7 Cholesterol 7.5 Controle na medicamenteuze behandeling: totaal-cholesterol Het effect <strong>van</strong> medicamenteuze behandeling wordt volgens de CBO-consensus 1998 en de NHG-Standaard 1999 na drie maanden beoordeeld op grond <strong>van</strong> de totaal-cholesterolspiegel. Bij waarden 5,0 mmol/l moet de medicatie worden aangescherpt. Het herhaald bepalen <strong>van</strong> het cholesterol tijdens de behandeling wordt slechts beperkt zinvol geacht. Achtergrondinformatie bij de bepalingen Zie paragraaf 7.2. Streefwaarden 1,2 Totaal-cholesterol
8 Coeliakie 8.1 Inleiding Coeliakie is een ziekte die wordt veroorzaakt door een permanente intolerantie voor gliadinen, de in alcohol oplosbare fracties <strong>van</strong> gluten. De ziekte wordt gekarakteriseerd door histopathologische afwijkingen in het proximale deel <strong>van</strong> de dunne darm. Populatieonderzoek met behulp <strong>van</strong> vragenlijsten laat een prevalentie <strong>van</strong> gediagnosticeerde coeliakie zien <strong>van</strong> 0,016%. De prevalentie <strong>van</strong> niet-gediagnosticeerde coeliakie (op basis <strong>van</strong> serologische screening en HLA-typering) is 0,35%. 1 Op grond <strong>van</strong> screeningsonderzoek in de huisartsenpraktijk (bij patiënten met anemie, vermoeidheid, prikkelbaredarmsyndroom, diarree, malabsorptieklachten, diabetes mellitus, schildklierlijden en bij familieleden <strong>van</strong> coeliakiepatiënten) wordt de prevalentie <strong>van</strong> coeliakie in de eerste lijn op ongeveer 3% geschat. 2 Bij eerstegraads familieleden schat men de prevalentie op 10%. 3 De meest voorkomende klachten bij kinderen zijn een opgezette buik, buikpijn, obstipatie, chronische diarree, vermoeidheid, anemie en een groeiachterstand. Bij volwassenen zijn de klachten minder uitgesproken en ziet men vaak atypische buikklachten of (microcytaire) anemie. Door de doorgaans atypische klachten wordt de diagnose vaak pas laat gesteld. De gouden standaard voor het stellen <strong>van</strong> de diagnose is nog steeds het duodenumbiopt. 8.2 Diagnostiek coeliakie: tTGA Bij het vermoeden <strong>van</strong> coeliakie kan de diagnose waarschijnlijker worden gemaakt door de bepaling <strong>van</strong> antistoffen tegen het humaan ‘tissue’-transglutaminase (tTGA) in serum. Bij een positieve test moet de diagnose door middel <strong>van</strong> een duodenumbiopt worden bevestigd. Achtergrondinformatie bij de bepalingen Bij coeliakie zijn verscheidene circulerende (auto)antilichamen aantoonbaar. Voorheen was het gebruikelijk de antistoffen tegen endomysium te bepalen met behulp <strong>van</strong> fluorescentiemicroscopie, waardoor de bepaling een subjectief karakter had. Nu de productie <strong>van</strong> het antigeen mogelijk is geworden, kan dat worden gebruikt om met een ELISA de antistoffen tegen transglutaminase op een objectieve manier aan te tonen. In een onderzoekspopulatie met patiënten met klachten <strong>van</strong> gewichtsverlies, anemie, chronische diarree, buikpijn, veranderd defecatiepatroon en obstipatie, die naar de tweede lijn werden verwezen voor biopsie, waren de sensitiviteit en specificiteit <strong>van</strong> de tTGA-bepaling respectievelijk 100 en 97% (prevalentie coeliakie 12%). 4 De positief en negatief voorspellende waarde waren respectievelijk 80 en 100%. In twee overzichtsartikelen meldt men iets lagere percentages: een sensitiviteit <strong>van</strong> 97% en een specificiteit <strong>van</strong> 98% en 99%. 5,6 Uitgaande <strong>van</strong> een prevalentie <strong>van</strong> 3% (bij screening <strong>van</strong> patiënten in de huisartsenpraktijk), een sensitiviteit <strong>van</strong> 97% en een specificiteit <strong>van</strong> 98%, zijn de positief en negatief voorspellende waarde respectievelijk 60 en 99,9%. 4 Hierbij moet worden vermeld dat men bij screening in de huisartsenpraktijk de meeste nieuwe gevallen <strong>van</strong> coeliakie zal vinden bij patiënten met onverklaarde anemie, diarree en malabsorptieklachten, en slechts bij uitzondering bij patiënten met het prikkelbaredarmsyndroom. 2 Bij screening <strong>van</strong> personen zonder klachten (geschatte prevalentie 0,5%) is de negatief voorspellende waarde 100% en de positief voorspellende waarde 19,6%. Er zullen dus veel fout-positieve uitslagen zijn. Geadviseerd wordt daarom deze test alleen aan te vragen bij een vermoeden <strong>van</strong> coeliakie (onverklaarde anemie, diarree, malabsorptieklachten) en niet te gebruiken voor screening. 30 © 2006, NHG/NVKC/SAN