagt bij tot een ontspannen sfeer. Je loopt zacht tussen<br />

de kinderen en praat met een rustige, gedempte stem, je zegt hun dat ze<br />

lekker mogen liggen en dat ze niets hoeven te doen. Door middel van<br />

vragen en korte opdrachtjes worden de kinderen zich bewust van hun<br />

lichaam en van hoe ze elk lichaamsdeel kunnen ontspannen: ‘Voel hoe je<br />

ligt. Is het lekker? Wat ligt er op de grond? Je billen? Je achterhoofd? Je<br />

handen?… Wat ligt er niet op de grond? Voel je ergens iets onprettigs?<br />

Bijvoorbeeld je hoofd? Beweeg het dan rustig heen en weer en laat het<br />

liggen in een goede positie…’<br />

Zesde leerjaar – 89


Bepaalde fantasiebeelden kunnen helpen: ‘Je ligt op een lekker warm<br />

strand en het zand draagt je ganse lichaam, je voelt de heerlijk warme<br />

zon op je huid…’ Of: ‘Je ligt op een heel zachte matras…’ Of: ‘Je ligt in<br />

een groene wei, lekker in de schaduw van een dikke boom…’<br />

Het is belangrijk om het lichaam deel per deel te benaderen: ‘Hoe liggen<br />

je voeten op de grond? Beweeg ze rustig heen en weer (enkele keren) en<br />

laat ze dan stilletjes liggen. Trek al je tenen in een kramp, hou dit even<br />

aan, en laat weer los.Voel dan hoe lekker los je voeten zijn.’ Ga zo door<br />

met onderbenen, bovenbenen tot en met schouders, nek en hoofd. Wijs<br />

regelmatig op de noodzaak van een rustige ademhaling: door de neus in<br />

en door de mond uit, waarbij de buik als een ballon op en neer gaat.<br />

Voor deze oefening moet voldoende tijd voorzien worden, de kinderen<br />

zullen moeten wennen aan rust en ontspanning.<br />

Ze kunnen er foto’s bij zoeken en/of tekeningen bij maken.<br />

Ze kunnen toekomstverhalen verzinnen, bijvoorbeeld over hun fictieve<br />

toekomstige (klein)kinderen vertellen.<br />

Ze kunnen zichzelf tekenen zoals ze denken/hopen er over 40, 70 jaar<br />

uit te zien, met de mensen die dan bij hen zullen horen.<br />

Ze kunnen mondeling of schriftelijk of met een tekening fantaseren over<br />

hoe het zou zijn als de wereld voorbij en over en uit is.<br />

Het gedicht<br />

Op het einde van de ontspanningsoefening zeg je dat je een deel van een<br />

gedicht zult voorlezen en dat de kinderen hun ogen gesloten moeten<br />

houden. Je leest het gedicht voor tot ‘… van de allereerste week’. Na een<br />

tweede leesbeurt vraag je de kinderen zich voor te stellen wat zij het<br />

eerste zien. De kinderen houden de ogen gesloten. Je kunt de volgende<br />

vragen stellen: ‘Welke kleuren zie je het eerst? Wat is het eerste wat jij<br />

denkt te zien? Is het vaag of helder? Licht of donker, is het aangenaam of<br />

eng?’ Er worden geen antwoorden verwacht, de kinderen laten hun<br />

fantasie de vrije loop.<br />

Andere boeken van Ted van Lieshout<br />

Begin een torentje van niks, Leopold, 1994<br />

Van,Als & Och, Leopold, 1995<br />

Gebr.,Van Goor, 1996<br />

Een lichtblauw kleurpotlood en een hollend huis, Leopold, 1997<br />

Stil leven, SUN, 1998<br />

Zeer kleine liefde, Leopold, 1999<br />

Het is een straf als je zo mooi moet zijn als ik, Leopold, 2000<br />

Daarna krijgen ze elk een groot vel papier. Er is verf voorzien in<br />

verschillende kleuren. De kinderen vatten het eerste beeld dat ze zojuist<br />

hadden in een schilderij, waarbij kleur en sfeer belangrijker zijn dan<br />

objecten of figuren.<br />

Ze krijgen allen een kopie van het gedicht en kleven dit op hun<br />

schilderij. Je vertelt over de auteur, toont de opmerkelijk geïllustreerde<br />

bundel, waarna de kinderen ieder voor zich het gedicht verder lezen.<br />

Enkele kinderen lezen daarna het ganse gedicht hardop, zoals ze denken<br />

dat het moet klinken.<br />

Gesprek na het lezen<br />

Er zitten drie delen in het gedicht, de kinderen zoeken ze. Je kunt met de<br />

hulp van gerichte vragen tot volgende indeling komen:<br />

- het eerste beeld;<br />

- de waarheid of het leven voor mij;<br />

- als ik sterf is het uit?<br />

Hieruit kan zich een gesprek ontwikkelen over het heden, het verleden<br />

en de toekomst, als aanvulling op het inleidende gesprek. De eindvraag<br />

kan luiden: is dit een droom? En wat voor één is het dan?<br />

Verwerking<br />

De kinderen kunnen verhalen van voor hun geboorte verzamelen<br />

(geschreven of op cassette), ze kunnen daarvoor terecht bij familieleden<br />

of mensen van wie ze vermoeden dat ze iets interessants beleefden.<br />

Deze verhalen kunnen gebundeld worden in verschillende thema’s.<br />

90 – Zesde leerjaar


Boek 1<br />

Vader, moeder, ik en zij<br />

Jürg Schubiger, ill. Rotraut Susanne Berner<br />

Querido, 1999, p. 76-78<br />

Over de auteur<br />

De Zwitser Jürg Schubiger (1936) is filosoof en germanist. Hij werkte<br />

als redacteur en uitgever, maar besteedt de laatste jaren het grootste deel<br />

van zijn tijd aan het schrijven van romans en kinderboeken. Hij<br />

thematiseert zijn eigen vertelkunst en maakt zo op een geraffineerde<br />

manier duidelijk dat elke werkelijkheid een verhaal is en dat niemand<br />

zonder verhalen kan. Die verhalen worden fascinerend, humoristisch en<br />

wervelend verteld. Zijn kinderboek Toen de wereld nog jong was werd<br />

bekroond met de Duitse Jeugdliteratuurprijs en met een Zilveren Griffel.<br />

Over de illustrator<br />

Rotraut Susanne Berner maakt veelgeroemde boekomslagen voor literaire<br />

uitgevers en illustreerde kinderboeken van onder meer Toon Tellegen,<br />

Sylvia Plath en Hans Magnus Enzensberger. Ze maakt ook haar eigen<br />

prentenboeken en verhalen. In 1997 kreeg ze een Zilveren Penseel voor<br />

haar prentenboek Het avontuur.<br />

Over het boek<br />

Dit is een familieverhaal over vader, moeder en het zusje (zij), over opa<br />

en oma, de buren en de vrienden. De ik-figuur, een jongen van elf,<br />

houdt schriftjes bij waarin hij vragen, gedachten en dromen noteert.<br />

Deze schriftjes zijn genummerd van één tot acht. Het zijn niet zomaar<br />

gedachten, hij bekijkt de wereld net even anders en zo komt hij tot<br />

verrassende vragen als: ‘Waarom vallen de dingen uitgerekend naar<br />

beneden? En hoe zit het met de aarde? Valt die ook? Waar was mijn zus,<br />

toen ze nog geen beetje in de buik van mijn moeder zat? Welke bomen,<br />

welke dieren ontbreken nog op de wereld? En hoe komen ze aan hun<br />

naam? Wat gebeurt er als we liegen? Kloppen de woorden dan ook niet?’<br />

Niet te verwonderen dat hij zich gaat afvragen: ‘Ben ik anders dan<br />

anderen? Heel anders of maar een beetje anders?’<br />

Hij bedenkt ook: ‘Echt oude mensen zijn anders, ze zijn een derde soort<br />

naast kinderen en volwassenen.’ En: ‘Oude mensen hopen dat de dokter<br />

hen op de been houdt. Bij opa werkt nog alles. Ik denk soms dat we nog<br />

snel een beetje van hem moeten houden.’ Of nog: ‘Remi, die in onze<br />

straat woont, past precies in zijn rolstoel. Maar hij zal nooit echt op<br />

straat passen.’<br />

Lees enkele van de vragen en je merkt dat je vanzelf gaat doordenken in<br />

de trant van: zo had ik het nog niet bekeken.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

De kinderen zitten in groepjes van vier. Elke groep verzint zoveel<br />

mogelijk tegenstellingen. (Tijdsdruk, bijvoorbeeld twee minuten,<br />

verhoogt de efficiëntie.) Die tegenstellingen verzamelen ze op het bord<br />

in twee kolommen.<br />

Tegenstellingen die in verschillende groepen voorkomen worden<br />

geschrapt. Welke groep houdt de meeste (dus de minst voor de hand<br />

liggende) tegenstellingen over?<br />

Je leest de informatie over de auteur en het boek. Je kunt even stilstaan<br />

bij de vragen uit het boek. Eventueel kun je met een vragen- of<br />

gedachteschrift starten.<br />

Het fragment<br />

Je leest de eerste alinea voor. Hieruit volgt een gesprek over juiste en<br />

foute tegenstellingen:<br />

Waarom kun je bij mama niets tegenovergesteld verzinnen en bij wit wel?<br />

De tegenstellingen op het bord bekijk je samen kritisch en zuiver je uit:<br />

zijn het echte tegenstellingen?<br />

Met de overblijvende tegenstellingen maken de kinderen absurde zinnen,<br />

bijvoorbeeld: ‘De witte muis zat op de schommel met de zwarte olifant.’<br />

Vertrekkend van deze zinnen verzinnen de kinderen verhalen waarin<br />

zoveel mogelijk tegenstellingen verwerkt zijn.<br />

De kinderen lezen het fragment verder (in stilte) of je leest het voor.<br />

Dan bekijken de kinderen de schilderijen die ze maakten bij het gedicht<br />

‘Op een dag...’ opnieuw, zijn er raakpunten met dit fragment?<br />

De kinderen zoeken zinnen uit het fragment die bij de schilderijen<br />

passen, ze lezen ze hardop, motiveren hun keuze en schrijven ze bij het<br />

betreffende schilderwerk.<br />

Na het lezen<br />

Door middel van vragen wordt het fragment systematisch (met staakwoorden)<br />

en chronologisch heropgebouwd:<br />

Wat was er toen ik geboren werd?<br />

Hoe zag dat niets eruit?<br />

Kun je een leegte voelen? Zien? Ruiken?…<br />

Wat groeide er eerst?<br />

Over het niet kloppen van de wereld verzinnen de kinderen<br />

hypothetische antwoorden.<br />

Verwerking<br />

Zoals in het fragment en erna in het gesprek de wereld opgebouwd<br />

werd, wordt nu een fantasiewereld getekend of geschilderd. De kinderen<br />

zitten in een kring, ieder heeft een groot vel papier waarop ze iets<br />

tekenen. Ze schuiven de bladen door en vullen de tekening verder aan.<br />

Zo schuiven ze door tot de tekening weer bij de eerste eigenaar komt. Je<br />

stimuleert hen het best tot het maken van abstracte tekeningen die vage<br />

dingen voorstellen en dus meer suggereren. De kinderen verklaren de<br />

tekening die voor hen ligt.<br />

De ik-figuur houdt een vragenschrift bij, naar analogie daarvan kan er in<br />

de klas gestart worden met een vragenschrift, individueel of klassikaal.<br />

Elke week diep je één vraag, de VRAAG VAN DE WEEK, uit.<br />

Andere boeken van Jürg Schubiger<br />

Toen de wereld nog jong was, Ludion, 1996<br />

Het meisje en het geluk, Ludion, 1997<br />

Illustraties van Rotraut Susanne Berner<br />

Toon Tellegen, Mijn vader, Querido, 1994<br />

Hans Magnus Enzensberger, De telduivel: een hoofdkussenboek voor iedereen die bang<br />

voor wiskunde is, De Bezige Bij, 1997<br />

Franz Hohler, Als ik eens een wens mocht doen..., Querido, 2000<br />

Wolfdietrich Schnurre, De prinses komt om vier uur: een liefdesgeschiedenis,<br />

Querido, 2000<br />

Andere boeken van Rotraut Susanne Berner<br />

Haas en Hond: vriendschap op acht poten, Querido, 1998<br />

Zesde leerjaar – 91


Gedicht 2<br />

‘Soms’<br />

Jaak Dreesen<br />

Uit: Kom maar dichter<br />

samengesteld door Jan van Coillie<br />

Averbode, 1999, p. 103<br />

Over de auteur<br />

Jaak Dreesen (1934) kwam na zijn schooltijd in de journalistiek terecht.<br />

Naast zijn werk als hoofdredacteur van het gezinsweekblad De Bond vond<br />

hij tijd om liedjesteksten, hoorspelen en kinder- en jeugdboeken te<br />

schrijven. Hij kreeg al verschillende prijzen voor zijn boeken, die<br />

opvallen door zorgvuldige waarnemingen en beschrijvingen.<br />

De avonturen spelen zich vooral af in de gedachtewereld van de<br />

hoofdpersonages en in hun relatie tot elkaar. Zijn personages zijn<br />

mensen die zichzelf en anderen serieus nemen en die zich verwonderen<br />

over het hoe en het waarom van de dingen.<br />

Over het boek<br />

Kom maar dichter is een verzamelbundel, een bloemlezing van<br />

200 gedichten voor kinderen, gebundeld door Jan van Coillie. Hij bracht<br />

de gedichten onder in twaalf thema’s en biedt zo een mooie<br />

verzameling. Het gekozen gedicht werd niet eerder gepubliceerd.<br />

Nadien zoeken de kinderen titels voor de eigen kunstwerken. Kun je een<br />

titel verzinnen die niets verklapt over hetgeen je ziet maar die toch past<br />

bij de tekening?<br />

Als afsluiter volgt een tentoonstelling van de eigen kunstwerken.<br />

Andere boeken van Jaak Dreesen<br />

De zeven hemdjes van Veronika, Averbode, 1994<br />

Mammie! Mammie!, Averbode, 1995<br />

Valid, Averbode, 1995<br />

De verjaardag, Averbode, 1996<br />

Volg de weg terug, Averbode, 1996<br />

Moen de trommelaar, Averbode, 1997<br />

Marieke Marieke, Averbode, 1997<br />

Houden van, Averbode, 1997<br />

Zeg me dat het niet zal sneeuwen, Averbode, 1998<br />

Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998<br />

Mijn beer, Averbode, 1999<br />

Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000<br />

Rook en de geur van rozen, Facet, 2000<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

Iedereen gaat naar buiten en kijkt naar de lucht. Zijn er wolken? Kun je<br />

er figuren in herkennen?<br />

Hoe langer je kijkt, hoe meer de figuren veranderen en nieuwe figuren<br />

zich vormen.<br />

Terwijl iedereen naar boven kijkt, leest de leerkracht het gedicht voor.<br />

Na het lezen<br />

Het gedicht wordt inhoudelijk bekeken. Wat heeft de auteur gezien? Wat<br />

wil hij doorgeven aan zijn lezers/luisteraars? Welke sfeer tracht hij weer<br />

te geven?<br />

De kinderen kunnen hetgeen ze zelf in de wolken gezien hebben in het<br />

gedicht plaatsen. Is de sfeer nu veranderd?<br />

Verwerking<br />

Tijdens het beluisteren van muziek laten de kinderen hun fantasie los op<br />

grote papieren. Ze mogen slechts één ononderbroken lijn gebruiken die<br />

kronkelt en beweegt naargelang zij de muziek aanvoelen. Wanneer de<br />

muziek stopt, wordt de lijntekening doorgegeven aan een andere<br />

leerling. Die mag nu met een andere kleur een tekening halen uit de<br />

kronkellijn. Door de lijn te volgen en vakken af te bakenen kunnen<br />

illustraties ontstaan.<br />

Aansluitend wordt er samen gekeken naar schilderijen van onder meer<br />

René Magritte en Salvador Dali. Een groepsgesprek vindt plaats rond het<br />

benoemen van iets wat je ziet. Moet de titel van een schilderij de inhoud<br />

benoemen? Welke titel zou je zelf verzinnen bij deze schilderijen? Als je<br />

de door de schilder gekozen titel hoort, past die bij het schilderij? Waar<br />

denk je zelf aan als je die titel hoort? Kun je een andere titel verzinnen?<br />

92 – Zesde leerjaar


Boek 2<br />

Haroen en de zee van verhalen<br />

Salman Rushdie, ill. Paul Birkbeck<br />

Piramide, 1999, p. 78-81<br />

Over de auteur<br />

Salman Rushdie (1947) is eigenlijk een auteur die boeken voor<br />

volwassenen schrijft. Hij is uit Indië afkomstig, maar woont in Engeland.<br />

Daar kreeg hij in 1993 de Booker Price, de hoogste literaire prijs, voor<br />

zijn Middernachtskinderen. Maar wereldberoemd werd Rushdie met zijn<br />

Duivelsverzen. Die beroemdheid was het gevolg van iets wat het leven van<br />

de auteur en zijn gezin volledig overhoop haalde: de moslimwereld<br />

onder aanvoering van Iran voelde zich door zijn Duivelsverzen bijzonder<br />

beledigd. De leiders van Iran spraken een ‘fatwa’ (een doodsvonnis) uit<br />

over Rushdie en er werd een som geld uitgeloofd voor wie hem kon<br />

vinden en doden.<br />

Rushdie moest onderduiken, hij kon niet meer veilig op straat komen,<br />

niet meer in zijn huis blijven wonen maar op onbekende adressen, hij<br />

werd vogelvrij. Om dit allemaal uit te leggen aan zijn zoontje, schreef hij<br />

Haroen en de zee van verhalen. Daarin gaat het over de kracht van verhalen en<br />

over hoe ze mensen vrij kunnen maken waardoor ze gevreesd worden<br />

door alle dictators van de wereld.<br />

Over de illustrator<br />

Paul Birkbeck volgde een opleiding tot kunstschilder. Hij was tien jaar als<br />

illustrator verbonden aan Children’s BBC Television en werkte onder<br />

andere mee aan Peter Pan en A Christmas Carol. Hij geeft ook les aan<br />

illustratoren. Dit is het eerste kinderboek dat hij illustreert, zijn prachtige<br />

illustraties verhogen de waarde van het verhaal.<br />

Over het boek<br />

Rasjied, de vader van Haroen, is een beroemd verhalenverteller. Nadat<br />

zijn vader zijn stem en zijn verhalen verliest, krijgt Haroen in de stad<br />

Koosj-Mar een echte nachtmerrie. Hij droomt dat de watergeest Mierlo<br />

de verhalenstroom van zijn vader komt afsluiten. Haroen neemt de<br />

sleutel die de verhalenstroom afsluit af van Mierlo. En omdat die niet kan<br />

uitleggen waarom zijn vader geen verhalen meer kan krijgen, gaat<br />

Haroen mee naar de maan Kahaani (= verhaal) over de verhalenoceaan.<br />

De verhalenoceaan is de grootste bibliotheek ter wereld: alle soorten<br />

verhalen lopen er naast en door elkaar. Doordat ze vloeibaar zijn kunnen<br />

ze veranderen: ‘een beetje verhaal kan wel wat reorganisatie verdragen’,<br />

zegt Maarmans de Hopvogel. Maar er is nu wel iets heel erg mis met de<br />

verhalen en dat komt door de vervuiling. Chaddam Sjod (= het einde,<br />

afgelopen, definitief voorbij), meester-zwijger, aartsvijand van verhalen,<br />

koning van de stilte, vijand van het woord, is daar de oorzaak van. Hij is<br />

heerser over het land van Tsoep, de altijd duistere kant van Kahaani. Er<br />

dreigt oorlog, het leger van Gup (de lichte kant) is in staat van<br />

paraatheid. Het bestaat uit korpsen van grote en kleine letters, verder<br />

ingedeeld in regels, kaders, hoofdstukken en boekdelen. Elk deel wordt<br />

aangevoerd door een titel en de baas van het leger is de bibliotheek.<br />

Omdat Haroen vastbesloten is zijn vader de vertellersgave terug te geven,<br />

trekt hij mee ten strijde. Hij ontmoet de meest vreemde wezens, zoals je<br />

ze eigenlijk alleen in dromen ontmoet. Als ze ’s ochtends wakker<br />

worden, blijkt zijn vader dezelfde droom gedroomd te hebben. Rasjied<br />

vertelt dan het verhaal van Haroen en de zee van verhalen aan de<br />

ademloos luisterende menigte in Koosj-Mar. Zij herkennen er het<br />

pleidooi in voor fantasie, vrije meningsuiting en liefde tussen de<br />

mensen. Het verhaal opent hen de ogen: zij zien de gelijkenis tussen hun<br />

dictator en Chaddam Sjod en eisen vrije verkiezingen.<br />

In het fragment nadert Haroen de stad Gup.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

De leerkracht leest en bespreekt de informatie over de auteur. Daarna<br />

wordt over het boek verteld. Het loont echt de moeite om het boek zelf<br />

in de klas te halen.<br />

Je praat over:<br />

- Koosj-Mar (nachtmerrie), de schrijfwijze wordt vergeleken met het<br />

Franse ‘cauchemar’.<br />

- de zin: ‘Een beetje verhaal kan wat reorganisatie verdragen.’ Zijn er<br />

verhalen die de kinderen zouden willen veranderen?<br />

- het leger in Gupstad: de kinderen kunnen het leger tekenen.<br />

- de kracht van verhalen: kunnen verhalen mensen bewust maken? Is er<br />

een verhaal waardoor je anders over bepaalde dingen ging denken?<br />

Kun je redenen bedenken waarom leiders van een land een boek<br />

zouden kunnen verbieden? Wat vrezen ze dan?<br />

- Mag je alles schrijven? Hoe noem je het als de overheid een boek of<br />

film verbiedt? Hoe zit het met kranten? De kinderen brengen artikels<br />

mee uit verschillende kranten over een onderwerp uit de actualiteit,<br />

over een ongeluk... Ze vergelijken de manier waarop over eenzelfde<br />

onderwerp geschreven wordt. Hier kan ook het onderscheid tussen feit<br />

en mening besproken worden.<br />

Het fragment<br />

De kinderen lezen het fragment stil, ze onderstrepen de woorden of<br />

zinnen waarover ze iets willen zeggen of vragen.<br />

Nadat de kinderen aan het woord geweest zijn, kunnen de volgende<br />

vragen helpen om dieper in te gaan op de tekst:<br />

Er zit veel dialoog in dit fragment. Hoeveel personages zijn er aan het<br />

woord?<br />

De drijvende tuinlieden zijn de kappers van de Zee van Verhalen.<br />

Hoe stel je je het borstelen, uitkammen, wassen en in model brengen<br />

van verhalen voor?<br />

Welke soorten verhalen ken je? Welke lees je het liefst?<br />

Als er in liefdesverhalen alleen boodschappen gedaan worden, is er iets<br />

mis. Wat kan er in andere soorten verhalen misgaan?<br />

Ken je kinderverhalen die aan de grappenepidemie lijden? En wat denk<br />

je over verhalen met pratende helikopters? Wat kan jouw ergernis<br />

opwekken als je een boek leest? Is er een verschil afhankelijk van de<br />

leeftijd waarvoor het boek bedoeld is?<br />

Welke zijn, volgens jou, de kenmerken van een goed jeugdboek? Maak<br />

een topvijf van de beste boeken en vergelijk met je klasgenoten.Vertel<br />

over je lievelingsboek.<br />

Vragenspel<br />

Mierlo stelt drie vragen, waarop Mali in dezelfde volgorde antwoordt.<br />

De kinderen lezen het fragment. Daarna vraag je hun waarover zij vragen<br />

kunnen stellen. Die onderwerpen noteer je op het bord. Elk kind kiest<br />

één onderwerp en stelt daar drie vragen rond. Deze vragen gaan in een<br />

doos, alle kinderen trekken een vragenbriefje en beantwoorden de<br />

vragen in de juiste volgorde. Ze worden voorgelezen en de kinderen<br />

trachten hun eigen vragen in de antwoorden te herkennen.<br />

Lezen: de kinderen vormen groepjes van vier. Ze verdelen de rollen,<br />

bespreken met welke stem de verschillende personages zouden kunnen<br />

spreken, oefenen en lezen dan zo expressief mogelijk voor.<br />

Zesde leerjaar – 93


Verwerking<br />

Dit fragment leent zich om te spelen met verhalen.<br />

Spelen met titels<br />

De kinderen kiezen tien boektitels en maken er door combineren nieuwe<br />

van. Bijvoorbeeld:<br />

Joris en de geheimzinnige toverdrank & De vierde stad:<br />

De vierde geheimzinnige toverdrank<br />

Joris en de stad<br />

De titels kunnen opgezocht worden in de keuzelijst, de schoolbib, in de<br />

boekenhoek... Hier kan ook gepraat worden over het belang van titels en<br />

over welke titels aanspreken.<br />

Uit de nieuwe titels kiest elk kind er één. Ze bedenken waarover het<br />

boek zou kunnen gaan en schrijven een achterflaptekst. Daarna wordt<br />

een kaft voor het boek ontworpen en wordt een dummy gemaakt.<br />

De leerkracht kan vrij bekende verhalen mixen, de kinderen halen ze uit<br />

elkaar.<br />

Bekende sprookjes kunnen verteld worden vanuit een ander standpunt,<br />

zodanig dat de held(-in) er minder onschuldig uit komt, bijvoorbeeld:<br />

Hans en Grietje vanuit het standpunt van de heks;<br />

Sneeuwwitje vanuit het standpunt van de stiefmoeder;<br />

Klein Duimpje vanuit het standpunt van de oudste broer;<br />

de keizerin vertelt hoe het kwam dat haar man zonder kleren was;<br />

de stiefzussen vertellen hoe Assepoester echt was;<br />

de wolf doet een boekje open over Roodkapje...<br />

Uit een aantal boeken worden illustraties gekopiëerd. De kinderen<br />

krijgen elk twee illustraties, ze gaan het bijpassende boek zoeken, of ze<br />

bedenken er een eigen verhaal bij.<br />

Plastische verwerking: verhalenstromen maken en vermengen<br />

De kinderen werken in groepen van vier en bedenken bij elk soort<br />

verhaal een bijpassende kleur. Elk kind kiest een kleur (soort verhaal).<br />

Met zeer vloeibare verf brengen ze, eventueel op maat van muziek, hun<br />

kleuren aan op een groot vel papier. Ze laten de kleuren in elkaar vloeien<br />

en krijgen zo een Zee van Verhalen. In een nabespreking verduidelijken<br />

ze de kleuren.<br />

Boek 3<br />

Alice in Wonderland<br />

Lewis Carroll<br />

Bew. voor Zuidelijk Toneel, Eindhoven: Carel Alphenaar<br />

Over de auteur<br />

Lewis Carroll, pseudoniem van Charles Lutwidge Dodgson (1832-<br />

1898), doceerde wiskunde en kunstgeschiedenis in Oxford. In zijn vrije<br />

tijd was hij gek op denkspelletjes, op kleine meisjes waarmee hij graag<br />

uitstapjes maakte en op fotograferen. Zo ondernam hij een boottochtje<br />

met de drie dochters van zijn collega Liddell: Lorina, Edith en Alice. Op<br />

hun verzoek vertelde hij onder het roeien een verhaal waarin de<br />

hoofdfiguur Alice heette. In de tijd van Carroll waren de meeste verhalen<br />

voor kinderen akelig braaf. De avonturen van Alice weken daarvan af, ze<br />

zitten vol woordgrapjes, gekke versjes, ze drijven de spot met allerlei<br />

regels en laten zien dat Carroll de fantasie van kinderen hoger aansloeg<br />

dan de schijnheilige ideeën over opvoeding in die tijd.<br />

De avonturen van Alice in Wonderland werd meteen na het verschijnen in<br />

boekvorm in 1865 geweldig populair. Het werd in vele talen vertaald, in<br />

het Nederlands al in 1875, en dat terwijl de taalgrapjes bijzonder<br />

moeilijk te vertalen zijn. Het werd verfilmd, er werd een<br />

balletvoorstelling van gemaakt, en het werd ook ten tonele gevoerd,<br />

zoals in dit fragment.<br />

Over het boek<br />

Alice is door wat een eindeloos durende val lijkt (in slaap gevallen?)<br />

onder de grond beland. Ze wordt door het drinken uit een flesje en het<br />

eten van een koekje telkens groter of kleiner al naargelang de noodzaak.<br />

Ze voert vreemde gesprekken met op zijn minst ongewone wezens: een<br />

dodo, een waterpijprokende rups, een foeilelijke hertogin met een<br />

babybig, een grijnzende kater, een nepsoepschildpad en een griffioen...<br />

Als de zaken uit de hand dreigen te lopen ontwaakt Alice uit haar<br />

droom.<br />

We kozen voor de toneelversie van dit overbekende verhaal. Omdat het<br />

zo vaak vertaald en bewerkt werd, lijkt het ons interessant om ook iets<br />

met enkele van die vertalingen te doen. Tevens inspireerde het verhaal<br />

een hele reeks gerenommeerde illustratoren. Ook dat is de moeite van<br />

het vergelijken waard. Daarom raden we aan om in de bib de<br />

verschillende boeken (zie bibliografie) te ontlenen.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Je vertelt over de auteur en geeft de korte inhoud van het verhaal. Je stelt<br />

de verschillende boeken voor. Wij kozen voor de schoolervaringen van<br />

de nepsoep-schildpad en de griffioen. Je leest het prozafragment in de<br />

vertaling van Nicolaas Matsier voor (p. 76-78 in de uitgave 1999 of<br />

p. 98-100 in de uitgave 1989).<br />

Het theaterfragment<br />

Je wijst erop dat film- en theatermakers zich vaak baseren op bestaande<br />

boeken. Je vraagt aan de kinderen of ze zulke films of toneelstukken<br />

kennen. Hoe was de film? Het theaterstuk? En hoe was het boek?<br />

Zij nemen het theaterfragment uit de bundel en beantwoorden volgende<br />

vragen:<br />

- Wie zijn de personages?<br />

- Wat staat er tussen haakjes? (Zinnen die Alice rechtstreeks tegen het<br />

publiek zegt en die de andere personages niet (mogen) horen en regieaanwijzingen<br />

over hoe bepaalde zinnen worden gezegd of wat de<br />

personages moeten doen.)<br />

Vier kinderen lezen het fragment hardop, waarbij een van ze met<br />

neutrale stem de regie-aanwijzingen leest. Met de anderen bespreek je<br />

94 – Zesde leerjaar


hoe ze een personage kunnen vertolken met hun stem: ‘Hoe praat de<br />

nepsoep-schildpad? (bijvoorbeeld traag en zwaar) En de griffioen?<br />

(bijvoorbeeld snel en venijnig) En Alice?…’<br />

Ze proberen verschillende mogelijkheden uit tot ze een geschikte<br />

stemkleur vinden. Daarna bepalen de regie-aanwijzingen vaak hoe je iets<br />

moet lezen (boos, hooghartig,…).<br />

Theater is een taalverklankende activiteit, daarom lees je theaterdialogen<br />

het best hardop. Een handige hulp is het aanduiden van de eigen tekstgedeelten<br />

met fluorstift.<br />

Terwijl de vier kinderen het fragment voorlezen luisteren de andere<br />

kinderen (met gesloten ogen).<br />

Na het voorlezen bespreek je wat het ‘publiek’ zich voorgesteld heeft bij<br />

het beluisteren van de tekst: hoe zagen de personages eruit? Welke kleren<br />

hadden ze aan? Hadden ze maskers op? Hoe was het decor? Stonden er<br />

meubels of enkel natuurelementen?…<br />

Deze voorstellingen kun je omzetten in tekeningen (personages) en/of<br />

maquettes (decor). In een verder stadium kun je kostuums en het decor<br />

uitvoeren. Eenvoudige verkleedkleren, papier en doeken kunnen<br />

wonderen doen!<br />

kinderen vergelijken de drie versies.<br />

Theater:<br />

Alice:‘En hoeveel uur per dag had u les? Nepsoepschildpad:‘Tien uur de eerste dag, negen de<br />

volgende dag enz.’Alice:‘Wat een eigenaardig rooster!’ Griffioen:‘Precies: een rooster! Elke dag<br />

valt er een uur doorheen.’<br />

Reedijk & Kossmann:<br />

‘En hoeveel uren per dag had u school?’ zei Alice, die gauw over iets anders wou beginnen.<br />

‘De eerste dag tien uur,’ zei de Soepschildpad,‘de tweede negen uur en zo verder?’‘Wat raar!’<br />

riep Alice.‘Helemaal niet raar,’ zei de Griffioen,‘we gingen er heen om onderwijs te genieten<br />

en daar geniet je iedere dag minder van.’<br />

Matsier:<br />

‘En hoeveel uur les hadden jullie per dag?’ zei Alice, die vlug van onderwerp wilde veranderen.<br />

‘De eerste dag tien uur,’ zei de Nepschildpad,‘de volgende negen enzovoort.’‘Wat een raar<br />

lesrooster!’ riep Alice uit.‘Zo lesten we onze dorst naar kennis steeds sneller,’ merkte de<br />

Griffioen op,‘vandaar de uitdrukking ‘lest best’.<br />

(Voor wie zich verder in de moeilijkheden bij het vertalen wil<br />

verdiepen, is het boek Allemaal letters op p. 76-78 een aanrader.)<br />

Een vertaler uitnodigen in de klas maakt het uiteraard nog interessanter.<br />

En misschien kun je in de Franse les zoeken naar synoniemen om<br />

woorden te vertalen.<br />

Verwerking<br />

In een eerste fase worden theaterdialogen meestal zittend aan een tafel<br />

voorgelezen, later gebeurt het op de vloer met de tekst in de hand. De<br />

kinderen staan in de ruimte zodat ze zich vrij kunnen bewegen. Zo<br />

groeit het ‘theaterspel’. Eenvoudige decorstukken en attributen zijn in<br />

deze fase welkom.<br />

Na verschillende leesbeurten kun je de teksten laten memoriseren. Zo<br />

kom je tot het echte theaterspel. Je mag niets forceren, voor sommige<br />

kinderen is expressief hardop lezen al een hele stap.<br />

De kinderen herschrijven andere fragmenten uit de bundel, bijv. Haroen en<br />

de Zee van verhalen, Fantasie kapot en/of De telduivel tot dialogen.<br />

Ze lezen en/of spelen elkaars bewerkingen.<br />

Na het lezen<br />

Hier kun je verschillende vertalingen vergelijken. Op het bord plaats je<br />

de verschillen in drie tabellen naast elkaar:<br />

- in het theaterfragment;<br />

- in de vertaling van Reedijk & Kossmann (1972);<br />

- in de vertaling van Matsier (1989, 1994 en 1999).<br />

Bijvoorbeeld:<br />

- de nepsoepschildpad: theaterfragment;<br />

- de soepschildpad: Reedijk en Kossmann (1972);<br />

- de imitatieschildpad: Matsier (1989);<br />

- de nepschildpad: Matsier (1994, 1999).<br />

Uit een vergelijking van deze vier verschillende benamingen kan al een<br />

mooi gesprek ontstaan.<br />

Ook de benaming van de schoolvakken verschilt naargelang de vertaling.<br />

De kinderen vergelijken de verschillende vakken, bijvoorbeeld:<br />

- ‘pezen en drijven’ bij Reedijk &Kossmann wordt bij Matsier ‘lui zijn en<br />

schreeuwen’;<br />

- ‘opzwellen, aftrappen, vermenigschuldigen en stelen’ wordt ‘optillen,<br />

afbekken, gemenevuldigen en stelen...’;<br />

- ‘Zeeografie en vaderhandse verbiedenis’ wordt ‘vergetenis: bijbelse en<br />

vaderhandse vergetenis, aanwijskunde en schadelijke oefeningen’;<br />

- ‘lachpijn en griep’ wordt ‘griep en chagrijn’.<br />

Naast een persoonlijke appreciatie kunnen de kinderen naar analogie het<br />

eigen klasrooster bewerken, andere benamingen geven aan vakken maar<br />

zo dat ze door klank of door betekenis naar het echte vak verwijzen.<br />

Het fragment besluit met een prachtige parodie op het onderwijs, de<br />

Zesde leerjaar – 95


Boek 4<br />

De telduivel<br />

Hans Magnus Enzensberger, ill. Rotraut Susanne Berner<br />

De Bezige Bij, 1998, p. 49-57<br />

Over de auteur<br />

Hans Magnus Enzensberger (1929) is een Duits politiek dichter. Hij<br />

studeerde letteren en filosofie en was lector bij een uitgeverij. Zijn<br />

politiek geëngageerde gedichten zijn gevoelig en ongekend agressief.<br />

Hij bekritiseerde meedogenloos alles wat hem niet aanstond, zoals<br />

conventionaliteit, zelfvoldaanheid en de doorsneemens.Vaak werd hem<br />

een negatieve benadering om het negatieve verweten.<br />

Enzensberger deed ook vertaalwerk en stelde bloemlezingen samen van<br />

onder andere kinderrijmpjes. Zijn jeugdboek De telduivel schreef hij op<br />

zevenenzestigjarige leeftijd.<br />

Over de illustrator<br />

Rotraut Susanne Berner maakt veelgeroemde boekomslagen voor literaire<br />

uitgevers en illustreerde kinderboeken van onder meer Toon Tellegen,<br />

Sylvia Plath en Jürg Schubiger. Ze maakt ook haar eigen prentenboeken<br />

en verhalen. In 1997 kreeg ze een Zilveren Penseel voor haar prentenboek<br />

Het avontuur.<br />

Over het boek<br />

Robert heeft een saaie leraar wiskunde en misschien mede daardoor een<br />

grondige hekel aan het vak. Nu heeft hij niet alleen schoon genoeg van<br />

wiskunde maar ook van dromen. Dat verandert met de komst van de<br />

telduivel. In twaalf nachten en evenveel dromen goochelt de telduivel<br />

zodanig met getallen dat wiskunde een spannend en grappig spel wordt<br />

waar Robert niet de minste moeite meer mee heeft. In droomwiskunde<br />

worden ook droomwoorden gebruikt zoals ‘huppen’ in plaats van<br />

‘kwadraten’ en ‘machtsverheffing’ of ‘radijs’ in plaats van ‘wortel’. In een<br />

woordenlijst achteraan worden de echte wiskundige termen bij de<br />

droomwoorden gegeven.<br />

In de derde nacht valt de telduivel Robert lastig met de prima getallen,<br />

die in het echt priemgetallen heten.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Je leest de informatie over de auteur, de illustrator en het boek. Het boek<br />

wordt voorgesteld. Je bespreekt de ondertitel: ‘Een hoofdkussenboek<br />

voor iedereen die bang voor wiskunde is.’ De kinderen geven hun<br />

mening over de illustraties, sommigen zagen misschien de gelijknamige<br />

toneelvoorstelling, zij kunnen daarover vertellen. Hetzelfde geldt voor<br />

wie het boek al gelezen heeft.<br />

In een kringgesprek geven de kinderen hun mening over rekenen.<br />

Liefhebbers van het vak verdedigen het, wiskundehaters zeggen wat hen<br />

zo plaagt in dat vak. Je kunt een rechtszitting houden over het vak<br />

wiskunde, met aanklagers en verdedigers en met rechters die een<br />

uitspraak doen.<br />

Je vraagt hun wie zich een schooldroom herinnert. Was er in die periode<br />

iets gebeurd op school? Kunnen dromen een gevolg zijn van iets wat<br />

echt gebeurd is?<br />

Dit fragment leent er zich uitstekend toe om in de <strong>Jeugdboekenweek</strong> een<br />

heuse wiskundeles te geven, vertrekkend vanuit een jeugdboek.<br />

De kinderen lezen het fragment stil.<br />

Na het lezen<br />

Dan volgt een klasgesprek waarbij de volgende vragen als leidraad<br />

kunnen dienen:<br />

Zijn er dingen die je niet goed begrijpt? (Als het om wiskundige<br />

redeneringen gaat: daar komen we later op terug.)<br />

Wat is een betweter? Een knevel?<br />

Er zitten nogal wat uitdrukkingen en/of zegswijzen in dit fragment.Vind<br />

je ze en weet je wat ze betekenen?<br />

Robert wil in slaap vallen. Is dat iets wat je kunt willen? Men zegt: ‘in<br />

slaap vallen’, wat betekent dat? Waar komt dat ‘vallen’ vandaan? Kun je je<br />

bewust zijn van het moment dat je in slaap valt?<br />

‘Dat was hem nog nooit eerder gebeurd. (...) Waarom lig je toch steeds<br />

zo te woelen? vroeg de telduivel.’ Wat is er tussen deze twee zinnen<br />

gebeurd?<br />

Met welke vraag begint de telduivel aan zijn redenering over prima<br />

getallen? Even verder staat de probleemstelling, vind je ze?<br />

Waarom is delen door 0 verboden? Wat zou de telduivel bedoelen met:<br />

‘Dan spat de wiskunde uit elkaar’?<br />

Schrijf de berekening op van 19:0 in cijfers. Klopt het wat de telduivel<br />

zegt?<br />

Waarom noemt de telduivel 11, 13, 17… prima getallen? Waarom tellen<br />

0 en 1 niet mee? Wat betekent enzovoort in: 2, 3, 5 enz.?<br />

Verwerking<br />

De kinderen tekenen het getallenraster zoals afgebeeld in het boek. Ze<br />

zoeken een systeem om alle prima getallen eruit te wippen. De systemen<br />

worden besproken. (Eerst even getallen, dan deelbaar door 3, door 5...<br />

en waarom niet door 4?) Hoeveel prima getallen hou je over?<br />

In het boek leert Robert van de telduivel enkele trucs om de prima<br />

getallen groter dan 50 te vinden.<br />

‘Tot vijftig gaat het nog wel... Maar denk eens aan een getal als<br />

10.000.019.’<br />

Truc 1: ‘Je neemt een willekeurig getal groter dan één, en dan verdubbel<br />

je dat. 222, zei Robert. En 444. Tussen elk van die getallen en het<br />

dubbele ervan is er altijd minstens een prima getal te vinden. 307, zei de<br />

telduivel. Maar het gaat ook op bij verschillende grote getallen...’<br />

Truc 2: ‘Neem een willekeurig even getal, groter dan twee en ik zal je<br />

laten zien dat het de som van 2 prima getallen is. 48 = 31 +17 en 34 =<br />

29 + 5.’<br />

Truc 3: ‘Zoek een oneven getal groter dan vijf: 55. Ook die kun je uit<br />

prima getallen in elkaar knutselen, alleen heb je er dan niet twee, maar<br />

drie nodig. 55 = 5 + 19 + 31.’<br />

De kinderen proberen die trucs uit met andere getallen en vergelijken<br />

hun bevindingen.<br />

Spel<br />

Hoe ontsnap je uit een droom?<br />

Heb je het ooit al geprobeerd?<br />

Uit welke dromen zou je willen wegkomen?<br />

De kinderen zoeken dromen en geven aan hoe ze totaal van richting<br />

kunnen veranderen (woestijn-overstroming). Dan nemen alle kinderen<br />

een droom in gedachte. Twee leerlingen gaan tegenover elkaar zitten. Eén<br />

kind begint een droom te vertellen, op een teken van de leerkracht<br />

bouwt de andere erop verder. De laatste drie zinnen worden herhaald en<br />

dan wordt aan de droom een totaal andere wending gegeven.<br />

Een variante: de kinderen zitten in een kring. In het midden ligt een<br />

hoofdkussen. Een eerste kind legt zijn hoofd op het kussen en begint een<br />

droom te vertellen tot op het punt waar hij weg wil uit de droom. Hij<br />

staat op en geeft het kussen aan iemand uit de groep, die gaat op het<br />

kussen liggen, herhaalt de laatste drie zinnen en geeft een totaal andere<br />

wending aan de droom, zo kan er altijd een nieuwe droom aanhaken en<br />

ontwikkelt zich een droomverhaal.<br />

96 – Zesde leerjaar


Het fragment of beter nog het hele hoofdstuk wordt expressief<br />

voorgelezen, waarbij vooraf naar de juiste stemmen gezocht wordt voor<br />

Robert en voor de telduivel.<br />

Andere jeugdboeken van Hans Magnus Enzensberger<br />

Waar was je, Robert?, De Bezige Bij, 1999<br />

Illustraties van Rotraut Susanne Berner<br />

Toon Tellegen, Mijn vader, Querido, 1994<br />

Franz Hohler, Als ik eens een wens mocht doen..., Querido, 2000<br />

Wolfdietrich Schnurre, De prinses komt om vier uur: een liefdesgeschiedenis,<br />

Querido, 2000<br />

Andere boeken van Rotraut Susanne Berner<br />

Haas en Hond: vriendschap op acht poten, Querido, 1998<br />

Gedicht 3<br />

‘Droom’<br />

Eva Gerlach, ill. Charlotte Vonk<br />

Uit: Hee meneer eland<br />

Querido, 1999, p. 27<br />

Over de auteur<br />

Eva Gerlach (1948) is dichteres en vertaalster. Ze heeft twee dochters,<br />

die voor haar een onuitputtelijke bron van inspiratie zijn. Na haar succes<br />

bij volwassenen waagde ze zich ook aan kinderpoëzie.<br />

Over de illustratrice<br />

Charlotte Vonk (1957) studeerde aan de Akademie voor Beeldende<br />

Kunsten in Arnhem. Ze illustreert voornamelijk voor tijdschriften. Dit is<br />

haar eerste kinderboek.<br />

Over het boek<br />

Een gedeelte van de in deze bundel opgenomen gedichten werd<br />

voorgepubliceerd op de kinderpagina van NRC Handelsblad. Deze bundel<br />

bevat heel realistische gedichten in verhalende vorm, gruwelgedichten,<br />

vrolijke onzingedichten en verwarrende hersengymnastiekgedichten.<br />

Eva Gerlach zorgt voor variatie, zowel in techniek als in onderwerpen.<br />

Ze weet telkens de juiste vorm te kiezen.<br />

Werken met het gedicht<br />

Na het lezen<br />

De kinderen lezen zelf het gedicht. Daarna volgt een bespreking.Vooral<br />

de schikking bekijk je nader. Waarom zijn de zinnen in stukken gekapt?<br />

Moet een gedicht rijmwoorden hebben? Waarom is dit een gedicht en<br />

geen verhaal? Wat betekent de laatste zin?<br />

Verwerking<br />

Inlevingsmoment<br />

Bekijk de wereld vanuit een nieuw standpunt: stel je voor dat we<br />

allemaal op onze buik rondkropen. Of dat we vijf armen hadden. Of één<br />

been…<br />

Creatieve weergave<br />

Alle kinderen kiezen een verschillend standpunt en fantaseren dan hoe ze<br />

bepaalde dingen anders zouden moeten aanpakken.<br />

Dit is zowel een aanzet tot tekenen als tot creatief schrijven. Ze kunnen<br />

in groep werken, waarbij ze beide vaardigheden kunnen combineren.<br />

Nadien stelt elke groep zijn fantasie voor aan de klasgroep.<br />

Bij individuele verwerking kun je de tekeningen ophangen en de teksten<br />

laten voorlezen. De kinderen moeten dan raden welke tekening bij welke<br />

tekst hoort.<br />

Zesde leerjaar – 97


Fantasie mag ook op hol slaan. Zo kan het prettig zijn te fantaseren over<br />

de mensen die je elke dag ontmoet, en het gevoel waar je die dag mee<br />

zit bepaalt die fantasie.<br />

Bijvoorbeeld: ben je boos op een vervelende bakker, dan bedenk je voor<br />

hem een vervelende staart die alle taarten van zijn toonbank veegt, of<br />

een druipneus, of opeengeplakte lippen zodat hij zelf geen taart meer<br />

kan eten…<br />

Bedenk nu zelf iets voor een lastige tramchauffeur, leraar, dokter enz…<br />

Andere boeken van Eva Gerlach<br />

Wat zoekraakt: gedichten, De Arbeiderspers, 1995<br />

Niets bestendiger: gedichten, De Arbeiderspers, 1998<br />

Boek 5<br />

De jongen en zijn boom<br />

Peter van Straaten<br />

De Harmonie, 1998, p. 100-102<br />

Over de auteur<br />

Peter van Straaten (1935) begon in 1958 als reportagetekenaar bij een<br />

krant. Hij maakte echter al snel politieke tekeningen.Vooral bekend zijn<br />

‘Vader en Zoon’, die hij al vanaf 1968 tekent, maar ook zijn verhalen<br />

over Agnes kenden succes.<br />

Van Straatens werk wordt gekarakteriseerd door een wat krasserige wijze<br />

van tekenen, waarbij arcering een belangrijke rol speelt. Hij kreeg<br />

bekroningen voor zijn strips en voor zijn schrijfwerk. In 1996 werd hij<br />

onderscheiden in de Orde van de Nederlandse Leeuw.<br />

Over het boek<br />

Het is moeilijk te zeggen wat in dit boek het sterkst is: de tekst of de<br />

illustraties. Samen schetsen ze een ontroerend beeld van Jan, die troost<br />

vindt in dagdromen bij zijn grote vriend, een boom.<br />

Jan is samen met zijn moeder verhuisd van de stad naar het platteland. Er<br />

dreigt een scheiding tussen zijn ouders. Op zijn nieuwe school is hij een<br />

buitenstaander, hij wordt gepest en in elkaar geslagen.<br />

Jan zoekt steun bij de enige vriend die hem nooit in de steek zal laten:<br />

een prachtige boom aan de rand van het meer, die het hele landschap<br />

beheerst en overal vanuit het dorp te zien is. Steeds vaker brengt hij zijn<br />

vrije middagen in zijn eentje door bij zijn boom. Daar droomt hij<br />

zichzelf een held.<br />

Als ook zijn laatste steun in gevaar komt, neemt Jan een dramatische en<br />

onherroepelijke beslissing.<br />

Een jongen en zijn boom is het eerste boek dat Peter van Straaten voor<br />

kinderen maakte.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Je situeert de auteur/illustrator.Vergelijk een aantal cartoons van de<br />

auteur met de tekeningen uit het boek. De kinderen geven kenmerken<br />

van de tekenstijl van Peter van Straaten.<br />

Je vertelt over het boek.<br />

De kinderen lezen het fragment stil.<br />

Na het lezen<br />

In een gesprek komen volgende vragen/bedenkingen aan bod:<br />

Terwijl het fragment tal van situaties en personages beschrijft, gaat het<br />

slechts om één iemand (Jan) op één locatie (bij zijn boom). Hoe kan<br />

dat? Dagdromerijen.<br />

Wat zijn dagdromen? <strong>Dromen</strong> met je ogen open...<br />

Beschrijf de verschillende droomsequenties die Jan beleeft. Welke rol<br />

speelt hij telkens? Wat gebeurt er? Welke gelijkenissen zijn er tussen de<br />

drie dromen?<br />

Zo kom je bij het thema: dromen als pure fantasie en dromen als<br />

emotionele verwerking.<br />

98 – Zesde leerjaar


Verwerking<br />

Tableaus<br />

Jan droomt zich verschillende figuren. Wie zou jij jezelf willen dromen?<br />

In kleine groepjes maken de kinderen stilstaande beelden met hun<br />

personage als centrale figuur. Kleine attributen en/of verkleedkleren<br />

(doeken) zijn bruikbaar. Zij stimuleren het inlevingsvermogen.<br />

De kinderen bekijken en bespreken elkaars beelden: ‘Wat zie je? Wie is<br />

het hoofdpersonage? Wie zijn de anderen? Wat gebeurt er? Wat gebeurde<br />

ervoor? En erna?’ Op deze manier ontstaan nieuwe verhalen.<br />

De kinderen in het tableau mogen niet bewegen of spreken, het beeld<br />

moet voor zichzelf spreken.<br />

In een volgende fase kun je de beelden tot leven laten komen: ‘Als ik in<br />

mijn handen klap, komen jullie tot leven en spelen jullie de<br />

droomscène.’ Om dit te kunnen moeten de kinderen vooraf overleg<br />

plegen: wie zijn ze en wat gaat er gebeuren? Dit moet niet te<br />

gedetailleerd zodat er ruimte blijft tot improvisatie. De prenten uit het<br />

boek kunnen de inspiratie bevorderen.<br />

Dagdromen<br />

Zoals Jan een land fantaseert aan de overkant van het meer, kunnen de<br />

kinderen ook dagdromen.<br />

Ze krijgen een foto (landschap, personen,...) vanwaaruit ze een verhaal<br />

gaan fantaseren, dat ze opschrijven.<br />

Ze kunnen dit droomverhaal opschrijven in dialoogvorm, het kan<br />

gelezen en/of gespeeld worden.<br />

De kinderen kunnen hun dagdroom ook schilderen op de foto, die foto’s<br />

moeten dan wel voldoende groot zijn en met een rustige achtergrond.<br />

Boek 6<br />

‘Een afschuwelijke droom’<br />

Anthony Horowitz<br />

Uit: Meer angst<br />

Facet, 1998, p. 83-87<br />

Over de auteur<br />

Anthony Horowitz (1955) studeerde aan de universiteit van York en<br />

werkte acht jaar als tekstschrijver bij een reclamebureau. Nu leeft hij van<br />

zijn verhalen: jeugdboeken, toneelstukken en scenario’s. Zijn verhalen<br />

zijn een combinatie van humor en griezel en zitten boordevol goed<br />

gedoseerde spanning. Elk hoofdstuk eindigt op een bijzonder spannend<br />

moment, zodat je het boek niet meer kunt wegleggen. In zijn kortverhalen<br />

verrast hij zijn lezers steeds met een onverwacht einde.<br />

Over het boek<br />

Meer angst is een bundel met griezelverhalen. ‘Een afschuwelijke droom’ is<br />

een fragment uit het gelijknamige verhaal. Harriet woont in een groot<br />

landhuis in Zuidwest-Engeland. Ze is rijk en verwend. Ze is twaalf jaar,<br />

een echt ettertje en al aan haar vijfde kindermeisje toe. Maar deze<br />

droom, erger dan een nachtmerrie, verdient zelfs de wereldkampioen<br />

onder de etters niet. Harriets droom is zo afschuwelijk omdat hij zo<br />

levensecht is. Ze droomt verschillende op elkaar volgende situaties. Het<br />

begint als volgt.<br />

Als ze thuiskomt van school hoort ze vader tegen moeder zeggen dat ze<br />

failliet zijn. Dat betekent: het huis verkopen, Harriet weghalen van de<br />

dure privé-school, het personeel wegsturen en Harriet en haar moeder<br />

zullen een baan moeten zoeken. Na deze woorden ‘slaakte Harriet het<br />

hardste en het snerpendste gekrijs dat ze in huis had. ‘Ik haat je en ik ga<br />

het huis uit’, tiert ze.’<br />

Het laatste wat ze haar vader hoort zeggen als ze de deur uitloopt is:<br />

‘We moeten iets aan dat kind doen.’<br />

Vader verkoopt haar aan een vriend-restauranthouder, Algeron. Tijdens de<br />

autorit naar Londen vertelt de lange, griezelige man over zijn exclusief<br />

restaurant, de ‘Sawney Bean’. Mensen die alles al geproefd hebben en die<br />

op zoek zijn naar een heel nieuwe eetervaring komen er graag naartoe.<br />

Het fragment vertelt het laatste deel van het verhaal.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Via een gesprek over griezelverhalen en over nachtmerries wordt de<br />

aandacht op het verhaal gericht:<br />

Hou je van griezelen?<br />

Wat is voor jou griezelig?<br />

Wie leest graag griezelboeken?<br />

Wat trekt je er al dan niet in aan?<br />

Ken je auteurs of titels van griezelverhalen?<br />

Wie heeft al boeken van Horowitz gelezen?<br />

Paul van Loon zegt: ‘Waarom griezelverhalen? In de eerste plaats<br />

natuurlijk omdat ik daar vroeger zelf zo van genoten heb. Daar kun je al<br />

je angsten en vragen in kwijt. In dit soort literatuur wordt angst tastbaar<br />

en hanteerbaar.’<br />

Wat bedoelt van Loon als hij zegt dat je je angsten in griezelverhalen<br />

kwijt kunt?<br />

Klopt dat voor ‘al’ je angsten?<br />

En hoe zit het met de vragen?<br />

Wat gebeurt er met een angst die tastbaar en hanteerbaar wordt?<br />

Is er iets waar je echt bang voor bent?<br />

Is er een verschil tussen eng en griezelig?<br />

Is dat een andere manier van bang zijn, dan bij het lezen van griezelverhalen?<br />

Zesde leerjaar – 99


Er wordt weleens gezegd dat het niet goed is een griezelverhaal te lezen<br />

voor het slapengaan omdat je anders nachtmerries kunt krijgen. Anderen<br />

beweren dat griezelverhalen het juist moeten hebben van donker en/of<br />

volle maan. Wat denken jullie?<br />

Wie heeft al eens een nachtmerrie gehad, weet je nog hoe het ging?<br />

Wat voelde je toen?<br />

Blijf je doorslapen bij een nachtmerrie?<br />

Hoe voel je je bij het ontwaken?<br />

Kan een nachtmerrie een gevolg zijn van iets wat in het echt gebeurd is?<br />

Het wakkerworden kan ook een nachtmerrie zijn, als wat je gedroomd<br />

had ook echt gebeurd is, zoek daar voorbeelden van.<br />

De leerkracht leest de informatie over de auteur en over het verhaal. Wat<br />

betekent failliet?<br />

Wat kan een nieuwe eetervaring zijn?<br />

De aandacht wordt getrokken op de waarschuwing.<br />

Wie wil het verhaal liever niet lezen of horen?<br />

Het fragment<br />

De klas wordt ingedeeld in vier groepen. Er moet voor gezorgd worden<br />

dat de kinderen het fragment vooraf niet gelezen hebben. De leerkracht<br />

leest voor tot aan: ‘Ja, ik was van plan je vanavond bij het diner te<br />

presenteren.’<br />

De kinderen schrijven hoe de droom van Harriet verderging, elke groep<br />

beschikt over meer informatie dan de vorige. De kinderen kunnen in<br />

groep of individueel werken. Er wordt benadrukt dat het om een<br />

nachtmerrie moet gaan.<br />

Groep 1 gaat aan het werk na het eerste voorgelezen deel.<br />

Groep 2 leest het deel tot: ‘We zijn er, zei hij.’<br />

Groep 3 leest tot: ‘Ik heb haar niet gewogen.’<br />

Groep 4 leest tot: ‘Maar wat...’<br />

De verschillende aflopen worden voorgelezen en vergeleken. Er wordt<br />

nagegaan of het beschikken over meer informatie de loop van het<br />

verhaal beïnvloedde. Dan wordt een keuze gemaakt uit de meest<br />

aanvaardbare afloop.<br />

Daarna wordt het hele verhaal voorgelezen.<br />

geschrapt en/of bijgeschreven worden.<br />

De bijgewerkte droom voorzie je van een passende titel, het verhaal kun<br />

je illustreren en zo maak je er mini-boekjes van.<br />

Een woordspelletje om op een ontspannen toon te eindigen:<br />

De kinderen zoeken samenstellingen met droom: droom als eerste deel,<br />

droom als laatste deel. Ze gaan woordritsen: ze zetten droom in het<br />

midden en zoeken woorden die er voor en achter bij aansluiten.<br />

Ze maken een letterkader en verstoppen er horizontaal en verticaal<br />

droomwoorden in. De lege vakjes vul je op met willekeurige letters.<br />

Andere boeken van Anthony Horowitz<br />

Het oma-komplot, Facet, 1994<br />

De overstap, Facet, 1995<br />

Angst, Facet, 1996<br />

Duivel en duivelsmaatje, Facet, 1997<br />

Meer angst, Facet, 1998<br />

William S., Continental Publishing, 1999<br />

Bolbliksem, Facet, 2000<br />

Na het lezen<br />

De kinderen reageren op het verhaal. Dan volgt een geleid gesprek:<br />

Wat is er nu echt gebeurd?<br />

Vond je het eng of griezelig?<br />

Wat heeft de auteur gedaan om het extra eng te maken?<br />

Hij had eerder kunnen eindigen waardoor het fragment een happy end<br />

zou gehad hebben. Zoek verschillende mogelijkheden.<br />

Heb je dat ook al gehad, dat je droom vooruitschiet?<br />

Door allerlei details bereidt de auteur de lezer voor op iets engs, geef<br />

een paar voorbeelden.<br />

Vanaf wanneer weet je wat er gaat gebeuren?<br />

Wat is een kannibaal?<br />

Wat zijn beurse plekken?<br />

Wat is een cruise?<br />

Waarom kon Harriet de tweede keer wél schreeuwen?<br />

Verwerking<br />

Het verhaal kent een open einde. Omdat het verhaal op zich al<br />

voldoende griezelig is, vraag je aan de kinderen om een goede afloop te<br />

bedenken. Ze lezen de verschillende versies voor en vergelijken ze.<br />

Daarna koppel je het eerste deel van hun persoonlijke versie aan hun<br />

happy end. Je gaat na of de delen bij elkaar passen, waar er moet<br />

100 – Zesde leerjaar


Gedicht 4<br />

‘Als het kan’<br />

Lómë<br />

Uit: Spiegels<br />

Clavis, 1998, p. 49<br />

Over de auteur<br />

Lómë (1981) stamt uit een gemengd huwelijk en is thuis Franstalig. Na<br />

haar humaniorastudies (moderne talen) gaf ze haar hogere studies op<br />

omdat ze enkele jaren studeren niet meer zag zitten. Ze hoopt een<br />

diploma te behalen in de gehandicaptenzorg en droomt ervan een baan<br />

te vinden in het buitenland.<br />

Ze debuteerde op zeventienjarige leeftijd met deze bundel. Nadien werd<br />

niets meer uitgegeven, maar er ligt ongepubliceerd werk klaar voor een<br />

geïnteresseerde uitgever.<br />

Over het boek<br />

Deze bundel is een opmerkelijk debuut van een zeventienjarige. Lómë<br />

schreef deze gedichten toen ze vijftien was. Met rake, verrassende<br />

beelden dicht ze een wereld waarin zij het centrum is. Als kind uit een<br />

gemengd huwelijk leeft ze tussen twee culturen, met speelse woorden<br />

uit ze haar gevoelens daarover.<br />

Na het lezen<br />

Je bespreekt het gedicht inhoudelijk aan de hand van volgende vragen:<br />

Welk gevoel roept het gedicht bij jou op?<br />

Herken je er dingen in die jij ook zo voelt?<br />

Is de ik-figuur gelukkig?<br />

Is het een meisje of een jongen?<br />

Waarom wil ze/hij blijven dromen?<br />

Zie je een gelijkenis met ‘Ik vind het leuk...’?<br />

Heeft het ook iets met ‘twaalf worden’ te maken?<br />

Vertrekkend van de bepaling van Jacques Vos gaan de kinderen na hoe<br />

het gedicht er vormelijk uitziet. Woordschikking, eerste en laatste regels<br />

zijn gelijk. De auteur speelt met rijmwoorden op lucht. Hoe lees je ver<br />

lucht? Hoeveel betekenissen zitten erin?<br />

In groepen van twee of vier zoeken de kinderen een manier om het<br />

gedicht zo voor te lezen dat de sfeer maximaal tot zijn recht komt.<br />

Verwerking<br />

<strong>Dromen</strong> hebben vaak iets surrealistisch. Bij reproducties van Magritte en<br />

Dali kunnen de kinderen gepaste gedichten zoeken. Ze beschikken<br />

daartoe over verschillende poëziebundels.<br />

In gedichten gebruikt men vaak vergelijkingen. In dit gedicht zit er één.<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

De leerkracht leest de informatie over de auteur. Dan volgt een gesprek<br />

over twaalf worden en over poëzie.<br />

Er wordt gevraagd wat twaalf worden voor hen betekent en er groeit een<br />

woordveld uit dat gesprek.<br />

Op het bord staat:<br />

Ik vind het leuk<br />

dat ik nog alles<br />

kan worden.<br />

Leuk,<br />

maar ook een beetje<br />

eng.<br />

Je vraagt aan de kinderen:<br />

Voel jij dat ook zo aan?<br />

Wat is er leuk?<br />

Wat eng?<br />

Is dit een gedicht?<br />

Zou je die woorden ook anders kunnen schikken en is het dan nog een<br />

gedicht?<br />

Lees je vaak gedichten?<br />

Is het een andere manier van lezen dan bij een verhaal?<br />

Kun je gedichten gebruiken om iets aan anderen te zeggen?<br />

Wat is het verschil tussen een gedicht en een verhaal?<br />

De leerkracht toont een poëziebundel en een leesboek, de kinderen<br />

geven de verschillen aan. Je leest de definitie van Jacques Vos over poëzie<br />

voor en bespreekt ze: ‘Poëtische teksten worden gekenmerkt door een<br />

herkenbare uiterlijke vorm en door de bijzondere manier waarop de taal<br />

(zinsbouw en woorden) wordt gebruikt. Daarnaast is er nog sprake van<br />

muzikaliteit: klank, metrum, ritme en rijm.’<br />

De kinderen lezen het gedicht stil.<br />

De kinderen doen een aantal schrijfoefeningen als voorbereiding om zelf<br />

poëzie te schrijven.<br />

Ze zoeken een persoon, op foto of tekening, die hen erg aanspreekt.<br />

Ze bestuderen ieder trekje, de kleding, de houding, de oogopslag, het<br />

karakter. Ze bedenken een reden waarom die persoon de foto op die<br />

plaats heeft laten maken. Ze kiezen een naam voor de persoon. Daarna<br />

maken ze metaforen die het karakter van de persoon verduidelijken.<br />

Ze kiezen daartoe een gebruiksvoorwerp als vertrekpunt, bijvoorbeeld:<br />

Als x een boot was… was zij een zeilboot met drie zeilen.<br />

Als x een kleur was… dan was ze wijnrood.<br />

Als x een voertuig was… dan was hij een Harley Davidson.<br />

Je bespreekt in welke zin de eigenschappen van de persoon in deze<br />

metaforen versterkt worden.<br />

Deze oefening kun je ook doen met de klasgenoten in de hoofdrol.<br />

Op het bord staat: ‘Een vogel is als een…’ De kinderen zoeken personen,<br />

dieren, planten, voorwerpen… en vergelijken die met iets anders. Daarna<br />

proberen ze te zeggen waarom ze die vergelijking maken: ‘Een vogel is<br />

als een... omdat...’<br />

Je herhaalt deze oefening, maar je laat het papier doorschuiven en een<br />

ander kind bedenkt een reden, een derde neemt een woord uit de vorige<br />

zinnen over en begint met een nieuwe vergelijking enz...<br />

Zelf poëzie schrijven: de kinderen denken aan een gevoel, een droom,<br />

een wens... die ze vaak hebben of zich goed herinneren. Ze moeten zich<br />

aan deze regels houden: net als in het gedicht, beginnen en eindigen<br />

met dezelfde regel; het moet in de ik-vorm geschreven zijn, er moet<br />

minstens één vergelijking in staan. De schikking is vrij.<br />

Om hen op gang te helpen, deze aanzetten: Soms ben ik als een…<br />

Dan…<br />

Maar…<br />

Dan…<br />

Zesde leerjaar – 101


Of:<br />

Als ik een … was<br />

Zou ik … (herhalen)<br />

Maar ik ben …<br />

en dus …<br />

Korte gedichten zoals haiku’s en elven zijn ook zeer geschikt om<br />

gevoelens weer te geven.<br />

Een haiku heeft de natuur als onderwerp en heeft geen rijm. Hij bestaat<br />

uit drie regels: de eerste en de derde met vijf lettergrepen en de tweede<br />

met zeven lettergrepen.<br />

Een elf bestaat uit vijf regels die samen elf woorden tellen. De eerste<br />

regel telt één woord, de tweede telt twee woorden, de derde drie, de<br />

vierde vier en de vijfde weer één.<br />

De kinderen kiezen een van de poëzievormen, ze lezen de gedichten en<br />

bespreken ze.<br />

Ze kunnen illustraties maken en eventueel bundelen in een<br />

poëziebundel.<br />

Boek 7<br />

De rode zwaan<br />

Sjoerd Kuyper<br />

Leopold, 1999, p. 27-28<br />

Over de auteur<br />

Sjoerd Kuyper (1954) begon al te schrijven toen hij op de middelbare<br />

school zat. Hij debuteerde in 1974 met gedichten voor volwassenen<br />

maar al snel kwamen daar ook verhalen, scenario’s, liedteksten en<br />

poppenspelen bij. Zijn kinderboeken vertonen duidelijk kenmerken van<br />

sprookjes en legenden. Ook zijn eigen kindertijd is een belangrijke<br />

inspiratiebron. Hij wil de lezer vooral respect bijbrengen, respect voor<br />

alles om ons heen. Dat doet hij zonder gemoraliseer maar met poëtische<br />

taal en fijne grapjes.<br />

Over het boek<br />

De rode zwaan speelt zich af in Bakkum. De grootvader van Jacob is na een<br />

jarenlang verblijf in Frankrijk, waar hij met zijn Franse vrouw woonde,<br />

naar Nederland teruggekeerd. Hij heeft zijn geboortehuis teruggekocht<br />

en heeft aan zijn kleinzoon gevraagd hem tijdens de vakantie met het<br />

opknappen te helpen. In het oude huis komen ook de oude verhalen en<br />

herinneringen weer tot leven. De auteur vermengt de verhalen en<br />

dromen van de grootvader met het in deze tijd spelende raamverhaal,<br />

zodat het lijkt of alle verhalen echt gebeurd zijn. De mooiste<br />

herinneringen zijn die aan grandmère: het leven met haar beschouwt<br />

opa als een verrukkelijke droom die vijfenvijftig jaar mocht duren.<br />

De opknapvakantie wordt brutaal afgebroken door een val van opa. De<br />

koortsdromen van de oude man maken Jacob bang. Om opa tot rust te<br />

brengen gaat Jacob in het bos op zoek naar de rode houten zwaan die<br />

opa daar als jongen kwijtraakte. Als in trance komt Jacob in het bos<br />

midden in de verhalen van opa terecht.<br />

Het mooie in dit boek is de innige en warme relatie tussen een<br />

grootvader en zijn kleinzoon, hoe oud en jong elkaar vinden in dromen<br />

en verhalen. Het boek gaat ook over volwassen willen worden en kind<br />

willen blijven, over dood en verdriet, over heimwee om wat voorbij is<br />

en over verlangen naar wat komen gaat.<br />

Jacob sr en Jacob jr gaan zo op in elkaars fantasie dat grootvader oppert:<br />

‘Ik heb wel eens gehoord dat mensen samen kunnen dromen: dat je in<br />

elkaars droom kunt inbreken, om het modern te zeggen. Dus als je ooit<br />

iets droomt dat helpt tegen zwarte vogels…’<br />

Het boek werd verfilmd.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Je leest de informatie over de auteur en het boek voor. Je praat over een<br />

raamverhaal. Wat zou dat kunnen zijn? Wat kan er in een raam staan? Wat<br />

is het raam in dit boek? Als je in de inhoudstafel kijkt kun je zien welke<br />

verhalen zich binnen het raam afspelen: het verhaal van de wisselvrucht,<br />

de reisgenoot, de karperman, het houtvolk en dan zijn er nog de<br />

dromen en herinneringen van opa.<br />

Waarom denkt Jacob dat het voor opa belangrijk is dat hij zijn rode<br />

speelgoedzwaan terugkrijgt?<br />

Over het inbreken in elkaars dromen: je vraagt aan de kinderen hoe ze<br />

zich dat voorstellen. Waarom noemt grootvader het inbreken in dromen,<br />

modern? Waarnaar verwijst hij?<br />

En wat betekenen zwarte vogels in dromen? Wat wil grootvader zeggen<br />

met: ‘Dus als je ooit iets droomt dat helpt tegen zwarte vogels...’<br />

102 – Zesde leerjaar


Spel<br />

De kinderen nemen een droom in gedachten en beginnen hem op te<br />

schrijven, op een teken van de leerkracht wisselen ze de dromen uit en<br />

de kinderen proberen hun eigen droom verder te koppelen aan de<br />

nieuwe droom. Het wisselen kan meerdere keren gebeuren.<br />

de gang… dan een kamer… Kijk rond… naar de meubels, het behang,<br />

schilderijen, de lampen, hoe het was als de gordijnen dichtgingen…<br />

De geuren… uit de tuin… uit de keuken… De geluiden… een fietsbel…<br />

de deurbel… muziek… verhalen… liedjes… als je in bed lag de<br />

stemmen van de anderen die nog op waren… Je speelgoed… je<br />

knuffel… Je ziet de mensen… Je vader… je moeder, oma, tante, broer,<br />

neefje. Iemand doet iets…je doet zelf iets…’<br />

Voor je met het fragment start, kun je de film bekijken.<br />

Het fragment<br />

De kinderen lezen het fragment stil. Bij een tweede lezing strepen ze aan<br />

wat echt gebeurd kan zijn. Ze vergelijken de resultaten en praten erover.<br />

Twee kinderen lezen het verhaal voor. De anderen tekenen ondertussen<br />

een portret van grandmère.<br />

Na het lezen<br />

De kinderen geven hun mening over het fragment, hoe is de sfeer?<br />

De volgende vragen bieden de mogelijkheid dieper op de inhoud in te<br />

gaan.<br />

Welke mensen zou je rangschikken bij de nachtmerries, de grauwe<br />

dromen, de verrukkelijke dromen? De kinderen noteren individueel.<br />

Heb je er voor elke soort minstens één?<br />

Weet je meestal wat je gedroomd hebt?<br />

Kunnen dromen je humeur beïnvloeden?<br />

Waarom zou grootvader de mensen om hem heen willen dromen? Wie<br />

zou jij nu om je heen willen?<br />

Er is een verschil tussen opa en Jacob in het denken over mensen die<br />

doodgaan. Hoe ziet opa het? En Jacob? Hoe zou dat komen? Voor Jacob<br />

is het denken aan de dood van zijn ouders een ........ .Voor opa is het<br />

denken aan grandmère een ........... . Begrijp jij dat je dankbaar en blij<br />

kunt zijn over mensen die dood zijn? Heb jij zo iemand die alleen een<br />

verrukkelijke droom is gebleven?<br />

Jacob zou het liefst onmiddellijk zijn ouders zien. ‘Was hij maar thuis’,<br />

duidt op welk gevoel?<br />

Kon grootvader het leven van grandmère zien als een mooie droom toen<br />

ze echt doodging? En nu? Wat betekent dat? Waarin vindt hij troost? Opa<br />

en grandmère moeten erg veel van elkaar gehouden hebben, opa zegt<br />

dat heel mooi.<br />

Denk aan iemand van wie je erg veel houdt: welke geur, welke bloem,<br />

welke kleur en welke muziek passen bij die persoon? De kinderen<br />

kunnen het schrijven en/of tekenen.<br />

Heb jij ook wel eens enge gedachten als je gaat slapen, wanneer is dat en<br />

wat doe je om ze te verdrijven?<br />

Verwerking<br />

Als de kinderen voldoende beelden hebben mogen ze beginnen<br />

schrijven. ‘Ik sta... ik zit... in de tuin... in een kamer. Het is licht... de zon<br />

schijnt... Ik ruik...’<br />

De begeleidende stem valt weg en de kinderen schrijven verder. Wie<br />

klaar is kan een tweede herinnering nemen, erover tekenen of rustig een<br />

boek lezen. Het moet rustig blijven tot iedereen klaar is. Wie dan wil<br />

mag zijn herinnering voorlezen.<br />

Verhalenjacht<br />

Oude mensen herinneren zich dingen van heel lang geleden vaak het<br />

best. De kinderen zoeken een foto van heel lang geleden en vragen aan<br />

oma of opa om te vertellen over de dag dat die foto genomen werd.<br />

Of ze vragen om te vertellen over een ingrijpende gebeurtenis uit hun<br />

kinderjaren.<br />

Ze kunnen aan hun ouders vragen om te vertellen over de dag van hun<br />

geboorte. Al deze verhalen kunnen geregistreerd worden met een<br />

cassetterecorder. Ze worden achteraf uitgeschreven en kunnen gebundeld<br />

worden onder de titel: ‘Ik droomde dat ik op jacht was naar oude<br />

verhalen…’<br />

Andere boeken van Sjoerd Kuyper<br />

De rode zwaan, Leopold, 1996<br />

De schoolstrijd, Leopold, 1997<br />

Robin en Knor, Leopold, 1997<br />

Robin en God, Leopold, 1997<br />

Ik word wel koningin, Leopold, 1997<br />

Aardbeien op brood, Leopold, 1998<br />

Alleen mijn verhalen nam ik mee, Leopold, 1998<br />

De piemelgniep, Leopold, 1998<br />

Malmok, Leopold, 1998<br />

Robin en opa, Leopold, 1998<br />

Robin en Sinterklaas, Leopold, 1998<br />

Robin op school, Leopold, 1999<br />

Het boek van Josje, Leopold, 1999<br />

De prinses op het hek, Zwijsen, 1999<br />

Het poezenvarken, Leopold, 2000<br />

Robin en Knor in de winter, Leopold, 2000<br />

Robins zomer, Leopold, 2000<br />

In het diepe, Zwijsen, 2000<br />

Herinneringen lijken heel erg op dromen, sommige details zijn vergeten,<br />

andere krijgen een grotere betekenis dan ze oorspronkelijk hadden.<br />

Door middel van een geleide brainstorm gaan de kinderen terug naar<br />

toen ze vier jaar waren. De kinderen zitten met de handen voor de ogen.<br />

De leerkracht roept op rustige toon beelden op uit die tijd.<br />

‘Je bent vier jaar… Je zweeft boven het huis waar je toen woonde… Voel<br />

de lucht, het weer, de wolken. Nu daal je… misschien op straat, of in de<br />

tuin, of in het huis. Je staat in de tuin… op een balkon… een trap…<br />

Zesde leerjaar – 103


Boek 8<br />

‘Fantasie kapot’<br />

Tjibbe Veldkamp<br />

Uit: L.I.K<br />

Querido, 1998, p. 7-9<br />

Over de auteur<br />

Tjibbe Veldkamp (1962) maakte samen met illustrator Philip Hopman<br />

verschillende prenten- en verhalenboeken voor jonge kinderen. Hij<br />

schrijft regelmatig voor het weekblad Donald Duck. Hij waagt zich stilaan,<br />

met succes, aan romans voor tieners. Hij slaagt erin ervaringen en<br />

gevoelens zeer intens weer te geven.<br />

Andere boeken van Tjibbe Veldkamp<br />

Temmer Tom, Ploegsma, 1996<br />

Wilbur en Otje, Ploegsma, 1997<br />

Wilbur en Otje en het kleine donker, Ploegsma, 1997<br />

De bezwering, Querido, 1998<br />

22 Wezen, Lemniscaat, 1998<br />

Over het verhaal<br />

Op een dag merkt Rob dat hij niet meer kan spelen, zijn fantasie is weg.<br />

Hij kan zich niet meer inleven in de spelletjes die zijn vrienden spelen.<br />

Hij zoekt een dokter op en legt zijn probleem uit. Zij stelt de diagnose:<br />

hij wordt volwassen. Op weg naar huis fantaseert hij over de dokter, en<br />

merkt hij dat zijn fantasie het weer doet, maar anders dan vroeger.<br />

Dit verhaal biedt een mooi beeld van de overgang van kind naar tiener.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Als inleiding op het verhaal is er een gesprek over de puberteit:<br />

Wat verandert er? Wat ze vroeger deden, wat ze blijven doen. Wat ze niet<br />

meer doen. Wat ze nog zouden willen doen maar niet meer durven.<br />

Wat ze al wel willen maar nog niet kunnen. Wat ze er leuk aan vinden en<br />

wat niet.<br />

Dan schrijft ieder kort voor zichzelf, op losse kaartjes, een aantal dingen<br />

uit hun kindertijd die ze niet meer doen of willen doen. Ze houden de<br />

kaartjes bij.<br />

Het fragment<br />

De kinderen lezen eerst het fragment stil. Daarna bereiden ze zich voor<br />

om het verhaal expressief te lezen. De rollen worden verdeeld, ieder<br />

duidt zijn rol aan met fluo.<br />

Na het lezen<br />

Het verhaal wordt in korte zinnen chronologisch gereconstrueerd.<br />

De verschillende fasen die Rob doorloopt moeten duidelijk te<br />

onderscheiden zijn. Welke spelletjes tracht hij nog te spelen? Hoe<br />

reageren zijn vrienden? Wie doet hem beseffen wat er aan de hand is?<br />

Wat zegt zij? Is zijn fantasie echt kapot? In welke zin is hij veranderd?<br />

Verwerking<br />

Ritueel verbrandingsspel<br />

De kaartjes met dingen uit hun kindertijd worden bovengehaald.<br />

De kinderen mogen voorlezen wat er op het kaartje staat. Dit kan leiden<br />

tot een gesprek, maar dat hoeft niet.Vertrouwen en privacy zijn hier op<br />

hun plaats.<br />

In ieder geval worden al de kaartjes een voor een verbrand, buiten in een<br />

grote pot. De rook neemt de dingen uit hun kinderwereld met zich mee.<br />

104 – Zesde leerjaar


Gedicht 5<br />

‘Allemaal sprookjes’<br />

Thera Coppens<br />

Uit: De krokodil met kiespijn<br />

Fontein, 1996, p. 7<br />

Tijdens de verbranding (zie hierboven) kan dit gedicht voorgelezen<br />

worden.<br />

Lees het nog eens als afsluiter. Een nostalgisch slot.<br />

Zesde leerjaar – 105


Geraadpleegde bronnen<br />

Lillo Canta, Magritte, Infodok,1991.<br />

Lewis Carroll, De avonturen van Alice in wonderland en spiegelland, vert. door<br />

C. Reedijk en Alfred Kossmann, Ontwikkeling, 1972.<br />

Lewis Carroll, De Avonturen van Alice in Wonderland, vert. door Nicolaas Matsier,<br />

Van Goor, 1989.<br />

Lewis Carroll, De avonturen van Alice in wonderland & Achter de spiegel, vert. door<br />

Nicolaas Matsier,Van Goor, 1994.<br />

Lewis Carroll, Alice in Wonderland, vert. door Nicolaas Matsier, De Vier<br />

Windstreken, 1999.<br />

Jan van Coillie, Poëzie graag! Werken met gedichten in de kleuterklas en de basisschool,<br />

Averbode educatief, 1990.<br />

Roald Dahl, De GVR, De Fontein, 1990.<br />

Arend van Dam, Het stempel van de karper. 400 jaar Nederland-Japan, Piramide,<br />

2000.<br />

GrootBoek: Bloemlezing en Geschiedenis van de jeugdliteratuur, Wolters-Noordhoff,<br />

1988.<br />

Claire Hülsenbeck, Rhett Foley, het gereedschap, Jenny de Jonge, 1997.<br />

Lannoo’s schoolvoorbeeld: Zijn dromen bedrog?, lessuggesties bij ‘Fietsen op de<br />

wolken’, Jaak Dreesen.<br />

Marita de Sterck e.a., Schrijver Gevonden, Lannoo, 1999.<br />

Jacques Vos, Allemaal letters, Bekadidact, 1992.<br />

Jacques Vos, Het huis lijkt wel een schip. Handleiding voor het poëzieonderwijs op de<br />

basisschool, Bekadidact, 1996.<br />

106 – Zesde leerjaar


Droomverwarring<br />

Ideeënbrief voor het eerste en tweede middelbaar<br />

Samengesteld door Daniëlle Daniels en Bart van Thielen<br />

Over de samenstellers<br />

Daniëlle Daniels is onderwijzeres en remedial teacher. Zij specialiseerde<br />

zich in het begeleiden van kinderen met voortgezette leesproblemen.<br />

Zij werkt als boekenjuf in de school de Mozaïek te Hasselt.<br />

Zij geeft lezingen om ouders en onthaalgezinnen te stimuleren tot lezen,<br />

voorlezen en vertellen.<br />

Bart van Thielen droomde er al sinds het eerste middelbaar van om zelf<br />

ooit voor de klas te staan. Na zijn opleiding tot regent aan de Karel de<br />

Grote-Hogeschool zag hij die wensdroom in vervulling gaan. Aan het<br />

Katholiek Scholencentrum Joma geeft hij nu al vier jaar Nederlands aan<br />

droomleerlingen uit de eerste en de tweede graad. In zijn vrije tijd<br />

houdt hij ervan om weg te dromen in een goed jeugdboek.<br />

Eerste en tweede middelbaar – 107


Wij willen tieners stimuleren om te ontdekken wat boeken allemaal<br />

te bieden hebben: informatie, een confrontatie met normen en<br />

waarden, ontspanning, fantasie, emoties, humor, esthetisch genot.<br />

Zo moeten ze hun eigen literaire voorkeuren kunnen voeden en<br />

ontwikkelen. Het is onze bedoeling om tieners de liefde voor boeken<br />

een beetje bij te brengen. Elke didactiek van jeugdliteratuur is<br />

nutteloos als ze kinderen niet aan het lezen zet en houdt. De basis<br />

hiervoor vormen een ruim aanbod aan boeken en een enthousiaste<br />

begeleider.<br />

Jan van Coillies gebruiksvriendelijke boek Leesbeesten en boekenfeesten<br />

(Davidsfonds/infodok, 1999) biedt de begeleider praktische tips en<br />

een rijke waaier aan werkvormen aan.Wij gebruikten dit boek als<br />

uitgangspunt en inspiratiebron bij het selecteren van fragmenten en<br />

het uitwerken van methodieken. Hieronder vindt u een fragment uit<br />

het boek waarin Jan van Coillie de typische kenmerken van<br />

adolescenten en hun leesvoorkeur toelicht.<br />

‘Adolescentie (12-18 jaar)<br />

De adolescentie is de overgangsfase tussen kindertijd en volwassenheid. Ze begint met de<br />

ingrijpende lichamelijke veranderingen in de pubertijd.Wanneer ze eindigt, is minder<br />

duidelijk. In onze moderne westerse wereld wordt volwassen worden uitgesteld. Jongeren<br />

krijgen een periode waarin ze kunnen experimenteren en studeren voor ze belangrijke stappen<br />

moeten zetten als een beroep of een vaste partner kiezen.<br />

12+<br />

De belangrijkste opgave tijdens de adolescentie is het zoeken naar een eigen identiteit.<br />

De dramatische biologische veranderingen brengen veel pubers uit evenwicht. Ze zijn<br />

onderheving aan sterke stemmingswisselingen en weten niet goed wat ze aan zichzelf hebben.<br />

Uit een veelheid van invloeden moeten ze een eigen persoonlijkheid vormen.Vaak richten ze<br />

zich op modellen als idolen, leeftijdgenoten of leerkrachten. Maar even vaak rebelleren ze.<br />

Vooral de ouders en de school zijn het mikpunt. De invloed van leeftijdgenoten is bijzonder<br />

sterk. Ze ontlenen aan de ‘peergroup’ heel wat opvattingen over de wereld en laten er zich in<br />

hun gedrag sterk door beïnvloeden. Deze zoektocht naar een identiteit verklaart de<br />

belangstelling van jeugdige lezers voor boeken waarin de jonge hoofdfiguur op zoek is naar<br />

zichzelf. In deze boeken herkennen ze veel van hun eigen twijfels, wensen en emoties. Maar ze<br />

worden er ook geconfronteerd met nieuwe ideeën en vinden er alternatieve oplossingen voor<br />

hun problemen. Omdat elk boek weer anders is, leren ze ook relativeren.<br />

Romans in dagboekvorm, die een heel directe inleving mogelijk maken, zijn bijzonder<br />

populair. Jonge lezers beleven er als het ware van binnenuit hoe leeftijdgenoten omgaan met<br />

moeilijke situaties en gevoelens.<br />

Net als in de realiteit spelen vrienden en vriendinnen een belangrijke rol bij het zoeken naar<br />

een eigen identiteit. Jongeren tussen twaalf en vijftien plaatsen boeken over liefde en<br />

vriendschap op de tweede plaats, na avonturenverhalen, met een veel duidelijker uitgesproken<br />

voorkeur bij meisjes.Wat de liefde betreft, gaat het meestal om prille verliefdheid en<br />

voorzichtig experimenteren met seksualiteit.<br />

Avonturenverhalen met veel actie zijn, vooral bij jongens, erg in trek. Soms spelen ze zich af in<br />

exotische oorden, waar de held spectaculaire expedities onderneemt. Dichter bij huis ligt het<br />

avontuur meestal in handen van een groepje jongeren dat door slimheid en moed een moeilijke<br />

opdracht tot een goed einde moet brengen. Ook de combinatie van avontuur en sport blijkt op<br />

deze leeftijd erg populair. Heel wat jonge lezers blijken tenslotte een voorkeur te hebben voor<br />

realistisch verhalen waarin dieren een belangrijke rol spelen.<br />

Spanning zoekt de tiener ook in verhalen met mysterie en magie. Griezelverhalen kunnen niet<br />

griezelig genoeg zijn.<br />

Op cognitief vlak ontwikkelt de adolescent het vermogen om abstract te denken. Hij kan zijn<br />

denken losmaken van het hier en nu en kan redeneren, los van concrete ervaringen. Daardoor<br />

kan hij ook hypothesen opstellen en verschillende mogelijkheden afwegen bij het oplossen van<br />

een probleem. Hij kan zich ook steeds beter verplaatsen in verschillende standpunten en er<br />

kritisch afstand van nemen. Deze vaardigheden zijn nodig om boeken met complexere<br />

problemen aan te kunnen. In haar onderzoek stelde Rita Ghesquiere vast dat twaalfplussers<br />

boeken over problemen duidelijk meer waarderen dan jonge kinderen. Ook hier is er een<br />

opvallend verschil tussen jongens en meisjes.Van de meisjes spreekt 60% een voorkeur uit voor<br />

het genre, van de jongens amper 20% In elk geval komen problemen rond scheiding, drugs,<br />

weglopen van huis, adoptie of kindermishandeling in boeken voor adolescenten frequent voor.<br />

De ontwikkeling van het abstract denken betekent ook dat de belangstelling voor het verleden<br />

en de toekomst groeit. De leeftijd van elf tot veertien is dé fase voor het historische verhaal.<br />

Auteurs als Thea Beckman, Johan Ballegeer of Paul Kustermans zijn populair bij de jeugdjury’s.<br />

De meeste jongeren lezen toekomstverhalen in de eerste plaats omwille van de spanning. Deze<br />

verhalen confronteren adolescenten echter ook met ethische vragen over de toekomst van de<br />

mens en de aarde. Dit soort vragen komt ook aan bod in romans waarin milieuproblemen een<br />

grote rol spelen. Dergelijke boeken duiken regelmatig op bij de bekroningen door jeugdjury’s.<br />

De grotere inleving in het standpunt van anderen biedt ook kansen voor verhalen over andere<br />

culturen. Opvallend is de sterke emotionele geladenheid in veel van deze boeken. Ze gaan over<br />

onderdrukking en verzet of over straatarbeid en straatkinderen. Dergelijke boeken zijn<br />

belangrijk voor de ontwikkeling van jongeren tot ruimdenkende persoonlijkheden.<br />

Wat humor betreft, hebben veel jonge lezers op deze leeftijd een voorkeur voor het absurde, dat<br />

de logica op zijn kop zet en op die manier doet nadenken over wat normaal of logisch is.’<br />

Jan van Coillie<br />

108 – Eerste en tweede middelbaar


Sfeerschepping<br />

Wij raden aan om voor de start van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> te peilen naar<br />

de dromen van de leerlingen. Wie selectief werkt met de gekozen<br />

gedichten en teksten kan inspelen op de dromen van de klasgroep.<br />

Een schitterend uitgangspunt daarvoor vormt een fragment uit De GVR<br />

van Roald Dahl (p. 81-114). Men kan het fragment hardop lezen of het<br />

in stilte laten lezen door de leerlingen.<br />

Daarna kan er in de klas een verzameling van verschillende soorten<br />

dromen worden aangelegd. We sommen hieronder een aantal soorten<br />

dromen op en vermelden er telkens de bijbehorende teksten en<br />

gedichten bij.<br />

Filosofische dromen: Hanna, kleine engel<br />

Fantasiedromen: Waar gebeurd/Harry Potter<br />

Dagdromen: Ik denk<br />

Wensdromen over ouders:Vaders/Konijnenbrood/Harry Potter<br />

<strong>Dromen</strong> over doodgaan: gedicht van Ed Franck<br />

Nachtmerrie: Blauwe nachtmerrie/Jaloers op een dode<br />

Wensdroom over anders-zijn: De ruil/Maanmeisje<br />

Droomroes: Jaloers op een dode<br />

Dit is natuurlijk maar een kleine selectie. De leerlingen zullen nog een<br />

heleboel andere dromen aanbrengen zoals jongensdromen,<br />

meisjesdromen, liefdesdromen…<br />

Om het geheel van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> te omkaderen kun je de<br />

leerlingen hun lokaal laten inrichten als droomlaboratorium of droomfabriek.<br />

In dat lokaal kunnen ze dan een week lang aan droomonderzoek<br />

doen. De leerlingen worden droomspecialisten en verzamelen hun<br />

dromen in flessen of mappen.<br />

Je kunt de leerlingen voorstellen om tijdens de middagpauze vrijblijvend<br />

hun boterhammen in de klas op te eten en daarna samen rustig weg te<br />

dromen in een boek. Zet eventueel rustige achtergrondmuziek op.<br />

Zo leren de leerlingen dat samen lezen best gezellig kan zijn. Als alle<br />

leerlingen hun droomboek(en) meebrengen is er zeker voldoende<br />

materiaal. Leerlingen kunnen de geleende boeken van de leerkracht of de<br />

klasgenootjes mee naar huis nemen om verder te lezen.<br />

Laat de leerlingen elkaar een droomboek cadeau doen. Elke leerling pakt<br />

zijn/haar droomboek in en schenkt dit aan een klasgenootje. Laat de<br />

leerlingen er even over praten. Wat is er zo bijzonder aan mijn droomboek?<br />

Waarom moet je dit zeker lezen?<br />

In de basisschool kan het thema van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> eenvoudig<br />

doorgetrokken worden naar andere vakken. In het middelbaar onderwijs<br />

is dit een stuk moeilijker. Toch kan door vakoverschrijdend werken de<br />

<strong>Jeugdboekenweek</strong> meer geïntegreerd worden. Enkele suggesties:<br />

Frans en Engels: ook hier kan met droomteksten, gedichten en liedjesteksten<br />

gewerkt worden.<br />

Godsdienst: men kan bijbelverhalen in verband met dromen en<br />

visioenen bespreken.<br />

Plastische opvoeding: de leerlingen kunnen tekenen of knutselen rond<br />

dromen/droomteksten/droomboeken.<br />

Lichamelijke opvoeding: er kan een droomreis rond de wereld gemaakt<br />

worden.<br />

Aardrijkskunde: er kan een droomreis gepland worden, of gewerkt<br />

worden. Werken rond ‘Mijn droombestemming’.<br />

Muziek: er kan droommuziek beluisterd worden.Vooral Keltische muziek<br />

komt hiervoor in aanmerking (Enya e.d.).<br />

Wiskunde: een schitterend boek voor iedereen die niet van wiskunde<br />

houdt én voor de wiskundeleerkracht is De telduivel van Hans Magnus<br />

Enzensberger, uitgegeven bij De Bezige Bij (Amsterdam). In dit boek<br />

spelen dromen een belangrijke rol.<br />

Koken: men kan de leerlingen zelf Droomkookboeken laten maken.<br />

Erg leuk is ook het griezelkookboek van Roald Dahl.<br />

Gedurende de <strong>Jeugdboekenweek</strong> kunnen de leerlingen werken aan een<br />

droomboekje. Hierin kunnen gedichten, teksten, tekeningen, foto’s en de<br />

resultaten van de verwerkingsopdrachten worden samengebracht. Je kunt<br />

iedere leerling een individueel boekje laten maken of aan één klassikaal<br />

droomboek werken.<br />

Probeer alle informatie die de leerlingen geven omtrent hun eigen<br />

dromen te benutten om boeken, teksten en gedichten aan te bieden die<br />

aansluiten bij hun interessens. Ook de verwerkingsvormen kunnen<br />

gekozen worden in functie van hun dromen.<br />

De <strong>Jeugdboekenweek</strong> heeft tot doel jongeren tot lezen aan te zetten.<br />

Daarom zou het ideaal zijn om in elke klas een soort boekenhoek in te<br />

richten met een aantal droomboeken. Leerlingen kunnen deze dan<br />

aanvullen met hun eigen droomboeken. In de praktijk is dit dikwijls<br />

moeilijk omdat leerkrachten in drie of vier klassen lesgeven.<br />

Als alternatief kan de leerkracht elke les een aantal boeken meebrengen.<br />

Breng in elk geval zeker de boeken mee waaruit voorgelezen wordt of<br />

waaruit fragmenten gebruikt worden.<br />

Eerste en tweede middelbaar – 109


Gedicht 1<br />

‘Waar gebeurd’<br />

Shel Silverstein<br />

Uit: Het randje van de wereld<br />

Fontein, 1974, p. 43<br />

Over de auteur<br />

Van weinig dichters zullen zoveel versjes geciteerd worden in bloemlezingen,<br />

kinderboeken en bladen als van Silverstein. Het is voor<br />

kinderen (én ouders) humor van de bovenste plank.Verzen en<br />

tekeningen van een uitzonderlijk hoog niveau. Shel Silverstein is een<br />

uiterst inventieve dichter, columnist en tekstschrijver uit Amerika, een<br />

mengeling van Roald Dahl en Annie M.G. Schmidt.<br />

Over het boek<br />

De dichtbundel Het randje van de wereld is een verzameling van bijna<br />

150 rare, grillige en humoristische verzen. De gedichten en tekeningen<br />

werden geschreven én getekend door Shel Silverstein. Evenals de vorige<br />

bundel Licht op zolder stond dit boek meer dan 100 weken in de hitlijst van<br />

The New York Times.<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

Laat een aantal leerlingen een knotsgekke droom vertellen. Zijn er gekke<br />

dromen die je je nog herinnert? Zijn er dromen die telkens terugkeren?<br />

Verzamel een aantal van die knotsgekke dromen.<br />

Het gedicht<br />

Aansluitend vertelt de leerkracht dat hij ook een gekke droom heeft<br />

gehad en leest het gedicht op een expressieve manier voor. Na een<br />

tweede lezing kan de leerkracht vragen om het gedicht na te vertellen.<br />

Wie kan mij eens vertellen wat ik precies allemaal gedroomd heb?<br />

Samen met de klas kun je proberen het gedicht te reconstrueren.<br />

Je kunt ook de laatste regel verzwijgen. Laat de leerlingen vrij fantaseren<br />

over hoe het gedicht afloopt. In een tweede of derde lezing kun je de<br />

laatste regel dan toevoegen.<br />

De drie wijzen<br />

Verdeel de leerlingen in groepjes van drie. Elk groepje moet vooraan drie<br />

onwaarschijnlijke belevenissen komen vertellen. Een van die drie<br />

verhalen is waargebeurd, de andere twee zijn verzonnen. De rest van de<br />

klas raadt wie de waarheid sprak (waar gebeurd/niet waar gebeurd).<br />

Geef de leerlingen voldoende voorbereidingstijd om de verhalen te<br />

verzinnen en om te oefenen.<br />

Creatief schrijven<br />

Laat de leerlingen schrijven naar analogie van het gedicht. Ze kunnen dit<br />

individueel doen, maar ook per twee. Op die manier maken ze een soort<br />

kettinggedicht. De eerste schrijft de eerste twee regels en de andere<br />

schrijft het vervolg. Je kunt eventueel een goede startregel geven,<br />

bijvoorbeeld de eerste regel van het gedicht. Op die manier hebben alle<br />

leerlingen hetzelfde begin.<br />

Expressief lezen in groep<br />

Verdeel de leerlingen in groepjes. Laat de leerlingen per groepje het<br />

gedicht in stukjes verdelen. Iedereen neemt een bepaald stukje voor zijn<br />

rekening. Laat ze het gedicht oefenen tot het echt vlot gaat.Vervolgens<br />

lezen de groepjes het gedicht expressief voor. Dat kan met de nodige<br />

gebaren vooraan in de klas gebeuren.<br />

Tableau vivant<br />

Een tableau vivant zet de essentie van een passage om in een<br />

onbeweeglijk tafereel, alsof een bepaald beeld bevroren wordt. Laat de<br />

leerlingen het gedicht in een aantal tableaus uitbeelden.Verdeel de klas<br />

daarvoor in een aantal groepjes en geef ze voldoende voorbereidingstijd.<br />

Als de tableaus vlot in elkaar overgaan, is het effect mooier. Laat één<br />

leerling het gedicht voorlezen terwijl de anderen de tableaus uitbeelden.<br />

Andere boeken van Shel Silverstein<br />

Licht op zolder, Fontein, 1983<br />

Ik val omhoog, Fontein, 1998<br />

Deel daarna het gedicht uit en laat de leerlingen het in stilte lezen. Laat<br />

enkele leerlingen het gedicht met de juiste intonatie en in het gepaste<br />

tempo voorlezen.<br />

Verwerking<br />

Verdeel de leerlingen in groepjes van vier en laat ze een vertelketting<br />

maken. Laat de leerlingen op die manier een knotsgekke droom<br />

fantaseren. De eerste leerling begint, stopt onverwachts en laat de<br />

volgende leerling verder fantaseren. Probeer daarna hetzelfde met de<br />

hele klas.<br />

110 – Eerste en tweede middelbaar


Boek 1<br />

Harry Potter en de steen der wijzen<br />

J.K. Rowling<br />

Standaard Uitgeverij/De Harmonie, p. 17-19<br />

Voor dit boek konden we jammer genoeg geen toestemming krijgen om<br />

het op te nemen in de fragmentenbundel. Met de bibliografische<br />

verwijzing haalt u het boek in de bib of boekhandel.<br />

Over de auteur<br />

Joanne K. Rowling schreef al vier verhalen over Harry Potter. Met haar<br />

boeken zette ze eerst Engeland en daarna de rest van de wereld op zijn<br />

kop. Jubelende recensies, bekroningen, waanzinnige verkoopcijfers, een<br />

speciale editie voor volwassenen en wildenthousiaste lezers van alle<br />

leeftijden.<br />

Over het boek<br />

We kozen een fragment uit het eerste boek van Harry Potter. Dit boek<br />

werd meteen een groot succes. Het won twee belangrijke Engelse<br />

prijzen: De Smarties Book Prize en de eerste prijs van de Kinderjury.<br />

Het werd in veel landen vertaald.<br />

Harry Potter is een doodgewone, maar ongelukkige jongen die sinds de<br />

dood van zijn ouders bij zijn saaie en hardvochtige oom en tante woont,<br />

in de bezemkast onder de trap. Op een dag arriveert er een geheimzinnige<br />

brief voor hem. En daarna nog een, en nog een. De brieven<br />

veranderen Harry’s hele leven: hij wordt gered door een woeste figuur<br />

op een vliegende motorfiets en komt erachter wie zijn verongelukte<br />

ouders eigenlijk waren. Met een speciale trein belandt hij op Zweinsteins<br />

Hogeschool voor Hekserij en Hokus-Pokus. Daar leert hij alles over<br />

bezemstelen, toverdranken en monsters. Uiteindelijk moet Harry het<br />

opnemen tegen zijn aartsvijand Voldemort, een levensgevaarlijke<br />

tovenaar.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Een kort gesprekje over verjaardagen.<br />

Hoe vier je je verjaardag?<br />

Maak je op je verjaardag een uitstap?<br />

Is er iets wat je graag ooit eens als geschenk zou krijgen?<br />

Zijn er geschenken die je ouders je niet willen geven?<br />

Wat is het mooiste geschenk dat je ooit voor een verjaardag kreeg?<br />

Of laat de leerlingen een topvijf opstellen van de cadeautjes die ze het<br />

liefst zouden krijgen voor hun verjaardag. Laat enkele leerlingen hun<br />

lijstje voorlezen en voer er kort een gesprekje over.<br />

De leerkracht leest de informatie over de auteur en het boek. Over de<br />

Harry Potter-gekte bestaan voldoende verhalen die tot de verbeelding<br />

spreken en die de leerlingen nieuwsgierig zullen maken.<br />

Het fragment<br />

Dit fragment wordt bij voorkeur door de leerlingen stil gelezen.<br />

Waarom wil hij verder dromen?<br />

Waarover zou Harry gedroomd hebben?<br />

Heb jij wel eens een droom meerdere malen gedroomd?<br />

Woont Harry Potter in een droomgezin? Leg uit.<br />

Waarin verschillen Harry’s dromen met die van Dirk?<br />

Verwerking<br />

Het interview<br />

In het fragment krijg je een vrij gedetailleerd beeld van Harry en Dirk.<br />

Zowel over het uiterlijk als over het innerlijk van beide jongens kom je<br />

heel wat te weten. Laat de leerlingen een aantal vragen verzinnen die ze<br />

aan Harry of Dirk willen stellen. Daarna kunnen twee vrijwilligers<br />

vooraan in de klas plaatsnemen en op de gestelde vragen antwoorden.<br />

Zij moeten zich inleven in de personages. Deze opdracht kan ook in<br />

kleine groepjes uitgevoerd worden.<br />

Schrijfopdracht<br />

Schrijf het vervolg van het fragment, waarin Dirk, tante Petunia en Harry<br />

samen naar de zoo gaan. Hoe verloopt deze dag voor Harry?<br />

Drama en pantomime<br />

Laat de leerlingen een aantal passages uit het fragment uitbeelden.<br />

Laat Dirk zijn geschenkjes tellen en ontevreden en hysterisch reageren.<br />

Laat leerlingen zich bewegen zoals Dirk of tante Petunia. Beeld een<br />

familieportret uit waarop de vier gezinsleden afgebeeld staan.<br />

De personages moeten duidelijk overkomen voor de toeschouwers.<br />

Over Harry Potter bestaan een aantal verrassend boeiende sites op het<br />

internet. Laat de leerlingen die bezoeken om op die manier meer<br />

informatie te vergaren. Dat zal de nieuwsgierigheid naar het boek bij de<br />

leerlingen ongetwijfeld vergroten.<br />

Als je in de klas een aantal leerlingen hebt die reeds een boek van<br />

Harry Potter lazen, kun je er met de klas een gesprek over voeren.<br />

Informeer de leerlingen eerst over de Harry Potter-gekte en laat ze dan<br />

een debat voeren over de populariteit van deze boeken. Waarom zijn ze<br />

zo populair? Is het de schrijfstijl? Is het het verhaal? Is het allemaal een<br />

beetje overroepen?<br />

Andere boeken van J.K. Rowling<br />

Harry Potter en de geheime kamer, Standaard Uitgeverij/De Harmonie, 1999<br />

Harry Potter en de gevangene van Azbakaban, Standaard Uitgeverij/De Harmonie,<br />

2000<br />

Harry Potter en de vuurbeker, Standaard Uitgeverij/De Harmonie, 2000<br />

Na het lezen<br />

Door middel van vragen kan de leerkracht peilen of de tekst begrepen<br />

werd. Op die manier zal de link met dromen ook snel duidelijker<br />

worden.<br />

Hoe wordt Harry wakker gemaakt? Laat eventueel een leerling tante<br />

Petunia naspelen.<br />

Eerste en tweede middelbaar – 111


Boek 2<br />

Blauwe nachtmerrie<br />

Robert Swindells<br />

Davidsfonds/Infodok, 1998, p. 14-17<br />

Over de auteur<br />

Robert Swindells werd geboren in 1939. Hij was achtereenvolgens<br />

corrector, piloot, winkelbediende, mecanicien, drukker en leraar.<br />

Sinds 1988 is hij fulltime auteur. Hij is gehuwd, heeft twee kinderen en<br />

twee kleinkinderen en woont in een woonwagen aan de meren van<br />

Yorkshire. Op die manier voelt hij zich een van de gelukkigste mensen<br />

van de wereld.<br />

Met zijn jeugdroman Broeder in de aarde haalde hij de hoogste<br />

onderscheidingen die in Engeland voor jeugdboeken bestaan:<br />

The Children’s Book Award en The Other Award.<br />

Verder schrijft hij romans, kortverhalen en prentenboeken, waarvan er<br />

enkele in het Nederlands vertaald zijn.Van de zomer tot de late herfst<br />

trekt Swindells rond om in scholen lezingen te geven.<br />

Over het boek<br />

Jacqueline vindt zichzelf een behoorlijk saaie trut. Thuis en op school<br />

doet ze zonder morren wat van haar verwacht wordt. Omdat haar ouders<br />

het te druk hebben met hun winkel, brengt ze haar vakanties door bij<br />

haar oma. Spannend is natuurlijk anders. Op een dag vindt ze op oma’s<br />

zolder een flesje met wat vloeistof in. Nieuwsgierig ruikt Jacqueline<br />

eraan. Twee uur later heeft ze voor de eerste keer haar oma afgesnauwd<br />

en de openbare toiletten in een winkelcentrum laten onderlopen.<br />

Jacqueline ontdekt tot haar verbazing dat diep in haar binnenste een heel<br />

ander iemand schuilgaat. En die andere ik komt nu tevoorschijn. Het is<br />

opwindend en beangstigend tegelijk.Vooral omdat Jacqueline Stout,<br />

zoals ze haar tweede ik noemt, ongestoord haar gang gaat.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Voorbereidende oefening op nachtmerries. Zoek een stuk muziek dat erg<br />

griezelig of angstaanjagend klinkt. De leerlingen liggen met hun hoofd<br />

op de bank en moeten alleen luisteren naar de muziek. Niemand mag<br />

iets zeggen. Daarna laat je het stuk een tweede keer horen. Nu noteren<br />

de leerlingen kort de beelden die ze bij de muziek fantaseren. Laat een<br />

aantal leerlingen vertellen wat ze hebben opgeschreven.<br />

Het fragment<br />

Het fragment kan door de leerlingen in stilte gelezen worden.<br />

Een andere mogelijkheid is dat de leerkracht het eerste stuk van de tekst<br />

leest en de leerlingen in stilte het tweede deel, vanaf de nachtmerrie, laat<br />

lezen. Eventueel kun je op de achtergrond opnieuw de angstaanjagende<br />

muziek laten horen.<br />

In sommige klassen kan het nodig zijn om te peilen of de tekst begrepen<br />

werd na het eerste deel. Stel enkele gerichte vragen.<br />

Na het lezen<br />

Enkele vragen om de tekst verder te duiden.<br />

Oma vermoedt dat Jaqueline problemen heeft. Met welke problemen<br />

heeft ze te kampen?<br />

Wat is een flesflash?<br />

Werkt het flesje verslavend? Waarom?<br />

Ken jij andere verslavende middelen? Beleef je daar ook een soort<br />

flesflash mee?<br />

Waarom is het flesje meester over Jaqueline en niet omgekeerd?<br />

Heeft haar nachtmerrie iets met al die gebeurtenissen te maken?<br />

Zou je de droom kunnen verklaren? Zijn er bepaalde elementen die een<br />

betekenis hebben?<br />

Probeer met de klas een verklaring te vinden voor een aantal elementen<br />

uit de droom.<br />

Verwerking<br />

Verklaren van dromen of nachtmerries<br />

Alle leerlingen worden professoren die zich bezighouden met het<br />

verklaren van dromen. <strong>Dromen</strong> kunnen ons iets vertellen over het<br />

verleden of de toekomst en ze gaan dikwijls over gevoelens.<br />

1. Laat alle leerlingen een droom uitschrijven.<br />

2. Verzamel de dromen en deel ze daarna willekeurig weer uit in de klas.<br />

3. Laat de professoren de dromen onderzoeken. Elke professor zoekt een<br />

verklaring voor de droom die hij/zij gekregen heeft.<br />

4. De dromen worden teruggegeven. De professoren geven er een<br />

woordje uitleg bij.<br />

Deze fantasieën vormen een ideaal vertrekpunt voor een gesprek over<br />

nachtmerries.<br />

Wie heeft er wel eens nachtmerries?<br />

Ben je dan echt bang als je wakker wordt?<br />

Gaat een nachtmerrie soms over gebeurtenissen die in je pas hebt<br />

beleefd?<br />

Kun je uit nachtmerries de toekomst voorspellen?<br />

Vertel de leerlingen in elk geval eerst iets over het boek en de auteur.<br />

De naam van het hoofdpersonage, Jacqueline, komt niet voor in het<br />

fragment. Introduceer haar kort.<br />

Laat de leerlingen een illustratie maken bij het verhaal. Laat ze eventueel<br />

ook een nieuwe titel zoeken bij het verhaal.<br />

Indien de leerlingen de thematiek van drugs willen uitdiepen, raadpleeg<br />

dan centra voor informatie, boeken, films e.d. Breng eventueel een aantal<br />

exemplaren van jeugdboeken rond drugs mee.Voor leerkrachten die met<br />

een boekenhoek werken is dit een uitgelezen moment om wat dieper op<br />

deze boeken in te gaan.<br />

Andere romans van Robert Swindells<br />

Een huis vol spoken, Bakermat, 1995<br />

De ongelovige, Davidsfonds/Infodok, 1997<br />

Smash, Averbode, 1998<br />

Afdokken!, Averbode, 2000<br />

112 – Eerste en tweede middelbaar


Gedicht 2<br />

‘Vaders’<br />

Daniël Billiet<br />

Uit: Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn<br />

(samengesteld door Jan van Coillie)<br />

Averbode, 1996, p. 86<br />

Over de auteur<br />

Daniël Billiet is in de eerste plaats dichter, maar hij schreef ook enkele<br />

jeugdromans. Hij publiceerde eerst gedichten voor volwassenen. Maar<br />

toen hij merkte dat er voor tieners geen echte gedichten op de markt<br />

waren, legde hij zich toe op jeugdpoëzie. Daniel Billiet wil dat jongeren<br />

zich herkennen in zijn poëzie en heeft het vaak over onderwerpen die<br />

jongeren bezighouden: roken, vaders, school, broers en zussen,<br />

knuffelen, zakgeld… Hij is vooral sterk als het gaat over gevoelens zoals<br />

verliefdheid, angst, eenzaamheid en onzekerheid. Kenmerkend is de<br />

humor waarmee hij problemen relativeert. Hij leert je met andere ogen<br />

naar de werkelijkheid kijken. Hij behoort zonder twijfel tot een van de<br />

belangrijkste dichters voor de jeugd in ons taalgebied.<br />

Over het boek<br />

Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn is een verzameling gedichten en<br />

versjes, die werd samengesteld door Jan van Coillie. De gedichten<br />

werden per onderwerp gerangschikt en dat maakt het vooral een erg<br />

praktisch boek. In het boek vind je rond verschillende thema’s poëzie<br />

voor jongeren van alle leeftijden.<br />

Werken met het gedicht<br />

Voor het lezen<br />

Om dit gedicht te introduceren kun je vertrekken vanuit het liedje ‘Papa’<br />

van Stef Bos (te vinden op de cd Is dit nu later?). Het liedje gaat over de<br />

verschillen en gelijkenissen tussen kinderen en hun ouders. Aansluitend<br />

kun je een kort gesprek houden over de eigenschappen die de leerlingen<br />

van hun ouders hebben geërfd.<br />

Met welke eigenschappen ben je tevreden? Met welke niet?<br />

Op wie van je ouders lijk je het meest?<br />

Waarin verschil je erg met je ouders?<br />

Laat de leerlingen hun gevoelens verwoorden bij het lied. Pols naar de<br />

herkenbaarheid.<br />

Je kunt ook starten vanuit Stille brieven van Ed Franck. Dat is een dichtbundel<br />

die uit een aantal brieven bestaat, waarvan sommige gericht zijn<br />

aan ouders. Lees er enkele voor en hou een kort klasgesprek.<br />

Wie schrijft er thuis wel eens brieven aan zijn ouders?<br />

Waarover gaan die?<br />

Waarover zou je wel eens een brief aan je ouders willen schrijven?<br />

Zijn er dingen waaraan je je ergert bij je ouders?<br />

Het gedicht<br />

Het gedicht leent zich zowel tot voorlezen als tot lezen in stilte. Als de<br />

leerlingen het gedicht in stilte hebben gelezen, kun je hun vragen<br />

waarom sommige zinnen afgebroken worden en op een volgende regel<br />

verdergaan. Zijn die woorden belangrijk? Moet je er rekening mee<br />

houden als je het gedicht hardop leest? Laat de leerlingen het gedicht<br />

hardop lezen.<br />

Na het gedicht<br />

In een gesprek kunnen de volgende vragen aan bod komen:<br />

Wat probeert de auteur ons te vertellen in dit gedicht?<br />

Waar droomt hij/zij van?<br />

Is het zo dat vaders te weinig met hun kinderen praten?<br />

Had het gedicht ook ‘Moeders’ kunnen heten?<br />

Waarin zou jij je ouders wel eens les willen geven?<br />

Wat zouden ze van je kunnen leren?<br />

Wees voorzichtig met de vragen die je stelt, want dit onderwerp kan<br />

gevoelig liggen bij sommige leerlingen.<br />

Verwerking<br />

Familiefoto<br />

In groepjes van vijf beelden de leerlingen een familiefoto uit.Van de<br />

familie moet een bepaalde karakteristiek te zien zijn. Een erg hechte<br />

familie, een familie vol haat, een familie in ruzie, een erg deftige familie,<br />

een volkse familie… De leerlingen bepalen eerst wie ze op de familiefoto<br />

zetten. Na de voorbereiding presenteren de leerlingen hun foto aan<br />

de rest van de klas. Ieder groepje start met de rug naar het publiek.<br />

De foto wordt een tiental seconden vastgehouden. Daarna draaien de<br />

leerlingen zich weer met de rug naar het publiek.Vervolgens wordt de<br />

foto in de klas besproken. Een mogelijke vervolgopdracht kan inhouden<br />

dat er op een tweede foto iets ongewoons plaatsvindt.<br />

Improvisatie-oefeningen<br />

Eenvoudige conflictsituaties tussen ouders en hun kind worden door alle<br />

leerlingen per twee uitgespeeld. Het is belangrijk dat de leerlingen<br />

telkens goede argumenten zoeken om de ander te overtuigen. Er moet<br />

een oplossing uit de bus komen. Op die manier zullen de leerlingen<br />

merken dat praten en discussiëren niet eenvoudig zijn.<br />

Enkele voorbeelden:<br />

- discussie over televisie.Vader en kind willen elk een ander programma<br />

zien;<br />

- discussie over een vakantiebestemming/zakgeld;<br />

- discussie over het uur waarop de kinderen moeten gaan slapen.<br />

Evalueer die gesprekjes kort. Wie haalde gelijk? Waarom? Werd er een<br />

compromis gevonden? Draai daarna de rollen eens om.<br />

Schrijfopdracht<br />

Leerlingen dromen over wat voor ouder zij later zullen zijn. Eventueel<br />

kan er vertrokken worden van een invulformule. Stimulerende<br />

invulformules prikkelen de fantasie van kinderen. Enkele voorbeelden:<br />

Later zou ik graag… want… / Als ik later zelf vader ben, dan…<br />

Deze schrijfsels kunnen trouwens een prima vertrekpunt zijn voor een<br />

klasgesprek.<br />

Eerste en tweede middelbaar – 113


Stille brieven, een dichtbundel van Ed Franck bevat een reeks brieven van<br />

kinderen aan hun ouders, vrienden, leerkrachten… Bespreek met de<br />

leerlingen de brieven die gericht zijn aan de ouders. Laat ze ten slotte<br />

zelf zo’n brief schrijven.<br />

Andere boeken van Daniël Billiet<br />

Het recht van de banaan is krom, Bakermat, 1998<br />

Moenie worry nie, Averbode, 1999<br />

Boek 3<br />

Jaloers op een dode<br />

Karel Verleyen<br />

Epo, 2000, p. 7-11<br />

Over de auteur<br />

Karel Verleyen werd in 1938 in Mechelen geboren. Hij kreeg een lerarenopleiding,<br />

begon daarna aan een rechtenstudie en volgde allerlei postuniversitaire<br />

opleidingen. In zijn zeer gevarieerde carrière bleven<br />

onderwijs, schrijven voor de jeugd en journalistiek constant aanwezig.<br />

Zo is hij twaalf jaar lang hoofdredacteur van TOP geweest. Karel Verleyen<br />

startte zijn schrijversloopbaan met avonturenverhalen in de reeksen<br />

Jan zonder vrees, El Flamenco en Jan Bart. Later speelden reiservaringen een<br />

belangrijke rol in zijn verhalen. In zijn laatste werk schreef hij naast<br />

gedichten voor kinderen en jeugdtoneel vooral over actuele thema’s als<br />

privacy, incest, machtsmisbruik en ontvoering. Zijn boeken kregen<br />

verschillende bekroningen en werden in meerdere talen vertaald.<br />

Over het boek<br />

Het gekozen fragment is het begin van het boek Jaloers op een dode.<br />

Het boek vertelt het verhaal van twee ontvoerde meisjes. Het verhaal<br />

klinkt bekend: de sekssekte, de ouders voor het parlement, het hele land<br />

dat betoogt en zingt en schreeuwt dat het nooit meer mag gebeuren.<br />

De leraren en leerlingen staan op de trappen van de gerechtshoven, maar<br />

de deuren blijven dicht. De minister die ontkent…<br />

Maar vóór alles is er het verhaal van Steffi, die uit de handen van de<br />

sekte ontsnapt en nu moet proberen, zo goed als nieuw, weer bij het<br />

leven aan te sluiten: thuis, op school, in zichzelf.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Het is niet nodig om een inleidend gesprek te voeren. Laat de leerlingen<br />

de tekst onmiddellijk lezen.Verklap nog niets van de inhoud of de<br />

thematiek. Laat ze zelf ontdekken waarover het fragment gaat.<br />

Het fragment<br />

Door de eigenaardige zinsconstructies en losse woorden is dit fragment<br />

niet geschikt om voor te lezen. Laat de leerlingen in stilte de tekst lezen,<br />

desnoods twee keer.<br />

Na het lezen<br />

Vraaggesprek.<br />

Waarom krijgen de meisjes een prik?<br />

Waar in de tekst merk je voor het eerst dat de twee meisjes een tweeling<br />

zijn?<br />

Waarom kreeg het eerste deeltje als titel ‘Handen’?<br />

Waarom heet het tweede deeltje ‘Ogen’?<br />

Wat gebeurt er in deel twee met het meisje? Is ze wakker? Slaapt ze?<br />

Droomt ze?<br />

Waarom zouden de meisjes ontvoerd worden?<br />

Kan deze tekst echt gebeuren?<br />

Link deze tekst aan de Dutroux-affaire en verwijs duidelijk naar de flap<br />

van het boek. Daar geeft Karel Verleyen een toelichting bij de<br />

gelijkenissen met de realiteit.<br />

114 – Eerste en tweede middelbaar


Verwerking<br />

Laat de leerlingen een krantenartikel schrijven over deze verdwijning.<br />

Laat ze er een illustratie bij maken.<br />

Laat de leerlingen een opsporingsbericht maken over deze onrustwekkende<br />

verdwijning. Ze kunnen een robotfoto van de mogelijke<br />

ontvoerder aan het bericht toevoegen. Laat eventueel eerst een voorbeeld<br />

van opsporingsbericht rondgaan in de klas.<br />

Boek 4<br />

Maanmeisje<br />

Kjersti Scheen<br />

Lemniscaat, 1996, p. 72-73<br />

Over het boek<br />

Het boek vertelt het verhaal van Cindy. Ze is verliefd op Helge en hij ook<br />

op haar. Althans, dat is wat zij denkt. Ze ontmoet hem regelmatig in een<br />

snackbar en hij lijkt interesse te hebben voor haar. Plotseling vehuist hij.<br />

Onaangekondigd. Cindy krijgt dat niet verwerkt en probeert tevergeefs<br />

haar gevoelens en haar lichaam onder controle te houden. Ze stort zich<br />

in het zwemmen en lopen en eet steeds minder. Ze krijgt anorexia.<br />

Haar beste vriendin merkt het en tracht haar te helpen. Het boek is een<br />

aangrijpend verslag van wat een anorexiapatiënt doormaakt. Daarnaast<br />

geeft het boek een mooi beeld van hoe Cindy’s directe omgeving<br />

machteloos staat tegenover deze vreselijke ziekte.<br />

Werken met het fragment<br />

De leerlingen maken een nieuwsreportage met een reconstructie van de<br />

feiten.<br />

Organiseer een persconferentie in de klas. Enkele leerlingen spelen de<br />

ouders, de minister van justitie, de politie. De anderen zijn reporters en<br />

kunnen vragen stellen.<br />

In de volgende delen van het boek kom je meer te weten over de<br />

ontvoerders en hun motieven. Er wordt ingegaan op de omstandigheden<br />

waarin de meisjes zitten opgesloten. Lees deel 3 en 4 voor.<br />

Andere boeken van Karel Verleyen<br />

De verliefde moordenaar, Davidsfonds/Infodok, 1996<br />

Prins van de leegte, Davidsfonds/Infodok, 1998<br />

Heer Halewijn, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

De paarden van Heraion: Griekse verhalen, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Vijand zonder gezicht, Averbode, 2000<br />

Voor het lezen<br />

Enkele reclamespotjes waarin een slank lichaam centraal staat vormen<br />

een ideaal vertrekpunt voor deze tekst. Je kunt ze klassikaal bekijken en<br />

er telkens een korte nabespreking over houden. Wat werd er in deze<br />

spotjes aangeprezen? Is een slank of mooi lichaam echt zo belangrijk?<br />

Waarom? Uiteraard kan hetzelfde ook met reclameadvertenties uit<br />

tijdschriften. Laat leerlingen er enkele opzoeken en bespreek ze kritisch.<br />

Papa Razzi, het 265ste album van Suske en Wiske zou ook een leuk<br />

vertrekpunt kunnen zijn. Op de eerste drie bladzijden zien we hoe<br />

Sidonia een zenuwaanval krijgt omdat ze een halve kilo is bijgekomen.<br />

Laat dit lezen door de leerlingen. Start een kort gesprek over de voor- en<br />

nadelen van een slank lichaam.<br />

Laat de leerlingen even dromen over wat zij zouden willen veranderen<br />

aan hun lichaam en waarover ze tevreden zijn.<br />

Het fragment<br />

Laat het fragment uit Maanmeisje in stilte lezen. Zet eventueel enkele van<br />

de volgende vraagjes op het bord zodat de snelle lezers zich niet hoeven<br />

te vervelen.<br />

Na het lezen<br />

Hou een kort vraaggesprek zodat alles voor iedereen duidelijk is.<br />

Waar komt Cindy vandaan?<br />

Hoe is haar avond verlopen?<br />

Wat is er gebeurd?<br />

Is Cindy gelukkig?<br />

Waarom vindt ze het niet leuk om volwassen te zijn?<br />

Waarvan droomt Cindy?<br />

Waarom zou slank zijn zo belangrijk zijn voor Cindy?<br />

Zou een slank lichaam Cindy ooit gelukkig maken?<br />

Denken jullie dat alleen meisjes bekommerd zijn om hun lichaam of<br />

hebben jongens dat ook?<br />

Van welke lichaamsveranderingen dromen jullie?<br />

Kennen jullie iemand zoals Cindy?<br />

Eerste en tweede middelbaar – 115


Vertel vervolgens iets meer over het boek en de auteur. Het boek gaat<br />

over anorexia nervosa. Weten de leerlingen wat dat is? Breng een aantal<br />

jeugdboeken mee waarin deze problematiek ter sprake komt. Dat is dan<br />

weer een ideaal moment voor het boekenhoekje.<br />

Verwerking<br />

Laat de leerlingen nu zelf reclamespotjes maken over producten die een<br />

slanke lijn bevorderen. Laat ze er een satire op maken. Ze kunnen<br />

bijvoorbeeld producten aanprijzen die op zich niets met een slanke lijn<br />

te maken hebben.<br />

Laat de leerlingen een reclamespot of een advertentie ontwerpen die<br />

mollig zijn promoot. Laat ze een leuke slogan of liedje bedenken.<br />

Laat de leerlingen uit tijdschriften reclame verzamelen die aanzet tot<br />

vermageren. Laat ze er een collage van maken en bespreek deze<br />

advertenties kritisch.<br />

Gedicht 3<br />

Ed Franck<br />

uit: Onder jouw handen krijg ik een huid.<br />

Averbode, 1996, p.45<br />

Over de auteur<br />

Ed Franck schrijft sinds zijn drieënveertigste kinder- en jeugdboeken.<br />

Daarvoor schreef hij heel wat voor volwassenen. Hij noemt zichzelf een<br />

literaire kameleon, die alle soorten verhalen schrijft: humoristische en<br />

droevige, ontspannende en dramatische, prentenboeken, detectiveromans,<br />

gedichten, historische en psychologische verhalen… Hij heeft<br />

geen voorkeur voor een bepaald genre.<br />

Hij wil de jongeren niets leren met zijn boeken. Hij wil in de eerste<br />

plaats een boeiend verhaal vertellen. In zijn boeken voor 14-plussers<br />

voert hij regelmatig jongeren ten tonele die door het leven worden<br />

klemgereden. Hij hoopt dat de lezer zichzelf erin herkent en er troost of<br />

steun uit put. De laatste jaren herschreef hij voor uitgeverij Averbode een<br />

aantal onsterfelijke liefdesverhalen uit onze westerse cultuur. Zo zette hij<br />

onder andere Romeo en Julia, Tristan en Isolde, Dido en Aeneas en<br />

Carmen op papier voor jonge lezers van nu.<br />

Over het boek<br />

Het boek bevat een vijftigtal gedichten over liefde, dood, school, gezin,<br />

verdriet, onzekerheid, verlangens… kortom, over het leven. Ed Franck<br />

bekijkt de realiteit op zijn typische manier en beschrijft ze met een<br />

verfijnd taalgevoel. De mooie illustraties zijn van de hand van<br />

Heide Boonen. Door de herkenbare thema’s en het spitsvondige<br />

taalgebruik kan dit boekje uitstekend gebruikt worden in de klas.<br />

Werken met het gedicht<br />

In de dichtbundel Onder jouw handen krijg ik een huid van Ed Franck staan op<br />

p. 6 en p. 36 erg toepasselijke gedichten. Deze kun je gebruiken in een<br />

verdere verwerking of je kunt ze voorlezen als slot van de les.<br />

Indien de leerlingen meer over anorexia willen weten kun je voor meer<br />

informatie steeds terecht bij de ziekenfondsen.<br />

Andere boeken van Kjersti Scheen<br />

Het doek valt, De Geus, 1999<br />

Voor het lezen<br />

Voer een gesprek over de kracht van poëzie.<br />

Waarom schrijven/lezen mensen gedichten?<br />

Op welke momenten schrijven/lezen mensen poëzie?<br />

Waar vind je in onze wereld allemaal poëzie? In de krant, op doodsprentjes,<br />

in liefdesbrieven, in een huwelijksmis, op een geboortekaartje…<br />

Het gedicht<br />

De leerkracht leest het gedicht twee keer voor, deelt het dan uit aan de<br />

leerlingen en laat het ze nog eens in stilte lezen.<br />

Na het lezen<br />

Door middel van enkele vraagjes wordt de inhoud van het gedicht<br />

besproken.<br />

Wat bedoelt de dichter met de eerste zin?<br />

Welk sprookje zou de dichter bedoelen?<br />

Waarom koos hij voor dat sprookje?<br />

Waarom is dit een droomgedicht?<br />

Wat zou de bedoeling zijn van die rare zinnetjes ‘is vis gemis/ os vos<br />

verlos’?<br />

Ken jij nog gedichten waarin met taal gespeeld wordt?<br />

(Paul van Ostaijen, Hans Andreus, Roald Dahl)<br />

Laat de leerlingen ten slotte een gepaste titel bij het gedicht bedenken.<br />

116 – Eerste en tweede middelbaar


Verwerking<br />

Laat de leerlingen geboortekaartjes en/of doodsprentjes meebrengen<br />

waarop poëzie staat. Laat ze de prentjes uitwisselen. Welk prentje raakt ze<br />

het meest? Welk tekstje vinden ze mooi?<br />

Lees een aantal liedjesteksten (kan ook poëzie zijn) die over de dood<br />

gaan. Herman van Veen schreef er een heleboel. Welke tekst vinden de<br />

leerlingen de mooiste? Laat daarna enkele liedjes horen.<br />

De dichtbundel bevat schitterende illustraties van de hand van Heide<br />

Boonen. Deze zijn erg suggestief. Kopieer er een aantal en laat de<br />

leerlingen individueel of in groep beslissen welke illustratie zij het meest<br />

geschikt vinden bij het gedicht. Op die manier interpreteren de<br />

leerlingen het gedicht én de tekeningen. Elk antwoord is goed als het op<br />

een degelijke manier verantwoord kan worden.<br />

Laat de leerlingen elk één treffend gedicht zoeken over doodgaan. Laat ze<br />

er een gepaste foto of tekening bij zoeken. Het kan nuttig zijn om enkele<br />

dichtbundels waarin veel bruikbare gedichten staan in de klas te hebben.<br />

Naast Ed Franck schreven bijvoorbeeld ook Werner Storms en<br />

Hans Andreus mooie gedichten over dood en verlies.<br />

Andere dichtbundels van Ed Franck<br />

Liefde in vijf bewegingen, Averbode, 1990<br />

Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels, Averbode, 1999<br />

Boek 5<br />

Hanna, kleine engel<br />

Angela Sommer-Bodenburg<br />

Clavis, 1999, p. 18-20<br />

Over de auteur<br />

Angela Sommer-Bodenburg werd in 1948 geboren in Reinbek, in de<br />

buurt van Hamburg. Ze studeerde sociologie, pedagogie en psychologie<br />

en werkte twaalf jaar lang als onderwijzeres in Hamburg. Sinds 1992<br />

woont ze in Californië. Ze schreef al meer dan veertig boeken, zowel<br />

gedichtenbundels, prentenboeken, romans als novelles. Haar boeken<br />

worden in zevenentwintig talen vertaald en halen wereldwijd een oplage<br />

van meer dan acht miljoen exemplaren.<br />

Over het boek<br />

Wolfgang Klas krijgt van de meester de opdracht om een opstel over<br />

engelen te schrijven. Wolfgang kent maar één engel: zijn zusje Hanna.<br />

Iedereen kijkt vertederd naar haar engelengezichtje en luistert naar haar<br />

vaak grappige en wijze uitspraken. Alleen moeder vindt Hanna een blok<br />

aan het been. Een koppig en eigenwijs kind, een satanskind. Om Hanna<br />

te troosten vertelt Wolfgang haar dat ze een engel is die naar de aarde<br />

gestuurd is om het hart van mensen te ontdooien. Hanna heeft hier wel<br />

oren naar. Ten slotte concludeert ze dat ze haar moeder maar op één<br />

manier een plezier kan doen: door voorgoed te verdwijnen…<br />

Hanna, kleine engel is een boek dat bijblijft door de totale hopeloosheid<br />

ervan.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Dit is een boek waarin een aantal gevoelige thema’s worden aangeraakt:<br />

de doodzieke vader, de mislukte moeder-dochterrelatie, zelfmoord.<br />

Je zou een klasgesprek kunnen houden rond een van deze thema’s.<br />

Het fragment gaat over zware gedachten. Heb je soms zware, donkere<br />

gedachten? Waarover? Droom je daar wel eens van?<br />

Je zou ook rustig kunnen starten vanuit een liedje over de dood of over<br />

engelen. Praat er daarna over met de leerlingen. Waarom zou je een<br />

engel willen zijn? Hoe stel je je dat dan voor? Wat zou je doen?<br />

Vertel kort iets over de inhoud van het boek.Vertel nog niet hoe het<br />

afloopt.<br />

Het fragment<br />

Laat de leerlingen het fragment in stilte lezen. Zij zullen misschien<br />

opschrikken van het eigenaardige taalgebruik.<br />

Na het lezen<br />

Vraaggesprek<br />

Hoe probeert Hanna de zware gedachten van haar vader weg te nemen?<br />

Denk je dat haar werkwijze helpt?<br />

Welke zware gedachten zou vader hebben?<br />

Eerste en tweede middelbaar – 117


Is vader gelovig? En Hanna?<br />

Welke indruk heb jij na het lezen van de moeder?<br />

Lees eventueel vervolgens de boekenflap en beschrijf de moeder.<br />

Verwerking<br />

Maak met de leerlingen een woordveld om zware gedachten om te<br />

buigen naar luchtigere gedachten. Laat alle leerlingen hun invallen<br />

spontaan op het bord komen noteren. Laat de leerlingen een of twee<br />

woorden uit het veld kiezen en laat ze vertellen waarom zij dit kozen.<br />

Er bestaan zorgenpoppetjes die je onder je hoofdkussen moet leggen om<br />

je zorgen te verdrijven. Wie kent dat? Laat de leerlingen een boek, een<br />

fragment, een stuk muziek of een strip meebrengen waarvan zij weer<br />

vrolijk worden. Laat ze dit voorstellen.<br />

Laat de leerlingen een collage maken rond ‘wegdromen van zware<br />

gedachten’. Zij kunnen hiervoor foto’s, tekeningen, maar ook tekstfragmenten<br />

of liedjesteksten gebruiken.<br />

Een ander boek rond zelfdoding is Batman kan niet vliegen van David Hines<br />

(Querido, 1998). Dit verhaal gaat over een jongen die denkt dat hij<br />

Batman is en van het dak springt. De eerste vier bladzijden zijn<br />

schitterend en nodigen uit tot diverse verwerkingen. Lees het fragment<br />

voor tot vlak voor het moment dat de jongen springt en laat de<br />

leerlingen verder fantaseren of het vervolg naspelen.<br />

Boek 6<br />

Misschien wisten zij alles<br />

Toon Tellegen<br />

Querido, 1998, p. 238-239<br />

Over de auteur<br />

Toon Tellegen werd op 18 november 1941 in Brielle geboren als zoon<br />

van een huisarts. Als kind wilde hij graag scheepsbouwkundig ingenieur<br />

worden, maar uiteindelijk is hij toch medicijnen gaan studeren.<br />

Hij werkte drie jaar als arts in Kenia en later als huisarts in Amsterdam.<br />

Hij is getrouwd en heeft twee kinderen. Toon Tellegen is vooral beroemd<br />

geworden door zijn dierenverhalen. Hij won er meermaals belangrijke<br />

boekenprijzen mee.<br />

Over het boek<br />

Dit boek bevat 214 verhalen waarin Toon Tellegen een vreemde wereld<br />

schept waar bos, woestijn en savanne in elkaar overlopen, alle dieren<br />

even groot zijn, nevels tussen de struiken hangen en taarten worden<br />

gebakken voor onverwachte verjaardagen. Een wereld waar er bijzonder<br />

veel gedacht wordt, waar dieren op reis willen en dan toch maar weer<br />

niet. Brieven worden geschreven en met de wind meegegeven… Absurde<br />

verhalen vaak waar filosofische ideeën nooit veraf zijn.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Praat met de leerlingen over personen met wie ze wel eens zouden<br />

willen ruilen. Waarom droom je daarvan? Waarom zou je met hen willen<br />

ruilen? Gaat het om innerlijke of uiterlijke dingen?<br />

Gedurende deze les mogen de leerlingen iemand anders zijn. Laat alle<br />

leerlingen een naamkaartje maken waarop hun nieuwe naam staat<br />

(Leonardo DiCaprio, Madonna…). Laat de leerlingen in hun rol kruipen<br />

en stel hun enkele vragen. Ben je nu gelukkig(er)? Wat is er zo boeiend<br />

aan je nieuwe leven? Wat doe je zoal in je vrije tijd? Heb je zorgen?<br />

Waarover? Zorg ervoor dat de leerlingen zich volledig inleven in hun rol.<br />

De leerkracht kan ook iemand anders zijn.<br />

Het fragment<br />

Deze tekst wordt het best voorgelezen. De tekst komt tot leven als je hem<br />

expressief voorleest. Laat daarna de tekst nog eens in stilte door de<br />

leerlingen lezen.<br />

Na het lezen<br />

Creatief schrijven<br />

Omdat in deze tekst de dieren zelf veel aan het woord zijn, kan dit<br />

verhaal gemakkelijk door de leerlingen in dialoogvorm worden<br />

herschreven. Alleen een verteller moet toegevoegd worden. Deze<br />

opdracht kun je in duo’s laten uitvoeren. Daarna kun je de leerlingen<br />

hun tekst een aantal keren laten lezen. Op die manier zullen ze er zelf<br />

nog een aantal fouten uithalen. Laat ze de tekst lezen tot het echt vlot<br />

gaat. Aangezien in het boek van Toon Tellegen nog een aantal andere<br />

teksten over dromen staan, kun je ook verschillende teksten uitdelen. Elk<br />

118 – Eerste en tweede middelbaar


groepje kan aan zijn toneelstukje werken. Je vindt andere droomverhalen<br />

in het boek op de pagina’s 35, 49, 123, 130, 169, 194, 224, 226 en<br />

244.<br />

In een volgende les kun je de leerlingen hun toneelstukjes laten<br />

inoefenen en opvoeren. Laat ze het erg sober houden.Vermijd verkleedtoestanden<br />

en laat ze zo weinig mogelijk voorwerpen gebruiken. Laat ze<br />

creatief zoeken naar oplossingen.<br />

Laat de leerlingen tegen de volgende les allemaal een foto meebrengen<br />

van iemand waarmee ze wel willen ruilen. Laat ze die voorstellen en<br />

zoeken naar de voor- en nadelen van zo’n ruil.<br />

Andere boeken van Toon Tellegen<br />

De verjaardag van de eekhoorn, Querido, 1995<br />

Brieven aan niemand anders, Querido, 1996<br />

De ontdekking van de honing, Querido, 1997<br />

De verjaardag van alle anderen, Querido, 1998<br />

De genezing van de krekel, Querido, 1999<br />

Boek 7<br />

‘Konijnenbrood’<br />

André Sollie<br />

Uit: L.I.K.<br />

Querido, 1998, p. 108-110<br />

Over de auteur<br />

André Sollie werd in 1947 in Mechelen geboren. Hij werd eerst bekend<br />

als illustrator en ging later pas schrijven. Sindsdien schrijft hij vele hoorspelletjes,<br />

liedjesteksten, gedichten…<br />

In 1998 won hij de Boekenpauw voor zijn tekeningen bij een verhaal<br />

van Bart Moeyaert en een Boekenwelp voor zijn autobiografische<br />

gedichtenbundel Het ijzelt in juni.<br />

Over het boek<br />

L.I.K. is een bonte verzameling van verhalen, gedichten, liedjes, een<br />

toneelstukje en heel veel tekeningen van een aantal Vlaamse en<br />

Nederlandse schrijvers en tekenaars. Karlijn Stoffels, Jaak Dreesen, Mensje<br />

van Keulen, Imme Dros en Bart Moeyaert zijn enkele bekende auteurs<br />

die eraan meewerkten. Buiten ‘Konijnenbrood’ staan er nog een aantal<br />

mooie verhalen en gedichten in die over dromen gaan. ‘Fantasie kapot’<br />

van Tjibbe Veldkamp of ‘Voor de jongens komen’ van Els Beerten zijn<br />

daar twee mooie voorbeelden van.<br />

Werken met het fragment<br />

Voor het lezen<br />

Een gesprek rond wensdromen. Laat de leerlingen hun wensdromen<br />

vertellen.<br />

Heeft er al eens iemand een wensdroom gehad die uitkwam?<br />

Wie zit er met onvervulde wensdromen?<br />

Heb je wensdromen die waarschijnlijk nooit zullen uitkomen?<br />

Heb je wensdromen waarvan je hoopt dat ze snel zullen uitkomen?<br />

Welke wensdromen hoop je dat er later zullen uitkomen?<br />

Als de leerlingen nog niet eerder met een toneeltekst geconfronteerd<br />

werden, kan het nuttig zijn om hierover even een toelichting te geven.<br />

Wie gaat er wel eens naar een toneelstuk kijken?<br />

Welke stukken vond je goed?<br />

Zijn er leerlingen die zelf al eens toneel gespeeld hebben?<br />

Hoe ziet de tekst van een acteur eruit?<br />

Het fragment<br />

Laat de leerlingen het fragment eerst minstens twee keer in stilte lezen.<br />

Na het lezen<br />

Dit is een knappe, maar tegelijkertijd ook bizarre tekst. Peil door de<br />

volgende vraagjes naar persoonlijke interpretaties van het stukje.<br />

Hebben de koning en de koningin dezelfde wensdroom?<br />

Wat vinden jullie van hun wensdroom?<br />

Waarin verschilt de droom van de koning met die van de koningin?<br />

Voor wie heb jij de meeste sympathie? Waarom?<br />

Wat probeert de auteur ons te vertellen met deze eigenaardige<br />

wensdroom?<br />

Wiens droom komt uit?<br />

Wat denk jij dat er gebeurd is?<br />

Eerste en tweede middelbaar – 119


Verwerking<br />

Alvorens over te gaan tot het opvoeren van dit stukje laat je de tekst een<br />

aantal keer klassikaal doorlezen. Telkens met twee andere leerlingen en<br />

een verteller.<br />

Laat de leerlingen in duo’s de tekst een aantal keren lezen. Dat hoeven<br />

niet noodzakelijk gemengde duo’s te zijn.<br />

Laat de leerlingen de voorbereidingen treffen om het stukje op te<br />

voeren. Zeg hun hoeveel attributen ze mogen gebruiken. Tien attributen<br />

lijkt ons ruim voldoende.<br />

In grote klasgroepen kan het erg tijdrovend zijn om alle stukjes op te<br />

voeren. De leerlingen kunnen de stukjes ook voor elkaar opvoeren. Op<br />

die manier speelt iedereen én kan iedereen het stukje twee keer bekijken.<br />

Gedicht 4<br />

‘Ik denk’<br />

Lómë<br />

Uit: Spiegels<br />

Clavis, 1998, p. 47<br />

Over de auteur<br />

Lómë (1981) stamt uit een gemengd huwelijk en is thuis Franstalig. Na<br />

haar humaniorastudies (moderne talen) gaf ze haar hogere studies op<br />

omdat ze enkele jaren studeren niet meer zag zitten. Ze hoopt een<br />

diploma te behalen in de gehandicaptenzorg en droomt ervan een baan<br />

te vinden in het buitenland.<br />

Ze debuteerde op zeventienjarige leeftijd met deze bundel. Nadien werd<br />

niets meer uitgegeven, maar er ligt ongepubliceerd werk klaar voor een<br />

geïnteresseerde uitgever.<br />

Over het boek<br />

Deze bundel is een opmerkelijk debuut van een zeventienjarige.<br />

Ze schreef deze gedichten toen ze vijftien was. Met rake, verrassende<br />

beelden dicht ze een wereld waarin zij het centrum is. Met speelse<br />

woorden uit ze haar gevoelens.<br />

Werken met het gedicht<br />

Een andere opdracht zou erin kunnen bestaan om de leerlingen eerst een<br />

alternatief tweede bedrijf te laten schrijven. Ze kunnen hierbij hun<br />

fantasie de vrije loop laten of het bizarre einde uit het stukje wegwerken.<br />

Aangezien het tweede bedrijf toch erg kort is, kunnen alle verschillende<br />

versies daarvan getoond worden.<br />

Andere boeken van André Sollie<br />

Het ijzelt in juni, Querido, 1997<br />

En alles is echt waar, De Eenhoorn, 2000<br />

Voor het lezen<br />

De illustratie p. 46 wordt nagebootst in de klas. Benodigdheden zijn een<br />

tafel en twee stoelen. Een aantal leerlingen komen per twee aan de tafel<br />

zitten. Zij krijgen eerst een kaartje van de leerkracht waarop een gevoel<br />

staat (boos/ bang/ verliefd/ droevig). Het is de bedoeling dat zij zonder<br />

woorden dat gevoel overbrengen naar de klasgroep. De klas repliceert.<br />

Een kort klasgesprekje rond (lichaams)taal.<br />

Is taal altijd duidelijk?<br />

Is lichaamstaal altijd duidelijk?<br />

Welke onderwerpen vind je moeilijk om over te praten?<br />

Waarom praat je daar niet graag over?<br />

Verwittig de leerlingen vooraf dat ze allemaal een foto moeten<br />

meebrengen waaruit een bepaald gevoel spreekt. Bespreek deze foto’s<br />

klassikaal.<br />

Het gedicht<br />

Dit gedicht kan zowel in stilte als hardop gelezen worden.<br />

Na het lezen<br />

Dit gedicht wordt door middel van groepswerk inhoudelijk besproken.<br />

Verdeel de klas in vier groepjes. Geef elk groepje een deeltje van het<br />

gedicht en laat ze het gedicht inhoudelijk bespreken aan de hand van de<br />

volgende vraagjes.<br />

Welk gevoel zit er in jouw deeltje?<br />

Slaagt de ik-persoon erin om zijn gevoelens duidelijk te maken?<br />

Is er communicatie tussen de ik-persoon en de andere persoon?<br />

Welke boodschap zou de ik-persoon willen overbrengen?<br />

Laat de leerlingen even praten over deze vraagjes en overloop daarna<br />

klassikaal de resultaten van elk groepje.<br />

120 – Eerste en tweede middelbaar


Tot slot kunnen de leerlingen uitzoeken wat dit gedicht met dromen te<br />

maken heeft. Laat ze ook de titel verklaren.<br />

Verwerking<br />

Lichaamsexpressie<br />

Zoek een aantal foto’s in de krant waarop twee personen vrij expressief<br />

afgebeeld staan.Verdeel de klas in duo’s en geef elk duo één foto. Laat de<br />

leerlingen eerst zoeken welk gevoel er uit de foto spreekt.Vervolgens is<br />

het de bedoeling dat de leerlingen voor de klas in dezelfde houding gaan<br />

staan als de mensen op de foto.Vanuit die houding zetten ze een korte<br />

dialoog neer waarin het duidelijk wordt wat hun situatie is, waar ze zich<br />

bevinden, wie ze zijn en wat hun relatie tot elkaar is. Geef de leerlingen<br />

voldoende tijd om dit voor te bereiden. Op die manier interpreteren ze<br />

grondig de houding van de personen.<br />

Laat de leerlingen per twee een aantal moeilijk bespreekbare situaties<br />

spelen. Bijvoorbeeld: je komt thuis met een slecht rapport, je maakt het<br />

af met je liefje, je moet vertellen dat er iemand overleden is, je wilt<br />

iemand vertellen dat je verliefd bent op hem/haar…<br />

Laat een aantal van deze situaties uitbeelden en schenk aandacht aan de<br />

lichaamstaal.<br />

Kopieer uit het boek Spiegels vijf andere gedichten die over dromen gaan<br />

(p. 10, 30, 34, 28, 49). Laat de leerlingen individueel of in groep kiezen<br />

welk gedicht zij het mooist vinden. Laat ze bij dit gedicht op een groot<br />

stuk papier een tekening maken waarin de essentie van het gedicht gevat<br />

zit. Op die manier interpreteren zij het gedicht. Wijs ze erop dat die<br />

tekening ook abstract mag zijn. Het hoeft geen concreet tafereel uit het<br />

gedicht te zijn. Laat de leerlingen hun gedichten en tekeningen aan de<br />

klas voorstellen.<br />

Geef elkaar een droomgedicht cadeau in een originele of aangepaste<br />

verpakking. Geef de leerlingen tijd en materiaal om mooie gedichten op<br />

te sporen.<br />

Eerste en tweede middelbaar – 121


Waar ben je als je droomt?<br />

Ideeënbrief makkelijk lezen<br />

Samengesteld door Lieve van Buyten en Sonja Melis<br />

Over de samenstellers<br />

Lieve van Buyten richtte in de Openluchtschool St. Lutgardis van<br />

Brasschaat een schoolbibliotheek op. Daar is zij nu boekenjuf. Zij is<br />

vrijwilligster bij Villa Kakelbont. Maar bovenal is zij een leesbeest.<br />

Sonja Melis is onderwijzeres en geeft les in de taakklas. Zij geeft onder<br />

meer leesbevordering aan kinderen die moeilijk lezen en maakt vaak<br />

gebruik van de schoolbibliotheek, die Lieve oprichtte.<br />

Makkelijk lezen – 123


Kinderen die het moeilijk hebben met lezen, lezen vaak zo weinig<br />

mogelijk. Logisch natuurlijk: ze moeten zich er extra voor inspannen<br />

om dan te merken dat ze het tempo van de gemiddelde lezer uit de<br />

klas toch niet halen.<br />

Uitkomst hierbij zijn boekjes die speciaal voor hen geschreven zijn:<br />

reeksen met inhoudelijk aan hun leeftijd aangepaste verhalen die<br />

geschreven werden op een lager leestechnisch niveau. De kinderen<br />

ondervinden letterlijk dat dit vlotter leest door het grotere lettertype,<br />

de korte zinnen, de duidelijke bladspiegel en de vele illustraties.<br />

Bovendien kun je door de aanduiding van een AVI-niveau de<br />

kinderen heel gericht laten oefenen, iets wat sommigen onder hen<br />

nodig hebben om een stapje verder te raken op het vlak van leestechniek.<br />

Enkele uitgeverijen besteden speciaal aandacht aan één of meer<br />

reeksen voor kinderen die het moeilijk hebben met lezen. Ze letten<br />

speciaal op de taal, de inlevingsmogelijkheden, het lettertype, de<br />

grootte van de letters, de inhoud en de bladspiegel en laten hun<br />

teksten schrijven door schrijvers met ervaring.<br />

Zo heeft uitgeverij Zwijsen-Infoboek de reeks Zoeklicht met allerlei<br />

onderwerpen, thema’s en leeftijdscategorieën. Uitgeverij Beka-didakt<br />

werkt met de Klipper-reeks, waarbij ook de mogelijkheid bestaat een<br />

cd aan te schaffen, waarop de tekst van het boek wordt voorgelezen.<br />

Wat ouder is de Wenteltrap-reeks, waarin enkele mooie klassieken<br />

uitgegeven zijn.<br />

Maar het zou eenzijdig zijn enkel en alleen deze boekjes te gebruiken.<br />

‘Verandering van spijs doet eten’, heet het in de volksmond!<br />

Verandering werkt inderdaad verfrissend en doet ook lezen!<br />

Voor het thema ‘dromen’ bijvoorbeeld gingen we op zoek in<br />

bovengenoemde reeksen, maar ook bij ‘gewone’ boeken en poëzie.<br />

We hopen dat we met de voorgestelde activiteiten kinderen die het<br />

moeilijk hebben met lezen toch motiveren. In onze lessuggesties doen<br />

we voorstellen bij elk fragment. Belangrijk is om te luisteren naar de<br />

kinderen zelf: vaak geven zij zelf aan waar hun leesbehoefte ligt. Als je<br />

hierop kunt inspelen is de eerste stap naar leesplezier gezet.Voor deze<br />

doelgroep heel belangrijk!<br />

Sfeerschepping<br />

Voorlezen<br />

Voor elke tekst kun je een aantal activiteiten als sfeerscheppend element<br />

opnieuw gebruiken. Een van de meest motiverende is wel het voorlezen.<br />

Als dat niet lekker makkelijk is… We gunnen het deze kinderen voluit!<br />

Op een spannend moment laat je ze zelf stil verder lezen. Zorg daarbij<br />

altijd dat het om stukjes gaat die overzichtelijk zijn. Daarna lees je verder<br />

voor zodat het verhaal geen vaart verliest. Zo kun je het hele boek<br />

doorwerken.<br />

Als je hardop laat lezen moet je wel op de hoogte zijn van de gevoelens<br />

van de kinderen rond deze activiteit. Als kinderen zich hierin<br />

gerespecteerd voelen, zijn ze tot veel bereid en krijgen ze er soms zelfs<br />

plezier in.Van belang is het de kinderen korte maar veelvuldige beurten<br />

te geven. Maak vooraf ook afspraken rond eventuele hulp: ga je woorden<br />

voorzeggen of krijgen ze tijd om het woord zelf te decoderen? Voor elk<br />

kind of elke groep kinderen kan de aanpak anders liggen om de leesdrempel<br />

te verlagen.<br />

Muziek<br />

Een andere sfeerschepper kan een stukje muziek zijn, vooral bij<br />

spannende en/of droomboeken. Klassieke, maar ook filmmuziek kunnen<br />

goed gebruikt worden.<br />

Een doos waaruit zaken komen die kinderen met elkaar moeten<br />

combineren om de inhoud van een bepaald boek te raden, is een andere,<br />

speelsere invalshoek.<br />

Het fantaseren van een scenario, het verzinnen van een mogelijke titel bij<br />

de attributen werkt aanstekelijk om het verhaal daarna te willen lezen.<br />

Want hoe gaat een en ander aflopen?<br />

Versjesboek<br />

Als je van plan bent om met gedichten te werken, is het inspirerend om<br />

van bij het begin van het schooljaar een versjesboek aan te leggen. Dit<br />

kan een mooi – best losbladig – schrift zijn, waarin kinderen zelf versjes<br />

of gedichten schrijven en hun favoriete gedichten kopiëren en kleven.<br />

Omdat gedichten meestal overzichtelijk ogen, zijn ze uitermate geschikt<br />

voor kinderen die moeilijker lezen.<br />

Na verloop van tijd kun je kinderen de kans geven in dit materiaal te<br />

gaan grasduinen. Ze kunnen op zoek gaan naar woorden en verzen die<br />

hen boeien. Hiervoor maak je van elk gedicht enkele fotokopies, zodat<br />

het een werkinstrument kan worden waarop kinderen aan de slag gaan<br />

met kleurpotloden, pen of markeerstift. Jongere kinderen kunnen een<br />

illustratie maken bij het gekozen gedicht, het uitbeelden of er een ander<br />

slot bij verzinnen.<br />

Heb je geen versjesboek aangelegd, dan kun je zelf vier of vijf gedichten<br />

kiezen en ze enkele malen kopiëren. Kies eerder korte gedichten of<br />

gedichten met een groot lettertype als je het accent wilt leggen op<br />

makkelijk lezen.<br />

Kinderen kunnen ook zelf op zoek gaan naar mooie poëzie. Geschikte<br />

dichtbundels zijn:<br />

- De dichter is een tovenaar, 175 gedichten samengesteld door<br />

124 – Makkelijk lezen


Jan van Coillie, ill. Klaas Verplancke, Averbode.<br />

- Hans en Monique Hagen, Jij bent de liefste’, ill. Marit Törnqvist, Querido.<br />

- Strikjes in de struiken, kinderpöezie, Davidsfonds/Infodok.<br />

- Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn, 250 gedichten samengebracht<br />

door Jan van Coillie, Averbode.<br />

- Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is, gedichten voor kinderen<br />

van alle leeftijden gekozen door Tine van Buul en Bianca Stigter,<br />

Querido.<br />

Gedicht 1<br />

‘De dichter’<br />

Johanna Kruit, ill. Klaas Verplancke<br />

Uit: De dichter is een tovenaar<br />

samengesteld door Jan Van Coillie<br />

Altiora Averbode, 2000, p. 11<br />

Over de auteur<br />

Johanna Kruit is geboren in Zeeland en woont daar nog steeds. In de<br />

jaren tachtig publiceerde ze haar gedichten in de kinderbijlage van<br />

Vrij Nederland, en vond zo een weg naar een uitgever. Bij Johanna Kruit<br />

zien we in de loop van de jaren een verschuiving van gedichten die<br />

tamelijk los van vorm zijn naar poëzie met meer aandacht voor het rijm.<br />

De zee is vaak in haar gedichten terug te vinden, net als storm, mist,<br />

bloemen, regen, dieren. Alles wat poëzie boeiend, speels, geheimzinnig<br />

en levendig kan maken vind je terug in haar bundels.<br />

Over de illustrator<br />

Klaas Verplancke werd geboren op 21 juni 1964. Hij heeft een voorliefde<br />

voor Melo-cakes, zijn kleine en grote prinses én zijn kleine prins,<br />

snuisteren in boeken en cd’s, nu en dan een fanbriefje en lezen in bad<br />

met koffie en boterkoeken. Zijn spookbeelden zijn: racisten, plagiaat<br />

plegende illustratoren, haantjes in het verkeer en vooral zij die niet<br />

stoppen voor een zebrapad en hoofdvlees.<br />

Over het boek<br />

Deze bundel bevat 175 gedichten voor kinderen van vijf tot twaalf jaar<br />

en is geïllustreerd door Klaas Verplancke. De gedichten zijn ingedeeld in<br />

thema’s zoals onder meer gevoelens, dieren en sterke verhalen. Er is een<br />

register op auteur, op titel en op trefwoord.<br />

Werken met het gedicht<br />

Als je een versjesboek hebt gemaakt of je hebt kinderen laten werken<br />

rond poëzie (zie boven) dan kun je het gedicht ‘De dichter’ goed als<br />

afsluiter van dit proces gebruiken. Je draagt het gedicht zelf voor zonder<br />

dat de kinderen de tekst hebben.<br />

Hierbij kun je een toverhoed opzetten. De nadruk komt zo meteen op de<br />

eerste strofe te liggen, waarbij het gaat over ‘dromen’.<br />

De tekst wordt uitgedeeld en stil gelezen. Daarna volgt een gesprekje<br />

rond moeilijke woorden en leuke beelden, zoals ‘taalatleet’ en ‘virtuoos’.<br />

Jan van Coillie heeft dit gedicht gebruikt in zijn inleiding van de<br />

bloemlezing en zijn ideeën kunnen als achtergrond dienen voor de<br />

leerkracht bij het leiden van dit gesprek.<br />

Daarna laat je de kinderen kiezen om zich aan te sluiten bij een van de<br />

volgende personages:<br />

- de tovenaar: deze kinderen verzamelen zich rond een tovenaarsketel.<br />

Zij verweven de woorden uit de ketel tot een droomverhaal en<br />

schrijven dit op.<br />

- de atleet: deze kinderen verzamelen zich rond een trofee of beker,<br />

waaruit ze telkens drie woorden trekken. Hiermee bouwen ze zo lang<br />

mogelijke zinnen. Het mogen gekke zinnen zijn, maar ze moeten iets<br />

met sport te maken hebben.<br />

- de muzikant: deze kinderen lezen het gedicht aandachtig en zoeken bij<br />

elke strofe bijpassende geluiden. Je kunt al dan niet eenvoudige<br />

Makkelijk lezen – 125


muziekinstrumentjes voorzien, maar evengoed kunnen ze hun stem of<br />

materiaal uit de klas gebruiken om geluid mee te maken.<br />

Ze beschrijven de geluiden bij de strofen.<br />

- vreemde personen: ook deze kinderen lezen het gedicht aandachtig en<br />

maken bij elke strofe een werktekening van een vreemde tovenaar, een<br />

vreemde atleet, een vreemde muzikant en een vreemde fantasiefiguur,<br />

waarbij ze verklarende uitleg mogen schrijven. Dit kan meteen vrij<br />

groot gebeuren zodat je een soort decor krijgt bij het voordragen van<br />

het gedicht.<br />

Na deze activiteit krijgen de kinderen even de tijd om het gedicht<br />

nogmaals door te lezen en hun strofe of het hele gedicht voor te dragen<br />

als een tovenaar met dito stemgebruik, of als atleet (zo vlug mogelijk de<br />

woorden uitspreken bijvoorbeeld)of als muzikant met een zangerige<br />

stem con brio of als een vreemde persoon…<br />

Tot slot kiezen ze voor elke strofe de meest geslaagde formule en mogen<br />

ze hun groepswerk (het droomverhaal, de gekke zinnen, de muziek en<br />

de tekeningen) integreren in hun voordracht, zodat het één geheel<br />

wordt.<br />

Andere boeken van Johanna Kruit<br />

Zoals wind om het huis, Bakermat, 1995<br />

Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997<br />

Weet je nog waar we zijn, Leopold, 1999<br />

Illustraties van Klaas Verplancke<br />

Marita De Sterck, Het woordenboek, of Hoe Jasper zijn woorden vond, Lannoo, 1998<br />

Peter Slabbynck, Het neusje van Paulien, Davidsfonds/Infodok, 1998<br />

Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />

Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou, Averbode, 1999<br />

Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze : het ABC van de kinderliedjes,De<br />

Eenhoorn, 2000<br />

Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar: 175 gedichten voor kinderen,<br />

Averbode, 2000<br />

Andere boeken van Klaas Verplancke<br />

Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999<br />

Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />

Boek 1<br />

Raar is lief<br />

Rita Verschuur, ill. Marit Törnqvist<br />

Zwijsen, 2000, p. 45<br />

Over de auteur<br />

Rita Verschuur werd op 25 juli 1935 geboren in Amsterdam. Haar vader<br />

werkte in de houthandel en bracht vaak gasten mee uit Zweden en<br />

Finland. Als kind werd ze geboeid door die klanken van de andere taal<br />

en op haar twaalfde ging ze mee naar Zweden. Ze logeerde tijdens de<br />

zomervakantie alleen bij een Zweeds-Finse familie. Zo leerde ze<br />

Britt-Marie kennen. Ze studeerde Zweeds, eerst in Amsterdam en later in<br />

Uppsala. Ze begon ook te vertalen van het Zweeds en het Noors naar het<br />

Nederlands. Zo leerde ze Astrid Lindgren kennen. Ze heeft al haar boeken<br />

in het Nederlands vertaald. Ze huwde met Egil Törnqvist, en een tijdlang<br />

schreef ze onder de naam Rita Törnqvist. Nu gebruikt ze weer haar<br />

meisjesnaam Verschuur.<br />

Over de illustrator<br />

Toen ze vijf jaar oud was verhuisde Marit Törnqvist (geboren op<br />

19 januari 1964) naar Nederland met haar Zweedse vader, Nederlandse<br />

moeder, broer en zus. Om het contact met Zweden niet te verliezen,<br />

kochten haar ouders een boerderij in Småland, waar ze elk jaar enige<br />

maanden verbleven. Småland is de provincie waar ook Astrid Lindgren<br />

haar jeugd doorbracht. Het is misschien niet helemaal toevallig dat Marit<br />

na vijf jaar Rietveldacademie debuteerde met illustraties voor een<br />

prentenboek van Astrid Lindgren. Daarna volgden nog enkele prentenboeken<br />

van Astrid Lindgren, waarvan In Schemerland in 1995 bekroond<br />

werd met een Vlag en Wimpel voor de illustraties. Marit werkt al jarenlang<br />

graag samen met haar moeder Rita Törnqvist-Verschuur. Marit<br />

illustreerde ook diverse boeken van andere auteurs, in Zweden en<br />

Nederland.<br />

Over het boek<br />

Het verhaal is in de ik-vorm geschreven. Het komt uit het dagboek van<br />

Rita Verschuur, toen zij twaalf was en ze alleen logeerde bij vrienden van<br />

haar vader in Zweden. Daar was het meisje Britt-Marie.Van haar leerde<br />

Rita Zweeds. Ze logeerden in een huisje op een eiland in een groot meer<br />

en ze hield een dagboek bij. Ze heeft het dagboek verwerkt in het boek<br />

Vreemd land. Het boek Raar is lief is een deel uit dat boek, herwerkt voor<br />

moeilijke lezers.<br />

Werken met het fragment<br />

De leerkracht leest eerst op p. 12 het stukje ‘Raar is lief’ voor en schrijft<br />

het Zweedse woord ‘RAR’ op het bord. In een vertalend woordenboek<br />

zoeken de kinderen het woord ‘lief’ op in het Frans en in het Engels.<br />

De leerlingen maken een woordveld met associaties rond ‘RAR’ zonder<br />

vooraf de betekenis te kennen.<br />

Het fragment wordt verknipt aangeboden in drie of vier stukken.<br />

De kinderen kunnen per twee of in groepjes werken. Ze lezen alle<br />

passages stil. Dan passen ze de verschillende delen in elkaar tot één<br />

geheel, maar ze kleven ze nog niet op. Het gepuzzelde fragment wordt<br />

hardop voorgelezen: wat is mogelijk, wat niet?<br />

Tussen de verschillende passages zou je zelf nog een stukje kunnen<br />

126 – Makkelijk lezen


ijfantaseren. De kinderen kunnen zelf kiezen na welke passage ze dit<br />

doen. Daarna wordt alles bij elkaar gekleefd in de juiste volgorde, met de<br />

zelfgeschreven stukjes ertussen.<br />

We kunnen ook vertrekken van het thema vakantie.<br />

Als je elke dag tien minuutjes uittrekt, kunnen ze bijvoorbeeld de eerste<br />

dag een briefje schrijven vanuit een of andere vakantieplaats, naar een<br />

vriend of vriendinnetje. Ze geven het briefje in een omslag af aan<br />

iemand in de klas.<br />

De volgende dag wordt er op de briefjes geantwoord, en weer wordt het<br />

doorgegeven, zo krijg je een boekje samengesteld met brieven aan…<br />

De briefjes moeten niet lang zijn, ze kunnen ook onder de vorm van<br />

kattebelletjes, zelfgemaakte ansichtkaartjes, liefdesbriefjes,<br />

uitnodigingen,…<br />

Je kunt de kinderen ook een dagboekje laten maken. Dan krijg je wel<br />

geen interactie. Laat ze elke dag iets inschrijven, hoe kort ook, over wat<br />

er in de klas is gebeurd. Natuurlijk zijn de dagboekjes geheim en<br />

worden die niet doorgegeven aan andere kinderen, misschien wel aan de<br />

begeleider of leerkracht.<br />

Omdat kinderen die niet graag lezen, dikwijls wel graag tekenen, kan het<br />

briefje of het dagboektekstje vervangen worden door een tekening die<br />

iets vertelt over een vakantiedag, of een sfeertekening over het uitzicht<br />

van de vakantieplek.<br />

Ook een kort gedichtje, bestaande uit enkele woorden, dat de sfeer van<br />

de vakantie oproept, spelend met lettertype of lettergrootte, kan.<br />

Andere boeken van Rita Törnqvist-Verschuur<br />

Hoofdbagage,Van Goor, 1996<br />

Vreemd land,Van Goor, 1996<br />

Een droom van een oom,Van Goor, 1997<br />

Jubeltenen,Van Goor, 1998<br />

Raar is lief,Van Goor, 2000<br />

Andere boeken van Marit Törnqvist<br />

Klein verhaal over liefde, Querido, 1995<br />

Illustraties van Marit Törnqvist<br />

Klaas van Assen, Een verhaal voor Hizzel, Querido, 1997<br />

Klaas van Assen, Kletsen met Jona, Querido, 1998<br />

Annie Makkink, Helden op sokken, Querido, 1998<br />

Hans en Monique Hagen, Jij bent de liefste, Querido, 2000<br />

Boek 2<br />

De reis van Niels Holgersson<br />

Selma Lagerlöf, ill. Lars Klinting<br />

Lemniscaat, 1996, p. 1-2<br />

Over de auteur<br />

Selma Lagerlöf werd in 1856 geboren in Zweden, en woonde haar hele<br />

leven in het zuiden van het land, in Marbacka. Toen ze drie jaar was,<br />

werd ze verlamd. Ze heeft daarna nooit meer kunnen lopen. Omdat ze<br />

niet met de andere kinderen kon spelen en mee door het bos kon lopen,<br />

luisterde ze veel naar de verhalen van de vrouwen die in de kleine hutjes<br />

in het bos woonden. Haar grootmoeder vertelde haar ontzettend veel<br />

verhalen. Ze wilde schrijfster worden. Ze kreeg voor haar werk ook de<br />

Nobelprijs. Haar verhalen en boeken werden in veel talen vertaald.<br />

Over het boek<br />

Selma Lagerlöf schreef het verhaal van Niels Holgersson in opdracht van<br />

het Zweedse ministerie van Onderwijs, als aardrijkskundige lessenreeks,<br />

zodat de Zweedse kinderen een ontdekkingstocht konden maken door<br />

hun eigen land.<br />

Niels, die geen braaf ventje was, wordt door zijn eigen onduldbaar<br />

gedrag omgetoverd in een dwerg, en hij vertrekt met de witte gans mee<br />

op reis naar Lapland. Hij wordt opgenomen in de ganzengroep en<br />

ontmoet een aantal dieren, die hem helpen overleven. Op de terugweg<br />

naar huis is het zijn beurt om de dieren te helpen. Ondertussen hebben<br />

de Zweedse en nadien (door vertaling en verfilming) ook andere<br />

Europese kinderen het land Zweden ontdekt.<br />

Er zijn nog meer verhalen van Niels, die je niet in dit boek vindt.<br />

Die staan in een groot dik boek dat Niels Holgerssons wonderbare reis heet (met<br />

illustraties van Anton Pieck). Ook Els Pelgrom heeft het mooie boek van<br />

Niels herschreven, in de ‘wenteltrapreeks’, speciaal voor moeilijke lezers,<br />

met AVI-niveau 6 en 7.<br />

Werken met het fragment<br />

We vertrekken bij het begin van het verhaal: Niels wordt omgetoverd in<br />

een dwerg, en plots zijn het hele huis en de omgeving van de boerderij<br />

waar hij woont zo groot, dat hij meteen op de rug van de witte gans<br />

mee vertrekt en zich aansluit bij de groep wilde ganzen onder leiding<br />

van Aka.<br />

Omdat het boek verfilmd is (tekenfilm) kun je misschien een stukje van<br />

de video laten zien.<br />

Als er geen video voorhanden is, kun je het fragment hardop lezen, of<br />

twee leerkrachten kunnen het stuk spelen met poppenkastpoppen: één<br />

pop is het stoute personage, de andere reageert hierop. De kinderen<br />

reageren op de stoute pop.<br />

Als afwisseling kun je het gedicht ‘Ik ben lekker stout’ van<br />

Annie M.G. Schmidt voordragen.<br />

Stel nu het boek voor.Vergelijk het eventueel met de dikkere uitgave, of<br />

met de wenteltrapreeks-uitgave. De verschillen worden besproken, maar<br />

formuleer zeker geen waarde-oordeel! Elke uitgave heeft immers zijn<br />

voor- en nadelen.<br />

Makkelijk lezen – 127


De leerkracht leest p. 1 voor.<br />

Vanaf p. 2 lezen de kinderen stil verder.<br />

De hele tekst kan eventueel nog eens hardop gelezen worden, om<br />

beurten door de kinderen.<br />

De meeste kinderen weten waarschijnlijk al wel wat er nu met Niels<br />

gebeurd is, zéker als je een stukje van de video hebt laten zien.<br />

We staan even stil bij dagelijkse dingen, en hoe die verlopen als je opeens<br />

zo klein bent: op een stoel gaan zitten, een boterham smeren en opeten,…<br />

Misschien hebben sommige kinderen ooit reeds een bezoek gebracht aan<br />

het grote huis van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen.<br />

Laat de leerlingen opschrijven hoe het zou zijn moesten ze plots zelf<br />

klein worden (voor- en nadelen).<br />

Stel je voor dat je in een vliegtuig zit:<br />

Wat zie je beneden?<br />

Blijven de kleuren?<br />

Wat kun je niet meer zien?<br />

Zijn er dingen in onze maatschappij die zouden moeten aangepast<br />

worden aan kindermaten (trappen-lessenaars-ingang van winkels…)?<br />

Laat de kinderen nu een kabouter tekenen of boetseren in een ‘groot<br />

huis’, eventueel in groepjes. Ze kijken verder naar het vervolg van het<br />

videofragment.<br />

Of wie graag verder wil lezen, kan in de leeshoek het boek vastnemen<br />

en verder lezen.<br />

Boek 3<br />

<strong>Dromen</strong> van Koerdistan<br />

Detty Verreydt, ill. André Sollie<br />

Kok educatief, 1997, p. 23-25<br />

Over de auteur<br />

Detty Verreydt is geboren in Brasschaat. Na haar studies in Antwerpen en<br />

Leuven is ze in Leuven blijven wonen. Detty Verreydt schrijft over de<br />

gewone dingen die ze in haar gezin beleeft.Veel van haar boekjes zijn<br />

voor beginnende lezers. Ze probeert deze technisch eenvoudige boekjes<br />

een zinvolle inhoud te geven.<br />

Liefde voor ouders en grootouders, en de problemen van marginalen in<br />

onze maatschappij vormen hoofdthema’s in haar werk, dat meermaals<br />

bekroond werd.<br />

Over de illustrator<br />

André Sollie studeerde grafische kunsten aan het Hoger Sint Lukasinstituut<br />

te Brussel. Sinds hij in 1971 zijn eerste kinderboek illustreerde,<br />

is hij een van de meest gevraagde illustratoren en coverontwerpers. Hij is<br />

een duizendpoot, want ook het schrijven van liedjes, gedichten en<br />

verhalen is hem niet vreemd.<br />

Volgens André Sollie heeft de illustrator een dienende rol. Hij moet<br />

treffende dingen uit de tekst halen, maar evengoed er iets aan toevoegen.<br />

Hij houdt van zachte kleuren, fijne snippers, fijne humor en veel<br />

fantasie. Hij vertekent de werkelijkheid, en door het gebruik van<br />

beperkte lijnen, zet hij iets karikaturaals neer. Zowel in zijn tekeningen<br />

als in zijn teksten probeert André gevoelens tot hun essentie uit te puren<br />

en vast te leggen. Zijn eerlijk zoeken naar de geschikte vormen om te<br />

bewaren wat waardevol is, dwingt bewondering af.<br />

Over het boek<br />

Sirwa komt bij Anja in de klas. Ze komt uit Koerdistan. Haar ouders zijn<br />

gevlucht omdat hun volk onderdrukt wordt, haar oudste broer heeft zich<br />

aangesloten bij de Peshmerga, een bevrijdingsleger. Wanneer de juffrouw<br />

aardrijkskunde in de klas beweert dat Koerdistan geen ‘land’ is, wordt<br />

Sirwa erg boos. Anja en Sirwa maken samen huiswerk, bij Sirwa is het<br />

altijd gezellig en druk; bij Anja is het altijd kalm, vader en moeder<br />

werken hard, en hebben geen tijd voor andere dingen. Anja is een<br />

tikkeltje jaloers op Sirwa, omdat ze voor haar land opkomt, en ze wil<br />

ook als vrijheidsstrijder bewonderd worden door de anderen.<br />

Wanneer Anja mee mag naar een feest van de Koerden in Duitsland,<br />

wordt de bus aan de grens tegengehouden en begint voor hen een eng<br />

avontuur. Het boek is speciaal geschreven voor makkelijk lezen. De<br />

inhoud is waardevol, het technisch lezen is eenvoudig gehouden, er<br />

bestaat ook een cd van.<br />

Werken met het fragment<br />

Heel handig zijn het voorwoord en de kaart in het begin van het verhaal.<br />

Zo weten we onmiddellijk waar Koerdistan ligt en wat de moeilijkheden<br />

zijn van het Koerdische volk.<br />

Als inleiding kunnen we een stukje Koerdische muziek laten horen (die<br />

kun je in de cd-afdeling van de bib vinden).<br />

Doordat de onderdrukking van het volk meermaals in het nieuws komt,<br />

kan misschien een opname gevonden worden waarop etnische groepen<br />

te zien zijn die opkomen voor hun eigenheid of die reageren tegen de<br />

verdrukking.<br />

Zijn er nog meer volkeren die opkomen voor een eigen stukje land en<br />

128 – Makkelijk lezen


voor hun eigen cultuur?<br />

Hoe reageren de kinderen hierop?<br />

Misschien zitten er kinderen uit verschillende culturen in je klas?<br />

Zij kunnen typische voorwerpen meebrengen en aan de hand daarvan<br />

kunnen ze vertellen over hun land van herkomst.<br />

Hoe zien zij hun toekomst? <strong>Dromen</strong> zij er ook van ooit te kunnen<br />

terugkeren? Hoe reageren hun ouders hierop? Willen zij liever hier<br />

blijven, nu ze misschien heel wat vrienden op school of in de klas<br />

hebben? Hebben zij toekomstdromen?<br />

Korte artikels in kinderkranten of in Wablieft kun je samen lezen met de<br />

kinderen. Of maak een muurkrant: hang artikels op in de klas.<br />

Welke grote droom houdt deze mensen bezig?<br />

Hebben zij ook helden, die hier verblijven?<br />

Of zijn er kinderen die ook graag terug naar hun land van herkomst<br />

zouden gaan?<br />

Ken je zo iemand, misschien kan die eens in de klas komen vertellen.<br />

Andere boeken van Detty Verreydt<br />

De kast van Koning Leopold, Infodok, 1990<br />

Villa Mathilde, Infodok, 1991<br />

Later wil ik stuntman worden, Infodok, 1989<br />

Een bed van beton, Bakermat, 1995<br />

Zonder papa, Averbode, 1998<br />

De staartendief, Bakermat, 1997<br />

Ander werk van André Sollie<br />

Soms dan heb ik flink de pest in, Manteau, 1986<br />

Zeg maar niks, Houtekiet, 1991<br />

Het ijzelt in juni, Querido, 1997<br />

Boek 4<br />

Kleine Sofie en Lange Wapper<br />

Els Pelgrom, ill. Thé Tjong-Khing<br />

Querido, 1997, p. 40-43<br />

Over de auteur<br />

Els Pelgrom is het pseudoniem van Else Koch. Els Pelgrom bouwde een<br />

indrukwekkend oeuvre uit waarvoor ze in 1994 de Theo Thijssensprijs<br />

kreeg.Voor Kleine Sofie en Lange Wapper kreeg ze een Gouden Griffel.<br />

Het boek werd ook meermaals gelauwerd in het buitenland. Ook voor<br />

moeilijke lezers herwerkte en hertaalde ze een aantal klassieke verhalen<br />

in de reeks Wenteltrap.<br />

In Els Pelgroms boeken vloeien fantasie en realiteit vaak in elkaar over,<br />

zodanig dat het soms moeilijk is ze van elkaar te onderscheiden. Hoewel<br />

ze geen boodschap wil doorgeven, vertelt ze in haar verhalen over<br />

menselijke relaties en maatschappelijke toestanden.<br />

Over de illustrator<br />

The Tjong-Khing werd in 1933 op Midden-Java geboren. Hij volgde<br />

twee jaar avondschool kunstonderwijs, is papa, striptekenaar, boekillustrator<br />

en gaf een tijdje les aan de Rietveld-academie. Als artistieke<br />

hoogtepunt worden zijn tekeningen bij Kleine Sofie en Lange Wapper<br />

genoemd. Nu kennen kinderen zijn prachtige illustraties natuurlijk ook<br />

van Vos en Haas. Twee vrienden waarvan we de avonturen we lezen in de<br />

boeken van Sylvia Vanden Heede. The Tjong-Khing gaf ze een eigen,<br />

sprekend gezicht. De humor in die verhalen, vult hij perfect en<br />

eigenzinnig aan met zijn tekeningen.<br />

Over het boek<br />

Kleine Sofie wil graag alles weten van wat er op de wereld en daarbuiten<br />

gebeurt. Maar omdat ze ziek is, ligt ze al lang in haar bed. Op een avond<br />

wordt er in Sofies poppentheatertje een toneelstuk opgevoerd. Meneer<br />

Beertje speelt daar een belangrijke rol in, ook de kater Terror en de<br />

lappenpop Lange Wapper, en warempel ook Sofie. Ze beleven de<br />

spannendste avonturen, heel gelukkige maar ook verschrikkelijke.<br />

Ze maken kennis met vriendschap en ontrouw, met recht en onrecht.<br />

Dit geheimzinnige boek heeft vele betekenislagen, zodat ieder het op<br />

zijn manier kan lezen en begrijpen.Velen beschouwen dit als het<br />

meesterwerk van Els Pelgrom. In het boek krijgen tekst en tekeningen<br />

een gelijk aandeel. Els Pelgrom schreef een sprookjesachtige beeldrijk<br />

verhaal en Thé Tjong-Khing maakte er talrijke sfeervolle tekeningen bij.<br />

Verwerking<br />

Lees dit fragment voor: het is geen eenvoudige tekst.<br />

Stel vragen: wat weten we nu al?<br />

Laat de kinderen op de cover zoeken wie de personages zijn. Stel een<br />

aantal begripsvragen.Vragen die onbeantwoord blijven omdat de<br />

kinderen dit na een eerste lezing nog niet meteen weten, stellen we uit<br />

tot na een tweede of derde lezing.<br />

Dit fragment is bijzonder geschikt om te gebruiken rond Allerheiligen<br />

en/of Halloween. Het kan natuurlijk ook op ieder ander moment.<br />

Ideaal is het om twee lesmomenten te voorzien met een week ertussen.<br />

Misschien gaan sommige kinderen dan het hele boek lezen.<br />

Makkelijk lezen – 129


duidelijk geformuleerd worden, namelijk: ‘je wou toch weten wat er in<br />

het leven te koop is’ en ‘en ook wat er met je gebeurt als je dood bent’.<br />

Eerste lesmoment<br />

Als inleiding kun je een stukje muziek laten horen uit Danse macabre<br />

van de Franse componist Camille Saint-Saëns (1835-1921).<br />

Dit symfonisch gedicht behoort tot zijn populairste klassieke werken en<br />

leent zich ook uitstekend voor een uitgebreide les muziek beluisteren<br />

rond het thema ‘dood’.<br />

Tot slot van het eerste lesmoment kun je volgende vragen stellen.<br />

Vond je dat de muziek bij het begin van dit fragment past?<br />

Waarom of waarom niet?<br />

Zou Beertje gered worden?<br />

Wie wil het hele boek lezen?<br />

Tweede lesmoment<br />

Tijdens het beluisteren mogen de kinderen woorden opschrijven die<br />

spontaan bij hen opkomen of kleine tekeningetjes maken. Daarna<br />

vertellen ze waaraan ze dachten bij het beluisteren van de muziek.<br />

Eventueel kun je iets laten uitbeelden op muziek.<br />

Toon nu het boek en vertel de korte inhoud. Laat de kinderen dan het<br />

fragment stil lezen. Eventueel kun je moeilijke woorden verklaren.<br />

Voor het hardop lezen is het gemakkelijk in de tekst nummers aan te<br />

brengen.<br />

Een eerste deel gaat tot aan: ‘Wacht! Hoor je dat?’ (p. 40).<br />

Voor we dit stuk tekst hardop gaan lezen, stel je één of twee vragen, die<br />

daarna beantwoord moeten worden:<br />

Over welke twee personages gaat het hier? (uit de korte inhoud weten ze<br />

dat Terror een kater is)<br />

Wat doet hij?<br />

Het tweede deel gaat tot aan ‘Opeens striemde de wind de regen hard in<br />

hun gezicht’ (p. 41).<br />

Voor we dit korte stukje lezen, stel je de vraag: in het volgende stukje<br />

gaan we misschien te weten komen wie de twee Schimmen zijn…<br />

Deel 3 gaat tot aan ‘Ik zak hoe langer hoe dieper weg’ (p. 41).<br />

In dit stukje kunnen we lezen wie er hulp nodig heeft… en waarom?<br />

Het veirde deel gaat tot aan ‘En ’t beste, hé’ (p. 42).<br />

Nu komen we te weten of Lange Wapper helpt of niet…<br />

Het vijfde deel, ten slotte, gaat tot aan het einde van het gekozen<br />

fragment (p. 43).<br />

Na dit stukje vraag je welke twee dingen Sofie zo graag wil weten.<br />

Na het lezen kun je nog vragen:<br />

Denken jullie dat dit goed gaat aflopen?<br />

Weten we nu wie de personages zijn? (cfr. illustraties op de cover boek)<br />

Maak nu groepjes van vijf kinderen. Elk kind is een personage uit het<br />

fragment en zoekt een eenvoudig kenmerk om herkend te worden: Sofie<br />

draagt een strikje in haar haar, Terror een bandje om de hals, Lange<br />

Wapper een hoedje van papier,…<br />

Laat de kinderen het fragment naspelen, terwijl ze erop letten dat de<br />

volgorde van de handeling juist is. De nummering van de tekst kan ze<br />

hierbij helpen.<br />

Ze moeten ervoor zorgen dat de geheimzinnige Terror zeker tot zijn<br />

recht komt en dat de twee dingen die Sofie wil weten aan het einde<br />

Kringgesprek in 2 groepen<br />

Terwijl iedereen zijn plaats inneemt, kun je opnieuw een stukje uit Danse<br />

macabre laten horen. We verdelen de klas in twee groepen.<br />

Groep 1 zit in een kring op de grond, groep 2 zit daarrond. Elk kind van<br />

groep 2 zit op een stoel met een notitieboekje en een pen. De kinderen<br />

in de binnenkring krijgen na de inleiding gedurende een tiental minuten<br />

het woord. De kinderen in de buitenkring luisteren alleen maar en<br />

noteren eventueel kort wat ze willen aanbrengen. Als de groepen<br />

wisselen en het hun beurt is mogen zij praten. We spreken vooraf af dat<br />

we elkaar niet onderbreken of uitlachen. Elke mening is waardevol.<br />

Niemand wordt verplicht iets te zeggen.<br />

In sommige groepen kan er voor de goede gang van zaken een<br />

‘spreekstokje’ nodig zijn. Dit stokje leg je in het midden van de binnenkring.<br />

Wie het neemt, heeft het woord tot hij/zij het teruglegt. Pas als je<br />

het stokje in je hand hebt, mag je reageren of iets nieuws aanbrengen.<br />

Als inleiding op het kringgesprek worden opnieuw de twee vragen<br />

geformuleerd die Sofie bezighouden. De kinderen die het hele boek<br />

gelezen hebben, vertellen hoe het met Beertje afgelopen is.<br />

Ze vertellen ook dat het met Sofie niet zo goed afloopt, tenminste niet<br />

voor haar papa en mama. Maar voor haarzelf?<br />

Wat gebeurt er met haar na haar dood?<br />

Wat denken jullie erover?<br />

Welke gevoelens heb je hierover?<br />

Wil je ze vertellen of liever niet?<br />

Over deze vragen mag de binnenkring gedurende een vooraf bepaalde<br />

tijd van gedachten wisselen, daarna worden de rollen omgekeerd en is<br />

het de beurt aan de kinderen die op de stoel zaten.<br />

De kinderen die nu enkel mogen luisteren, kunnen ondertussen ook een<br />

kleine tekening maken op hun plaats. Als je dit van plan bent, moet je er<br />

wel aan denken alles vooraf klaar te leggen om de sfeer niet te breken bij<br />

de wissel.<br />

Als slot kunnen we de titel van het boek op een groot blad schrijven en<br />

de tekeningen en notities errond kleven, terwijl de muziek opnieuw<br />

speelt.<br />

Ander werk van Els Pelgrom<br />

De kinderen van het achtste woud, Kosmos, 1977<br />

Voor niks gaat de zon op, Zwijsen, 1982<br />

De eikelvreters, Querido, 1989<br />

130 – Makkelijk lezen


De koe die van het leven hield, Querido, 1992<br />

Ongeboren Roulf, Querido, 1992<br />

Bombaaj!, Querido, 1995<br />

Illustraties van The Tjong-Khing<br />

Hannah, kom je dansen?, Kaat Vrancken, Querido, 1997<br />

Vos en haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1998<br />

Tot kijk,Vos en Haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1999<br />

Tsjau, Hannah!, Kaat Vrancken, Querido, 1999<br />

Vos en Haas op het eiland, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 2000<br />

Hannah en het raadsel van de stilte, Kaat Vrancken, Querido, 2000<br />

Boek 5<br />

Ik heb een idee<br />

Geert De Kockere, ill. Carll Cneut<br />

De Eenhoorn, 1999, p. 1-5<br />

Over de auteur<br />

Geert De Kockere studeerde voor onderwijzer maar werkt ondertussen al<br />

een hele tijd als journalist voor verschillend jeugdtijdschriften zoals<br />

Knuffel, Kits en Klapkrant.Via de vzw Pigmalion kan hij zijn poëzie en<br />

verhalen voorstellen aan vele kinderen. Ook via software kan hij veel<br />

mensen warm maken voor poëzie en mooie vertellingen. In veel van zijn<br />

werk werkt hij nauw samen met schitterende illustratoren. Zo maakte hij<br />

met Lieve Baeten Eefje Donkerblauw en met Geert Vervaeke Puntje, puntje, puntje.<br />

Beide werken werden bekroond.<br />

Over de illustrator<br />

Carll Cneut studeerde aan het Sint Lucasinstituut in Gent.<br />

De samenwerking met Geert De Kockere heeft al tot heel wat mooie<br />

prentenboeken geleid. Aan de uiterlijke vorm van Ik heb een idee is veel<br />

zorg besteed: een ruime, opvallende bladspiegel en intrigerende prenten,<br />

als schilderijen in acrylverf met grillige typetjes en torens en doordachte<br />

composities. Carll Cneut vindt dat hij zich altijd moet schikken naar de<br />

beelden van de auteur en werkt voor 90% op gevoel en 10% op rede.<br />

Hij projecteert in gedachten het verhaal op een witte muur en tekent de<br />

kern na. Hij heft zijn hand zelfs niet op, de lijnen komen tot leven door<br />

de kleuren.Voor zijn werk Willy kreeg hij de Boekenpauw 2000.<br />

Over het boek<br />

Een poëtisch verhaal, dat uiterst geschikt is om te filosoferen en waarin<br />

de tekeningen de functie kunnen hebben van adempauze, als ruimte<br />

(zonder tekst) om even stil te staan bij wat je zonet gelezen hebt.<br />

Bovendien vormen de grote woorden in lichte grijstoon als het ware<br />

‘kapstokken’ waarrond je kunt werken: droom, idee, stop!, torens…<br />

maar ook tegenstellingen als verleden en toekomst, leven en dood.<br />

Tegenstellingen die de mens met de nodige creativiteit kan verwerken tot<br />

mooie beelden en symbolen, kortom tot zingeving van het bestaan.<br />

Ik heb een idee is een verhaal van iemand die over het bestaan nadenkt. Een<br />

ideaal boek om voor te lezen, misschien elke dag een stukje, om er lang<br />

van te genieten.<br />

Een mogelijke indeling kan zijn: de eerste 5 bladzijden tot ‘Het was een<br />

rare droom’ (werken rond verleden-toekomst); vanaf de zesde tot de<br />

tiende bladzijde tot ‘stop!’ (werken met het thema ‘tijd’); vanaf de elfde<br />

tot de zeventiende bladzijde tot ‘‘Ik heb een idee!’ zei ik.’ (werken rond<br />

‘het verleden zit in je hoofd, de toekomst is onduidelijk); vanaf de<br />

achttiende bladzijde tot de vierentwintigste tot ‘Om er iets moois mee te<br />

doen in de toren’ (werken rond mooie dingen, gebeurtenissen uit het<br />

verleden blijven waardevol voor de toekomst); vanaf de vijfentwintigste<br />

tot de zevenendertigste bladzijde tot ‘Daar was het idee’ (werken rond<br />

het thema ‘dood ‘ en ‘zingeving’); vanaf de achtendertigste bladzijde tot<br />

het einde (of eventueel de 2 laatste keren samen nemen).<br />

Werken met het fragment<br />

Vooropdracht<br />

Verzamel ideeën met de klas in een ideeënbus. Een week van tevoren<br />

lanceer je bovendien de titel, zonder het boek te tonen: ‘Ik heb een idee<br />

maar ik verklap niet wat het is!’<br />

Makkelijk lezen – 131


Je laat het woord ‘idee’ opzoeken in het basiswoordenboek Van Dale,<br />

p. 207:<br />

1. omlijnde gedachte, denkbeeld;<br />

2. inval ingeving;<br />

3. mening, opvatting.<br />

Je introduceert de ideeënbus, waarin de kinderen de komende dagen<br />

ideeën kunnen deponeren.<br />

Als opwarmer van de les open je elke dag de ideeënbus en lees je de<br />

ideeën voor. Eventueel kun je de ideeën rubriceren en een bestemming<br />

geven. Zo kunnen praktische ideeën later bijvoorbeeld uitgewerkt<br />

worden tijdens het uur plastische opvoeding.<br />

Het boek komt ook uit de ideeënbus.<br />

De leerkracht leest het eerste blad voor: ‘Ik had een droom. Ik zag een<br />

toren. Boven op een heuvel.’<br />

De kinderen zoeken uit de drie verklaringen van het woordenboek (zie<br />

boven) welk soort idee bedoeld wordt.<br />

Het boek leg je in de klas, zodat de kinderen er opnieuw zelf in kunnen<br />

lezen.<br />

Andere boeken van Geert De Kockere<br />

Vera, De Eenhoorn, 1996<br />

Een straatje zonder eind, De Eenhoorn, 1997<br />

Mosje, De Eenhoorn, 1998<br />

Niel, De Eenhoorn, 1998<br />

Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000<br />

Illustraties van Carll Cneut<br />

Varkentjes van marsepein, De Eenhoorn, 1996<br />

Koetje in de klaver, De Eenhoorn, 1997<br />

Heksenfee, De Eenhoorn, 1999<br />

Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000<br />

Het woord ‘droom’ – groot en in een licht grijstoon gedrukt – wijst ons<br />

een beetje de weg: het begint met een inval, een ingeving. Hierop volgt<br />

een kort gesprek: hebben jullie dat soms ook? Enkele leerlingen maken<br />

nu een vlugge voorstelling van ‘hun’ toren op het bord. Gevolg: alle<br />

torens verschillen.<br />

Daarop laat de leerkracht de tekeningen zien op de volgende twee<br />

bladzijden.<br />

Kinderen vertellen wat ze zien.<br />

In de toren bevinden zich mensen; ze kijken allemaal naar beneden.<br />

Dan lees je verder. Laat ook de tekst zien, waarop in het groot en grijs<br />

‘toekomst’ en ‘verleden’ staat. Stel je voor dat jij in die toren zit: zou jij<br />

het liefst naar boven (= naar de toekomst) of naar beneden (= naar het<br />

verleden) kijken? Waarom?<br />

Naargelang de sfeer in de klas kun je ervoor kiezen:<br />

om de kinderen te laten vertellen/eventueel uitbeelden;<br />

om het boek verder voor te lezen;<br />

om de kinderen te laten schrijven wat ze zien op de toren als personage<br />

of als persoon;<br />

om de kinderen te laten tekenen/schilderen wat ze zien in de toekomst<br />

of in het verleden;<br />

om de kinderen hun toren te laten knutselen en te laten beplakken met<br />

woorden uit tijdschriften en kranten.<br />

132 – Makkelijk lezen


Gedicht 2<br />

‘Het huiswerkapparaat’<br />

Shel Silverstein<br />

Uit: Licht op zolder<br />

Fontein, 1995, p. 56<br />

Over de auteur en illustrator<br />

Van weinig dichters zullen zoveel versjes geciteerd worden in bloemlezingen,<br />

kinderboeken en tijdschriften als van Shel Silverstein. Zijn<br />

versjes en tekeningen staan in uitzonderlijke combinatie met elkaar.<br />

Hij schrijft zeer direct over alle kinderprobleempjes en -problemen: over<br />

de ellende van een beugel, hoe ontkom je aan de vaat, neem een blinde<br />

vink als huisdier, en hoe werkt een huiswerkapparaat? Zijn cartoonachtige<br />

tekeningen vormen een duidelijke eenheid met de tekst en zijn<br />

soms onmisbaar om de clou van een gedicht te vatten. Er schuilt een<br />

heerlijke subtiele wijsheid en onverwachte tragiek in alle onderwerpen<br />

die hij aanraakt. Zijn succes in het Nederlandse taalgebied heeft hij ook<br />

te danken aan de fijne vertalingen van Thera Coppen, Hans Dorrestein en<br />

Willem Wilmink.<br />

Werken met het gedicht<br />

De kinderen zitten in een kring. In het midden staat een ‘zware doos’<br />

waarop ‘huiswerk’ geschreven staat.<br />

Het is de bedoeling dat de leerlingen zich spontaan vragen gaan stellen<br />

rond de inhoud van de doos. Ze maken allerlei veronderstellingen.<br />

De leerkracht antwoordt min of meer ontwijkend om zoveel mogelijk<br />

reacties los te weken.<br />

Het is erg leuk werken met een gedicht als de kinderen de tekst uit het<br />

hoofd kennen. Om op een prettige manier te memoriseren kan de tekst<br />

op verschillende overdreven manieren voorgelezen worden:<br />

enthousiast/uitbundig, geheimzinnig, fluisterend, op een zenuwachtige<br />

manier, huilerig, met een heksen- of tovenaarsstem, dromerig, als een<br />

verkoper die een artikel demonstreert,…<br />

Er kan eventueel een echt huiswerkapparaat gebouwd worden in het<br />

lesuur handenarbeid: met houten blokken en latten, met karton, buizen,<br />

kettingen, wielen, lampen, papierrollen, enz.<br />

Zoek er geluid bij of maak zelf geluid door op allerlei materialen te<br />

tikken of te tokkelen. Het apparaat kan ook een apparaat zijn om meer<br />

tijd te hebben. Wat gaan we doen met de vrijgekomen tijd: lezen?<br />

Spelen?<br />

Als slot van het huiswerkproject laat je het gedicht voordragen terwijl<br />

het apparaat werkt. Ondertussen kunnen de kinderen de reacties van de<br />

andere leerkrachten opvragen, en de uitslag van de enquête bekend<br />

maken.<br />

Andere boeken van Shel Silverstein<br />

Het randje van de wereld, Fontein, 1997<br />

Ik val omhoog, Fontein, 1998<br />

Daarna kun je: interviews laten afnemen bij ouders, leerkrachten,<br />

kinderen, een enquête houden over huiswerk of een betoging houden<br />

tegen huiswerk (spandoeken, slogans, rijmpjes).<br />

Per twee kinderen kun je al improviserend een rollenspel<br />

voorbereiden(eventueel trekken ze een kaartje waarop een situatie in<br />

verband met ‘huiswerk’ staat.)<br />

Ook mogelijk is een toneeltje waarin de juffrouw het huiswerk opvraagt<br />

in de klas, maar het is niet gemaakt! Wat zegt de juf/de meester, wat<br />

geven de kinderen als antwoord, geef enkele min of meer aanvaardbare<br />

redenen waarom een huiswerk niet klaar is, of welke zijn uitvluchten die<br />

de kinderen gebruiken wanneer ze niet in orde zijn.<br />

En waarom laat je de kinderen niet eens een artikel over huiswerk<br />

schrijven voor de schoolkrant: voor- en nadelen?<br />

Uit de doos komt nu het gedicht, al dan niet met tekening.<br />

Per twee leerlingen krijgen de kinderen een tekst, die nog met<br />

rijmwoorden moet worden aangevuld. Zo kun je bijvoorbeeld de<br />

woorden ‘bestaat-spelling-goed’ uit de tekst halen. Kunnen ze de<br />

invulwoorden zelf raden?<br />

Het gedicht wordt enkele keren luid en duidelijk voorgelezen, met<br />

aandacht voor de uitspraak van de ‘e’ in kwelling en spelling.<br />

Makkelijk lezen – 133


Boek 7<br />

Twee zussen<br />

Sylvia Vanden Heede, ill. Rita Van Bilsen<br />

Averbode, 1999, p.7-11<br />

Over de auteur<br />

Sylvia Vanden Heede werd in Zwevegem geboren. Na haar studies<br />

sierkunsten in Brugge is ze in die stad blijven wonen met haar gezin.<br />

Sylvia Vanden Heede schrijft gevoelige fantasieverhalen, dierenverhalen<br />

en historische boeken. Een verfijnde taal en een ritmische, muzikale stijl<br />

zijn haar handelsmerk. Ze schrijft langzaam en bedachtzaam.<br />

Haar boeken willen geen boodschap verkondigen, ze zijn rond actuele<br />

thema’s opgebouwd, maar ze vertrekt vanuit een bepaald gevoel of een<br />

sfeer, die een onderhuidse spanning oproept.<br />

Over de illustrator<br />

Rita Van Bilsen werd geboren in 1949. Ze volgde de Kunsthumaniora in<br />

Brussel, werd regentes Plastische Kunsten en specialiseerde zich in<br />

illustratie. Zij kreeg talrijke prijzen waaronder de Japanse ‘Owl Prize’ en<br />

de ‘Prezzo in Erbe’ in Bologna.<br />

Over het boek<br />

Twee zussen wonen hoog in de bergen in een hol. Ze hebben het er wel<br />

naar hun zin. Maar Smoor heeft het altijd warm, en Kleum heeft het<br />

altijd koud. De winter staat voor de deur, en Kleum wil naar bed, maar<br />

Smoor wil nog buiten zijn. Ze geniet van de koude sneeuw, maar vindt<br />

haar hol niet meer terug.<br />

Verwerking<br />

We horen aan de namen van de zussen meteen dat er een grote tegenstelling<br />

in zit. Maak er een memory of lottospel, met kaartjes met<br />

tegenstellingen, zoals koud-warm, hoog-laag, wakker-slapen, dik-dun,<br />

zomer-winter, Kleum-Smoor,…<br />

De bedoeling is deze miniatuurtekeningen uit te knippen en in een<br />

diaraampje te steken. Je kunt ze dan uitvergroot op een scherm schijnen<br />

met een diaprojector, en daarna een voorstelling geven voor andere<br />

kinderen in de school.<br />

We kunnen deze ‘dia’s’ ook met kijkertjes aanbieden in een hoekje van<br />

de klas, met een boekje erbij. Kinderen kunnen zelf nog eens in het<br />

boekje lezen of kijken en de dromen nadien bekijken.<br />

Als je een soort lichtbak maakt met een lamp en een glas erboven, kun je<br />

de dia’s met dromen in de doosjes steken, niet in volgorde. De kinderen<br />

zoeken dan een bepaalde logische volgorde door de dia’s van links naar<br />

rechts op de lichtbak te rangschikken. Hetzelfde kun je uiteraard ook op<br />

gewoon tekenpapier doen. Je kunt de tekeningen dan naast elkaar op<br />

tafel leggen.<br />

Ook als je alleen wilt werken met het fragment, zijn er verschillende<br />

mogelijkheden.<br />

Zo is ook dan het taalspelletje mogelijk.<br />

De leerlingen kunnen het fragment ook op kopie zelf in stilte lezen, en<br />

de tegenstellingen eruithalen.<br />

Je kunt de kinderen ook bij elke strofe een tekening laten maken die bij<br />

de tekst past (strofe 1: hoe ze wonen; strofe 2: hoe Kleum eruitziet;<br />

strofe 3: hoe Smoor eruitziet).<br />

Je kunt ook rare zinnen bouwen en voorlezen. Je stopt ze in een omslag<br />

en verknipt ze in zinsdelen, bijvoorbeeld: in de zomer / is / het / koud.<br />

Je kunt de leerlingen nieuwe zinnen laten maken en nieuwe<br />

mogelijkheden laten uitzoeken, bijvoorbeeld: het / is / koud / in de<br />

zomer.<br />

Bekijk de prenten met de kinderen en laat ze allerlei voorwerpen<br />

opnoemen die te maken hebben met warm (zon, deken, soep,…) en<br />

koud (sneeuw, wind, frisdrank,…).<br />

Het thema van ‘verlangen naar iets anders’ leidt zeker tot een gesprek<br />

over dromen: wat zou jij graag dromen als je een winterslaap deed?<br />

Als verwerking van de dromen kun je een aantal kleine fragmenten op<br />

kalkpapier laten tekenen en zachtjes laten inkleuren met fijne<br />

kleurpotloden.<br />

Je kunt de kinderen twee poppen laten aankleden zoals Kleum en Smoor.<br />

Geef elk kind een stukje tekst, dat het goed kan voorbereiden, zodat het<br />

bij het lezen van het hele verhaal erg vlot loopt.<br />

Je kunt vervolgens één strofe uitkiezen om straks zo vlot mogelijk voor<br />

te lezen. Geef hen even de tijd om te oefenen.<br />

Bij het hardop lezen laat je liefst enkele zelfde strofen achter elkaar lezen.<br />

Daarna bespreek je de toon.<br />

Ten slotte kan de leerkracht het boekje voorstellen, en l het bij de<br />

bib-boekjes leggen.<br />

Ander werk van Sylvia Vanden Heede<br />

Wok van de wilden, Lannoo, 1990<br />

Sporen, Lannoo, 1998<br />

Vos en Haas, Lannoo, 1999<br />

Tot kijk,Vos en Haas, Lannoo, 2000<br />

Vos en Haas op het eiland, Lannoo, 2000<br />

Illustraties van Rita Van Bilsen<br />

Jaak Dreesen, Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998<br />

Marita de Sterck, Loop naar de zon, Lannoo, 1999<br />

134 – Makkelijk lezen


Boek 8<br />

Loop naar de zon<br />

Marita de Sterck, ill. Rita Van Bilsen<br />

Zwijsen/Infoboek, 1999, p. 35-36<br />

Over de auteur<br />

Marita de Sterck werd in Antwerpen geboren, en studeerde Germaanse<br />

talen, pers- en communicatiewetenschappen en sociale en culturele<br />

antropologie. Ze was een tijdlang hoofdredacteur van een tijdschrift over<br />

kinder- en jeugdliteratuur. Ze doceert literatuur en antropologie aan de<br />

bibliotheekschool van Gent.<br />

Ze vindt lezen belangrijk omdat mensen in boeken kunnen beschrijven<br />

en lezen wat ze denken en voelen. In haar boeken voor tieners heeft ze<br />

het vooral over gevoelens als onzekerheid, verliefdheid, vriendschap,<br />

wanhopige droefheid als je je in de steek gelaten voelt. Haar hoofdfiguren<br />

zijn vaak meisjes, maar haar boeken zijn gewoon voor alle jonge<br />

mensen bestemd. Naast verhalen schrijft Marita de Sterck ook jeugdboeken<br />

met duidelijke en interessante informatie over mensen van over<br />

de hele wereld. Zo wil ze bijdragen tot een groeiend begrip, meer<br />

verdraagzaamheid en kennis van zichzelf en de anderen, wat leidt tot<br />

meer eerbied voor elkaars cultuur.<br />

Over de illustrator<br />

Rita Van Bilsen werd geboren in 1949. Ze volgde de Kunsthumaniora in<br />

Brussel, werd regentes Plastische Kunsten en specialiseerde zich in<br />

illustratie. Zij kreeg talrijke prijzen waaronder de Japanse ‘Owl Prize’ en<br />

de ‘Prezzo in Erbe’ in Bologna.<br />

Over het boek<br />

Yazie heeft binnenkort een groot feest. Omdat ze geen meisje meer is,<br />

maar een vrouw. Haar zusje Noi vindt het allemaal heel spannend.<br />

De hele gebeurtenis wordt gevolgd door een vreemde witte vrouw.<br />

Wat komt die doen? De blanke vrouw heeft veel vragen heeft over de<br />

gewoonten van de indianen, maar die staan zeer wantrouwig tegenover<br />

de blanken. Er is al zoveel geschreven en verteld wat niet juist is.<br />

De blanke vrouw kan hen wel overhalen, zodat ‘als jullie erover vertellen,<br />

leren wij elkaar beter kennen’. Het verhaal leert ons een indianenstam<br />

kennen, en we zullen vlug merken dat zij gewone Amerikanen zijn, die<br />

toch een eigen culturele eigenheid hebben bewaard, en voor wie de<br />

natuur en de aarde nog altijd een zeer waardevol geschenk zijn: we<br />

mogen de aarde gebruiken, maar ze is niet van ons en we moeten de<br />

natuurregels respecteren.<br />

Verwerking<br />

Zoek een weetboek over de Navajo-indianen (Dine-indianen). Bekijk<br />

samen met de kinderen de foto’s van de mensen nu. Bekijk ook het<br />

landschap en de omgeving waar deze mensen wonen.<br />

Zoek er ook passende muziek bij voor op de achtergrond.<br />

De leerkracht stelt het boek voor waar het fragment uit komt en leest de<br />

korte inhoud van op de flap voor. De kinderen zullen het vast leuk<br />

vinden als de leerkracht een stuk voorleest (bijvoorbeeld van p. 7 tot p. 10).<br />

De kinderen krijgen het fragment (p. 12-13) op kopie en lezen het stil.<br />

Verdeel de kinderen in groepjes en geef elk een markeerstift van een<br />

bepaalde kleur. Ze moeten bijvoorbeeld de zinnen die Yazie zegt, geel<br />

markeren. Hiermee vestigt de leerkracht de aandacht nog eens op het<br />

gebruik van aanhalingstekens. Wat het ik-personage (Noi) zegt, wordt in<br />

een andere kleur gemarkeerd. Het vertellende deel van het ik-personage<br />

blijft wit. Dit deel zal minder expressief voorgelezen moeten worden dan<br />

de dialogen zelf.<br />

Per twee kinderen wordt er geoefend om het fragment expressief in<br />

dialoog voor te lezen. Eventueel doen enkele groepjes dit voor de hele<br />

klas.<br />

De kinderen krijgen nu het hele boek of het vervolg van het hoofdstuk<br />

tot en met p. 18. Ze zoeken een gezellig plekje om te zitten.<br />

De leerkracht zegt dat de kinderen nu een tiental minuten krijgen om stil<br />

verder te lezen. (Hiermee kun je de kinderen die moeilijker lezen laten<br />

ervaren dat je op zo’n korte tijd toch al ver kunt geraken in het verhaal.)<br />

Vooraf spreek je af dat niemand de rust tijdens deze minuten minuten<br />

mag verstoren. Wie klaar is voor de tijd om is, mag in het weetboek<br />

verder kijken of lezen.<br />

Omdat het een droom is van vele mensen elkaar beter te leren kennen,<br />

en zo meer respect voor elkaar op te brengen, is het interessant het<br />

verhaal verder te lezen en de tekens en gebruiken van de ‘Dine’-indianen<br />

en onze tekens en gebruiken bij de jongeren rond de leeftijd van twaalf<br />

jaar, eens naast elkaar te leggen en te vergelijken.<br />

We merken in het verhaal ook dat de ‘Dine’-indianen gewone mensen<br />

zijn, met soortgelijke problemen van werkloosheid, drankproblemen en<br />

verveling bij de jongeren.<br />

Wees voorzichtig met informatie, vele zaken worden verkeerd<br />

voorgesteld! Fantasie verhalen zijn uit den boze.<br />

Als motivatie om het boek verder te lezen, kun je een eenvoudige variant<br />

maken op een memoryspel.Voor elk personage uit het spel moeten de<br />

kinderen een symbool vinden van het personage uit het boek: verklaar<br />

de symbolen en tracht er een aantal andere te zoeken die hier veel<br />

gebruikt worden.<br />

In het spel zitten:<br />

Opa<br />

oma<br />

mama<br />

papa<br />

zus Yazzie<br />

zus Noi<br />

Monty<br />

Josje<br />

Parkwachter<br />

Symbool:<br />

bosje kruiden<br />

zilveren lepel<br />

zeemvel<br />

zwarte handen<br />

feestkleed<br />

een boek<br />

boemerang<br />

fototoestel<br />

verrekijker<br />

Je kunt het heel eenvoudig houden, of nog verder uitbreiden met<br />

plaatsen beschreven in het boek, of andere personages.<br />

Ander werk van Marita de Sterck<br />

Anders is niet gek, Altiora, 1992<br />

Een vijf met negen nullen, Lannoo, 1993<br />

Liefste, Zwijsen, 1995<br />

Zoë zwijgt, Altiora, 1996<br />

Indianenverhalen, Altiora, 1996<br />

Makkelijk lezen – 135


Alle dagen feest, Lannoo, 1997<br />

Splinters, Querido, 1998<br />

Wild vlees, Querido, 2000<br />

Illustraties van Rita Van Bilsen<br />

Jaak Dreesen, Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998<br />

Sylvia Vanden Heede, Twee zussen, Averbode, 1999<br />

136 – Makkelijk lezen<br />

V.u.: Majo de Saedeleer, Meistraat 2, 2000 Antwerpen / © Villa Kakelbont/NCJ, 2001 / ISBN 90-75942-34-6<br />

Ontwerp: Pleun Vos / Illustraties binnenwerk: Dorus Brekelmans / Druk:Tegendruk


ISBN 90-75942-34-6

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!